Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32016R1329

    Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1329 van de Commissie van 29 juli 2016 houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd

    C/2016/4795

    PB L 210 van 4.8.2016, p. 27–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 05/08/2021

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2016/1329/oj

    4.8.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 210/27


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2016/1329 VAN DE COMMISSIE

    van 29 juli 2016

    houdende de heffing van een definitief antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie waarvan de invoer wordt geregistreerd

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”), en met name artikel 10, lid 4,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Inleiding

    (1)

    Op 14 mei 2015 heeft de Europese Commissie („de Commissie”) naar aanleiding van een klacht van de European Steel Association („Eurofer” of „de klager”) op grond van artikel 5 van de basisverordening een antidumpingonderzoek geopend met betrekking tot de invoer in de Unie van bepaalde gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst („koudgewalste platte staalproducten”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”) en de Russische Federatie („Rusland”) (tezamen „de betrokken landen”).

    (2)

    Op 12 november 2015 heeft de klager een verzoek om registratie ingediend in overeenstemming met artikel 14, lid 5, van de basisverordening. De Commissie heeft de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie (2) („de registratieverordening”) aan registratie onderworpen. Alle belanghebbenden werd in artikel 1, lid 2, van die verordening verzocht om binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken, bewijsmateriaal te verstrekken of te verzoeken te worden gehoord. Er werden opmerkingen over de registratie ontvangen van de klager, de China Iron & Steel Association (CISA), het Ministerie van Economische Ontwikkeling van de Russische Federatie, Russische producenten-exporteurs, importeurs en/of gebruikers.

    (3)

    De Commissie heeft bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie (3) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie.

    (4)

    De door de Commissie vastgestelde definitieve analyse en bepaling van de dumping, schade, het oorzakelijk verband en het belang van de Unie zijn opgenomen in Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 (4) („de definitieve verordening”). De onderhavige verordening heeft enkel betrekking op de registratie, de opmerkingen die naar aanleiding van de registratie werden ontvangen en de heffing van het desbetreffende antidumpingrecht met terugwerkende kracht.

    2.   Procedure voor de heffing met terugwerkende kracht na de instelling van voorlopige maatregelen

    (5)

    Om te onderzoeken of het dienstig was de rechten met terugwerkende kracht toe te passen, heeft de Commissie het verbruik, de prijzen, de invoer en de verkochte hoeveelheden voor en na de opening van het onderzoek geanalyseerd. De Commissie heeft in het kader van die analyse ook vragenlijsten gestuurd naar importeurs en/of gebruikers van het desbetreffende product, met vragen over hun ingevoerde hoeveelheden, invoerprijzen en voorraden in het tijdvak volgend op het onderzoektijdvak, d.w.z. van 1 april 2015 tot 31 januari 2016. Er werden antwoorden ontvangen van 22 niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers. Daarnaast werd een vragenlijst gestuurd naar de klager en naar vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie over de verkoop in het tijdvak volgend op het onderzoektijdvak („OT”), d.w.z. van 1 april 2015 tot 31 januari 2016. Er werden antwoorden ontvangen van de klager en alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

    (6)

    Om de antwoorden op de in overweging 5 genoemde vragenlijsten te controleren, werden controles ter plaatse verricht van de gegevens die werden ingediend door de volgende partijen:

    a)

    producenten in de Unie:

    ThyssenKrupp Germany, Duisburg, Duitsland,

    ArcelorMittal Belgium NV, Gent, België,

    ArcelorMittal Sagunto SL, Puerto de Sagunto, Spanje;

    b)

    niet-verbonden importeurs/gebruikers:

    Duferco SA, Lugano, Zwitserland,

    Marcegaglia Carbon Steel, Mantova, Italië.

    (7)

    Op 3 mei 2016 werd op verzoek van Eurofer een hoorzitting met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehouden. Deze hoorzitting werd gehouden in het kader van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie en een van de kwesties die aan de orde kwamen was de mogelijkheid om het definitieve antidumpingrecht met terugwerkende kracht te innen.

    (8)

    Op verzoek van importeurs hielden de diensten van de Commissie eveneens twee hoorzittingen over de inning van het antidumpingrecht met terugwerkende kracht.

    (9)

    De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antidumpingrecht te heffen op koudgewalste platte staalproducten waarvan de invoer wordt geregistreerd („de aanvullende mededeling”). De partijen konden hierover binnen een bepaalde termijn na de aanvullende mededeling opmerkingen maken. Met de opmerkingen van de belanghebbenden werd waar nodig rekening gehouden.

    (10)

    Na de aanvullende mededeling hebben verschillende partijen opmerkingen ingediend. Op 15 juni 2016 werd een hoorzitting van een groep importeurs met de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures gehouden. Na deze hoorzitting diende één belanghebbende opmerkingen over de na de hoorzitting ingediende opmerkingen in.

    B.   HEFFING VAN ANTIDUMPINGRECHTEN MET TERUGWERKENDE KRACHT

    1.   Algemene beginselen voor registratie en heffing van antidumpingrechten met terugwerkende kracht

    (11)

    Volgens haar mededeling „Staalindustrie: behoud van duurzame banen en groei in Europa” (5), wil de Commissie verzekeren dat de sector daadwerkelijk aanzienlijke ademruimte krijgt alvorens voorlopige maatregelen worden ingesteld. Dit wordt bereikt door de invoer al vóór de vaststelling van de voorlopige maatregelen te registreren. Deze regeling stelt de Commissie in staat om in de drie maanden voor het vaststellen van voorlopige maatregelen met terugwerkende kracht definitieve antidumpingrechten toe te passen, voor zover aan de relevante wettelijke voorwaarden is voldaan. Die wettelijke voorwaarden zijn vastgelegd in de artikelen 10, lid 4, en 14, lid 5, van de basisverordening, die gebaseerd zijn op artikel 10, leden 6 en 7, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO („WTO ADA”).

    (12)

    In die wettelijke voorwaarden is een mechanisme met twee stappen uiteengezet dat moet waarborgen dat het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht niet wordt ondermijnd.

    (13)

    Aangezien dit de eerste zaak is waarin werd vastgesteld dat aan de voorwaarden voor het met terugwerkende kracht innen van antidumpingrechten is voldaan, acht de Commissie het nodig om de methode die werd gevolgd om tot dat besluit te komen, nader toe te lichten.

    (14)

    De eerste stap, die is gebaseerd op het idee dat moet worden vermeden dat het corrigerende effect van rechten wordt ondermijnd, is registratie volgens artikel 14, lid 5, van de basisverordening en artikel 10, lid 7, van de WTO ADA, waarin niet alleen is bepaald dat de invoer moet worden geregistreerd, maar ook dat belanghebbenden, in het bijzonder importeurs, in kennis moeten worden gesteld van het feit er met terugwerkende kracht definitieve rechten kunnen worden geïnd indien aan de materiële voorwaarden zou zijn voldaan. De tweede stap, die wordt toegepast als preventie niet volstaat om het corrigerende effect van de definitieve rechten veilig te stellen, houdt in dat een definitief antidumpingrecht wordt geheven op producten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek is geopend, ten verbruike zijn aangegeven, in overeenstemming met artikel 10, lid 4, van de basisverordening en artikel 10, lid 6, van de WTO ADA.

    (15)

    Deze twee stappen kunnen enkel worden ondernomen als aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening en artikel 10, lid 6, van de WTO ADA is voldaan.

    (16)

    De Commissie acht het dienstig om te beschrijven hoe zij de voorwaarden „aanzienlijke toename van invoer” en „dreiging het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen” uit artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening opvat en toepast wanneer zij besluit om al dan niet met terugwerkende kracht antidumpingrechten in te stellen.

    (17)

    Aan de tweede van de twee alternatieve voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening is altijd voldaan zodra de inleiding van de procedure is gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening hoeft bijgevolg niet nader te worden toegelicht.

    (18)

    In artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening is bepaald dat:

    „naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, er een aanzienlijke toename is vastgesteld van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen”.

