Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0639

    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening

    PB L 181 van 20.6.2014, p. 1–47 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/01/2023

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2014/639/oj

    20.6.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 181/1


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 639/2014 VAN DE COMMISSIE

    van 11 maart 2014

    tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1), en met name artikel 4, lid 3, artikel 8, lid 3, artikel 9, lid 5, artikel 35, leden 1, 2 en 3, artikel 36, lid 6, artikel 39, lid 3, artikel 43, lid 12, artikel 44, lid 5, artikel 45, leden 5 en 6, artikel 46, lid 9, artikel 50, lid 11, artikel 52, lid 9, artikel 57, lid 3, artikel 58, lid 5, artikel 59, lid 3, en artikel 67, leden 1 en 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (2) is ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1307/2013. In Verordening (EU) nr. 1307/2013 is een nieuw rechtskader vastgesteld met een nieuw systeem voor rechtstreekse steun, waaronder een basisbetaling voor landbouwers en andere steunregelingen. Krachtens die verordening is de Commissie bevoegd gedelegeerde en uitvoeringshandelingen vast te stellen. Met het oog op een soepele werking van de regelingen in het nieuwe rechtskader moeten bepaalde regels middels dergelijke handelingen worden vastgesteld. Om de administratieve lasten te beperken, moeten deze regels eenvoudig en gemakkelijk te controleren zijn. Deze handelingen moeten in de plaats treden van de Verordeningen (EG) nr. 1120/2009 (3) en (EG) nr. 1121/2009 (4) van de Commissie.

    (2)

    Dit kader moet bij de voorliggende verordening worden aangevuld, wat betreft een aantal algemene bepalingen, de basisbetalingsregeling, de regeling inzake een enkele areaalbetaling, de betaling voor landbouwers die klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken toepassen, de betaling voor jonge landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen, de vrijwillige gekoppelde steun, de gewasspecifieke betaling voor katoen en de meldingsverplichtingen voor elke steunregeling.

    (3)

    Teneinde ervoor te zorgen dat de aanpassingen in rechtstreekse betalingen correct worden toegepast vanuit het oogpunt van financiële discipline, moeten algemene voorschriften inzake de volgorde voor de berekening van dergelijke verlagingen met betrekking tot verlagingen in het kader van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) worden vastgesteld.

    (4)

    Overeenkomstig de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (6) dient te worden verduidelijkt dat lidstaten die maatregelen tot uitvoering van het Unierecht vaststellen, in de uitoefening van hun beslissingsbevoegdheid bepaalde beginselen in acht moeten nemen, waaronder met name het beginsel van non-discriminatie.

    (5)

    Andere steun dan gekoppelde steun moet voldoen aan bepaalde eisen om te worden aangemerkt als ontkoppelde inkomenssteun die gerekend wordt tot de „groene doos” van de Overeenkomst inzake de landbouw die tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen is gesloten (7), terwijl gekoppelde steun moet voldoen aan bepaalde eisen om te worden aangemerkt als steun die onder de „blauwe doos” van die overeenkomst valt.

    (6)

    Volgens artikel 4, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hoeft met een „landbouwactiviteit” geen productie, fokkerij of teelt van landbouwproducten gepaard te gaan. In plaats daarvan kunnen landbouwers een landbouwareaal in een voor begrazing of teelt geschikte staat houden zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die meer vergen dan de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines, of kunnen zij op landbouwarealen die op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat worden gehouden, een minimumactiviteit verrichten. Aangezien de twee laatstbedoelde activiteiten niettemin een zekere activiteit van de landbouwer vergen, moet worden voorzien in een Uniekader waarbinnen de lidstaten de nadere criteria voor deze activiteiten vaststellen.

    (7)

    Om milieuredenen omvat de definitie van „blijvend grasland” in artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ook begraasbare niet-kruidachtige soorten, zoals struiken en/of bomen, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen op de betrokken grond overheersen. Daarom moet een criterium worden vastgesteld om te bepalen in welke gevallen grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen.

    (8)

    Die definitie van „blijvend grasland” biedt de lidstaten de mogelijkheid om begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken en waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen in de graasgebieden, eveneens als blijvend grasland te beschouwen. Daartoe moet worden vastgesteld aan de hand van welke criteria dergelijke gangbare plaatselijke praktijken kunnen worden gedefinieerd.

    (9)

    Artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 biedt de lidstaten de mogelijkheid om begraasbaar land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken en waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen op de graasgebieden, als blijvend grasland te beschouwen. Op dit blijvend grasland kan een verlagingscoëfficiënt worden toegepast als bedoeld in artikel 32, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Met het oog op een evenredige toepassing van die bepaling dient de mogelijkheid te worden geboden om een onderscheid te maken tussen verschillende categorieën arealen zodat op elke categorie een andere verlagingscoëfficiënt kan worden toegepast.

    (10)

    Krachtens artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 mogen geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen wier landbouwarealen voornamelijk bestaan uit op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat gehouden arealen en die op deze arealen geen door de betrokken lidstaat omschreven minimumactiviteit verrichten. Hiertoe moet enerzijds worden bepaald wanneer dergelijke arealen als het voornaamste deel van de landbouwgrond van een landbouwer moeten worden beschouwd en anderzijds worden verduidelijkt wat de werkingssfeer van die bepaling is.

    (11)

    Volgens artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moeten entiteiten die onder de zogenoemde negatieve lijst vallen, als actieve landbouwers worden beschouwd wanneer zij kunnen aantonen dat zij aan een van de in die bepaling vastgestelde criteria voldoen. Een van die criteria bestaat erin aan te tonen dat het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen ten minste 5 % van de totale inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten uitmaakt. Daarom moet worden vastgesteld hoe kan worden bepaald of inkomsten uit landbouwactiviteiten dan wel uit niet-landbouwactiviteiten afkomstig zijn.

    (12)

    Bovendien moet worden voorgeschreven hoe het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen moet worden bepaald met het oog op artikel 9, lid 2, en, in voorkomend geval, artikel 9, lid 3, en met het oog op artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, op grond waarvan sommige landbouwers worden uitgesloten van de toepassing van artikel 9, leden 2 en 3, van die verordening. Om in Bulgarije, Kroatië en Roemenië, waar de rechtstreekse betalingen zich nog in de fase van geleidelijke integratie bevinden, een gelijke behandeling van de landbouwers te waarborgen, moet het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen in die lidstaten berusten op het uiteindelijke bedrag dat aan het einde van het proces van geleidelijke integratie wordt toegekend.

    (13)

    Overeenkomstig artikel 9, lid 2, en in voorkomend geval artikel 9, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen landbouwers van steun worden uitgesloten wanneer hun landbouwactiviteiten onaanzienlijk zijn of hun voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is. In dit verband moeten bepaalde criteria worden vastgesteld, terwijl de lidstaten de mogelijkheid moet worden geboden alternatieve criteria vast te stellen voor landbouwactiviteiten die slechts van marginale betekenis zijn.

    (14)

    Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in verschillende mogelijkheden voor de toewijzing van betalingsrechten aan landbouwers. Omwille van de rechtszekerheid moet worden bepaald dat bij feitelijke vererving, verwachte vererving, herroepbare verwachte vererving, fusie of splitsing van het bedrijf het aantal en de waarde van de te ontvangen betalingsrechten worden vastgesteld volgens de voorwaarden die ook zouden zijn toegepast op de landbouwer die het bedrijf oorspronkelijk beheerde. Voorts moeten regels worden vastgesteld voor de vaststelling van het aantal toe te wijzen betalingsrechten in geval van bedrijven die uit een splitsing zijn ontstaan en gelegen zijn in lidstaten die artikel 24, lid 4 of lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen. Gezien het gewettigde vertrouwen van de landbouwers mogen veranderingen in de juridische status van een landbouwer geen gevolgen hebben voor het aantal of de waarde van de betalingsrechten die de landbouwer kan ontvangen, op voorwaarde dat hij op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico’s zeggenschap over het bedrijf houdt.

    (15)

    Met het oog op de rechtszekerheid en een goed beheer van de betalingsrechten dient te worden verduidelijkt dat alleen de subsidiabele hectaren die zijn geconstateerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 23, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie (8), in aanmerking mogen worden genomen voor de toewijzing en activering van betalingsrechten.

    (16)

    Conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (9) moeten de betalingsrechten worden toegewezen aan de persoon die de beslissingsbevoegdheid uitoefent, de voordelen geniet en de financiële risico’s draagt met betrekking tot de landbouwactiviteit op de grond waarvoor om een dergelijke toewijzing wordt gevraagd. In dit verband moet worden verduidelijkt dat dit beginsel met name geldt voor de gevallen waarin meer dan een landbouwer een aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten voor eenzelfde subsidiabele hectare indient.

    (17)

    De lidstaten kunnen overeenkomstig artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 een verlagingscoëfficiënt toepassen op bepaalde subsidiabele hectaren blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden, met name als gevolg van de hoogte en andere natuurlijke beperkingen. Met het oog op de evenredige toepassing van die bepaling dient een kader te worden vastgesteld voor de toepassing van deze verlagingscoëfficiënt, met name wat de begrenzing van die verlaging betreft.

    (18)

    In artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is als basisbeginsel vastgesteld dat alleen actieve landbouwers rechtstreekse betalingen mogen ontvangen. Voorts krijgen de lidstaten krachtens artikel 24, lid 9, van die verordening de mogelijkheid om met het oog op de toewijzing van betalingsrechten een minimumgrootte per bedrijf te vast te stellen. Deze bepalingen dienen tevens in aanmerking te worden genomen in het kader van de vaststelling van de waarde van de betalingsrechten.

    (19)

    Wanneer overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 de voor kalenderjaar 2014 verleende steun in aanmerking wordt genomen om de initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten vast te stellen, dient te worden verduidelijkt dat de lidstaten kunnen besluiten niet met alle in die bepaling bedoelde maatregelen rekening te houden. Om onrechtmatige bestraffing van landbouwers te voorkomen, moet worden bepaald dat overeenkomstig titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde verlagingen of uitsluitingen niet worden verrekend in de referentiebedragen die relevant zijn om de waarde van de betalingsrechten vast te stellen. Gepreciseerd moet worden hoe deze steun in aanmerking moet worden genomen en welke extra criteria nodig zijn om rekening te houden met het ontkoppelde karakter van eventueel in aanmerking te nemen regelingen.

    (20)

    Voorts moet met het oog op de vaststelling van de initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten worden verduidelijkt dat de in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betalingsrechten waarover een landbouwer beschikt, ook de betalingsrechten omvatten die aan een andere landbouwer zijn verpacht op de datum waarop de verpachter zijn aanvraag voor 2014 indient.

    (21)

    Om vooraf een schatting van de inkomenssteun voor landbouwer te kunnen maken, moet worden bepaald tegen welke termijn de lidstaten de definitieve waarde en het definitieve aantal van de betalingsrechten moeten vaststellen en moeten melden aan de landbouwers die op basis van voorlopige gegevens in kennis zijn gesteld.

    (22)

    Wanneer een landbouwer tijdens het in artikel 26 of artikel 40, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde referentiejaar door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden is getroffen, dient met het oog op de toepassing van die bepalingen de waarde van de betalingsrechten te worden vastgesteld op basis van het laatste jaar waarin geen sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Om de administratieve lasten te beperken, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan om een bepaalde drempel ten aanzien van het effect van de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden op de in het referentiejaar ontvangen rechtstreekse steun vast te stellen.

    (23)

    Met betrekking tot de verkoop of verpachting van een bedrijf of een deel daarvan in de periode vóór de datum van indiening van een aanvraag voor de toewijzing van rechten in het eerste jaar van toepassing van de regeling moet worden bepaald dat de lidstaten kunnen besluiten dat landbouwers middels een contract de toe te wijzen betalingsrechten samen met het bedrijf of een deel daarvan kunnen overdragen. In het kader van een dergelijke clausule in het privaatrechtelijke contract moeten de betalingsrechten aan de verkoper of de verpachter worden toegewezen en direct worden overgedragen aan de koper of de pachter, wiens voordeel ontstaat doordat de betalingen die de verkoper of de verpachter voor 2014 heeft ontvangen, dan wel de waarde van de rechten die de verkoper of de verpachter in 2014 bezat als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, als referentie worden gebruikt voor de vaststelling van de initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten. Voorts moet worden verduidelijkt dat artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 niet geldt voor dergelijke overdrachten.

    (24)

    Om de waarde per eenheid van de betalingsrechten te berekenen, dient te worden voorzien in duidelijke afrondingsregels, in de mogelijkheid om bestaande betalingsrechten op te splitsen wanneer het aangegeven of met het recht overgedragen perceel niet meer dan een deel van een hectare bedraagt, alsmede in de mogelijkheid om betalingsrechten en delen van betalingsrechten te fuseren.

    (25)

    Omwille van de rechtszekerheid moet worden bepaald tegen welke termijn de in artikel 34, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regio’s moeten worden vastgesteld.

    (26)

    Er moeten specifieke bepalingen worden vastgesteld voor het beheer van de nationale en de regionale reserve.

    (27)

    Voor de toepassing van artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moeten criteria en maximumpercentages worden vastgesteld teneinde te voorkomen dat de overdracht van betalingsrechten aanzienlijk wordt gehinderd of verhinderd als gevolg van een verlaging op grond van die bepaling.

    (28)

    Omwille van de rechtszekerheid moet worden verduidelijkt hoe het bedrag dat op grond van artikel 28 of artikel 40, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 aan de nationale of de regionale reserve mag worden toegevoegd, moet worden bepaald wanneer de betalingsrechten in het eerste jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling worden vastgesteld.

    (29)

    Artikel 30 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in verplichte en facultatieve toewijzing van betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve. Er moet worden bepaald hoe het aantal en de waarde van de op die manier toe te wijzen betalingsrechten moeten worden berekend en er moet voor worden gezorgd dat de in artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde prioriteiten niet worden ondermijnd door besluiten die de lidstaten mogen nemen in het kader van artikel 30, leden 7 en 10, van die verordening. Ook dient de toepassing van artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 samenhang te vertonen met artikel 24, leden 6 en 7, van die verordening en met de regels inzake onbillijkheid in de onderhavige verordening. Om het ontkoppelde karakter van de basisbetalingsregeling te waarborgen, mag de berekening van het aantal en de waarde van de betalingsrechten in het kader van de nationale of de regionale reserve niet op sectorspecifieke criteria worden gebaseerd na de datum die de lidstaat overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie (10) vaststelt voor aanvraagjaar 2013.

    (30)

    Omwille van de rechtszekerheid en de gelijke behandeling van landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen, moet het in artikel 30, lid 11, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde begrip „landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen” worden verduidelijkt.

    (31)

    Wanneer de lidstaten betalingsrechten uit hoofde van artikel 30, lid 7, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toewijzen, moet de waarde van dergelijke betalingsrechten worden berekend overeenkomstig artikel 25 of artikel 40 van die verordening.

    (32)

    Artikel 24, leden 3 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 biedt de lidstaten verschillende mogelijkheden om het aantal aan landbouwers toe te wijzen betalingsrechten te beperken. Dit kan aanleiding geven tot onbillijkheid ten aanzien van landbouwers met een groot aandeel subsidiabele hectaren waarvoor geen betalingsrechten gelden aangezien sommige steunregelingen die ondergeschikt zijn aan de basisbetalingsregeling, met name de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken, zijn gebaseerd op het aantal subsidiabele hectaren dat met het oog op de activering van de betalingsrechten is aangegeven. Daarom moet worden verduidelijkt dat de lidstaten over de mogelijkheid beschikken om betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve toe te wijzen aan landbouwers die ernstige gevolgen ondervinden van de in artikel 24, leden 3 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde beperkingen. Aangezien bepaalde arealen niet aan vergroeningsverplichtingen zijn onderworpen of slechts beperkte kosten voor de naleving van de vergroening meebrengen, moet het de lidstaten verder worden toegestaan te bepalen dat bij de vaststelling van onbillijkheidsgevallen geen rekening wordt gehouden met dergelijke arealen.

    (33)

    Indien een landbouwer over betalingsrechten (in eigendom of in pacht) beschikt voor meer subsidiabele hectaren dan die waarover hij beschikt, vervallen krachtens artikel 21, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 de betalingsrechten die niet door subsidiabele hectaren worden gedekt. Omwille van de rechtszekerheid dient te worden verduidelijkt in welke orde van belangrijkheid die betalingsrechten vervallen en moeten verdere voorschriften voor de toepassing ervan worden vastgesteld. Voorts dienen de lidstaten de mogelijkheid te krijgen deze bepaling ook in aanmerking te nemen bij de vaststelling van de waarde van de betalingsrechten.