    (19)

    Volgens de interpretatie van artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening door de Commissie, worden er in dat artikel twee voorwaarden vastgesteld waaraan moet worden voldaan opdat de Commissie het definitieve antidumpingrecht met terugwerkende kracht kan heffen (naast de voorwaarden die worden beschreven in artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening en in de aanhef van artikel 10, lid 4, gelezen in samenhang met artikel 14, lid 5, van de basisverordening). De twee voorwaarden luiden als volgt:

    a)

    naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, is er een aanzienlijke toename vastgesteld van invoer; en

    b)

    die invoer dreigt, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen.

    1.1.   Aanzienlijke toename van invoer

    (20)

    Om te kunnen bepalen of er sprake is van een aanzienlijke toename van invoer, moeten er gegevens worden vergeleken (6). Daartoe moet worden bepaald welke tijdvakken moeten worden vergeleken.

    1.1.1.   Te vergelijken tijdvakken

    (21)

    Enerzijds wordt in de basisverordening verwezen naar de invoer in het onderzoektijdvak. Anderzijds houdt de bewoording „naast” in dat de invoer in het onderzoektijdvak moet worden vergeleken met de invoer na het onderzoektijdvak.

    (22)

    Tegelijkertijd kan het tijdvak dat met het onderzoektijdvak moet worden vergeleken, niet starten voordat aan een van de twee alternatieve voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening is voldaan. Als importeurs pas bij de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie op de hoogte geraken van de waarschijnlijke dumping, moet dat tijdstip bijgevolg als beginpunt van het tweede tijdvak worden genomen.

    (23)

    Bij de algemene analyse moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden is voldaan om het recht toe te passen vóór de datum van toepassing van de voorlopige maatregelen. Het tweede tijdvak moet daarom eindigen met de instelling van de voorlopige maatregelen, het moment waarop de registratie van invoer (7) niet langer van toepassing is.

    (24)

    Invoerstatistieken zijn uitsluitend op maandbasis beschikbaar. De Commissie zou voor het tweede tijdvak dan ook de gegevens voor de volledige kalendermaand volgend op de bekendmaking van de inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie gebruiken wanneer de importeurs door de inleiding weet hebben gekregen van de beweerde dumping. Wanneer die wetenschap voortvloeit uit een andere oorzaak, bijvoorbeeld een langere periode van dumping in het verleden, zou de maand worden gebruikt die volgt op de gebeurtenis waardoor zij er weet van hebben gekregen, maar ten vroegste de eerste volledige maand na het onderzoektijdvak. Wat het eindpunt betreft, zou de Commissie twee waarden vaststellen: een waarin de maand waarin de voorlopige maatregelen van start gaan, is opgenomen, en een waarin die maand niet is opgenomen.

    (25)

    De Commissie zou normaal gesproken een gemiddelde invoer per maand bepalen voor het volledige onderzoektijdvak, dat in beginsel twaalf maanden duurt, en een gemiddelde invoer per maand voor het tijdvak tussen het moment van het verkrijgen van die wetenschap en de voorlopige maatregelen. Het begin- en eindpunt voor dat laatste gemiddelde worden bepaald zoals beschreven in de vorige alinea.

    (26)

    Daarnaast zou de Commissie ook de evolutie van de invoer in absolute cijfers bepalen, de effecten ervan op de evolutie van de voorraden van het betrokken product en op het marktaandeel, en het verbruik van het product in de beoordelingsperiode.

    1.1.2.   Toename die als aanzienlijk wordt beschouwd

    (27)

    Of de toename van de invoer als aanzienlijk wordt beschouwd, moet geval per geval worden beoordeeld. De Commissie zal niet alleen de maandelijkse gewogen gemiddelden vergelijken, maar ook rekening houden met alle andere relevante overwegingen. Het gaat dan met name om: de ontwikkeling van het totale verbruik van het betrokken product in de Unie, de evolutie van de voorraden en de evolutie van het marktaandeel. De analyse moet dus tweeledig zijn: absoluut en relatief. Een vergelijking van de twee bovengenoemde maandgemiddelden is bijgevolg belangrijk, maar hoeft niet noodzakelijk de doorslag te geven om te bepalen of de toename van de invoer „aanzienlijk” is.

    1.1.3.   Redenering achter deze benadering

    (28)

    Op invoer die de Unie binnenkomt vóór registratie, kunnen in geen geval antidumpingrechten worden geheven. Deze invoer is evenwel relevant om te bepalen of invoer die de Unie binnenkomt ná registratie het corrigerende effect van de rechten dreigt te ondermijnen, en wel om de volgende reden: onder meer vanwege het bestaan van voorraden is het corrigerende effect van rechten (d.w.z. een stijging van de prijs van ingevoerde producten, hetzij vanwege een prijsstijging, hetzij vanwege het recht) nooit onmiddellijk voelbaar, maar treedt het pas op zodra de voorraden zijn verkocht. Een aanzienlijke toename van de invoer vóór registratie zou normaal gesproken tot een aanzienlijke toename van de voorraden moeten leiden. Dat betekent dat het corrigerende effect van rechten verder wordt vertraagd in vergelijking met een situatie met normale voorraden. Alle verdere invoer tussen de registratie en de voorlopige maatregelen, bovenop voorraden die aanzienlijk groter zijn dan normaal, zou het corrigerende effect verder vertragen.

    1.2.   De toename van de invoer dreigt het corrigerende effect van rechten ernstig te ondermijnen

    (29)

    In een tweede stap moet worden bepaald of deze toename het corrigerende effect van het toe te passen definitieve recht ernstig dreigt te ondermijnen. De formulering „dreigt te ondermijnen” geeft aan dat deze beoordeling op de toekomst gericht moet zijn. Elk geval moet steeds afzonderlijk worden beoordeeld, en het resultaat van die beoordeling zal afhangen van de concrete omstandigheden in elk specifiek geval waarin registratie van invoer is gelast teneinde met terugwerkende kracht rechten in te stellen.

    (30)

    Bij die beoordeling moet onder meer rekening worden gehouden met het effect van de invoer die de Unie is binnengekomen tussen de registratie en de voorlopige maatregelen. Wanneer er geen, of slechts een verwaarloosbare invoer heeft plaatsgevonden, volstond de registratie om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie meer schade zou lijden. Er is normaal gesproken dus geen reden om de tweede stap, instelling met terugwerkende kracht, toe te passen.

    (31)

    Wanneer zij nagaat of het effect van invoer die de Unie is binnengekomen tussen de registratie en de voorlopige maatregelen het corrigerende effect van rechten ernstig dreigt te ondermijnen, zou de Commissie in het bijzonder de volgende factoren beoordelen:

    a)

    omvang van die invoer;

    b)

    tijdstip van die invoer;

    c)

    prijzen van die invoer;

    d)

    eventuele andere relevante omstandigheden. De Commissie zal onder meer de volgende andere omstandigheden beoordelen:

    i)

    de voorraden van het ingevoerde product vóór registratie;

    ii)

    de prijsontwikkeling van het ingevoerde product sinds de importeur op de hoogte is tot de voorlopige maatregelen;

    iii)

    veranderingen in het handelspatroon die wijzen op pogingen om registratie te omzeilen.

    1.3.   Cumulatie

    (32)

    In onderzoeken waarbij meer dan een land betrokken is, hangt het al dan niet cumuleren van de invoer uit die landen met het oog op de beoordeling zoals beschreven in de punten 1.1 en 1.2 hierboven, ervan af of de Commissie in het onderliggende antidumpingonderzoek heeft besloten om de invoer uit die landen te cumuleren.

    2.   Toepassing op de onderhavige zaak

    (33)

    De registratie heeft betrekking op invoer die plaatsvond tussen 12 december 2015 en de datum waarop de voorlopige antidumpingmaatregelen werden ingesteld, namelijk 12 februari 2016. Tijdens dat tijdvak bedroeg de invoer uit de betrokken landen ongeveer 165 000 ton.

    (34)

    Zoals vermeld in overweging 5 werd er informatie overgelegd door de klager, alle in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en 22 niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers. Hun invoer maakte 46 % uit van alle invoer uit de betrokken landen tijdens het tijdvak waarvoor de gegevens werden verzameld, d.w.z. van april 2015 tot januari 2016.

    (35)

    Om te bepalen of het dienstig was de rechten met terugwerkende kracht te innen, evalueerde de Commissie de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde criteria.