    (34)

    In Verordening (EU) nr. 1307/2013 is bepaald dat de basisbetaling in bepaalde lidstaten uiterlijk tot 2020 ten uitvoer kan worden gelegd in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling. Aangezien de enkele areaalbetaling per hectare elk jaar wordt berekend en het in aanmerking komen voor de basisbetaling een voorwaarde is om toegang te krijgen tot de meeste andere rechtstreeksebetalingsregelingen en dus intrinsiek met deze regelingen is verbonden, moet worden verduidelijkt dat alleen de subsidiabele hectaren die zijn geconstateerd overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 23, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014, in aanmerking mogen worden genomen voor de toepassing van de betrokken regelingen.

    (35)

    Lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen en de basisbetalingsregeling uiterlijk met ingang van 1 januari 2018 toepassen, kunnen de enkele areaalbetaling per hectare differentiëren rekening houdend met bepaalde, voor kalenderjaar 2014 toegekende betalingen. Met het oog op die differentiëring dient te worden gepreciseerd hoe rekening moet worden gehouden met die betalingen en dienen extra criteria te worden vastgesteld om het ontkoppelde karakter van bepaalde regelingen te respecteren. Wanneer landbouwers zijn getroffen door overmacht of uitzonderlijke omstandigheden met gevolgen voor kalenderjaar 2014, moet de differentiëring worden bepaald op basis van het laatste jaar waarin geen sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Om de administratieve lasten te beperken, moet het de lidstaten evenwel worden toegestaan om een bepaalde drempel ten aanzien van het effect van de overmacht of de uitzonderlijke omstandigheden op de in het referentiejaar ontvangen rechtstreekse steun vast te stellen. Voorts moet omwille van de rechtszekerheid worden voorzien in voorschriften die op feitelijke of verwachte vererving betrekking hebben.

    (36)

    In titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn de voorwaarden voor toekenning van de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken (de „vergroeningsbetaling”) vastgesteld. De aan de vergroeningsbetaling verbonden eisen zoals vastgelegd in de basishandeling, worden algemeen toegepast (d.w.z. voor alle begunstigden volgens hetzelfde patroon) en voorzien in niet-contractuele acties, zodat de EU-landbouw als zodanig berust op praktijken die verder gaan dan de randvoorwaarden. Met deze beginselen van de basishandeling moet rekening worden gehouden in de nadere voorschriften voor de vergroeningspraktijken.

    (37)

    Teneinde voldoende zekerheid te hebben over de naleving van bij artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 opgelegde verplichtingen inzake gelijkwaardige praktijken die onder nationale of regionale certificeringsregelingen vallen, moet worden bepaald volgens welke criteria openbare of particuliere certificeringsinstanties dienen te worden aangewezen.

    (38)

    Om het beginsel van geen dubbele financiering in acht te nemen, moet worden vastgesteld hoe de betalingen moeten berekend voor bepaalde specifieke verbintenissen in het kader van praktijken als bedoeld in bijlage IX, afdeling I, punten 3 en 4, en afdeling III, punt 7, bij Verordening (EU) nr. 1307/2013. Aangezien deze verbintenissen betrekking hebben op gelijkwaardige praktijken welke landbouwers die dergelijke verbintenissen aangaan, in staat stellen om aan een of meer verplichtingen te voldoen teneinde de „vergroenings”-betaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, te ontvangen moeten de betalingen voor die verbintenissen, in vergelijking met de normale in artikel 28, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (11) bedoelde betaling, worden verlaagd met een bedrag dat wordt berekend op basis van het niveau van de vergroeningsbetaling in de betrokken lidstaat of regio, of, in sommige gevallen, op basis van de individuele vergroeningsbetaling van de landbouwer.

    (39)

    In artikel 44 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is bepaald welke verplichtingen met betrekking tot het aantal gewassen en het aandeel van de gewassen op het bouwland in acht moeten worden genomen. Vastgesteld moet worden hoe het aandeel van de verschillende gewassen precies moet worden berekend.

    (40)

    Er moeten voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de periode die voor de berekening van het relatieve aandeel van de gewassen in aanmerking zal worden genomen, waarbij rekening wordt gehouden met de tijdsplanning voor de teelt van de gewassen en met de behoefte aan administratieve eenvoud.

    (41)

    Om zowel landbouwers als lidstaten de nodige duidelijkheid te verschaffen en bij te dragen tot de bescherming van op akkers gelegen landschapselementen, dient de situatie van het areaal dat door landschapselementen in beslag wordt genomen, te worden verduidelijkt.

    (42)

    Om het aandeel van de verschillende gewassen te berekenen, moeten tevens aanvullende voorschriften worden vastgesteld voor de specifieke gevallen van combinatieteelt in afzonderlijke rijen, onderzaai en het gebruik van zaadmengsels.

    (43)

    In artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn verplichtingen vastgesteld met het oog op de instandhouding van arealen blijvend grasland die het meest bijdragen aan de bescherming van het milieu, en met name koolstofvastlegging, biodiversiteit en bodembescherming. Dergelijk grasland, dat bestaat uit gebieden die van groot ecologisch belang zijn, is gelegen in maar ook buiten het Natura 2000-netwerk. Voor dit buiten het netwerk gelegen grasland moet, met het oog op een doeltreffende bescherming ervan, voor de lidstaten een kader voor de aanwijzing ervan worden vastgesteld dat hun de mogelijkheid moet bieden met de nationale omstandigheden rekening te houden en dat op de synergie met bestaande milieubeleidslijnen moet voortbouwen.

    (44)

    Om dergelijke arealen blijvend grasland door de jaren heen te beschermen, moeten voorschriften voor de omzetting van dergelijke arealen worden vastgesteld voor gevallen waarin de landbouwer een inbreuk pleegt op de strikte beschermingsregels.

    (45)

    Artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in de bescherming van het aandeel blijvend grasland in het totale landbouwareaal. Daartoe moeten de lidstaten de ontwikkeling van het aandeel blijvend grasland monitoren. In dit verband moet het hun worden toegestaan een systeem van voorafgaande toestemming vast te stellen. Ingeval de afname meer dan 5 % bedraagt, moeten individuele heromzettingen en een verbod op verdere omzettingen worden opgelegd. Omwille van de duidelijkheid en een evenredige tenuitvoerlegging moeten voorschriften worden vastgesteld betreffende de landbouwers en arealen waarop de bepalingen inzake toestemming en heromzetting van toepassing zijn.

    (46)

    Met het oog op een efficiënt gebruik van de toestemmingsprocedure voor de omzetting van blijvend grasland, moet de lidstaten voldoende flexibiliteit worden geboden om prioritaire arealen of groepen landbouwers te selecteren waarvoor deze toestemming op basis van objectieve criteria wordt verleend.

    (47)

    Vastgesteld moet worden aan de hand van welke methode het aandeel blijvend grasland in het totale landbouwareaal moet worden bepaald, teneinde te voorkomen dat arealen blijvend grasland vanwege de lange rotatietijd van het grasland dubbel worden geteld en te voorkomen dat de omzettingen door kleine en biologische landbouwers, die zijn vrijgesteld van heromzettingsverplichtingen, een rechtstreeks effect hebben op de heromzettingsverplichting waaraan andere landbouwers moeten voldoen. Het moet de lidstaten worden toegestaan om hun referentieaandeel in naar behoren gemotiveerde gevallen aan te passen.

    (48)

    In artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de elementen en arealen opgesomd die de lidstaten als ecologische aandachtsgebieden kunnen beschouwen. Er moeten aanvullende criteria worden vastgesteld waaraan deze elementen en gebieden moeten voldoen om als ecologisch aandachtsgebied te worden bestempeld. Om de biodiversiteitsdoelstelling te halen, moeten deze criteria de instandhouding en de verbetering van de biodiversiteit op landbouwbedrijven waarborgen. De reeds door landbouwers geleverde inspanningen dienen in het kader van deze criteria in aanmerking te worden genomen.

    (49)

    Het productieverbod dat op braakliggend land van toepassing is en in een beperking van het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen en meststoffen resulteert, mag niet verhinderen dat vrijwillige maatregelen, zoals de inzaai van wildebloemenzaadmengsels, worden genomen om de biodiversiteitsvoordelen te vergroten. Verduidelijkt moet worden dat land dat meer dan vijf jaar als ecologisch aandachtsgebied braak ligt, bouwland blijft en niet onder de definitie van blijvend grasland valt.

    (50)

    Aangezien terrassen in de Unie op uiteenlopende manieren worden aangelegd, dient het aan de lidstaten te worden overgelaten nadere voorwaarden vast te stellen op basis van specifieke nationale of regionale kenmerken waarbij rekening wordt gehouden met het belang ervan voor de biodiversiteit.

    (51)

    Omwille van de duidelijkheid moeten landschapselementen die als ecologisch aandachtsgebied worden aangemerkt, op een lijst worden opgenomen en moet de relatie met elementen die in de lidstaten al in het kader van de randvoorwaarden worden beschermd, worden verduidelijkt. Om bepaalde elementen te helpen identificeren en om te helpen waarborgen dat het areaal overwegend agrarisch is, moet voor dergelijke elementen een minimum- of een maximumomvang worden bepaald.

    (52)

    Bufferstroken dicht bij langs waterlopen gelegen akkerranden of op hoger op een helling gelegen velden verminderen de inspoeling van verontreinigende stoffen in het oppervlaktewater. Met het oog op biodiversiteitsvoordelen moet, mede om de toepassing van gewasbestrijdingsmiddelen te voorkomen en de toepassing van meststoffen te beperken, worden bepaald dat alle als ecologisch aandachtsgebied aangemerkte arealen niet voor productie mogen worden gebruikt. Om de biodiversiteit verder te bevorderen, mogen vrijwillige acties, zoals de inzaai van wildebloemenzaadmengsels, niet worden uitgesloten. De lidstaten moeten ook kunnen beslissen of bufferstroken mogen worden begraasd en voor vervoederingsdoeleinden mogen worden gemaaid.

    (53)

    Wat hectaren onder boslandbouw betreft, moet worden verduidelijkt dat de in aanmerking te nemen arealen de arealen bouwland zijn die gelegen zijn in een gebied met een boslandbouwsysteem dat nog steeds voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan voor dit areaal plattelandsontwikkelingsbijstand wordt of is verleend. lidstaten die deze arealen selecteren om aan de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied te voldoen, moeten de biodiversiteitsdoelstelling in aanmerking nemen bij het vaststellen van aanvullende voorwaarden om bijstand voor de invoering van boslandbouwsystemen te ontvangen in het kader van hun plattelandsontwikkelingsprogramma’s.

    (54)

    Wat stroken subsidiabele hectaren langs bosranden betreft, dient het aan de lidstaten te worden overgelaten daar al dan niet een teeltverbod op te leggen om te voorkomen dat productiemiddelen worden gebruikt op een bepaalde aan het bos grenzende bufferstrook. Een dergelijke eis zou een hoogwaardiger ecologisch aandachtsgebied opleveren, wat op zijn beurt tot uiting moet komen in een gedifferentieerde waarde voor de wegingsfactor voor deze soort arealen.

    (55)

    Het beperkte gebruik van productiemiddelen die nodig zijn voor de teelt van hakhout met korte omlooptijd, brengt indirecte voordelen voor de biodiversiteit mee. In dit verband moeten de lidstaten bepalen welke voorwaarden op deze soort ecologisch aandachtsgebied van toepassing zijn, en daartoe een lijst van boomsoorten die in dit verband mogen worden gebruikt, alsmede de voorschriften voor het gebruik van productiemiddelen vaststellen.

    (56)

    Teneinde de tenuitvoerlegging af te stemmen op de nationale omstandigheden, teneinde de capaciteit van vanggewassen en groenbedekking om stikstofresiduen doeltreffend te absorberen optimaal te benutten en teneinde zowel kale grond als diffuse verontreiniging van het grondwater te voorkomen, moeten de lidstaten de data voor de inzaai van deze soorten bedekking bepalen. Om het effect op de biodiversiteit in landbouw en milieu te optimaliseren, moet voor de vanggewassen en de groenbedekking een mengsel van gewassoorten worden ingezaaid of gras worden ondergezaaid. De lidstaten kunnen binnen het toepassingsgebied van GLMC 4 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, bepalen na welke data een mechanische vernietiging van de vanggewassen en de groenbedekking is toegestaan.

    (57)

    Voor arealen met stikstofbindende gewassen moeten de lidstaten voorschriften vaststellen om te voorkomen dat als gevolg van de teelt van dergelijke gewassen in ecologische aandachtsgebieden meer stikstof uitspoelt en de waterkwaliteit achteruitgaat; dit zou immers indruisen tegen de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (12) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (13) en zou de biodiversiteitsdoelstelling in gevaar brengen. De lidstaten moeten ook een lijst vaststellen waarin de stikstofbindende gewassen worden vermeld waarvan wordt aangenomen dat ze tot een verbetering van de biodiversiteit leiden.

    (58)

    Om zo veel mogelijk voordeel te halen uit de aanwezigheid van ecologische aandachtsgebieden op bouwland en om te waarborgen dat de ecologische aandachtsgebieden het in artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde percentage innemen, moet in het belang van efficiënt beheer duidelijk worden bepaald dat een perceel of een landschapselement niet twee keer in een jaar mag worden meegerekend om te voldoen aan de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied.

    (59)

    Krachtens artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen de lidstaten maximaal 50 % van de verplichting tot het hebben van individueel ecologisch aandachtsgebied op regionaal niveau ten uitvoer te leggen. Om ervoor te zorgen dat deze regionale tenuitvoerlegging extra voordelen voor het milieu en het landschap met zich brengt en aan de uitvoering van de strategie voor groene infrastructuur (14) bijdraagt, moeten regels worden ingevoerd met betrekking tot de elementen die mogen worden gebruikt om aangrenzende ecologisch aandachtsgebieden te vormen. Tevens moeten voor de aanwijzing van arealen regels worden vastgesteld die ervoor zorgen dat synergie tussen de tenuitvoerlegging van het landbouw- en het milieubeleid van de Unie ontstaat.

    (60)

    Met het oog op het besluit van de lidstaten om de landbouwers in de gelegenheid te stellen de helft van de verplichting tot het hebben van individueel ecologisch aandachtsgebied collectief ten uitvoer te leggen als bedoeld in artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, moeten met betrekking tot de elementen die mogen worden gebruikt om aangrenzende ecologische aandachtsgebieden te vormen en zo een toegevoegde waarde voor het milieu te waarborgen en de groene infrastructuur te versterken, regels worden ingevoerd die vergelijkbaar zijn met die inzake de regionale tenuitvoerlegging. In de voorschriften inzake de criteria waaraan de landbouwers moeten voldoen, moet worden bepaald dat hun bedrijven zich in elkaars onmiddellijke nabijheid moeten bevinden, terwijl de lidstaten voldoende flexibiliteit moet worden geboden om rekening te houden met verschillende administratieve structuren. Omwille van de juridische duidelijkheid moet de inhoud van de tussen de deelnemers te sluiten schriftelijke overeenkomst worden gepreciseerd teneinde de rechten en plichten van alle partijen vast te leggen.

    (61)

    Wat de mogelijkheid voor bepaalde lidstaten betreft om landbouwers in sterk beboste gebieden vrij te stellen van de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied, dient aan de hand van regels duidelijkheid te worden verschaft over de methoden en data die moeten worden gebruikt voor de berekening van de verhouding bos/totale landoppervlakte en bos/landbouwgrond.

    (62)

    Bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn de voorwaarden vastgesteld om in aanmerking te komen voor de betaling voor jonge landbouwers. De betaling wordt met name slechts toegekend aan jonge landbouwers die zich voor het eerst als bedrijfshoofd op een landbouwbedrijf vestigen of die zich al op zo’n bedrijf hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag voor de betaling, en die niet ouder zijn dan 40 jaar in het jaar van de eerste indiening van een aanvraag voor de betaling. In het geval van rechtspersonen moet worden bepaald dat aan deze voorwaarden moet worden voldaan door alle natuurlijke personen die een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon als omschreven door het Hof van Justitie van de Europese Unie (15), uitoefenen. Voorts moet worden verduidelijkt aan welke voorwaarden de rechtspersoon en de natuurlijke persoon/personen die zeggenschap over deze rechtspersoon heeft/hebben, moeten voldoen.