    (36)

    Er werden opmerkingen ingediend ten aanzien van de registratie van invoer en de mogelijke toepassing van de antidumpingmaatregelen met terugwerkende kracht, die hieronder worden geanalyseerd.

    2.1.   Verleden van dumping of wetenschap van de dumping of schade bij de importeur

    (37)

    In overeenstemming met artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening moet er „in het verleden over een langere periode dumping zijn vastgesteld of moet de importeur van de dumping op de hoogte zijn of had hij dat moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade”. In de onderhavige zaak is de Commissie van oordeel dat de importeurs sinds de datum waarop het onderzoek werd geopend van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, om de redenen die in overweging 17 en hieronder worden toegelicht.

    (38)

    Eén importeur beweerde dat het voorlopige bewijsmateriaal voor dumping in de klacht niet volstond om aan te tonen dat de importeurs van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade. Deze partij merkte meer in het bijzonder op dat de klacht als dusdanig geen afdoend bewijs vormt dat er daadwerkelijk dumping heeft plaatsgevonden. Als zou worden aanvaard dat het bewijs in de klacht volstaat om te concluderen dat importeurs op de hoogte hadden moeten zijn van dumping, zou het bovendien in elk onderzoek mogelijk zijn om met terugwerkende kracht rechten in te stellen. Tot slot werd betoogd dat het argument van Eurofer dat importeurs het bestaan van dumping onmogelijk over het hoofd konden zien vanwege de extreem lage prijzen van de Chinese en Russische invoer misleidend is, aangezien vermeende lage prijzen op zich niet bewijzen dat er invoer met dumping werd verkocht.

    (39)

    Een andere belanghebbende merkte op dat Eurofer geen persberichten of andere publieke, voor importeurs van koudgewalste platte staalproducten in de Unie toegankelijke informatie heeft overgelegd waarin werd verwezen nar eventuele dumping door Chinese producenten van specifieke koudgewalste platte staalproducten. Deze partij benadrukte dat de persberichten die werden overgelegd, betrekking hadden op staal in het algemeen, en niet specifiek op koudgewalste platte staalproducten. Bovendien waren de Indiase en Amerikaanse persberichten die door Eurofer werden overgelegd niet relevant voor wat betreft het al dan niet op de hoogte zijn van dumping door importeurs in de Unie.

    (40)

    Om te beginnen moet worden benadrukt dat de vraag of de importeur op de hoogte is, als bedoeld in artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening, betrekking heeft op de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade (onderstreping toegevoegd). De Commissie is van mening dat importeurs op grond van objectieve factoren van de dumping op de hoogte waren of hadden moeten zijn gezien de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade, niet alleen via de niet-vertrouwelijke versie van de klacht, maar ook via het bericht van inleiding voor deze procedure, die beide op het moment van de inleiding beschikbaar waren voor en medegedeeld waren aan alle bekende belanghebbenden, met inbegrip van importeurs, gebruikers en hun vertegenwoordigende organisaties. Daarnaast hadden de belanghebbenden volledige toegang tot de niet-vertrouwelijke versie van het verzoek om registratie van Eurofer dat in feite reeds was aangekondigd in de klacht zelf. Het onderzoek werd geopend omdat men van oordeel was dat het voorlopige bewijsmateriaal in de klacht afdoende aantoonde dat de invoer uit de betrokken landen naar alle waarschijnlijkheid op de markt van de Unie met dumping werd verkocht. Dat bewijsmateriaal had betrekking op het tijdvak oktober 2013 tot september 2014, d.w.z. een langer tijdvak. Voorts werd voorlopig bevonden en ook definitief bevestigd dat met betrekking tot het onderzoektijdvak van de procedure, dat liep van april 2014 tot maart 2015, eveneens sprake was van dumping. Derhalve wordt bevestigd dat de importeurs sinds de bekendmaking van het bericht van inleiding in het Publicatieblad van de Europese Unie van de dumping en de gestelde schade op de hoogte waren of hadden moeten zijn.

    (41)

    Er zij voorts op gewezen dat het met terugwerkende kracht heffen van antidumpingrechten enkel is toegestaan voor invoer die onderworpen was aan registratie, en enkel wanneer aan de criteria van artikel 10, lid 4, van de basisverordening is voldaan. Het is dan ook niet juist om te beweren dat de instelling van rechten met terugwerkende kracht „in elk onderzoek” mogelijk is. Wat de bewering betreft dat de door Eurofer overgelegde persberichten niet relevant zouden zijn, erkent de Commissie dat deze berichten niet specifiek betrekking hadden op koudgewalste platte staalproducten, maar dat zij wel een betrouwbare indicatie gaven van het prijsbeleid van uitvoerende staalproducenten in de betrokken landen. Bovendien moeten de persberichten worden bekeken in het licht van andere objectieve feiten, zoals beschreven in de overwegingen.

    (42)

    Daarom worden de argumenten met betrekking tot de kwestie of de importeurs op de hoogte waren van de dumping, afgewezen.

    (43)

    In hun antwoord op de mededeling betoogden bepaalde importeurs dat de kwestie van het op de hoogte zijn van dumping en schade moet worden gezien in het licht van het feit dat terugwerkende kracht een „uitzonderlijke maatregel” is en dat dit hoge eisen stelt aan de onderzoekende autoriteit en/of dat het voorgestelde uitgangspunt van het „op de hoogte zijn” van de importeurs met betrekking tot artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening bijzonder ruim is. Zij concluderen daarom dat het bericht van inleiding niet voldoende is om te zorgen dat importeurs op de hoogte zijn van het bestaan van dumping en schade, of van de omvang ervan. Niettemin gaven het bericht van inleiding, waaraan de vakpers van de staalsector veel aandacht heeft besteed, en de open versie van de klacht, die naar alle bekende importeurs en/of gebruikers zijn verstuurd en die vanaf de eerste dag van het onderzoek voor alle belangstellenden beschikbaar waren, in onderlinge samenhang een duidelijk en gedetailleerd overzicht van de toegepaste methodiek, de gebruikte informatiebron en specificeerde hoge niveaus van dumping en schade voor zowel de VRC als Rusland. De mate van dumping werd daarbij meegedeeld in de vorm van een percentage van de cif-prijs bij invoer. Bovendien herinnerde de Commissie in de overwegingen 5 tot en met 11 van de registratieverordening alle belanghebbenden eraan dat zij voldoende bewijsmateriaal over de dumping had, wat de omvang van de dumping en de gestelde of vastgestelde schade betreft. Daarom concludeert de Commissie dat de importeurs ervan op de hoogte waren, of hadden moeten zijn, dat er sprake was van werkelijke of gestelde dumping en schade. Het feit dat niet alle onderzoeken in antidumpingmaatregelen resulteren, betekent niet dat het voorlopige bewijsmateriaal voor dumping en schade niet aan de importeurs beschikbaar is gesteld. De Commissie concludeert derhalve dat aan de noodzakelijke maatstaven in verband met deze kwestie is voldaan.

    (44)

    De Russische producenten-exporteurs en een importeur betoogden dat de vaststelling door de Commissie op grond van artikel 10, lid 4, onder c), van de basisverordening zeker niet voldeed aan de norm van artikel 10, lid 6, onder i), van de ADA, op grond waarvan de importeur ervan op de hoogte had moeten zijn dat de exporteur dumping toepast en dat deze dumping schade veroorzaakt. Bovendien werd betoogd dat de interpretatie van de Commissie ertoe leidt dat telkens wanneer een kennisgeving van inleiding wordt gepubliceerd, aan de voorwaarde van het „op de hoogte zijn” wordt voldaan, hetgeen onaanvaardbaar is. Voorts werd betoogd dat de beoordeling van dumping een complex proces is, waarvoor toegang noodzakelijk is tot bedrijfsgeheimen die niet kunnen worden bekendgemaakt.