    (63)

    Om te voorkomen dat de regels ten aanzien van de betaling voor jonge landbouwers worden omzeild, moet worden bepaald dat een rechtspersoon de betaling slechts ontvangt zolang ten minste een van de natuurlijke personen die in het eerste jaar van aanvraag van de betaling in het kader van de regeling zeggenschap over de rechtspersoon hebben, deze zeggenschap behoudt. Om de in artikel 50, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde maximumperiode voor toekenning van de betaling te bepalen, moeten voorschriften worden vastgesteld voor gevallen waarin meer dan een natuurlijke persoon zeggenschap over een rechtspersoon heeft.

    (64)

    Om discriminatie te voorkomen tussen een rechtspersoon en een groep natuurlijke personen die beide een aanvraag voor de regeling voor jonge landbouwers indienen, moeten voor een in artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde groep natuurlijke personen gelijkwaardige voorschriften gelden wanneer de aanvragen voor de basisbetaling en de regeling voor jonge landbouwers worden gedaan door die groep en niet door de afzonderlijke leden daarvan.

    (65)

    Op grond van titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kan vrijwillige gekoppelde steun aan landbouwers worden verleend. Er moeten voorwaarden voor de verlening van de in dat hoofdstuk bedoelde steun worden vastgesteld.

    (66)

    Overeenkomstig artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 mag gekoppelde steun alleen worden verleend in die sectoren of in die regio’s van een lidstaat waar specifieke soorten landbouw of specifieke landbouwsectoren die om economische en/of sociale en/of ecologische redenen van groot belang zijn, bepaalde moeilijkheden ondervinden. Bovendien mag vrijwillige gekoppelde steun overeenkomstig artikel 52, leden 5 en 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 alleen worden verleend voor zover dat noodzakelijk is als stimulans om de huidige productie in de betrokken regio’s of sectoren op peil te houden. Vrijwillige gekoppelde steun dient te worden verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling, binnen afgebakende kwantitatieve grenzen en op basis van bepaalde arealen en opbrengsten of een bepaald aantal dieren. Om ervoor te zorgen dat maatregelen waarvoor vrijwillige gekoppelde steun wordt verleend, goed worden gericht en beheerd en de lidstaten de mogelijkheid hebben de vrijwillige gekoppelde steun conform hun eigen behoeften te ontwerpen, moet aan de lidstaten de taak worden toegewezen de subsidiabele regio’s en/of soorten landbouw vast te stellen, alsmede de kwantitatieve grenzen en het adequate steunniveau. Teneinde verstoring van de markt te voorkomen, mogen de betalingen evenwel niet gebaseerd zijn op schommelingen van de marktprijzen en niet gelijk te stellen zijn met een systeem van compenserende betalingen waarbij de lidstaten de landbouwers nationale landbouwsteun betalen op basis van het verschil tussen een richtprijs en de prijs op de binnenlandse markt.

    (67)

    Op grond van het memorandum van overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT (16) moet een afzonderlijk basisareaal worden vastgesteld voor producenten die betalingen voor oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij dit memorandum, ontvangen. Aangezien oliehoudende zaden zijn opgenomen in de lijst sectoren en teelten die voor vrijwillige gekoppelde steun in aanmerking komen, dient in deze steunregeling een maximumareaal op Unieniveau voor de in dat memorandum genoemde oliehoudende zaden te worden vastgesteld ter nakoming van deze internationale verbintenis. Bij overschrijding van dit maximumareaal moeten de lidstaten het gemelde areaal aanpassen middels een verlagingscoëfficiënt die de Commissie berekent en aan de lidstaten meedeelt.

    (68)

    Overeenkomstig artikel 52, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet de op grond van dat artikel verleende vrijwillige gekoppelde steun verenigbaar zijn met andere uniale steunmaatregelen of uit staatssteun gefinancierde maatregelen. Om de regelingen goed te beheren en dubbele financiering te voorkomen, mogen soortgelijke maatregelen niet uit zowel de regeling voor vrijwillige gekoppelde steun als andere EU-steunregelingen worden gefinancierd. Gezien de verschillende keuzes die de lidstaten bij de tenuitvoerlegging van de vrijwillige gekoppelde steun hebben, dienen de lidstaten voor een dergelijke consistentie in het overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgelegde kader en de overeenkomstig de onderhavige verordening vastgestelde voorwaarden te zorgen.

    (69)

    Krachtens artikel 55, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet de Commissie het in artikel 53, lid 4, of in voorkomend geval in artikel 53, lid 6, onder a), van die verordening bedoelde besluit goedkeuren wanneer voor de betrokken regio of sector een bepaalde behoefte wordt aangetoond. Om een correcte toepassing van dat artikel te waarborgen, moeten de criteria worden gespecificeerd die op die behoeften van toepassing zijn.

    (70)

    Titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet in een gewasspecifieke betaling voor katoen. De Commissie dient met het oog op de toekenning van deze betaling de voorschriften en voorwaarden voor het verlenen van een vergunning voor landbouwgrond en rassen vast te stellen. Bovendien moeten voorschriften inzake de subsidiabiliteitseisen worden vastgesteld. Een objectieve eis is dat de grond wordt ingezaaid met het oog op een minimale gewasdichtheid die door de lidstaten wordt vastgesteld op basis van de bodem- en klimaatgesteldheid en specifieke regionale kenmerken. De vaststelling van specifieke voorschriften inzake agronomische praktijken dient aan de lidstaten te worden overgelaten.

    (71)

    De lidstaten moeten brancheorganisaties voor de productie van katoen erkennen op basis van objectieve criteria met betrekking tot de omvang en de interne werking van die organisaties. Bij de vaststelling van de omvang van een brancheorganisatie moet rekening worden gehouden met de eis dat elk bij die brancheorganisatie aangesloten egreneringsbedrijf toereikende hoeveelheden niet-geëgreneerde katoen in ontvangst moet kunnen nemen.

    (72)

    Om het beheer van de steunregeling niet te ingewikkeld te maken, mag een producent bij niet meer dan een brancheorganisatie zijn aangesloten. Om dezelfde reden mag een tot een brancheorganisatie behorende producent die zich ertoe verbindt de door hem geproduceerde katoen te leveren, deze katoen alleen leveren aan een bij diezelfde organisatie aangesloten egreneringsbedrijf.

    (73)

    Om de correcte toepassing van de voorschriften van Verordening (EU) nr. 1307/2013 te monitoren en de tenuitvoerlegging van het beleid te evalueren, moeten aan de lidstaten bepaalde meldingsverplichtingen worden opgelegd, die met name betrekking hebben op de informatie over de besluiten die de lidstaten overeenkomstig de titels II tot en met V van die verordening hebben genomen.

    (74)

    Meer bepaald moet ten aanzien van de vrijwillige gekoppelde steun nader worden gespecificeerd welke informatie de lidstaten moeten melden teneinde een correcte toepassing van de voorschriften inzake die steun, alsmede de doelmatigheid van deze meldingen te waarborgen, zodat de Commissie kan nagaan of de lidstaten de eisen inzake consistentie en niet-cumulatie van de steun, alsmede de in artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde maximumpercentages van de nationale maxima en de betrokken totale bedragen bij het ontwerpen van de steunmaatregelen in acht nemen.

    (75)

    De lidstaten kunnen onder bepaalde voorwaarden besluiten nationale steun te verlenen. Om na te gaan of deze steun binnen de vastgestelde grenzen wordt verleend, moeten de betrokken lidstaten ertoe worden verplicht jaarlijks aan de Commissie verslag uit te brengen over bepaalde aspecten van de verleende steun.

    (76)

    Besluiten die voortvloeien uit een herziening van besluiten die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de onderhavige verordening aan de Commissie zijn gemeld, dienen in voorkomend geval aan de Commissie te worden gemeld om haar in staat te stellen de correcte toepassing en de gevolgen van de herziening in kwestie te monitoren. Bijgevolg moeten voorschriften inzake de meldingsverplichtingen in dit verband worden vastgesteld.

    (77)

    In de tabel in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 moeten de in artikel 46, lid 3, van die verordening bedoelde omzettings- en wegingsfactoren voor de verschillende soorten ecologische aandachtsgebieden worden opgenomen. Bij de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is die tabel leeg gelaten. De betrokken bijlage moet derhalve worden aangepast. De omzettingsfactoren moeten worden gebaseerd op de ervaring die met de meting en de specifieke kenmerken van de elementen is opgedaan. De wegingsfactoren moeten bestaan uit drie verschillende waarden, conform het verschil in belang voor de biodiversiteit. Bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Voor de berekening van het ecologische aandachtsgebied moeten de omzettings- en wegingsfactoren ook van toepassing zijn op elementen die onder de gelijkwaardige praktijken vallen, voor zover deze met de in die bijlage genoemde elementen overeenkomen.

    (78)

    Omwille van de duidelijkheid en de rechtszekerheid moeten de Verordeningen (EG) nr. 1120/2009 en (EG) nr. 1121/2009 worden ingetrokken.

    (79)

    Deze verordening moet van toepassing zijn op steunaanvragen die betrekking hebben op de kalenderjaren na kalenderjaar 2014,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN

    AFDELING 1

    Toepassingsgebied en algemene beginselen

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    In deze verordening worden bepalingen vastgesteld die tot aanvulling van een aantal niet-essentiële onderdelen van Verordening (EU) nr. 1307/2013 strekken en betrekking hebben op:

    a)

    algemene bepalingen inzake rechtstreekse betalingen;

    b)

    de basisbetalingsregeling;

    c)

    de regeling inzake een enkele areaalbetaling;

    d)

    de betaling voor landbouwers die klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken in acht nemen;

    e)

    de betaling voor jonge landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen;

    f)

    vrijwillige gekoppelde steun;

    g)

    de gewasspecifieke betaling voor katoen;

    h)

    meldingsverplichtingen voor de lidstaten.

    Artikel 2

    Algemene beginselen

    1.   De lidstaten leggen deze verordening ten uitvoer op basis van objectieve criteria, en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden en een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en klimaatactie wordt bevorderd.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle steunvoorwaarden die in het kader van deze verordening worden toegepast, verifieerbaar en controleerbaar zijn.

    3.   De lidstaten leggen deze verordening als volgt ten uitvoer:

    a)

    voor andere steun dan gekoppelde steun wordt voldaan aan de eisen van bijlage 2, punten 1, 5 en 6, bij de overeenkomst inzake de landbouw, en

    b)

    voor gekoppelde steun wordt voldaan aan artikel 6, lid 5, van de overeenkomst inzake de landbouw.

    Artikel 3

    Verlagingen in verband met de financiële discipline

    De verlagingen in verband met de financiële discipline waarin artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voorziet, worden toegepast op de som van de betalingen waarop elke landbouwer op grond van de verschillende in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 opgelijste steunregelingen recht heeft na toepassing, uit hoofde van titel II, hoofdstuk IV, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014, van de intrekkingen en administratieve sancties in het kader van de rechtstreekse betalingen en vóór toepassing, uit hoofde van titel IV, hoofdstuk II, van die gedelegeerde verordening, van de administratieve sancties in het kader van de randvoorwaarden.

    AFDELING 2

    Bepalingen inzake een aantal definities in Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Artikel 4

    Kader voor criteria om het landbouwareaal in een voor begrazing of teelt geschikte staat te houden

    1.   Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder c), ii), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 stellen de lidstaten op een of beide van de volgende wijzen de criteria vast die landbouwers in acht moeten nemen om te voldoen aan de verplichting hun landbouwareaal in een voor begrazing of teelt geschikte staat te houden zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die meer vergen dan de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines:

    a)

    de lidstaten verplichten de landbouwer tot ten minste een activiteit per jaar. Waar dat om milieuredenen gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten besluiten ook activiteiten goed te keuren die slechts om de twee jaar worden verricht;

    b)

    de lidstaten bepalen welke kenmerken een landbouwareaal moet vertonen om te worden aangemerkt als een areaal dat zich in een voor begrazing of teelt geschikte staat bevindt.

    2.   De lidstaten kunnen bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde criteria een onderscheid maken tussen verschillende soorten landbouwareaal.

    Artikel 5

    Kader voor minimumactiviteiten op landbouwarealen die op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat worden gehouden

    Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder c), iii, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bestaat de door de lidstaten te omschrijven minimumactiviteit op landbouwarealen die op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat worden gehouden, uit ten minste een jaarlijks door de landbouwer te verrichten activiteit. Waar dat om milieuredenen gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten besluiten ook activiteiten goed te keuren die slechts om de twee jaar worden verricht.

    Artikel 6

    Overheersen van grassen en andere kruidachtige voedergewassen op blijvend grasland

    Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden grassen en andere kruidachtige voedergewassen als overheersend beschouwd als zij meer dan 50 % van het subsidiabele areaal innemen op het niveau van het landbouwperceel in de zin van artikel 67, lid 4, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

    Artikel 7

    Gangbare plaatselijke praktijken op blijvend grasland

    Voor de toepassing van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden als gangbare plaatselijke praktijken beschouwd:

    a)

    traditionele praktijken die algemeen worden toegepast op voor begrazing door vee bestemde arealen, en/of

    b)

    praktijken die belangrijk zijn voor de instandhouding van habitats welke zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (17), en voor de instandhouding van biotopen en habitats in het kader van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad (18).

    Artikel 8

    Verlagingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 32, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Bij de toepassing van artikel 32, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 op begraasbaar blijvend grasland dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken en waar grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen in de graasgebieden, kunnen de lidstaten een onderscheid maken tussen verschillende categorieën arealen zodat op elke categorie een andere verlagingscoëfficiënt kan worden toegepast.

    Artikel 9

    Productie van hennep

    Voor de toepassing van artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn voor de productie van hennep gebruikte arealen slechts subsidiabel indien zij zijn ingezaaid met zaad van de rassen uit de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (19) gepubliceerde gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen die geldt op 15 maart van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend. Het zaad moet zijn gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (20).

    AFDELING 3

    Actieve landbouwer

    Artikel 10

    Gevallen waarin landbouwarealen voornamelijk bestaan uit op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat gehouden arealen

    1.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ervan uitgegaan dat natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen over landbouwarealen beschikken die voornamelijk bestaan uit op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat gehouden arealen, indien deze arealen meer dan 50 % vertegenwoordigen van het totale landbouwareaal dat overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 is aangegeven.

    2.   Artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is niet van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke personen of rechtspersonen die een landbouwactiviteit in de zin van artikel 4, lid 1, onder c), i), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verrichten op arealen die op natuurlijke wijze in een voor begrazing of teelt geschikte staat worden gehouden.

    Artikel 11

    Inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten

    1.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 2, derde alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, in voorkomend geval, van artikel 13 van de onderhavige verordening worden als inkomsten uit landbouwactiviteiten beschouwd de inkomsten van een landbouwer die afkomstig zijn uit de in artikel 4, lid 1, onder c), van die verordening omschreven landbouwactiviteit die hij op zijn bedrijf verricht, met inbegrip van Uniesteun in het kader van het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), alsmede voor landbouwactiviteiten verleende nationale steun, met uitzondering van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen overeenkomstig de artikelen 18 en 19 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Inkomsten uit de verwerking van in artikel 4, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 omschreven landbouwproducten van het bedrijf worden als inkomsten uit landbouwactiviteiten beschouwd op voorwaarde dat de verwerkte producten eigendom van de landbouwer blijven en de verwerking een ander in artikel 4, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 omschreven landbouwproduct oplevert.

    Andere inkomsten worden beschouwd als inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 wordt onder „inkomsten” verstaan bruto-inkomsten vóór aftrek van daarmee verband houdende kosten en belastingen.

    3.   De lid 1 bedoelde Uniesteun wordt voor de volgende landen als volgt berekend:

    a)

    voor Bulgarije en Roemenië, met betrekking tot 2015, op basis van het relevante, in bijlage V, onder A, bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde bedrag;

    b)

    voor Kroatië, met betrekking tot elk in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoeld jaar, op basis van het in bijlage VI, onder A, bij die verordening vermelde bedrag.

    Artikel 12

    Bedrag aan rechtstreekse betalingen als bedoeld in artikel 9, leden 2 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en in artikel 13, lid 2, van de onderhavige verordening

    1.   Het in artikel 9, lid 2, derde alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, in voorkomend geval, in artikel 13, lid 2, van de onderhavige verordening bedoelde jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen van een landbouwer is het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen waarop de landbouwer overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 recht had in het meest recente belastingjaar waarvoor bewijs van inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten beschikbaar is. Bij de berekening van dit bedrag wordt geen rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 en artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013.

    Wanneer het in de eerste alinea bedoelde meest recente belastingjaar het jaar 2014 of een jaar daarvoor is, is het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen waarop de landbouwer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 recht had vóór toepassing van de verlagingen en uitsluitingen waarin de artikelen 21 en 23 van die verordening voorzien.

    2.   Wanneer een landbouwer voor het in lid 1, eerste alinea, bedoelde meest recente belastingjaar geen steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft ingediend, bepaalt de betrokken lidstaat het in lid 1, eerste alinea, bedoelde totale jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen door het aantal subsidiabele hectaren dat die landbouwer voor het jaar van indiening van de steunaanvraag overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven, te vermenigvuldigen met de nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare voor het in lid 1, eerste alinea, bedoelde jaar.

    De in de eerste alinea bedoelde nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare wordt bepaald door het in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 opgenomen nationale maximum voor dat jaar te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in die lidstaat overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor dat jaar is aangegeven.

    Wanneer het in lid 1, eerste alinea, bedoelde jaar het jaar 2014 of een jaar daarvoor is, wordt de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare bepaald door het in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 73/2009 opgenomen nationale maximum voor dat jaar te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in die lidstaat overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 73/2009 voor dat jaar is aangegeven.

    3.   Het in artikel 9, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde bedrag aan rechtstreekse betalingen is het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen waarop de landbouwer overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 recht had vóór toepassing van artikel 63 en artikel 91, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor het voorgaande jaar.

    Wanneer het in de eerste alinea bedoelde jaar het jaar 2014 is, is het bedrag aan rechtstreekse betalingen het totale bedrag aan rechtstreekse betalingen voor het jaar 2014 waarop de landbouwer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 73/2009 recht had vóór toepassing van de verlagingen en uitsluitingen waarin de artikelen 21 en 23 van die verordening voorzien.

    4.   Wanneer een landbouwer voor het in lid 3, eerste alinea, bedoelde voorgaande jaar geen steunaanvraag voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft ingediend, bepaalt de betrokken lidstaat het in lid 3, eerste alinea, bedoelde totale jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen door het aantal subsidiabele hectaren dat die landbouwer voor het jaar van indiening van de steunaanvraag overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven, te vermenigvuldigen met de nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare voor het voorgaande jaar.

    De in de eerste alinea bedoelde nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare wordt bepaald door het in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 opgenomen nationale maximum voor dat jaar te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in die lidstaat overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor dat jaar is aangegeven.

    Wanneer het in lid 3, eerste alinea, bedoelde voorgaande jaar het jaar 2014 is, bepaalt de betrokken lidstaat het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen van die landbouwer door het aantal subsidiabele hectaren dat die landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor 2015 heeft aangegeven, te vermenigvuldigen met de nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare voor 2014.

    De nationale gemiddelde rechtstreekse steunbetaling per hectare voor 2014 wordt bepaald door het in bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 73/2009 opgenomen nationale maximum voor 2014 te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in die lidstaat overeenkomstig artikel 19, lid 1, onder a), van die verordening is aangegeven voor 2014.

    5.   Het in de leden 1 en 2 bedoelde totale bedrag aan rechtstreekse betalingen wordt voor de volgende landen als volgt berekend:

    a)

    voor Bulgarije en Roemenië, met betrekking tot 2015, op basis van het relevante, in bijlage V, onder A, bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde bedrag;

    b)

    voor Kroatië, met betrekking tot elk in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoeld jaar, op basis van het in bijlage VI, onder A, bij die verordening vermelde bedrag.

    Artikel 13

    Criteria op basis waarvan kan worden aangetoond dat landbouwactiviteiten niet onaanzienlijk zijn en dat het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel de uitoefening van een landbouwactiviteit is

    1.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 2, derde alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn landbouwactiviteiten niet onaanzienlijk indien de totale inkomsten uit landbouwactiviteiten in de zin van artikel 11 van de onderhavige verordening in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is, ten minste een derde bedragen van de totale inkomsten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is.

    De lidstaten kunnen besluiten om de drempel voor de totale inkomsten uit landbouwactiviteiten vast te stellen op een niveau dat lager is dan een derde, mits zo’n lagere drempel niet tot gevolg heeft dat natuurlijke personen of rechtspersonen die slechts marginale landbouwactiviteiten uitoefenen, als actieve landbouwers worden aangemerkt.

    In afwijking van de eerste en de tweede alinea kunnen de lidstaten alternatieve criteria vaststellen op basis waarvan een entiteit kan aantonen dat haar landbouwactiviteiten niet onaanzienlijk zijn in de zin van artikel 9, lid 2, derde alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    2.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 kunnen de lidstaten op basis van de volgende situaties bepalen dat landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel van de totale economische activiteiten van een natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke personen of rechtspersonen vormen:

    a)

    het jaarlijkse bedrag aan rechtstreekse betalingen maakt minder dan 5 % uit van de totale in artikel 11 van de onderhavige verordening bedoelde inkomsten uit niet-landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is;

    b)

    het totale bedrag van de in artikel 11 van de onderhavige verordening bedoelde inkomsten uit landbouwactiviteiten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is, is lager dan een door de lidstaten vast te stellen drempel en niet hoger dan een derde van het totale bedrag aan inkomsten in het meest recente belastingjaar waarvoor dergelijk bewijs beschikbaar is.

    In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten alternatieve criteria vaststellen op basis waarvan landbouwactiviteiten als onaanzienlijk in de zin van artikel 9, lid 3, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moeten worden aangemerkt.

    3.   Voor de toepassing van artikel 9, lid 2, derde alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, in voorkomend geval, van artikel 9, lid 3, onder b), van die verordening wordt een landbouwactiviteit als het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel van een rechtspersoon aangemerkt indien deze activiteit als voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel is geregistreerd in het officiële bedrijvenregister of een gelijkwaardig officieel bewijsstuk van een lidstaat. Voor natuurlijke personen is een gelijkwaardig bewijsstuk vereist.

    Bij gebrek aan dergelijke registers maakt een lidstaat gebruik van een gelijkwaardig bewijsstuk.

    In afwijking van de eerste en de tweede alinea kunnen de lidstaten alternatieve criteria vaststellen op basis waarvan een landbouwactiviteit als het voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon in de zin van artikel 9, lid 2, derde alinea, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en, in voorkomend geval, van artikel 9, lid 3, onder b), van die verordening moet worden aangemerkt.

    HOOFDSTUK 2

    BASISBETALINGSREGELING EN REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

    AFDELING 1

    Regels voor de tenuitvoerlegging van de basisbetalingsregeling, als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1, afdelingen 1, 2, 3 en 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Onderafdeling 1

    Eerste toewijzing van betalingsrechten

    Artikel 14

    Vererving, wijzigingen in juridische status of benaming, fusies en splitsingen

    1.   Landbouwers die het bedrijf geheel of gedeeltelijk in bezit hebben gekregen ten gevolge van feitelijke of verwachte vererving, kunnen in eigen naam onder dezelfde voorwaarden als die welke golden voor de landbouwer die het bedrijf oorspronkelijk beheerde, aanspraak maken op het aantal en de waarde van de betalingsrechten die voor het geheel of gedeeltelijk in bezit gekregen bedrijf moeten worden toegewezen.

    Bij herroepbare verwachte vererving kunnen de betalingsrechten uitsluitend worden toegewezen aan de erfgenaam die als dusdanig is aangewezen op de in artikel 24, lid 1, of artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde datum.

    2.   Een wijziging van de benaming heeft geen invloed op het aantal en de waarde van de toe te wijzen betalingsrechten.

    Een wijziging in juridische status heeft geen invloed op het aantal en de waarde van de toe te wijzen betalingsrechten, indien de landbouwer die op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico’s zeggenschap had over het oorspronkelijke bedrijf, ook het nieuwe bedrijf beheert.

    3.   Een fusie of een splitsing heeft geen invloed op het aantal en de waarde van de aan het bedrijf/de bedrijven toe te wijzen betalingsrechten.

    Bij een splitsing wordt in een lidstaat die artikel 24, lid 4 of lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepast, het aantal betalingsrechten dat moet worden toegewezen aan elk bedrijf dat door de splitsing ontstaat, vastgesteld door het aantal subsidiabele hectaren waarover het desbetreffende nieuwe bedrijf beschikt, te vermenigvuldigen met de gemiddelde verlaging van het aantal rechten die uit hoofde van artikel 24, lid 4 of lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het oorspronkelijke bedrijf zou hebben gegolden.

    Voor de toepassing van dit lid wordt verstaan onder:

    a)   „fusie”: de fusie van twee of meer afzonderlijke landbouwers in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 tot een nieuwe landbouwer in de zin van dat artikel, waarover de landbouwers die de bedrijven oorspronkelijk beheerden, of een van hen, zeggenschap hebben op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico’s;

    b)   „splitsing”: de splitsing van een landbouwer in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 in:

    i)

    ten minste twee nieuwe afzonderlijke landbouwers in de zin van het genoemde artikel, waarbij ten minste een van de natuurlijke personen of rechtspersonen die het bedrijf oorspronkelijk beheerden, zeggenschap op het gebied van beheer, voordelen en financiële risico’s blijft uitoefenen over ten minste een van de nieuwe afzonderlijke landbouwers, of

    ii)

    de oorspronkelijke landbouwer en ten minste een nieuwe afzonderlijke landbouwer in de zin van het genoemde artikel.

    Artikel 15

    Vaststelling van subsidiabele hectaren voor de toepassing van artikel 24, lid 2, en artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Voor de vaststelling van het overeenkomstig artikel 24, lid 2, en artikel 39, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toe te wijzen aantal betalingsrechten in gevallen zonder erkende overmacht of erkende uitzonderlijke omstandigheden worden alleen de subsidiabele hectaren in aanmerking genomen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 23, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 zijn geconstateerd.

    2.   Als twee of meer aanvragers een aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten voor eenzelfde in lid 1 bedoelde subsidiabele hectare indienen, wordt het betrokken betalingsrecht toegewezen aan de aanvrager die bevoegd is om te besluiten welke landbouwactiviteiten op die hectare worden verricht en die de uit deze activiteiten voortvloeiende voordelen geniet en financiële risico’s draagt.

    Artikel 16

    Beperking in het kader van artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Verlagingen overeenkomstig artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 mogen niet meer bedragen dan 85 % van het aantal betalingsrechten die overeenstemmen met de subsidiabele hectaren blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden.

    2.   Voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde verlagingscoëfficiënt kunnen de lidstaten op basis van de in artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde natuurlijke beperkingen een onderscheid maken tussen verschillende categorieën arealen met moeilijke klimatologische omstandigheden en op elk van deze categorieën een andere verlagingscoëfficiënt toepassen.

    Artikel 17

    Vaststelling van de waarde van de betalingsrechten in het kader van de artikelen 26 en 40 van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Voor de vaststelling van de relevante rechtstreekse betalingen of de waarde van de rechten voor het jaar 2014 als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt slechts rekening gehouden met de betalingen aan of de waarde van de rechten van de landbouwers die in 2015 overeenkomstig artikel 9 en artikel 24, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 recht hebben op rechtstreekse betalingen.

    Voor de vaststelling van de relevante rechtstreekse betalingen voor het jaar dat voorafgaat aan de tenuitvoerlegging van de basisbetalingsregeling als bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt slechts rekening gehouden met de betalingen aan landbouwers die in het eerste jaar van tenuitvoerlegging van de basisbetalingsregeling overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 recht hebben op rechtstreekse betalingen.

    2.   Voor de toepassing van artikel 26, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 gelden de volgende regels:

    a)

    de verwijzing naar de specifieke steunmaatregelen als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 73/2009, laat de mogelijkheid voor de lidstaten onverlet om slechts een of enkele maatregelen in aanmerking te nemen die in het kader van die specifieke maatregelen ten uitvoer zijn gelegd;

    b)

    steun die voor kalenderjaar 2014 aan een landbouwer is verleend op grond van een of meer steunregelingen als bedoeld in artikel 26, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt berekend zonder rekening te houden met overeenkomstig titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde verlagingen of uitsluitingen;

    c)

    de lidstaten kunnen op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria een besluit nemen over het niveau van de steun dat in aanmerking moet worden genomen voor een of meer door de betrokken lidstaat toegepaste regelingen als bedoeld in artikel 26, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Bij de toepassing van dit lid mogen de lidstaten geen afbreuk doen aan het ontkoppelde karakter van de overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder c), en de artikelen 126, 127 en 129 van Verordening (EG) nr. 73/2009 verleende steun.

    3.   Voor de toepassing van artikel 26, lid 6, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt de steun die in het kader van de artikelen 72 bis en 125 bis van Verordening (EG) nr. 73/2009 is verleend voor het kalenderjaar 2014, berekend zonder rekening te houden met overeenkomstig titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 73/2009 vastgestelde verlagingen of uitsluitingen.

    4.   De in artikel 26, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betalingsrechten waarover een landbouwer beschikt, omvatten ook de betalingsrechten die aan een andere landbouwer zijn verpacht op de datum waarop de verpachter zijn aanvraag voor 2014 indient.

    Artikel 18

    Definitieve vaststelling van het aantal en de waarde van de betalingsrechten

    Wanneer de in artikel 25, lid 10, of in artikel 40, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde informatie voor de landbouwers is gebaseerd op voorlopige gegevens, worden het definitieve aantal en de definitieve waarde van de betalingsrechten na de in artikel 74 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde controles vastgesteld en aan de landbouwers meegedeeld uiterlijk op 1 april van het jaar na het eerste jaar waarin de betrokken lidstaat de basisbetalingsregeling toepast.

    Artikel 19

    Vaststelling van de waarde van de betalingsrechten in gevallen van onbillijkheid

    1.   Indien een of meer in artikel 26 of artikel 40, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde rechtstreekse betalingen voor 2014 of het jaar voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de basisbetalingsregeling lager zijn dan de overeenkomstige bedragen in het jaar voorafgaand aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, wordt de initiële waarde per eenheid vastgesteld op basis van de bedragen die de betrokken landbouwer heeft ontvangen in het jaar voorafgaand aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

    2.   De lidstaten kunnen besluiten om de toepassing van lid 1 te beperken tot gevallen waarin de rechtstreekse betalingen voor 2014 of het jaar voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de basisbetalingsregeling lager zijn dan een bepaald percentage van de overeenkomstige bedragen in het jaar voorafgaand aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Dit percentage mag niet lager zijn dan 85 %.

    Artikel 20

    Clausule in privaatrechtelijke verkoopcontracten

    1.   De lidstaten kunnen bepalen dat landbouwers bij verkoop van een bedrijf of een deel daarvan middels een contract dat is ondertekend vóór de uiterste datum voor de aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten, zoals vastgesteld door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013, samen met het betrokken bedrijf of deel daarvan de overeenkomstige, toe te wijzen betalingsrechten kunnen overdragen. In dat geval worden de betalingsrechten aan de verkoper toegewezen en direct aan de koper overgedragen, wiens voordeel ontstaat doordat de betalingen die de verkoper voor 2014 heeft ontvangen dan wel de waarde van de rechten die hij in 2014 bezat, als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, als referentie worden gebruikt voor de vaststelling van de initiële waarde per eenheid van deze betalingsrechten.

    Voorwaarde voor een dergelijke overdracht is dat de verkoper voldoet aan artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en dat de koper voldoet aan artikel 9 van die verordening.

    Een dergelijke verkoop wordt niet beschouwd als een overdracht zonder grond in de zin van artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    2.   Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op lidstaten die titel III, hoofdstuk 1, afdeling 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen.

    Artikel 21

    Clausule in privaatrechtelijke pachtcontracten

    1.   De lidstaten kunnen bepalen dat landbouwers bij de verpachting van een bedrijf of een deel daarvan middels een contract dat vóór de in artikel 20, lid 1, eerste alinea, bedoelde datum is ondertekend, samen met het betrokken bedrijf of deel daarvan de overeenkomstige, toe te wijzen betalingsrechten kunnen verpachten. In dat geval worden de betalingsrechten aan de verpachter toegewezen en direct aan de pachter verpacht, wiens voordeel ontstaat doordat de betalingen die de verpachter voor 2014 heeft ontvangen dan wel de waarde van de rechten die hij in 2014 bezat, als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, als referentie worden gebruikt voor de vaststelling van initiële waarde per eenheid van deze betalingsrechten.