    (45)

    In de eerste plaats moet erop worden gewezen dat elke WTO-lidstaat het recht heeft om zijn antidumpingprocedures en -praktijken in te voeren die bij zijn eigen omstandigheden passen, zolang zij niet in strijd zijn met de WTO-normen. De Commissie is van mening dat zij zeer hoge normen heeft voor het openen van onderzoeken, en zoals opgemerkt in overweging 43 is er een zeer gedetailleerd onderzoek naar dumping en schade op basis van het beschikbare bewijsmateriaal verricht en beschikbaar gesteld aan de belanghebbenden. Deze gegevens omvatten bedrijfsspecifieke binnenlandse en uitvoerprijzen, die importeurs gemakkelijk hadden kunnen vergelijken met de prijzen die zij voor invoer uit de betrokken landen betaalden, om vast te stellen of dit dumpingprijzen waren, is zo ja in welke mate. Ook moet worden opgemerkt dat, zoals vermeld in overweging 5, enkele van de antwoorden werden ontvangen van verbonden importeurs die toegang hadden tot de relevante informatie over binnenlandse en uitvoerprijzen. Bovendien wordt in de WTO-voorschriften niet bepaald dat importeurs in staat moeten zijn een gedetailleerde berekening van de dumping te maken, maar dat zij zich bewust moeten zijn van de mate van de dumping. Voorts is ook de analyse van de verschillende schade-indicatoren, samen met gedetailleerde berekeningen van prijsonderbieding en prijsbederf, beschikbaar gesteld, en bleek hieruit dat deze invoer met dumping schade zou veroorzaken.

    (46)

    Eén importeur beweerde ook dat zijn leveranciers hem hadden verzekerd dat zij geen dumpingpraktijken toepasten, zonder dit echter met bewijzen te onderbouwen. Dit argument moet dan ook worden verworpen.

    (47)

    De Russische producenten-exporteurs betwistten de vaststelling dat er sprake was van dumping, en betoogden dat de importeurs zich pas op 12 februari 2016 bewust werden van de toepasselijkheid van artikel 18 van de basisverordening en van de mate van dumping. In dit verband moet worden opgemerkt dat de bovengenoemde informatie in het dossier — en met name het bericht van inleiding en de niet-vertrouwelijke versie van de klacht die werd verzonden naar of beschikbaar gesteld aan de importeurs — een duidelijke indicatie van de mate van dumping gaf en dat de instelling van voorlopige maatregelen deze informatie slechts bevestigde. Dit argument moet dan ook worden verworpen.

    (48)

    De Commissie bevestigt daarom in dit specifieke geval dat de importeurs over duidelijke informatie beschikten dat de Chinese en Russische exporteurs schadelijke dumping toepasten.

    2.2.   Een aanzienlijke toename van invoer die het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht dreigt te ondermijnen.

    (49)

    Volgens artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening moet er „naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, een aanzienlijke toename van invoer worden vastgesteld”.

    2.2.1.   Een aanzienlijke toename van invoer

    (50)

    Volgens gegevens van Eurostat (8) (die op het tijdstip van de beoordeling beschikbaar waren tot en met maart 2016) bedroeg de gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen gedurende het onderzoektijdvak 118 912 ton. De gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen in het tijdvak dat begint in de eerste volledige maand na de bekendmaking van de opening van het onderzoek in het Publicatieblad van de Europese Unie en eindigt in de laatste volledige maand voorafgaand aan de instelling van voorlopige maatregelen (juni 2015-januari 2016) was 162 457 ton, d.w.z. 37 % meer dan in het onderzoektijdvak. In hetzelfde tijdvak werd in het totaal 1 299 658 ton ingevoerd, waarvan 721 386 ton uit de VRC en 578 272 ton uit Rusland. Wanneer we de gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid uit de VRC en Rusland afzonderlijk vergelijken, zien we een toename van de gemiddelde maandelijkse invoerhoeveelheden met 48 % en 25 % voor respectievelijk de VRC en Rusland.

    (51)

    Als we het tijdvak nemen dat begint met de eerste volledige maand na de inleiding en loopt tot en met de maand waarin voorlopige maatregelen werden ingesteld (d.w.z. juni 2015-februari 2016), krijgen we een gemiddelde maandelijkse ingevoerde hoeveelheid van 150 673 ton; dit is 27 % hoger dan het maandgemiddelde in het onderzoektijdvak. Wat de maandelijkse ingevoerde hoeveelheden uit de VRC en Rusland betreft, werd een toename van respectievelijk 34 % en 19 % geconstateerd.

    (52)

    De invoer van de 22 importeurs en/of gebruikers die informatie over de invoer tijdens het tijdvak na de inleiding (van juni 2015 tot januari 2016) hadden overgelegd, maakte 46 % van alle invoer uit de betrokken landen uit. Uit de informatie die aldus werd verkregen, bleek voor al deze medewerkende importeurs en/of gebruikers tezamen dat de voorraden van het betrokken product aan het eind van 2015 met 22 % waren gestegen ten opzichte van eind 2014. Deze bevinding bevestigt niet alleen de bevinding van een sterke toename van de invoer op basis van de statistieken, maar geeft ook aan dat er mogelijk voorraden worden opgebouwd.

    (53)

    Uit beide beoordelingen blijkt dat de ingevoerde hoeveelheden inderdaad aanzienlijk waren toegenomen na de inleiding.

    (54)

    Verschillende Russische producenten-exporteurs betwistten de conclusie dat de toename in de invoer aanzienlijk was, en verwezen daarbij naar „vooraanstaande commentatoren en professionals” die stellen dat de toename van de ingevoerde hoeveelheden werkelijk omvangrijk moet zijn. In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de literatuur waarnaar wordt verwezen geen harde wetgeving is, en dat deze geen specifieke richtsnoeren geeft over wat als „omvangrijk” of „aanzienlijk” moet worden beschouwd, hetgeen hoe dan ook van geval tot geval moet worden bekeken.

    (55)

    Op deze basis concludeert de Commissie dat de toename van de invoer als aanzienlijk kan worden beschouwd, en wordt dit argument afgewezen.

    (56)

    Verschillende Russische producenten-exporteurs en een importeur merkten op dat de Commissie in haar beoordeling van het verzoek om registratie van Eurofer onvoldoende aandacht had geschonken aan het tijdelijke effect van sancties van de Unie op de handel met Rusland. Wat dat betreft, golden op het tijdstip van registratie geen „sancties” voor het betrokken product, en dergelijke sancties werden evenmin opgelegd tijdens of na het onderzoektijdvak, tot de voorlopige maatregelen werden ingesteld op 12 februari 2016. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (57)

    De Russische producenten-exporteurs kwamen terug op deze kwestie in hun opmerkingen over de mededeling, en betoogden dat hoewel er geen „sancties” voor het betrokken product waren, er toch een domino-effect op het betrokken product was als gevolg van de algemene weerstand van de klanten van de Unie tegen het kopen van goederen uit Rusland. Dit argument is niet onderbouwd. Bovendien is het duidelijk dat de ontwikkeling van de invoer van het betrokken product na het onderzoektijdvak eerder wordt beïnvloed door deze procedure dan door het ingeroepen domino-effect als gevolg van sancties op andere producten. De aan sancties onderworpen goederen werden duidelijk gedefinieerd, en daarom kan niet worden geconcludeerd dat sancties een wezenlijk effect hadden op de sterke schommelingen in het volume na het onderzoektijdvak.

    (58)

    Daarnaast voerden dezelfde Russische producenten-exporteurs en de Russische autoriteiten aan dat de argumenten van Eurofer bij de beoordeling inzake de aanzienlijke toename van de invoer gebaseerd waren op vergelijkingen van willekeurig gekozen tijdvakken. Een andere belanghebbende gaf aan dat de keuze voor een bepaald tijdvak dat met een ander wordt vergeleken, vanwege de extreme schommelingen van maand tot maand in de invoerhoeveelheid van koudgewalste platte staalproducten zeer sterk uiteenlopende resultaten zou kunnen opleveren. De gegevens in het verzoek van Eurofer duidden met andere woorden niet op de aanwezigheid van een „aanzienlijke toename van invoer”.