    Voorwaarde voor een dergelijke overdracht is dat de verpachter voldoet aan artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, dat de pachter voldoet aan artikel 9 van die verordening en dat het pachtcontract afloopt na de uiterste datum voor indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling.

    Een dergelijke pacht wordt niet beschouwd als een overdracht zonder grond in de zin van artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    2.   Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op lidstaten die titel III, hoofdstuk 1, afdeling 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen.

    Artikel 22

    Begunstigden als bedoeld in artikel 24, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Voor de toepassing van artikel 24, lid 1, derde alinea, onder a), punt i), eerste streepje, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt onder „consumptieaardappelen” en „pootaardappelen” verstaan aardappelen van GN-code 0701 die niet bestemd zijn voor het maken van aardappelzetmeel.

    Onderafdeling 2

    Activering en overdracht van rechten

    Artikel 23

    Berekening van de waarde van de betalingsrechten

    1.   De betalingsrechten worden eerst tot op drie decimalen nauwkeurig berekend en vervolgens naar boven of naar beneden afgerond tot op de dichtstbijzijnde tweede decimaal. Indien de derde decimaal van het resultaat van de berekening 5 is, wordt het bedrag naar boven afgerond tot op de dichtstbijzijnde tweede decimaal.

    2.   Indien een landbouwer een deel van een recht overdraagt, wordt de waarde van dat deel evenredig berekend voor elk betrokken resterend jaar als bedoeld in artikel 25 of artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    3.   De lidstaten kunnen betalingsrechten wijzigen door delen van de betalingsrechten die een landbouwer in eigendom heeft, samen te voegen. De waarde van de samengevoegde rechten wordt voor elk betrokken resterend jaar als bedoeld in artikel 25 of artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, bepaald door de waarde van de delen bij elkaar op te tellen.

    Artikel 24

    Vereisten voor de activering van betalingsrechten

    1.   Betalingsrechten mogen slechts eenmaal per jaar met het oog op betaling worden aangegeven door de landbouwer die deze rechten (in eigendom of in pacht) heeft op de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag.

    Een landbouwer die gebruikmaakt van de mogelijkheid tot wijziging van de verzamelaanvraag overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde regels, mag echter ook betalingsrechten ter betaling aangeven die hij (in eigendom of in pacht) heeft op de datum waarop hij de wijzigingen aan de bevoegde autoriteit meedeelt, mits de betrokken betalingsrechten niet door een andere landbouwer voor hetzelfde jaar ter betaling worden aangegeven.

    Wanneer de landbouwer via overdracht betalingsrechten van een andere landbouwer verkrijgt en de andere landbouwer die betalingsrechten reeds ter betaling had aangegeven, is de aanvullende aangifte van die betalingsrechten door de overnemer slechts ontvankelijk indien de cedent de bevoegde autoriteit reeds overeenkomstig de door de Commissie op basis van artikel 34, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde regels in kennis heeft gesteld van de overdracht en hij die betalingsrechten binnen de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde termijn voor de wijziging van de verzamelaanvraag uit zijn eigen verzamelaanvraag laat schrappen.

    2.   Indien een landbouwer, nadat hij de percelen die overeenstemmen met al zijn beschikbare, in gehele getallen uitgedrukte betalingsrechten overeenkomstig artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft aangegeven, nog over een perceel beschikt dat een deel van een hectare beslaat, mag hij daarnaast nog een in een geheel getal uitgedrukt betalingsrecht aangeven dat recht geeft op een naar rato van de oppervlakte van dat perceel berekende betaling. Voor de toepassing van artikel 31, lid 1, onder b), van die verordening wordt het betalingsrecht als volledig geactiveerd beschouwd.

    Artikel 25

    Overdracht van rechten

    1.   Betalingsrechten mogen op elk moment van het jaar worden overgedragen.

    2.   Lidstaten die gebruikmaken van de optie in artikel 34, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, stellen de daar bedoelde regio’s vast in het eerste jaar van toepassing van artikel 34, lid 3, van die verordening, en niet later dan een maand vóór de datum die de lidstaat overeenkomstig artikel 33, lid 1, van die verordening vaststelt.

    Onderafdeling 3

    Nationale of regionale reserves

    Artikel 26

    Toevoeging aan de nationale of de regionale reserve als gevolg van inhoudingen op de overdracht van betalingsrechten

    Lidstaten die gebruikmaken van de optie in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kunnen op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden, besluiten om aan de nationale of de regionale reserve hetzij tot 30 % van de jaarlijkse waarde per eenheid van elk betalingsrecht toe te voegen dat zonder de overeenkomstige subsidiabele hectaren wordt overgedragen in de zin van artikel 32, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, hetzij het gelijkwaardige, in aantal betalingsrechten uitgedrukte bedrag toe te voegen.

    In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten voor de eerste drie jaar van toepassing van de basisbetalingsregeling voorzien in een toevoeging van maximaal 50 % van de jaarlijkse waarde per eenheid van elk betalingsrecht of het gelijkwaardige, in aantal betalingsrechten uitgedrukte bedrag als bedoeld in de eerste alinea.

    Artikel 27

    Toepassing van de „uitzonderlijke winst”- clausule

    Voor de toepassing van artikel 28 en artikel 40, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt de daar bedoelde stijging van de waarde van de betalingsrechten bepaald door de waarde van de betalingsrechten van de landbouwer die voortvloeit uit de toepassing van respectievelijk artikel 25, lid 4, en artikel 26 of artikel 40, lid 3, van die verordening na de in respectievelijk artikel 28 of artikel 40, lid 5, van die verordening bedoelde verkoop of verpachting, te vergelijken met de waarde die de betalingsrechten van de landbouwer zouden hebben zonder de verkoop of de verpachting.

    Artikel 28

    Vaststelling van betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve in het kader van artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Voor de toepassing van artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ontvangt een jonge landbouwer of een landbouwer die met zijn landbouwactiviteiten begint en betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve aanvraagt terwijl hij geen betalingsrechten (in eigendom of in pacht) heeft, een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren dat hij op de door de Commissie op basis van artikel 78, onder b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde uiterste datum voor de indiening van zijn aanvraag voor de toewijzing of verhoging van de waarde van betalingsrechten (in eigendom of in pacht) heeft.

    2.   Een jonge landbouwer of een landbouwer die met zijn landbouwactiviteiten begint en betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve aanvraagt terwijl hij al betalingsrechten (in eigendom of in pacht) heeft, ontvangt een aantal betalingsrechten dat gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren dat hij op de in lid 1 bedoelde uiterste datum voor de indiening van zijn aanvraag (in eigendom of in pacht) heeft zonder dat hij daarvoor betalingsrechten (in eigendom of in pacht) heeft.

    Wanneer de betalingsrechten die de landbouwer al (in eigendom of in pacht) heeft, minder waard zijn dan het nationale of het regionale gemiddelde als bedoeld in artikel 30, lid 8, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kan de jaarlijkse waarde per eenheid van die betalingsrechten worden verhoogd tot het nationale of het regionale gemiddelde als bedoeld in artikel 30, lid 10, van die verordening.

    In lidstaten die de in artikel 30, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde verhoging toepassen in het kader van artikel 30, lid 7, van die verordening, is de in de tweede alinea van het onderhavige artikel bedoelde verhoging echter verplicht. Het niveau van deze verhoging dient overeen te stemmen met het hoogste niveau van de verhoging die in het kader van artikel 30, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt toegepast.

    3.   In lidstaten die artikel 24, leden 6 of 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen, kunnen de in die bepalingen neergelegde beperkingen op de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig worden toegepast op de toewijzing van betalingsrechten krachtens artikel 30, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat wanneer de som van het totale aantal betalingsrechten dat de landbouwer al heeft, en de nieuwe uit de reserve aan hem toe te wijzen betalingsrechten als gevolg van de toepassing van een of meer in de eerste alinea van dit lid bedoelde beperkingen onder een bepaald percentage van zijn subsidiabele hectaren blijft in het jaar waarin hij een aanvraag voor de toewijzing van betalingsrechten uit de reserve indient, aan die landbouwer een extra aantal betalingsrechten wordt toegewezen dat overeenstemt met een aandeel in het totale aantal van zijn subsidiabele hectaren die overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn aanvraag voor dat jaar zijn aangegeven.

    Het bepaalde percentage als bedoeld in de tweede alinea van dit lid, wordt berekend volgens de in artikel 31, lid 2, tweede alinea, van de onderhavige verordening beschreven methode.

    Het in de tweede alinea van dit lid bedoelde aandeel van het totale aantal subsidiabele hectaren van de landbouwer wordt berekend als de helft van het verschil in procentpunten tussen het bepaalde percentage als bedoeld in de derde alinea van dit lid, en het aandeel van de betalingsrechten van de landbouwer in zijn subsidiabele hectaren die overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 zijn aangegeven in zijn aanvraag voor het in de tweede alinea van dit lid bedoelde jaar. Voor de toepassing van deze alinea wordt onder „betalingsrechten van de landbouwer” verstaan de betalingsrechten die de landbouwer al heeft en de nieuwe, uit de reserve toe te wijzen betalingsrechten.

    Bij de berekening van het in de tweede, derde en vierde alinea van dit lid bedoelde aantal subsidiabele hectaren kunnen de lidstaten besluiten om geen rekening te houden met de arealen voor blijvende teelten, met de arealen blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden als bedoeld in artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, of met de arealen die overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 als blijvend grasland zijn erkend.

    Lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geboden mogelijkheid om de basisbetalingsregeling op regionaal niveau toe te passen, kunnen de in de tweede alinea van het onderhavige lid beschreven berekeningsmethode baseren op de totale aantallen die in 2015 in de desbetreffende regio zijn toegewezen/aangegeven.

    Ter bepaling van de in de tweede alinea bedoelde drempel wordt de grond die de landbouwer na 19 oktober 2011 heeft gekocht of gepacht, niet in aanmerking genomen.

    4.   Voor de toepassing van dit artikel komen alleen de landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen, in aanmerking die in kalenderjaar 2013 of in een later jaar met hun landbouwactiviteit zijn gestart en die uiterlijk twee jaar na het kalenderjaar van aanvang van de landbouwactiviteit een aanvraag voor de basisbetalingsregeling indienen.

    Artikel 29

    Vaststelling van betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve in het kader van artikel 30, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Wanneer overeenkomstig artikel 30, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 nieuwe betalingsrechten worden toegewezen voor de toepassing van artikel 30, lid 7, van die verordening, vindt deze toewijzing plaats volgens de in het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden en volgens de door de betrokken lidstaat vastgestelde objectieve criteria.

    2.   Wanneer landbouwers die geen betalingsrechten (in eigendom of in pacht) hebben, overeenkomstig artikel 30, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 aanspraak kunnen maken op betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve en daarvoor een aanvraag indienen, krijgen zij een aantal betalingsrechten dat overeenstemt met ten hoogste het aantal subsidiabele hectaren dat zij op de in artikel 28, lid 1, bedoelde uiterste datum voor de indiening van hun aanvraag (in eigendom of in pacht) hebben.

    3.   Wanneer landbouwers die betalingsrechten (in eigendom of in pacht) hebben, overeenkomstig artikel 30, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 aanspraak kunnen maken op betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve en daarvoor een aanvraag indienen, krijgen zij een aantal betalingsrechten dat overeenstemt met ten hoogste het aantal subsidiabele hectaren dat zij op de in artikel 28, lid 1, bedoelde uiterste datum (in eigendom of in pacht) hebben zonder dat zij daarvoor betalingsrechten (in eigendom of in pacht) hebben.

    Wanneer de betalingsrechten die de landbouwer al (in eigendom of in pacht) heeft, minder waard zijn dan het nationale of het regionale gemiddelde als bedoeld in artikel 30, lid 8, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, kan de jaarlijkse waarde per eenheid van die betalingsrechten worden verhoogd tot het nationale of het regionale gemiddelde als bedoeld in artikel 30, lid 10, van die verordening.

    4.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten geen criteria betreffende productiegegevens of andere sectorspecifieke gegevens vast voor een periode na de datum die zij overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 voor aanvraagjaar 2013 hebben bepaald.

    Artikel 30

    Verdere voorschriften inzake de vaststelling van betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve

    1.   Bij het verhogen van de jaarlijkse waarden per eenheid van betalingsrechten als bedoeld in artikel 30, lid 10, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt de waarde per eenheid van de rechten die een landbouwer al (in eigendom of in pacht) heeft op de datum waarop hij een aanvraag voor toewijzing van rechten uit de nationale of de regionale reserve indient, door de lidstaten verhoogd op basis van objectieve criteria en op zodanige wijze dat een gelijke behandeling van de landbouwers wordt gewaarborgd en markt- en concurrentieverstoringen worden vermeden

    2.   Voor de toepassing van lid 1 stellen de lidstaten geen criteria betreffende productiegegevens of andere sectorspecifieke gegevens vast voor een periode na de datum die zij overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 voor aanvraagjaar 2013 hebben bepaald.

    Artikel 31

    Gevallen van onbillijkheid

    1.   Wanneer een landbouwer wegens overmacht of uitzonderlijke omstandigheden geen aanvraag voor toewijzing van betalingsrechten als bedoeld in artikel 24, lid 1, of artikel 39, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft kunnen indienen en betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve aanvraagt, worden hem betalingsrechten toegewezen op grond van artikel 30, lid 7, onder c), van die verordening. De lidstaten stellen de jaarlijkse waarde per eenheid van de betalingsrechten vast die moeten worden toegewezen overeenkomstig artikel 25 of artikel 40 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, alsmede hun besluiten ten aanzien van de in die artikelen bedoelde opties.

    2.   De lidstaten kunnen besluiten dat wanneer het aantal aan een landbouwer toegewezen betalingsrechten als gevolg van de toepassing van een of meer in artikel 24, leden 3 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde beperkingen op de toewijzing van betalingsrechten wordt verlaagd tot minder dan een bepaald percentage van zijn subsidiabele hectaren en wanneer de landbouwer betalingsrechten uit de nationale of de regionale reserve aanvraagt, ervan wordt uitgegaan dat deze landbouwer met een „specifiek nadeel” als bedoeld in artikel 30, lid 7, onder b), van die verordening, wordt geconfronteerd. In dat geval wordt aan die landbouwer overeenkomstig artikel 30, lid 7, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 een aantal betalingsrechten toegewezen dat overeenstemt met een aandeel in het totale aantal van zijn subsidiabele hectaren die overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in zijn aanvraag voor 2015 zijn aangegeven.

    Het bepaalde percentage als bedoeld in de eerste alinea, wordt berekend door het totale aantal betalingsrechten dat in 2015 na toepassing van de in artikel 24, leden 3 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde beperkingen in de lidstaat is toegewezen, te delen door het totale aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 overeenkomstig artikel 72, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in de lidstaat is aangegeven.

    Het in de eerste alinea bedoelde aandeel van het totale aantal subsidiabele hectaren van de landbouwer wordt berekend als de helft van het verschil in procentpunten tussen het bepaalde percentage als bedoeld in de eerste en tweede alinea, en het aandeel van de betalingsrechten van de landbouwer in zijn subsidiabele hectaren die overeenkomstig artikel 72, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 in 2015 zijn aangegeven.

    Bij de berekening van het in de eerste, tweede en derde alinea van dit lid bedoelde aantal subsidiabele hectaren kunnen de lidstaten besluiten om geen rekening te houden met de arealen voor blijvende teelten, met de arealen blijvend grasland in gebieden met moeilijke klimatologische omstandigheden bedoeld in artikel 24, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, of met de arealen die overeenkomstig artikel 4, lid 2, tweede alinea, van die verordening als blijvend grasland zijn erkend.

    Lidstaten die gebruikmaken van de in artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 geboden mogelijkheid om de basisbetalingsregeling op regionaal niveau toe te passen, kunnen de in de tweede alinea van het onderhavige lid beschreven berekeningsmethode baseren op de totale aantallen die in 2015 in de desbetreffende regio zijn toegewezen/aangegeven.

    Ter bepaling van de in de eerste alinea bedoelde drempel wordt de grond die de landbouwer na 19 oktober 2011 heeft gekocht of gepacht, niet in aanmerking genomen.

    Onderafdeling 4

    Lidstaten die artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen

    Artikel 32

    Uitvoering in lidstaten die artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen

    Deze onderafdeling is van toepassing op de lidstaten die artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen, tenzij anders is bepaald in deze onderafdeling.

    Artikel 33

    Toepassing van artikel 21, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Voor de vaststelling van de betalingsrechten die overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zullen vervallen, krijgen de betalingsrechten met de laagste waarde prioriteit.

    Hebben betalingsrechten dezelfde waarde, dan worden het aantal betalingsrechten in eigendom en het aantal betalingsrechten in pacht in dezelfde mate verlaagd.

    De lidstaten kunnen besluiten om de eerste en de tweede alinea op regionaal niveau toe te passen.

    Artikel 34

    Vaststelling van de in artikel 26 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde waarde van betalingsrechten voor lidstaten die artikel 21, lid 3, van die verordening toepassen

    Om de initiële waarde per eenheid van de betalingsrechten te bepalen, kunnen lidstaten die artikel 21, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen, het bedrag van de betalingen voor 2014 als bedoeld in artikel 26, lid 5, van die verordening aanpassen middels aftrek van het bedrag dat vóór verlagingen en uitsluitingen voortvloeit uit overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vervallen betalingsrechten.

    AFDELING 2

    Regeling inzake een enkele areaalbetaling

    Artikel 35

    Subsidiabele hectaren in lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling toepassen

    Voor de toepassing van de in titel III, hoofdstuk 1, afdeling 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling inzake een enkele areaalbetaling, inclusief verwijzingen in Verordening (EU) nr. 1307/2013 naar met het oog op de toepassing van die regeling aangegeven subsidiabele hectaren, worden alleen die subsidiabele hectaren in aanmerking genomen die overeenkomstig artikel 2, lid 1, tweede alinea, punt 23, onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 zijn geconstateerd.

    Artikel 36

    Toepassing van artikel 36, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    1.   Voor de differentiëring van de enkele areaalbetaling als bedoeld in artikel 36, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, gelden de volgende voorschriften:

    a)

    de verwijzing naar de specifieke steunmaatregelen als bedoeld in artikel 68, lid 1, onder a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 73/2009, laat de mogelijkheid voor de lidstaten onverlet om slechts een of enkele maatregelen in aanmerking te nemen die in het kader van die specifieke maatregelen ten uitvoer zijn gelegd;

    b)

    de lidstaten kunnen op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria besluiten welk steunniveau in aanmerking wordt genomen voor een of meer regelingen die de betrokken lidstaten toepassen overeenkomstig artikel 36, lid 3, tweede alinea, van die verordening, en, in voorkomend geval, overeenkomstig de derde alinea van die bepaling. Wanneer rekening wordt gehouden met de steun die in het kader van de relevante regeling in 2014 is verleend, mag het voor de differentiëring van de enkele areaalbetaling gebruikte bedrag echter niet hoger zijn dan het overeenkomstige bedrag dat in 2014 in het kader van die regeling aan een individuele landbouwer is toegekend;

    c)

    wanneer rekening wordt gehouden met de steun die overeenkomstig artikel 68, lid 1, onder c), en de artikelen 126, 127 en 129 van Verordening (EG) nr. 73/2009 is verleend, mag de differentiëring geen afbreuk doen aan het ontkoppelde karakter van die regelingen.

    Een dergelijke differentiëring is beschikbaar voor landbouwers die in 2014 de in artikel 36, lid 3, tweede, derde of vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde steun hebben ontvangen. Het bedrag per hectare wordt jaarlijks bepaald door het voor een individuele landbouwer beschikbare bedrag voor de differentiëring van de enkele areaalbetaling te delen door het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer overeenkomstig artikel 72, lid 1, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 heeft aangegeven.

    2.   Indien het bedrag van de steun die wordt verleend in het kader van een of meer steunregelingen als bedoeld in artikel 36, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, voor 2014 lager is dan het overeenkomstige bedrag/de overeenkomstige bedragen in het jaar voorafgaande aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden, houdt de lidstaat rekening met de steun die in het kader van de betrokken steunregelingen is verleend in het jaar voorafgaande aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden.

    De lidstaten kunnen besluiten om de toepassing van de eerste alinea te beperken tot gevallen waarin de rechtstreekse betalingen voor 2014 lager zijn dan een bepaald percentage van de overeenkomstige bedragen in het jaar voorafgaand aan de jaren waarin sprake was van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden. Dit percentage mag niet lager zijn dan 85 %.

    3.   De lidstaten kunnen bepalen dat de differentiëring van de enkele areaalbetaling bij een feitelijke of verwachte vererving beschikbaar moet zijn voor de landbouwer die het bedrijf heeft geërfd, mits deze landbouwer voor steun in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling in aanmerking komt.

    Artikel 37

    Productie van hennep in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

    Artikel 9 is van overeenkomstige toepassing op de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    HOOFDSTUK 3

    VERGROENING

    AFDELING 1

    Gelijkwaardigheid

    Artikel 38

    Vereisten inzake de nationale en de regionale certificeringsregelingen

    1.   Lidstaten die besluiten in artikel 43, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde gelijkwaardige praktijken toe te passen, wijzen een of meer openbare of particuliere certificeringsinstanties aan die certificeren dat de landbouwer op zijn bedrijf praktijken in acht neemt die in overeenstemming zijn met artikel 43, lid 3, van die verordening.

    2.   Openbare of particuliere certificeringsinstanties voldoen aan de volgende voorwaarden:

    a)

    zij beschikken over de nodige deskundigheid, uitrusting en infrastructuur om de certificeringstaken te vervullen;

    b)

    zij beschikken over voldoende gekwalificeerde en ervaren medewerkers;

    c)

    zij zijn onpartijdig en er is geen sprake is van enig belangenconflict bij het vervullen van de certificeringstaken.

    Particuliere certificeringsinstanties moeten in de landbouwproductiesector worden geaccrediteerd overeenkomstig EN ISO/IEC 17021 (Eisen voor instellingen die audits en certificatie van managementsystemen uitvoeren) of EN ISO/IEC 17065 (Conformiteitsbeoordeling — Eisen voor certificatie-instellingen voor producten, processen en diensten). De accreditering mag slechts worden verricht door een nationale accreditatie-instantie in een lidstaat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad (21).

    3.   De aanwijzing van een openbare of particuliere certificeringsinstantie die niet aan de in lid 2 genoemde voorwaarden voor de aanwijzing ervan voldoet, wordt ingetrokken.

    Artikel 39

    Berekening van het bedrag als bedoeld in artikel 28, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013

    1.   Wanneer landbouwers besluiten om de in bijlage IX, deel III, punt 7, en deel I, punten 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken en aan die bijlage toegevoegde aanvullende praktijken waarvoor ter voorkoming van dubbele financiering een specifieke berekening nodig is, in acht te nemen als gelijkwaardige praktijken als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder a), van die verordening, brengen de lidstaten voor elke vergroeningspraktijk waaraan de betrokken praktijk gelijkwaardig is, op het overeenkomstig artikel 28, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 berekende bijstandsbedrag per hectare een bedrag in mindering dat overeenstemt met een derde van de gemiddelde vergroeningsbetaling per hectare in de betrokken lidstaat of regio.

    De gemiddelde vergroeningsbetaling per hectare in de betrokken lidstaat of regio wordt berekend op basis van het in artikel 47, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde percentage van het gemiddelde van de in bijlage II bij die verordening vermelde nationale maxima voor de periode 2015-2019 en het aantal subsidiabele hectaren dat in 2015 is aangegeven overeenkomstig artikel 33 of artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1307/2013. lidstaten die besluiten de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde praktijken al in 2015 toe te passen, kunnen het in 2015 aangegeven aantal subsidiabele hectaren ramen op basis van de aangiften die in 2014 overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn gedaan.

    2.   In afwijking van lid 1 kunnen lidstaten die besluiten artikel 43, lid 9, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toe te passen, besluiten de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde verlaging op individuele basis toe te passen middels een bedrag dat overeenstemt met een derde van de gemiddelde vergroeningsbetaling per hectare van de betrokken landbouwer.

    De gemiddelde vergroeningsbetaling voor de landbouwer wordt berekend op basis van het gemiddelde van de individuele betaling die voor de periode 2015-2019 wordt berekend overeenkomstig artikel 43, lid 9, derde en vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer in 2015 overeenkomstig artikel 33 van die verordening heeft aangegeven.

    AFDELING 2

    Gewasdiversificatie

    Artikel 40

    Berekening van het aandeel van de verschillende gewassen voor de gewasdiversificatie

    1.   Voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen als bedoeld in artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, is de in aanmerking te nemen periode het deel van de teeltperiode dat gezien de nationale traditionele teeltpraktijken het meest relevant is.

    De lidstaten melden deze periode tijdig aan de landbouwers. Elke hectare van het totale bouwland van het bedrijf wordt slechts eens per aanvraagjaar in aanmerking genomen voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen.

    2.   Voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen kan het door een gewas ingenomen areaal landschapselementen bevatten die overeenkomstig artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 deel uitmaken van het subsidiabele areaal.

    3.   Op een areaal waarop in het kader van combinatieteelt gelijktijdig twee of meer gewassen in afzonderlijke rijen worden verbouwd, wordt elk gewas dat ten minste 25 % van dat areaal inneemt, als afzonderlijk gewas geteld. Het areaal dat door de afzonderlijke gewassen wordt ingenomen, wordt berekend door het areaal waarop de combinatieteelt plaatsvindt, te delen door het aantal gewassen dat ten minste 25 % van dat areaal inneemt, ongeacht het daadwerkelijke aandeel van een gewas op dat areaal.

    Een areaal waarop in het kader van de combinatieteelt een hoofdgewas wordt verbouwd en een tweede gewas wordt ondergezaaid, wordt beschouwd als een areaal dat slechts door het hoofdgewas wordt ingenomen.

    Een areaal waarop een zaadmengsel is ingezaaid, wordt ongeacht de in het mengsel opgenomen specifieke gewassen, beschouwd als een areaal met een enkel gewas. Onverminderd artikel 44, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt een dergelijk gewas aangeduid als „menggewas”. Wanneer kan worden vastgesteld dat de in een bepaald zaadmengsel opgenomen soorten verschillen van die in een ander zaadmengsel, kunnen de lidstaten deze verschillende zaadmengsels telkens als afzonderlijk enkel gewas beschouwen, mits de verschillende zaadmengsels niet worden gebruikt voor het in artikel 44, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde gewas.

    AFDELING 3

    Blijvend grasland

    Artikel 41

    Kader voor de aanwijzing van meer arealen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland die buiten de Natura 2000-gebieden zijn gelegen

    Arealen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland die gelegen zijn buiten de onder Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG vallende gebieden als bedoeld in artikel 45, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, worden als zodanig aangewezen op basis van een of meer van de volgende criteria:

    a)

    zij bedekken een organische bodem met een hoog percentage organische koolstof, zoals veen- en watergebieden;

    b)

    zij bieden bescherming aan habitats die worden vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG of zijn beschermd op grond van nationale wetgeving;

    c)

    zij bieden bescherming aan planten die worden vermeld in bijlage II bij Richtlijn 92/43/EEG of zijn beschermd op grond van nationale wetgeving;

    d)

    zij zijn van bijzonder belang voor wilde vogelsoorten die worden vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG;

    e)

    zij zijn van bijzonder belang voor wilde diersoorten die zijn beschermd op grond van Richtlijn 92/43/EEG of op grond van nationale wetgeving;

    f)

    zij bedekken blijvend grasland met een hoge natuurwaarde als gedefinieerd aan de hand van door de lidstaat vast te stellen objectieve criteria;

    g)

    zij bedekken een sterk erosiegevoelige bodem;

    h)

    zij zijn gelegen in een kwetsbaar gebied dat binnen de stroomgebiedbeheerplannen uit hoofde van Richtlijn 2000/60/EG als zodanig is aangewezen.

    De lidstaten kunnen jaarlijks besluiten nieuwe arealen aan te wijzen, en brengen dit besluit tijdig ter kennis van de betrokken landbouwers.

    Artikel 42

    Heromzetting bij niet-naleving van de verplichting inzake arealen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland

    Wanneer een landbouwer blijvend grasland in strijd met artikel 45, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft omgezet of geploegd, verplicht de betrokken lidstaat de landbouwer, onverminderd Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (22), tot heromzetting van het betrokken areaal in blijvend grasland en kan die lidstaat, geval per geval, in specifieke instructies aan de betrokken landbouwer bepalen hoe de toegebrachte milieuschade moet worden verholpen teneinde de ecologisch kwetsbare toestand te herstellen.

    De landbouwer wordt onmiddellijk na de constatering van de niet-naleving in kennis gesteld van de verplichting tot heromzetting en van de uiterste datum waarop hij aan die verplichting dient te hebben voldaan. Die datum mag niet vallen na de datum voor de indiening van de verzamelaanvraag voor het daaropvolgende jaar of, in het geval van Zweden en Finland, na 30 juni van het daaropvolgende jaar.

    In afwijking van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt de heromgezette grond met ingang van de eerste dag van de heromzetting als blijvend grasland beschouwd en valt deze grond onder de verplichting van artikel 45, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Artikel 43

    Berekening van het aandeel blijvend grasland

    1.   Arealen die zijn aangegeven door landbouwers die deelnemen aan de in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwers, en eenheden van een bedrijf die overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (23) worden gebruikt voor biologische productie, worden niet meegeteld in het aandeel van de arealen blijvend grasland in het totale landbouwareaal en in het referentieaandeel als bedoeld in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    2.   Arealen die door landbouwers in 2012 als blijvend weiland zijn aangegeven en die zijn omgezet in grond voor ander gebruik, kunnen worden uitgesloten van de berekening van de arealen blijvend grasland als bedoeld in artikel 45, lid 2, tweede alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, tot maximaal het aantal hectaren blijvend weiland of blijvend grasland dat de landbouwers na 2012 hebben aangelegd en in 2015 hebben aangegeven op nationaal, regionaal, subregionaal of bedrijfsniveau, op voorwaarde dat de bestaande, in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 en in artikel 93, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 vastgestelde voorschriften inzake de instandhouding van blijvend grasland in acht zijn genomen.

    Bij de berekening van het na 2012 aangelegde aantal hectaren blijvend weiland of blijvend grasland als bedoeld in de eerste alinea, worden alleen de hectaren blijvend weiland of blijvend grasland op een landbouwperceel meegeteld die in 2012, 2013 of 2014 overeenkomstig artikel 34, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 zijn aangegeven.

    3.   De lidstaten passen het referentieaandeel aan indien zij van oordeel zijn dat de ontwikkeling van het aandeel duidelijk wordt beïnvloed door een verandering van het biologische-productieareaal of van de populatie deelnemers aan de regeling voor kleine landbouwers. In dat geval stellen de lidstaten de Commissie onverwijld in kennis van de aanpassing en de redenen daarvoor.

    Artikel 44

    Instandhouding van het aandeel blijvend grasland

    1.   De lidstaten kunnen individuele landbouwers verbieden om arealen blijvend grasland om te zetten zonder voorafgaande individuele toestemming. De betrokken landbouwers worden onverwijld en in elk geval vóór 15 november van het jaar waarin de betrokken lidstaat daartoe besluit, van deze verplichting in kennis gesteld. Deze verplichting geldt slechts voor landbouwers op wie de in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde verplichtingen van toepassing zijn ten aanzien van arealen blijvend grasland die niet onder artikel 45, lid 1, van die verordening vallen.

    De verlening van toestemming kan afhankelijk zijn van de toepassing van objectieve en niet-discriminerende criteria, waaronder milieucriteria. Indien aan de in de eerste alinea bedoelde toestemming de voorwaarde is verbonden dat een ander gebied met een overeenkomstig aantal hectaren als blijvend gras moet worden aangelegd, wordt dat areaal in afwijking van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 met ingang van de eerste dag van de omzetting als blijvend grasland beschouwd. Dergelijke arealen worden voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen gebruikt hetzij gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting, hetzij, op besluit van de lidstaat, gedurende het aantal jaren dat overblijft om vijf opeenvolgende jaren vol te maken wanneer landbouwers arealen omzetten die reeds voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen zijn gebruikt.

    2.   Wanneer wordt vastgesteld dat het in artikel 45, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde aandeel met meer dan 5 % is afgenomen ten opzichte van het in dat artikel vermelde referentieaandeel, voorziet de betrokken lidstaat in de verplichting om arealen weer in arealen blijvend grasland om te zetten, en in voorschriften ter voorkoming van een nieuwe omzetting van arealen blijvend grasland.