    (59)

    De tijdvakken die in de klacht die aanleiding gaf tot registratie werden vergeleken, omvatten zowel een aanzienlijke periode na het onderzoektijdvak als een aanzienlijke periode die ermee samenviel. Bovendien hebben verschillende belanghebbenden andere tijdvakken voorgesteld voor de vergelijkende analyse betreffende een aanzienlijke toename van de invoer, die allemaal tot dezelfde conclusie leidden (d.w.z. een aanzienlijke toename van de invoer in vergelijking met de ingevoerde hoeveelheid tijdens het onderzoektijdvak). Het argument wordt derhalve afgewezen.

    (60)

    Verschillende Russische producenten-exporteurs argumenteerden dat er volgens hen geen sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer. Zij staafden deze bewering met cijfers voor januari 2016, februari 2016 en maart 2016. Het is de Commissie niet duidelijk waarom er enkel cijfers voor bepaalde Russische producenten-exporteurs werden verstrekt in de opmerkingen, in plaats van cijfers over de gehele invoer uit Rusland.

    (61)

    Het is inderdaad zo dat de maandelijkse ingevoerde hoeveelheden in de statistische gegevens als bedoeld in overweging 50 voor januari, februari en maart 2016 — d.w.z. na de registratie van de invoer — lager waren en dat er voorlopige maatregelen van kracht waren, in februari (gedeeltelijk) en maart. In dat verband moet het volgende worden opgemerkt. Ten eerste had de Commissie, zoals vermeld in overweging 9 van de registratieverordening, het verzoek om registratie beoordeeld op basis van een beoordeling van een tijdvak dat liep tot en met september 2015. Uit die beoordeling bleek dat er onder meer voorlopig bewijsmateriaal was voor een aanzienlijke toename van de invoer, zelfs na de inleiding, die het corrigerende effect van het antidumpingrecht ernstig zou ondermijnen (overweging 5 van de registratieverordening). De aanzienlijke toename op basis waarvan de invoer werd geregistreerd, heeft dus slechts gedeeltelijk betrekking op dezelfde invoer als die waarop de Commissie zich baseert om te bepalen of het recht met terugwerkende kracht moet worden geheven. Het laatste tijdvak, zo wordt benadrukt, is het tijdvak van de eerste volledige maand na de inleiding, d.w.z. juni 2015, tot en met de laatste volledige maand voorafgaand aan voorlopige maatregelen, d.w.z. januari 2016, of tot en met de maand waarin voorlopige maatregelen werden ingesteld, d.w.z. februari 2016. Ook over dat veel langere tijdvak is er opnieuw een aanzienlijke toename van de invoer te zien in vergelijking met het onderzoektijdvak. Het feit dat de ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen relatief laag was in januari, februari en maart 2016, verandert niets aan die conclusie.

    (62)

    Ten tweede werd de hoogste ingevoerde hoeveelheid uit de betrokken landen genoteerd in oktober 2015, d.w.z. na de beoordelingsperiode voor registratie, en lagen de invoerhoeveelheden in november 2015 nog steeds bijzonder hoog in vergelijking met het onderzoektijdvak. De relatief bescheiden invoer na registratie die door de producent-exporteur werd aangehaald, moet bijgevolg worden bekeken in samenhang met die piek net voor de registratie, die enkel kan worden verklaard door de ophanden zijnde registratie. Als niet om registratie was verzocht en deze niet zou zijn toegepast, zou de totale hoeveelheid naar alle waarschijnlijkheid van dezelfde grootteorde zijn geweest, maar zou de gemiddelde maandelijkse toename constanter zijn geweest, in tegenstelling tot de plotselinge piek die in oktober en november 2015 werd geconstateerd. De Commissie kan bij haar beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, onder d), is voldaan, niet voorbijgaan aan de sterke toename van de invoer in dit tijdvak na de beoordelingsperiode voor het registreren van de invoer, maar voorafgaand aan de eigenlijke registratie.

    (63)

    Eén belanghebbende merkte op dat hoewel uit de vergelijking van de invoercijfers van mei 2014-september 2014 met die van mei 2015-september 2015 inderdaad een absolute toename van de invoer blijkt, Eurofer geen rekening heeft gehouden met de cyclische aard van de invoer van het betrokken product en de ontwikkeling van het verbruik in de Unie. Dit argument werd niet met afdoend bewijsmateriaal gestaafd. We kunnen stellen dat het betrokken product tot op zekere hoogte de economische conjunctuur volgt, die volatiel kan zijn. Dat betekent echter niet dat de invoer van koudgewalste platte staalproducten een cyclisch patroon volgt. Het argument wordt afgewezen.

    (64)

    Voorts moeten we met betrekking tot de evolutie van het verbruik in de Unie, zoals uitgelegd in de overwegingen 103 tot en met 106 van de voorlopige verordening, daaraan toevoegen dat het interne verbruik enigszins is toegenomen, met 4 %, terwijl het verbruik op de vrije markt met 9 % is afgenomen. Aangezien de invoer van het betrokken product meedingt op de vrije markt, begrijpt de Commissie dit argument niet goed.

    (65)

    De China Iron & Steel Association (CISA) was het ook niet eens met de door Eurofer gekozen tijdvakken. CISA gaf aan dat het na de bevestiging van een order minstens vier à vijf maanden duurt eer staalproducten daadwerkelijk worden ingevoerd uit de VRC. De invoer van het betrokken product in mei-september 2015 vloeit in werkelijkheid dus voort uit contracten die werden gesloten voordat de zaak werd ingeleid.

    (66)

    Volgens de basisverordening doet een dergelijke aanzienlijke toename van invoer zich voor naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt. De beoordeling van dit aspect wordt dus gebaseerd op een representatief tijdvak tussen de inleiding en de voorlopige maatregelen en het onderzoektijdvak. De bevinding dat er in mei-september 2015 sprake was van een aanzienlijke toename van de invoer wordt zelfs geschraagd door het argument van CISA, aangezien er ondanks de „vertraging” vanwege lopende contracten toch nog een aanzienlijke toename van de invoer werd vastgesteld tijdens het voornoemde tijdvak. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    (67)

    Voorts merkten verschillende belanghebbenden op dat koudgewalste platte staalproducten geen product zijn waarvan voorraden worden aangelegd, maar een product dat op bestelling wordt geproduceerd.

    (68)

    Gezien de eigenschappen van het betrokken product, is het inderdaad niet gebruikelijk dat het lang wordt opgeslagen. Bepaalde weersomstandigheden kunnen de kwaliteit van het product bijvoorbeeld aantasten. De Commissie ontving evenwel geen bewijsmateriaal dat de bevinding zou ontkrachten dat er in dit geval daadwerkelijk voorraden werden aangelegd na inleiding van de procedure. Ook moet worden onderstreept dat het aanleggen van voorraden doorgaans ongebruikelijk is en enkel voorkomt in bijzondere omstandigheden en/of wanneer er bijzondere verwachtingen heersen op de markt, bijvoorbeeld met betrekking tot de toekomstige prijzen van het desbetreffende product. Het feit dat een product gewoonlijk niet in voorraad wordt gehouden, betekent niet dat er geen voorraden kunnen worden aangelegd wanneer dergelijke omstandigheden zich voordoen of dergelijke verwachtingen ontstaan. Op basis van de cijfers die door de niet-verbonden en verbonden importeurs en/of gebruikers werden ingediend na de instelling van voorlopige maatregelen, werd vastgesteld dat de voorraden aan het eind van 2015 22 % hoger waren dan aan het eind van 2014. Aangezien er geen aanwijzingen zijn die de bevinding ontkrachten dat de aanzienlijke toename van de invoer een indicatie kan vormen dat er voorraden worden aangelegd, wordt dit argument afgewezen.