    De lidstaten bepalen op welke groep van de landbouwers die aan de volgende voorwaarden voldoen, de heromzettingsverplichting van toepassing is:

    a)

    landbouwers op wie de in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde verplichtingen van toepassing zijn ten aanzien van arealen blijvend grasland die niet onder artikel 45, lid 1, van die verordening vallen, en

    b)

    landbouwers die op basis van de overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 of artikel 19 van Verordening (EG) nr. 73/2009 ingediende aanvragen gedurende de voorgaande twee kalenderjaren of in 2015 gedurende de voorgaande drie kalenderjaren over landbouwarealen beschikken die van blijvend grasland of blijvend weiland zijn omgezet in arealen voor ander gebruik.

    Indien de in de tweede alinea, onder b), bedoelde perioden kalenderjaren vóór 2015 omvatten, is de heromzettingsverplichting tevens van toepassing op arealen voor andere vormen van grondgebruik die zijn omgezet op basis van als blijvend grasland gebruikte grond waarop de in artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 73/2009 of artikel 93, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde verplichting van toepassing was.

    Wanneer de lidstaten bepalen welke landbouwers arealen in arealen blijvend grasland moeten heromzetten, leggen zij die verplichting in de eerste plaats op aan landbouwers die een areaal tot hun beschikking hebben dat in strijd met de in lid 1 van het onderhavige artikel of in artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bedoelde toestemmingsverplichting, indien van toepassing, is omgezet van een areaal blijvend grasland of blijvend weiland in een areaal voor ander gebruik. Deze landbouwers zetten het volledige omgezette areaal weer om.

    3.   Indien het in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde aandeel ondanks de toepassing van lid 2, vierde alinea, niet toeneemt tot boven de drempel van 5 %, bepaalt de lidstaat in kwestie dat landbouwers die een areaal tot hun beschikking hebben dat van een areaal blijvend grasland of blijvend weiland is omgezet in een areaal voor ander gebruik gedurende de in lid 2, tweede alinea, onder b), bedoelde perioden, ook een percentage van dat omgezette areaal weer moeten omzetten in arealen blijvend grasland of een ander, met dat percentage overeenstemmend areaal moeten aanleggen als areaal blijvend grasland. Dat percentage wordt berekend op basis van het areaal dat de landbouwer gedurende de in lid 2, tweede alinea, onder b), bedoelde perioden heeft omgezet, en het areaal dat nodig is om te zorgen voor een toename van het in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde aandeel tot boven de drempel van 5 %.

    De lidstaten kunnen bij de berekening van het percentage als bedoeld in de eerste alinea, de arealen die na 31 december 2015 blijvend grasland zijn geworden, uitsluiten van het door de landbouwer omgezette areaal, mits zij administratieve kruiscontroles verrichten van het blijvend grasland dat jaarlijks in de grafische steunaanvraag middels een grafische doorsnede is aangegeven, met het areaal dat in 2015 als blijvend weiland is aangegeven en in het systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen is geregistreerd, en mits deze arealen blijvend grasland niet zijn aangelegd op grond van een verplichting om een areaal blijvend grasland uit hoofde van lid 2 of het onderhavige lid weer om te zetten of aan te leggen. De lidstaten mogen deze arealen echter niet uitsluiten wanneer de uitsluiting niet leidt tot een toename van het in artikel 45, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde aandeel tot boven de drempel van 5 %.

    Arealen blijvend grasland of blijvend weiland die een landbouwer in het kader van verbintenissen op grond van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (24) en Verordening (EU) nr. 1305/2013 heeft aangelegd, worden bij de berekening van het in de eerste alinea bedoelde percentage niet meegeteld als areaal dat de landbouwer heeft omgezet.

    De landbouwers worden onverwijld en in elk geval vóór 31 december van het jaar waarin de afname met meer dan 5 % is geconstateerd, in kennis gesteld van de individuele heromzettingsverplichting en van de voorschriften ter voorkoming van een nieuwe omzetting van blijvend grasland. Aan de heromzettingsverplichting moet zijn voldaan vóór de datum voor de indiening van de verzamelaanvraag voor het daaropvolgende jaar of, in het geval van Zweden en Finland, vóór 30 juni van het daaropvolgende jaar.

    In afwijking van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden arealen die weer in arealen blijvend grasland zijn omgezet of als arealen blijvend grasland zijn aangelegd, met ingang van de eerste dag van de heromzetting of de aanleg als blijvend grasland beschouwd. Deze arealen moeten voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen worden gebruikt hetzij gedurende ten minste vijf opeenvolgende jaren na de datum van de omzetting, hetzij, op besluit van de lidstaat, gedurende het aantal jaren dat overblijft om vijf opeenvolgende jaren vol te maken wanneer landbouwers arealen omzetten die reeds voor de teelt van grassen of andere kruidachtige voedergewassen werden gebruikt.

    AFDELING 4

    Ecologisch aandachtsgebied

    Artikel 45

    Aanvullende criteria voor de soorten ecologische aandachtsgebieden

    1.   De in artikel 46, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde soorten arealen moeten voldoen aan de leden 2 tot en met 11 van het onderhavige artikel om als ecologisch aandachtsgebied te worden bestempeld.

    2.   Op braakliggend land mag geen landbouwproductie plaatsvinden. In afwijking van artikel 4, lid 1, punt h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 blijft land dat meer dan vijf jaar als ecologisch aandachtsgebied braak ligt, bouwland.

    3.   Terrassen zijn terrassen die zijn beschermd in het kader van GLMC 7 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede andere terrassen. De lidstaten kunnen besluiten om alleen terrassen die in het kader van GLMC 7 zijn beschermd, als ecologisch aandachtsgebied aan te merken. lidstaten die besluiten om ook andere terrassen in aanmerking te nemen, stellen op basis van specifieke nationale of regionale kenmerken criteria voor deze andere terrassen vast, waaronder de minimumhoogte.

    4.   Landschapselementen staan ter beschikking van de landbouwer en zijn beschermd in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede de volgende elementen:

    a)

    heggen of houtwallen met een maximale breedte van 10 m;

    b)

    geïsoleerde bomen met een kruindiameter van minimaal 4 m;

    c)

    bomen in rij met een kruindiameter van minimaal 4 m. De ruimte tussen de kruinen bedraagt niet meer dan 5 m;

    d)

    bomen in groep met overlappende kruinen, en boomgroepen in het veld, op een oppervlakte van maximaal 0,3 ha;

    e)

    akkerranden met een breedte tussen 1 en 20 m waarop geen landbouwproductie plaatsvindt;

    f)

    vijvers van maximaal 0,1 ha. Reservoirs van beton of plastic worden niet als ecologisch aandachtsgebied beschouwd;

    g)

    sloten met een breedte van maximaal 6 m, inclusief open waterlopen voor irrigatie of drainage. Kanalen met betonnen wanden worden niet als ecologisch aandachtsgebied beschouwd;

    h)

    traditionele stenen muren.

    De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen besluiten de selectie van landschapselementen te beperken tot die welke vallen onder GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, en/of tot een of meer van de onder a) tot en met h), van de eerste alinea vermelde elementen.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder b) en c), kunnen lidstaten bomen met een kruindiameter van minder dan 4 m die zij als waardevolle landschapselementen hebben erkend, in aanmerking nemen.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder e), kunnen de lidstaten een lagere maximumbreedte vaststellen.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder h), kunnen de lidstaten een minimumomvang voor vijvers vaststellen en kunnen zij bepalen dat daartoe een strook oevervegetatie wordt gerekend met een breedte van maximaal 10 m Zij kunnen, met inachtneming van het belang van natuurlijke vijvers voor de instandhouding van habitats en soorten, criteria vaststellen die waarborgen dat de vijvers een natuurwaarde hebben.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, onder h), stellen de lidstaten op basis van specifieke nationale of regionale kenmerken minimumcriteria vast, waaronder beperkingen voor de hoogte en de breedte.

    5.   Onder bufferstroken vallen de in het kader van GLMC 1, RBE 1 of RBE 10 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 vereiste bufferstroken, alsmede andere bufferstroken. De minimumbreedte van deze andere bufferstroken wordt door de lidstaten vastgesteld, maar mag niet minder bedragen dan 1 m. Deze moeten zo op een akker gelegen zijn of aan een akker grenzen dat de lange randen parallel lopen aan de oever van een waterloop of waterlichaam. Langs waterlopen gelegen bufferstroken mogen stroken met oevervegetatie van maximaal 10 m breed omvatten. Op bufferstroken mag geen landbouwproductie plaatsvinden. In afwijking van het productieverbod kunnen de lidstaten toestaan dat deze bufferstroken worden begraasd of gemaaid op voorwaarde dat de bufferstroken steeds kunnen worden onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond.

    6.   Hectaren onder boslandbouw worden beschouwd als bouwland dat in aanmerking komt voor de toepassing van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat voldoet aan de voorwaarden waaronder in artikel 44 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 of artikel 23 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde steun dan wel bijstand is of wordt verleend.

    7.   Ten aanzien van stroken subsidiabele hectaren langs bosranden kunnen lidstaten besluiten om hetzij landbouwproductie daarop toe te staan hetzij een landbouwproductieverbod vast te stellen, of in beide opties voor landbouwers te voorzien. Wanneer de lidstaten besluiten om daarop geen landbouwproductie toe te staan, kunnen zij, in afwijking van het productieverbod, toestaan dat deze stroken worden begraasd of gemaaid op voorwaarde dat de stroken steeds kunnen worden onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond. De minimumbreedte van deze stroken wordt door de lidstaten vastgesteld, maar mag niet minder bedragen dan 1 m. De maximumbreedte bedraagt 10 m.

    8.   Voor arealen met hakhout met korte omlooptijd waar geen minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, stellen de lidstaten een lijst van soorten op die hiervoor kunnen worden gebruikt, door op de krachtens artikel 4, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde lijst de soorten te selecteren die uit ecologisch oogpunt daarvoor het geschiktst zijn en daarbij de duidelijk niet-inheemse soorten uit te sluiten. De lidstaten stellen ook eisen voor de toepassing van minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen vast en houden daarbij rekening met het doel van ecologische aandachtsgebieden om met name de biodiversiteit veilig te stellen en te verbeteren.

    9.   Onder de arealen met vanggewassen en groenbedekking vallen tevens de arealen die zijn aangelegd krachtens de eisen in het kader van RBE 1 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede andere arealen met vanggewassen of groenbedekking, op voorwaarde dat deze zijn aangelegd door een mengsel van gewassoorten te zaaien of door onder het hoofdgewas gras te zaaien. De lidstaten stellen de lijst van te gebruiken mengsels van gewassoorten en de periode voor de inzaai van de vanggewassen of de groenbedekking op en kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen voor met name de productiemethoden. De door de lidstaten vast te stellen periode moet uiterlijk op 1 oktober verstrijken.

    Onder de arealen met vanggewassen en groenbedekking vallen niet de arealen met wintergewassen die normaliter in de herfst worden ingezaaid om te worden geoogst of begraasd. Evenmin vallen onder deze arealen de arealen waarop gelijkwaardige praktijken worden toegepast die worden vermeld in bijlage IX, deel I, punten 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en ten uitvoer worden gelegd via de in artikel 43, lid 3, onder a), van die verordening bedoelde verbintenissen.

    10.   Op arealen met stikstofbindende gewassen telen de landbouwers de stikstofbindende gewassen die in een door de lidstaat vastgestelde lijst zijn opgenomen. In die lijst worden de stikstofbindende gewassen vermeld die de lidstaat bevorderlijk acht voor de nagestreefde verbetering van de biodiversiteit. Deze gewassen moeten tijdens het groeiseizoen aanwezig zijn. De lidstaten bepalen de locaties waar stikstofbindende gewassen mogen worden geteeld om als ecologisch aandachtsgebied in aanmerking te komen. In de desbetreffende voorschriften wordt rekening gehouden met de noodzaak de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG en Richtlijn 2000/60/EG te halen, en met de mogelijkheid dat stikstofbindende gewassen de uitspoeling van stikstof in de herfst kunnen verhogen. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen voor met name de productiemethoden.

    Onder de arealen met stikstofvastleggende gewassen vallen niet de arealen waarop gelijkwaardige praktijken van toepassing zijn die worden vermeld in bijlage IX, deel I, punten 3 en 4, bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 en ten uitvoer worden gelegd via de in artikel 43, lid 3, onder a), van die verordening bedoelde verbintenissen.

    11.   Een landbouwer mag hetzelfde areaal of hetzelfde landschapselement slechts een keer per aanvraagjaar aangeven teneinde te voldoen aan de verplichting tot het hebben van een ecologisch aandachtsgebied.

    Artikel 46

    Voorschriften voor de regionale tenuitvoerlegging van ecologische aandachtsgebieden

    1.   Lidstaten die opteren voor de in artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regionale tenuitvoerlegging, omschrijven de betrokken regio’s met het oog op de toepassing van dat artikel. De te omschrijven regio vormt een enkel homogeen geografisch gebied met vergelijkbare landbouw- en milieuomstandigheden. Het concept homogeniteit heeft in dit verband betrekking op de bodemsoort, de hoogte en de aanwezigheid van natuurlijke en seminatuurlijke arealen.

    2.   De lidstaten wijzen in die omschreven regio’s gelegen arealen aan waar maximaal de helft van de procentpunten van de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied ten uitvoer moet worden gelegd.

    3.   De lidstaten stellen voor de omschreven arealen specifieke verplichtingen voor de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers vast. Deze verplichtingen moeten zorgen voor aaneengesloten structuren van aangrenzende ecologische aandachtsgebieden. In het kader van de verplichtingen voor de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers is ten minste 50 % van het areaal van elke deelnemende landbouwer dat onder de in artikel 46, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde verplichting valt, op de grond van hun bedrijf in de regio en overeenkomstig artikel 46, lid 2, tweede alinea, van die verordening gelegen.

    4.   De verplichtingen voor de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers zorgen ervoor dat de in lid 3 bedoelde aaneengesloten ecologische aandachtsgebieden bestaan uit een of meer arealen als bedoeld in artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder a), c), d) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    5.   Bij het aanwijzen van arealen en het vaststellen van verplichtingen als bedoeld in respectievelijk lid 2 en lid 3, houden de lidstaten in voorkomend geval rekening met de bestaande nationale of regionale biodiversiteit en/of strategieën voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, stroomgebiedbeheerplannen of geconstateerde behoeften teneinde de in artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG bedoelde ecologische coherentie van het Natura 2000-netwerk te waarborgen of aan de uitvoering van de strategie voor groene infrastructuur bij te dragen.

    6.   Alvorens verplichtingen voor landbouwers vast te stellen, plegen de lidstaten overleg met de betrokken landbouwers of groepen landbouwers en andere belanghebbende partijen. Na dat overleg stellen de lidstaten een definitief uitgewerkt plan voor de regionale tenuitvoerlegging vast en stellen zij de belanghebbende partijen die aan het overleg hebben deelgenomen, en de betrokken landbouwers of groepen landbouwers in kennis van dat plan, inclusief de aanwijzing van arealen en de verplichtingen voor de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers en met name het precieze percentage dat elke landbouwer op zijn eigen bedrijf ten uitvoer moet leggen. De lidstaten verstrekken deze informatie aan de landbouwer uiterlijk op 30 juni van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de regionale tenuitvoerlegging zal worden toegepast, of, met betrekking tot het eerste jaar van toepassing van deze verordening, vroeg genoeg om de landbouwer in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag dienovereenkomstig in te dienen.

    Onverminderd de in artikel 43, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betalingen aan landbouwers, zorgen de lidstaten ervoor dat regelingen worden vastgesteld inzake financiële compensaties tussen landbouwers en inzake administratieve sancties bij niet-naleving van de eisen inzake aaneengesloten ecologische aandachtsgebieden.

    Artikel 47

    Voorschriften voor de collectieve tenuitvoerlegging en de criteria waaraan bedrijven moeten voldoen om te worden beschouwd als bedrijven in elkaars onmiddellijke nabijheid

    1.   Lidstaten die besluiten de in artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde collectieve tenuitvoerlegging toe te staan, bepalen aan de hand van een van de volgende criteria welke bedrijven worden beschouwd als bedrijven die zich in elkaars onmiddellijke nabijheid bevinden:

    a)

    de bedrijven van de landbouwers liggen voor 80 % in dezelfde gemeente;

    b)

    de bedrijven van de landbouwers liggen voor 80 % in een straal van een door de lidstaten vast te stellen aantal kilometer dat niet meer dan 15 km bedraagt.