    (69)

    In hun antwoord op de mededeling herhaalden de belanghebbenden dat van het betrokken product doorgaans geen voorraden worden aangelegd, maar dat het op bestelling wordt geleverd. In de eerste plaats worden koudgewalste platte staalproducten niet uitsluitend op bestelling geproduceerd, en zelfs bij de soorten die voornamelijk op bestelling worden geproduceerd weerhoudt niets de importeurs en/of gebruikers ervan om op prijsstijgingen te anticiperen door grotere hoeveelheden te kopen en een voorraad aan te leggen. Bovendien was de opening van dit onderzoek van invloed op de verrichte invoer waarbij — zoals uit het bewijsmateriaal blijkt — de vorming van voorraden van de doorgaans ingevoerde standaardkwaliteit aanzienlijk toenam. Ook wordt eraan herinnerd dat de 22 importeurs en/of gebruikers die informatie over de invoer tijdens het tijdvak na de inleiding hadden overgelegd, goed waren voor 46 % van alle invoer uit de betrokken landen. Aangezien de importeurs en/of gebruikers die meer dan de helft van de invoer vertegenwoordigden de Commissie niet de gevraagde informatie hebben verschaft, en gezien de grote hoeveelheden die in de maanden na de inleiding in de Unie zijn ingevoerd, beschikt de Commissie over voldoende bewijsmateriaal om te concluderen dat er daadwerkelijk aanzienlijke voorraden zijn gevormd en dat de verkregen en gebruikte informatie resulteerde in een relatief voorzichtige schatting van de voorraadvorming.

    (70)

    Op basis van het bovenstaande concludeert de Commissie dat er na het onderzoektijdvak een aanzienlijke toename van de invoer heeft plaatsgevonden.

    (71)

    In hun antwoord op de bekendmaking argumenteerden de belanghebbenden dat het een vaste praktijk van de Commissie is om de invoer in de onderzoeksperiode te vergelijken met de invoer in de registratieperiode, hetgeen zou betekenen dat de invoer niet was gestegen. Dezelfde partijen betoogden dat de Commissie geen redenen had gegeven om deze door hen beweerde vaste praktijk te veranderen.

    (72)

    In de eerste plaats merkt de Commissie op dat zij niet is gebonden aan een vroegere praktijk (als die praktijk al zou bestaan, quod non, zie volgende overweging), maar alleen aan de objectieve normen van de verdragen en secundair recht. In elk geval kan de Commissie op elk moment, bijvoorbeeld gezien de specifieke omstandigheden die zich tijdens het onderzoek voordoen, haar analyse dienovereenkomstig verfijnen of ontwikkelen, mits zij dit naar behoren motiveert. De Commissie heeft in het algemene bekendmakingsdocument uitvoerig de economische, juridische en beleidsmatige redenen gegeven die aan de benadering in de onderhavige zaak ten grondslag liggen (zie de overwegingen 11 tot en met 32).

    (73)

    In de tweede plaats kon de importeur slechts twee eerdere zaken noemen (Zonnepanelen en Koudgewalste platte producten van roestvrij staal) als gesteld bewijs van een dergelijke praktijk, en in geen van deze zaken werden met terugwerkende kracht rechten opgelegd. In deze omstandigheden kan er dus geen sprake zijn van een vaste praktijk. Bovendien heeft de Commissie, in tegenstelling tot hetgeen de partijen beweerden, in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 (9) van de Commissie de perioden na de initiatie van het onderzoek geanalyseerd bij het beoordelen of met terugwerkende kracht een antidumpingrecht moet worden geheven. Ook waren in die zaken niet alle omstandigheden vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaak. Zo was de invoer — hoewel deze in de registratieperiode op maandbasis gemiddeld lager was dan in de voorgaande periode na de opening van het onderzoek — in absolute termen nog zeer significant in de desbetreffende zaak. Aangezien dit de eerste keer was dat de Commissie concludeert dat — gezien de feiten in de onderhavige zaak — rechten met terugwerkende kracht moeten worden geheven, zijn de in de overwegingen 11 tot en met 32 weergegeven beginselen in dit onderzoek strikt opgevolgd. Daarom analyseerde de Commissie niet alleen de invoer in de registratieperiode, maar hield zij ook rekening met de invoer in de periode tussen de opening van het onderzoek en de registratie. Dit stemt overeen met de bepalingen van artikel 10, lid 4, onder d), van de basisverordening die, zoals uiteengezet in de overwegingen 21 tot en met 25, de Commissie toestaat om de periode na de onderzoeksperiode te onderzoeken die, in onze praktijk, duurt vanaf de opening van een onderzoek tot het moment waarop de registratie niet meer van toepassing is. De analyseperiode die aldus volledig in overeenstemming met de wet is vastgesteld, maakt een volledige beoordeling mogelijk van de stijging van de invoer en de weerslag ervan en het vermogen om het corrigerende effect van het antidumpingrecht te ondermijnen.

    (74)

    In hun antwoord op de bekendmaking maakten de Russische producenten-exporteurs en het Ministerie van economische ontwikkeling van de Russische Federatie bezwaar tegen de door de Commissie gekozen aanpak van een cumulatieve beoordeling (die zowel de Chinese als de Russische invoer omvatte) om aan artikel 10, lid 4, van de basisverordening te voldoen. De basisverordening verbiedt echter geen cumulatieve uitlegging van artikel 10, lid 4, en aan de voorwaarden voor cumulatie wordt in dit verband duidelijk voldaan. Bovendien is zo nodig een afzonderlijke analyse van de Russische en de Chinese invoer gemaakt, die ook tot de conclusie leidde dat er een verdere wezenlijke stijging van de invoer was (zie overweging 50) en waaruit niet bleek dat voor de Russische Federatie een afwijkende benadering nodig was. Dit argument werd dan ook verworpen.

    2.2.2.   Ondermijning van het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht

    2.2.2.1.   Hoeveelheden en marktaandelen

    (75)

    Om de invloed van de aanzienlijke toename van de invoer op het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht te beoordelen, werd een vragenlijst over de verkoop na het onderzoektijdvak verstuurd naar Eurofer en vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. Het tijdvak waarvoor cijfers over het tijdvak na het onderzoek werden gevraagd, liep van april 2015 tot januari 2016 (op het moment waarop de vragenlijst over het tijdvak na het onderzoek werd verstuurd, was dit het meest recente tijdvak).

    (76)

    Uit de informatie die aldus werd ontvangen, blijkt dat het verbruik in de Unie op de vrije markt in dat tijdvak met 14 % toenam, terwijl de verkochte hoeveelheden van de producenten in de Unie veeleer stabiel bleven en slechts een lichte stijging van 3 % vertoonden. Als gevolg daarvan daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie met 7 procentpunten (van 71 % naar 64 %). Dit is een duidelijk teken van bijkomende schade voor de bedrijfstak van de Unie.

    (77)

    In termen van hoeveelheden moet worden verduidelijkt dat invoer in de registratieperiode is opgenomen in de beoordeling van de „verdere toename in invoer” en dat de invoer in de registratieperiode op zichzelf daalde in vergelijking met de niveaus van voor de registratie, maar dat de hoeveelheden nog altijd aanzienlijk waren.

    (78)

    Door verschillende partijen werd betoogd dat uit deze daling van de invoer in de registratieperiode bleek dat de stap van de registratie geslaagd was. Niettemin blijkt uit de wezenlijke ingevoerde hoeveelheid tijdens de registratieperiode (ongeveer 165 000 ton) duidelijk dat de importeurs en/of gebruikers niet zijn afgeschrikt door de stap van de registratie en is — zoals hieronder wordt uiteengezet — de oplegging van rechten met terugwerkende kracht noodzakelijk om het corrigerende effect van het antidumpingrecht niet te ondermijnen.

    2.2.2.2.   Prijzen en prijsonderbieding

    (79)

    Als we de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen vergelijken op basis van gegevens van Eurostat, blijkt dat de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen uit de VRC en Rusland gedurende de elf maanden na het onderzoektijdvak met respectievelijk 13 % en 12 % zijn gedaald ten opzichte van de gemiddelde maandelijkse invoerprijzen tijdens het onderzoektijdvak.

    (80)

    Het is juist dat de grondstofprijzen in dezelfde periode eveneens zijn gedaald. Uit de verrichte beoordeling blijkt evenwel dat de daling van de grondstofprijzen geen verklaring kan zijn voor een daling van de verkoopprijzen met meer dan 4 %. Dat deze beduidend lagere invoerprijzen het corrigerende effect van het antidumpingrecht ondermijnen, blijkt uit een algemene vergelijking van de gemiddelde invoerprijs uit de betrokken landen met de gemiddelde verkoopprijs van de bedrijfstak in de Unie tijdens het onderzoektijdvak en daarna. Die vergelijking wijst op een prijsonderbieding van 7 % gedurende het onderzoektijdvak, terwijl de prijsonderbieding na die periode toenam tot 14 %.

    (81)

    Voorts bleven de invoerprijzen in de registratieperiode meer dalen dan die van de producenten van de Unie. De gemiddelde invoerprijs in die periode (10) bedroeg 408 EUR voor China (19 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 6 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie (11)) en 371 EUR voor Rusland (24 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 15 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie). Voor de twee landen samen bedroeg de gemiddelde invoerprijs tijdens de registratie 386 EUR (22 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de onderzoeksperiode en 11 % beneden de gemiddelde invoerprijs in de periode van inleiding tot registratie). Daardoor is de prijsonderbieding in de registratieperiode verder toegenomen tot gemiddeld bijna 20 %.

    (82)

    Gezien het bovenstaande concludeert de Commissie dat de aanzienlijke toename van de invoer, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en gezien de verdere daling van de gemiddelde prijzen, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve antidumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

    2.2.2.3.   Aanleggen van voorraden

    (83)

    Zoals in overweging 52 is vermeld, beschikt de Commissie over bewijsmateriaal waaruit blijkt dat er voorraden werden aangelegd na de opening van het onderzoek. Daar het waarschijnlijk is dat de producten waarvan voorraden worden aangelegd uiteindelijk op de markt van de Unie zullen komen, is de Commissie van mening dat het aanleggen van dergelijke voorraden een indicatie te meer vormt dat de invoer zelfs na registratie het corrigerende effect van de rechten zal ondermijnen.

    (84)

    Sommige belanghebbenden brachten tegen het argument van de aangelegde voorraden in dat de vorming van voorraden niet was aangetoond. Het is echter duidelijk dat de invoer na de onderzoeksperiode aanzienlijk is toegenomen ten opzichte van de invoer voor de opening van het onderzoek, en dat de samenwerkende importeurs en/of gebruikers melding maakten van toenemende voorraden. Bovendien wordt de markt van koudgewalste producten gekenmerkt door invoer door zowel handelaars als eindgebruikers. Hoewel de prijzen daalden in de maanden na de opening van dit onderzoek, hadden de handelaars en de gebruikers redenen om de omvang van hun gemiddelde maandelijkse invoer en voorraad te vergroten, en deden zij dit ook. Het is dan ook duidelijk dat er voorraden werden aangelegd.

    (85)

    Eén groep van importeurs beweerde te hebben aangetoond dat de omvang van zijn voorraden een dalende tendens vertoonde en dat zijn aankopen in de periode na de opening niet op voorraadvorming waren gericht. Dezelfde belanghebbende betoogde dat de perioden voor het vergelijken van der omvang van de voorraden niet goed waren gekozen omdat de voorraden eind 2014 abnormaal laag waren omdat de banken niet bereid waren om voorraden te financieren. Tot slot bracht hij naar voren dat de Commissie niet had aangetoond dat de betrokken goederen nog in voorraad zijn en zei hij te verwachten dat het in de registratieperiode aangekochte materiaal verkocht zou zijn voordat voorlopige maatregelen zouden worden opgelegd. In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat uit de beoordeling van de omvang van de voorraad individuele verschillen tussen de ondernemingen die het betrokken product invoeren naar voren kunnen komen. De beoordeling door de Commissie zal echter niet worden beperkt tot individuele ondernemingen en uit de informatie in het dossier, waaronder die van deze groep importeurs, blijkt dat er een toename met 22 % was. In de tweede plaats wordt opgemerkt dat dit argument niet wordt ondersteund door bewijsmateriaal wat de banken of de omvang van de voorraden betreft. Als het argument betreffende de beschikbaarheid van financiering nog altijd geldt, vraagt de Commissie zich af hoe de importeurs de aanzienlijke verhoging van de invoer na de opening van het onderzoek hebben kunnen financieren als er geen financiering beschikbaar was. Op basis van het bovenstaande moeten deze argumenten worden afgewezen.

    2.2.2.4.   Conclusie

    (86)

    In het licht van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de aanzienlijke toename van de invoer volgend op het onderzoektijdvak het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht ernstig heeft ondermijnd.

    2.3.   Andere opmerkingen

    (87)

    Verschillende Russische producenten-exporteurs merkten op dat artikel 10, lid 4, van de basisverordening geen argumenten bevat die een cumulatieve beoordeling met betrekking tot de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde voorwaarden ondersteunen. Zij gaven bovendien aan dat volgens hen niet aan de voorwaarden voor de instelling van antidumpingrechten met terugwerkende kracht is voldaan voor de Russische invoer van koudgewalste platte staalproducten. Aangezien in artikel 10, lid 4, van de basisverordening niet wordt verwezen naar een cumulatieve beoordeling, zou de Commissie geen rechtsgrond hebben om met terugwerkende kracht antidumpingrechten toe te passen op de invoer uit Rusland. Er werd in dat verband ook verwezen naar het fundamentele beginsel van non-discriminatie.

    (88)

    De Commissie wenst te benadrukken dat zij het niet eens is met het argument dat de voorwaarden die zijn vastgelegd in artikel 10, lid 4, niet zijn vervuld. In dit geval wordt onderstreept dat zowel in de cumulatieve beoordeling van de betrokken landen als in de individuele beoordeling van de betrokken landen voor beide landen aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, is voldaan. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    (89)

    Verscheidene belanghebbenden betoogden dat importeurs en/of gebruikers zich als gevolg van de registratie in een situatie van rechtsonzekerheid bevonden en dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor de activiteiten van importeurs en/of gebruikers. Voorts betoogden zij dat een heffing van antidumpingrechten met terugwerkende kracht op geregistreerde invoer de nadelige gevolgen nog zou versterken voor de importeurs en/of gebruikers in de Unie, die redelijkerwijze vertrouwden op hun leveranciers, in de veronderstelling dat deze niet bij dumping betrokken zijn. Bovendien zouden de maatregelen met terugwerkende kracht volgens hen de importeurs en/of gebruikers schaden wat betreft de invoer op basis van contracten die zijn gesloten voordat de procedure werd ingeleid.

    (90)

    In dit verband merkt de Commissie ten eerste op dat het recht van de onderzoekende autoriteit om invoer te registreren wanneer aan bepaalde voorwaarden is voldaan, is vastgelegd in de basisverordening uit hoofde waarvan dit onderzoek werd geopend, en dat zij enkel in uitzonderlijke gevallen overgaat tot registratie, aangezien zij de wettelijke voorwaarden die in artikel 14, lid 5, van de basisverordening zijn vastgelegd, strikt uitlegt. Zoals reeds toegelicht, is de Commissie van mening dat in dit geval duidelijk aan de voorwaarden voor registratie was voldaan. Ten tweede vond de daadwerkelijke registratie pas zeven maanden na de opening van dit onderzoek plaats. Zij heeft bijgevolg betrekking op invoer die heeft plaatsgevonden met volledige kennis van het feit dat er een antidumpingonderzoek liep en dat de mogelijkheid bestond dat er antidumpingrechten zouden worden ingesteld. Bovendien onderstreept de Commissie dat de basisverordening en de WTO ADA voorzien in de mogelijkheid om met terugwerkende kracht antidumpingmaatregelen in te stellen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

    (91)

    Gezien het bovenstaande betwist de Commissie niet dat de registratie van invoer als zodanig tot enige rechtsonzekerheid bij de betrokken importeurs en/of de gebruikers kan leiden, aangezien dit er niet automatisch toe leidt dat er met terugwerkende kracht definitieve rechten worden geïnd, zo hier al sprake van is. De Commissie betwist evenmin dat als er uiteindelijk met terugwerkende kracht rechten worden geheven op invoer die wordt geregistreerd, dit nadelige gevolgen kan hebben voor partijen die de betrokken goederen hebben ingevoerd gedurende de registratieperiode van twee maanden, die afliep toen voorlopige rechten werden ingesteld. De Commissie herinnert er evenwel aan dat registratie tot doel heeft te voorkomen dat het corrigerende effect van rechten wordt ondermijnd, bijvoorbeeld bij omvangrijke invoer tijdens de registratie, na een aanzienlijke toename van de invoer en het aanleggen van voorraden voorafgaand aan de registratie. Als registratie haar doel voorbijschiet omdat marktdeelnemers de waarschuwing in de vorm van registratie negeren, moeten er met terugwerkende kracht rechten worden toegepast om te verzekeren dat het corrigerende effect van rechten niet nog langer wordt vertraagd vanwege invoer die plaatsvindt na registratie. Het is waarschijnlijk dat in dit geval sommige importeurs en/of gebruikers, die zich bewust zijn van de duidelijke waarschuwing dat er met terugwerkende kracht rechten kunnen worden geïnd, de invoer hebben stopgezet maar dat anderen ervoor hebben gekozen het risico te nemen. De Commissie is er bijgevolg van overtuigd dat zij het beginsel van rechtszekerheid niet heeft geschonden.

    (92)

    Bovendien kunnen de importeurs indien de dumping na de registratie stopt, verzoeken om terugstorting van de betaalde rechten.

    2.4.   Conclusie over heffing met terugwerkende kracht

    (93)

    Krachtens artikel 10, lid 4, van de basisverordening kunnen antidumpingrechten met terugwerkende kracht worden geheven, voor zover de invoer is geregistreerd in overeenstemming met artikel 14, lid 5, en de Commissie de betrokken importeurs in de gelegenheid heeft gesteld om opmerkingen te maken bij de vraag of aan de in artikel 10, lid 4, van de basisverordening vastgestelde criteria is voldaan.

    (94)

    Na onderzoek van de ingediende concludeert de Commissie dat de importeurs en/of gebruikers zich bewust waren of hadden moeten zijn van de gestelde dumping en schade, sinds de bekendmaking van de kennisgeving van inleiding van 14 mei 2015. Naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade heeft veroorzaakt, zijn er na de inleiding beduidend grotere hoeveelheden van het betrokken product ingevoerd, tegen prijzen die nog lager waren dan tijdens het onderzoektijdvak. Die invoer van het betrokken product in grote hoeveelheden en tegen lage prijzen heeft al verdere nadelige gevolgen gehad voor de prijzen en het marktaandeel in de Unie van de bedrijfstak van de Unie. Aangezien de ingevoerde hoeveelheden, in combinatie met het hierboven beschreven prijsbeleid en de ontwikkeling van het marktaandeel, aanzienlijk zijn en bovenop de sterk toegenomen voorraden komen, dreigt de invoer die plaatsvond na registratie het corrigerende effect van het definitieve antidumpingrecht ernstig te ondermijnen.

    (95)

    Op basis hiervan concludeert de Commissie dat aan de voorwaarden van artikel 10, lid 4, van de basisverordening voor de toepassing met terugwerkende kracht van de definitieve antidumpingrechten is voldaan. Daarom moet een definitief antidumpingrecht worden geheven op het betrokken product, dat was onderworpen aan registratie bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325.

    (96)

    Volgens artikel 10, lid 3, van de basisverordening moet de hoogte van het recht dat met terugwerkende kracht wordt geïnd, worden vastgesteld op de hoogte van de voorlopige rechten die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181, voor zover zij lager zijn dan het definitieve recht dat is vastgesteld bij Uitvoeringsverordening (UE) 2016/1328 van de Commissie.

    (97)

    Het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité heeft geen advies uitgebracht,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht geheven op gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal, met uitzondering van roestvrij staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, en enkel koud gewalst, momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 7209 15 00 (Taric-code 7209150090), 7209 16 90, 7209 17 90, 7209 18 91, ex 7209 18 99 (Taric-code 7209189990), ex 7209 25 00 (Taric-code 7209250090), 7209 26 90, 7209 27 90, 7209 28 90, 7211 23 30, ex 7211 23 80 (Taric-codes 7211238019, 7211238095 en 7211238099), ex 7211 29 00 (Taric-codes 7211290019 en 7211290099), 7225 50 80 en 7226 92 00, van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie, die zijn geregistreerd uit hoofde van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325.

    De volgende productsoorten vallen niet onder de productomschrijving van het betrokken product:

    gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, enkel koud gewalst, ook indien opgerold, van alle dikten, elektrisch;

    gewalste platte producten van ijzer of niet-gelegeerd staal, van alle breedten, koud gewalst, niet geplateerd noch bekleed, opgerold, met een dikte van minder dan 0,35 mm, gegloeid (bekend als „onvertind blik”);

    gewalste platte producten van ander gelegeerd staal, van alle breedten, van siliciumstaal, en

    gewalste platte producten van gelegeerd staal, enkel koud gewalst, van sneldraaistaal.

    2.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door de hieronder vermelde ondernemingen vervaardigde product is als volgt:

    Land

    Onderneming

    Definitieve recht (%)

    Aanvullende Taric-code

    VRC

    Angang Steel Company Limited, Anshan

    13,7

    C097

    Tianjin Angang Tiantie Cold Rolled Sheets Co. Ltd, Tianjin

    13,7

    C098

    Andere medewerkende ondernemingen, opgenomen in de bijlage

    14,5

     

    Alle andere ondernemingen

    16

    C999

    Rusland

    Magnitogorsk Iron & Steel Works OJSC, Magnitogorsk

    18,7

    C099

    PAO Severstal, Cherepovets

    25,4

    C100

    Alle andere ondernemingen

    26,2

    C999

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 29 juli 2016.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

    (2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2325 van de Commissie van 11 december 2015 tot onderwerping van de invoer van bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie aan registratie (PB L 328 van 12.12.2015, blz. 104).

    (3)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181 van de Commissie van 10 februari 2016 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (PB L 37 van 12.2.2016, blz. 1).

    (4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2016/1328 van de Commissie van 29 juli 2016 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bepaalde koudgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China en de Russische Federatie (zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

    (5)  COM(2016) 155 final van 16 maart 2016.

    (6)  Panelverslag, VS — warmgewalst staal, punt 7.166.

    (7)  Registratie van invoer uit hoofde van artikel 14, lid 5, van de basisverordening is een andere voorwaarde om het definitieve recht met terugwerkende kracht te kunnen heffen.

    (8)  Net zoals tijdens de voorlopige fase (zie overweging 99 van Uitvoeringsverordening (EU) 2016/181) is de invoer van producten met een GN-ex-code volledig meegeteld bij de berekening van het verbruik in de Unie, aangezien het betrokken product grotendeels wordt ingedeeld onder volledige GN-codes.

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1429 van de Commissie van 26 augustus 2015 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op koudgewalste platte producten van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Taiwan (PB L 224 van 27.8.2015, blz. 10).

    (10)  Bij gebrek aan nauwkeurige statistieken en om een eerlijke vergelijking met andere statistische gegevensbronnen mogelijk te maken, zijn de invoerstatistieken voor de registratieperiode beoordeeld op basis van invoer in december 2015 en januari 2016.

    (11)  Bij gebrek aan nauwkeurige statistieken en om een eerlijke vergelijking met andere statistische gegevens mogelijk te maken, zijn de invoerstatistieken voor de periode van de inleiding tot de registratie beoordeeld op basis van invoer van juni tot november 2015.


    BIJLAGE

    Niet in de steekproef opgenomen medewerkende Chinese producenten-exporteurs/

    Land

    Naam

    Aanvullende Taric-code

    VRC

    Hebei Iron and Steel Co., Ltd, Shijiazhuang

    C103

    VRC

    Handan Iron & Steel Group Han-Bao Co., Ltd, Handan

    C104

    VRC

    Baoshan Iron & Steel Co., Ltd, Shanghai

    C105

    VRC

    Shanghai Meishan Iron & Steel Co., Ltd, Nanjing

    C106

    VRC

    BX Steel POSCO Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Benxi

    C107

    VRC

    Bengang Steel Plates Co., Ltd, Benxi

    C108

    VRC

    WISCO International Economic & Trading Co. Ltd, Wuhan

    C109

    VRC

    Maanshan Iron & Steel Co., Ltd, Maanshan

    C110

    VRC

    Tianjin Rolling-one Steel Co., Ltd, Tianjin

    C111

    VRC

    Zhangjiagang Yangtze River Cold Rolled Sheet Co., Ltd, Zhangjiagang

    C112

    VRC

    Inner Mongolia Baotou Steel Union Co., Ltd, Baotou City

    C113


    Top