    2.   Lidstaten die ervoor opteren de voor collectieve tenuitvoerlegging in aanmerking komende arealen aan te wijzen en ervoor opteren verplichtingen aan de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers op te leggen, houden rekening met de bestaande nationale of regionale biodiversiteit en/of strategieën voor de matiging van en de aanpassing aan de klimaatverandering, stroomgebiedbeheerplannen of geconstateerde behoeften teneinde de in artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG bedoelde ecologische coherentie van het Natura 2000-netwerk te waarborgen of aan de uitvoering van de strategie voor groene infrastructuur bij te dragen.

    3.   Als een van de in lid 2 bedoelde verplichtingen voor de deelnemende landbouwers of groepen landbouwers moet worden opgelegd dat de aaneengesloten ecologische aandachtsgebieden bestaan uit een of meer arealen als bedoeld in artikel 46, lid 2, tweede alinea, onder a), c), d) en h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    4.   Landbouwers die aan de collectieve tenuitvoerlegging deelnemen, sluiten een schriftelijke overeenkomst met nadere gegevens over de interne regelingen inzake financiële compensatie en inzake de administratieve sancties bij niet-naleving van de eisen inzake het gemeenschappelijke ecologische aandachtsgebied.

    Artikel 48

    Vaststelling van de verhouding bos/landbouwgrond

    1.   Lidstaten die besluiten artikel 46, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ten uitvoer te leggen, bepalen op basis van de beschikbare Eurostat-gegevens het in de eerste alinea van dat lid bedoelde procentuele aandeel van bossen in de totale landoppervlakte. De gegevens over bossen dienen in overeenstemming te zijn met de door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN toegepaste definitie en mogen geen betrekking hebben op arealen andere beboste grond. Het areaal dat wordt bestreken door binnenwateren, zoals rivieren en meren, wordt niet meegerekend in de totale landoppervlakte.

    2.   De in artikel 46, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde verhouding bos/landbouwgrond wordt berekend op basis van de beschikbare Eurostat-gegevens. Het gebruik van andere gegevensbronnen wordt toegestaan indien geen Eurostat-gegevens over beboste grond en landbouwgrond beschikbaar zijn op de schaal die vereist is om het bosquotiënt te beoordelen op een areaalniveau dat gelijkwaardig is met LAU2-niveau of op het niveau van een duidelijk afgebakende eenheid bestaande in een duidelijk aaneengesloten geografisch areaal met vergelijkbare landbouwomstandigheden.

    De lidstaten moeten aantonen dat zij gebruik hebben gemaakt van actuele en consistente gegevens over bosgrond en landbouwgrond die voor zover mogelijk de bestaande situatie weergegeven.

    3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde gegevens en berekeningen zijn geldig voor een periode van drie jaar. Na die periode maken lidstaten die besluiten de in artikel 46, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde vrijstelling verder toe te passen en de periode van drie jaar te verlengen, op basis van de meest recente beschikbare gegevens een herberekening van de verhouding overeenkomstig de leden 1 en 2 van het onderhavige artikel.

    Wanneer de wijzigingen in de administratieve afbakening van invloed zijn op de in lid 2 bedoelde verhouding, worden de data en berekeningen herbeoordeeld en worden wijzigingen in de toepassing van de vrijstelling aan de Commissie gemeld.

    HOOFDSTUK 4

    BETALING VOOR JONGE LANDBOUWERS

    Artikel 49

    Toegang van rechtspersonen tot de betaling voor jonge landbouwers

    1.   De in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde jaarlijkse betaling voor jonge landbouwers wordt toegekend aan een rechtspersoon, ongeacht diens rechtsvorm, die aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a)

    de rechtspersoon heeft recht op een betaling in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als bedoeld in titel III, hoofdstuk 1 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en heeft betalingsrechten geactiveerd of subsidiabele hectaren aangegeven als bedoeld in artikel 50, lid 4, van die verordening;

    b)

    een jonge landbouwer in de zin van artikel 50, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 heeft een daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over de rechtspersoon wat betreft de beslissingen die op het gebied van het beheer, de voordelen en de financiële risico’s worden genomen, in het eerste jaar van de door de rechtspersoon ingediende aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers. Indien meerdere natuurlijke personen, met inbegrip van personen die geen jonge landbouwer zijn, in het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon deelnemen, moet de jonge landbouwer hetzij alleen hetzij gezamenlijk met andere landbouwers een dergelijke daadwerkelijke, langdurige zeggenschap kunnen uitoefenen;

    c)

    ten minste een van de jonge landbouwers die voldoen aan de onder b) gestelde voorwaarde, voldoet ook aan de subsidiabiliteitscriteria die de lidstaten in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben vastgesteld, tenzij de lidstaten hebben besloten dat deze criteria op al die jonge landbouwers van toepassing zijn.

    Indien over een rechtspersoon alleen of gezamenlijk zeggenschap wordt uitgeoefend door een andere rechtspersoon, zijn de voorwaarden van de eerste alinea, onder b), van toepassing op om het even welke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon.

    2.   De in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betaling wordt niet meer toegekend als alle jonge landbouwers die aan de criteria van lid 1, eerste alinea, onder b), en in voorkomend geval lid 1, eerste alinea, onder c), voldoen, geen zeggenschap meer hebben over de rechtspersoon.

    3.   Voor de toepassing van dit artikel:

    a)

    wordt een verwijzing in artikel 50, leden 4 tot en met 10, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 naar een „landbouwer” gelezen als een verwijzing naar de in het onderhavige artikel bedoelde rechtspersoon;

    b)

    wordt de verwijzing in artikel 50, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 naar de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling gelezen als een verwijzing naar de eerste aanvraag van de rechtspersoon voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers;

    c)

    wordt, onverminderd lid 4 van het onderhavige artikel, de verwijzing in artikel 50, lid 5, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 naar de „vestiging” gelezen als een verwijzing naar de vestiging van de jonge landbouwers die overeenkomstig lid 1, eerste alinea, onder b), van het onderhavige artikel zeggenschap hebben over de rechtspersoon.

    4.   Indien meerdere in lid 1, eerste alinea, onder b), bedoelde jonge landbouwers op verschillende momenten zeggenschap over de rechtspersoon hebben verworven, wordt de eerste gelegenheid waarbij zeggenschap is verworven, beschouwd als het moment van „vestiging” als bedoeld in artikel 50, lid 5, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Artikel 50

    Toegang van een groep natuurlijke personen tot de betaling voor jonge landbouwers

    Artikel 49 is van overeenkomstige toepassing op een groep natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 die voldoet aan de in artikel 49, lid 1, onder a), van de onderhavige verordening vastgestelde vereisten.

    HOOFDSTUK 5

    GEKOPPELDE STEUN

    AFDELING 1

    Vrijwillige gekoppelde steun

    Artikel 51

    Definities

    Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „gekoppelde steunmaatregelen” verstaan maatregelen tot uitvoering van de vrijwillige gekoppelde steun als bedoeld in artikel 52, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Artikel 52

    Algemene beginselen

    1.   De lidstaten stellen de in artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regio’s vast op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals de agronomische en sociaaleconomische kenmerken en het regionale agrarische potentieel, of de institutionele of administratieve structuur. Dit mogen andere regio’s zijn dan die welke zijn vastgesteld in het kader van andere in Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde steunregelingen.

    2.   Bij de vaststelling van de specifieke soorten landbouw of de specifieke landbouwsectoren als bedoeld in artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 houden de lidstaten met name rekening met de ter zake relevante productiestructuren en -voorwaarden in de betrokken regio of sector.

    3.   Voor de toepassing van artikel 52, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ervan uitgegaan dat bepaalde soorten landbouw of specifieke landbouwsectoren „moeilijkheden” ondervinden indien een kans op stopzetting van de productie of op een achteruitgang van de productie bestaat die onder meer is terug te voeren op een geringe rentabiliteit van de verrichte activiteit die het economische, sociale of ecologische evenwicht in de betrokken regio of sector negatief beïnvloedt.

    Artikel 53

    Voorwaarden voor de steunverlening

    1.   De lidstaten stellen subsidiabiliteitscriteria voor gekoppelde steunmaatregelen vast overeenkomstig het kader van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en de voorwaarden van de onderhavige verordening.

    2.   De in artikel 52, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde arealen, opbrengsten en aantallen dieren worden door de lidstaten op regionaal of sectoraal niveau vastgesteld. Deze waarden weerspiegelen de maximale opbrengsten, de teeltarealen of de aantallen dieren die in de beoogde regio’s of sectoren zijn bereikt in ten minste een van de vijf jaren die voorafgaan aan het in artikel 53, lid 1, van die verordening bedoelde besluit.

    De jaarlijkse betaling wordt uitgedrukt als het steunbedrag per eenheid. De jaarlijkse betaling is het resultaat van de verhouding tussen het overeenkomstig bijlage I, punt 3, i), bij de onderhavige verordening gemelde bedrag dat is vastgesteld voor de financiering van de maatregel en hetzij het in het betrokken jaar subsidiabele areaal of aantal dieren, hetzij het vastgestelde areaal of aantal dieren als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

    3.   Wanneer de gekoppelde steunmaatregel betrekking heeft op de oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij het memorandum van overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT mag het totaal van de te steunen maximumarealen, zoals gemeld door de lidstaten, niet hoger zijn dan een maximumareaal op het niveau van de Unie, zulks met het oog op de nakoming van haar internationale verbintenissen.

    Wanneer het in de eerste alinea bedoelde maximumareaal wordt overschreden, passen de betrokken lidstaten het gemelde areaal aan door een verlagingscoëfficiënt toe te passen die voortvloeit uit de verhouding tussen het maximumareaal en het totaal van de arealen die voor steun ten bate van de in de eerste alinea bedoelde oliehoudende zaden zijn gemeld.

    De Commissie stelt de in de tweede alinea bedoelde verlagingscoëfficiënt vast middels uitvoeringshandelingen die worden vastgesteld zonder toepassing van de in artikel 71, lid 2 of lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde procedure.

    4.   Wanneer de gekoppelde steunmaatregel betrekking heeft op runderen en/of schapen en geiten, stellen de lidstaten als een van de subsidiabiliteitsvoorwaarden vast dat de eisen inzake identificatie en registratie van dieren waarin respectievelijk Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad (25) en Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad (26) voorzien, in acht moeten worden genomen.

    5.   De lidstaten kunnen geen areaalgebonden gekoppelde steun verlenen voor arealen die geen subsidiabele arealen in de zin van artikel 32, lid 2, lid 3 of lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn. Wanneer lidstaten gekoppelde steun voor hennep verlenen, is de in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en in artikel 9 van de onderhavige bedoelde voorwaarde van toepassing.

    Artikel 54

    Consistentie en cumulatie van de steun

    1.   Voor de toepassing van artikel 52, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de maatregelen van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (27) beschouwd als „andere maatregelen en beleidslijnen van de Unie”.

    2.   De lidstaten zorgen voor consistentie tussen:

    a)

    gekoppelde steunmaatregelen en in het kader van andere maatregelen en beleidslijnen van de Unie uitgevoerde maatregelen;

    b)

    verschillende gekoppelde steunmaatregelen;

    c)

    gekoppelde steunmaatregelen en uit staatssteun gefinancierde maatregelen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat gekoppelde steunmaatregelen de goede werking van andere in de eerste alinea bedoelde maatregelen niet verstoren.

    3.   Wanneer krachtens een bepaalde gekoppelde steunmaatregel verleende steun ook kan worden verleend krachtens een andere gekoppelde steunmaatregel of krachtens een in het kader van andere maatregelen en beleidslijnen van de Unie uitgevoerde maatregel, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken landbouwer slechts krachtens een van deze maatregelen steun kan ontvangen voor de in artikel 52, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde doelstelling.

    Artikel 55

    Criteria voor goedkeuring door de Commissie

    1.   Voor de toepassing van artikel 55, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is sprake van een gebrek aan alternatieven, indien:

    a)

    in de beoogde regio of sector geen andere teelt kan worden toegepast dan die waarvoor de gekoppelde steunmaatregel geldt, of de voortzetting van de betrokken teelt aanzienlijke veranderingen in de productiestructuren vergt, of

    b)

    de mogelijkheid tot overschakeling naar een andere teelt ernstig wordt beperkt vanwege een gebrek aan voor die teelt geschikte grond of infrastructuur, vanwege een opeenvolgende forse daling van het aantal bedrijven, vanwege de met de overschakeling gepaard gaande investeringen of om vergelijkbare redenen.

    2.   Voor de toepassing van artikel 55, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet voor een stabiele voorziening van de lokale verwerkende industrie worden gezorgd indien wordt verwacht dat een opschorting of daling van de productie in de beoogde regio of sector een negatieve invloed zal hebben op de activiteit en de economische levensvatbaarheid daarvan of op de werkgelegenheid in de ondernemingen verderop in de keten die grotendeels op deze productie zijn aangewezen, zoals verwerkers van grondstoffen, slachthuizen of levensmiddelenbedrijven. Dergelijke ondernemingen die verderop in de keten actief zijn, moeten in de betrokken regio gevestigd zijn of moeten voor de voortzetting van hun activiteit sterk afhankelijk zijn van de sector.

    3.   Voor de toepassing van artikel 55, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is sprake van voortdurende verstoringen op de desbetreffende markt indien landbouwers in de beoogde regio of sector economische verliezen lijden, met name vanwege verontreiniging, besmetting of degradatie van de kwaliteit van het milieu als gevolg van een specifieke gebeurtenis met een beperkte geografische uitwerking.

    4.   Bij de beoordeling van het niveau van de gekoppelde steun dat voortvloeit uit de door de lidstaten voor goedkeuring gemelde maatregelen, houdt de Commissie rekening met het niveau van de gekoppelde rechtstreekse betalingen die zijn toegekend tijdens ten minste een jaar van de referentieperiode 2010-2014 als bedoeld in artikel 53, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    AFDELING 2

    Gewasspecifieke betaling voor katoen

    Artikel 56

    Verlening van een vergunning voor landbouwgrond met het oog op de productie van katoen

    De lidstaten stellen objectieve criteria vast voor de verlening van een vergunning voor landbouwgrond overeenkomstig artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

    Deze criteria zijn gebaseerd op een of meer van de volgende elementen:

    a)

    de landbouweconomie van de regio’s waarvoor de productie van katoen belangrijk is;

    b)

    de bodem- en klimaatgesteldheid op de betrokken arealen;

    c)

    het irrigatiewaterbeheer;

    d)

    milieuvriendelijke vruchtwisselings- en teeltmethoden.

    Artikel 57

    Verlening van een vergunning voor rassen voor inzaai

    Met het oog op de toepassing van artikel 57, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 verlenen de lidstaten een vergunning voor op de behoeften van de markt afgestemde rassen die zijn ingeschreven in de in Richtlijn 2002/53/EG bedoelde gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen.

    Artikel 58

    Subsidiabiliteitseisen

    De in artikel 57, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde arealen worden ingezaaid met het oog op een minimale gewasdichtheid die door de lidstaat wordt vastgesteld op basis van de bodem- en klimaatgesteldheid en, in voorkomend geval, de specifieke regionale kenmerken.

    Artikel 59

    Agronomische praktijken

    De lidstaten kunnen specifieke voorschriften vaststellen inzake de agronomische praktijken die nodig zijn om het gewas in normale teeltomstandigheden te verbouwen en te oogsten.

    Artikel 60

    Erkenning van brancheorganisaties

    1.   De lidstaten verlenen jaarlijks voor een periode van een jaar die uiterlijk op 1 maart ingaat, een erkenning aan in artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde brancheorganisaties die een aanvraag indienen om een dergelijke erkende organisatie te worden, en die:

    a)

    een door de lidstaat vastgesteld totaal areaal van ten minste 4 000 ha bestrijken dat voldoet aan de in artikel 56 van de onderhavige verordening genoemde criteria voor de verlening van een vergunning,

    b)

    ten minste een egreneringsbedrijf omvatten, en

    c)

    overeenkomstig de nationale en de EU-regelgeving voorschriften inzake de interne werking hebben vastgesteld, met name inzake lidmaatschapsvoorwaarden en ledenbijdragen.

    2.   Wanneer wordt geconstateerd dat een erkende brancheorganisatie de in lid 1 bedoelde erkenningscriteria niet in acht neemt, trekt de lidstaat de erkenning in tenzij de niet-inachtneming van de betrokken criteria wordt verholpen. lidstaten die voornemens zijn de erkenning in te trekken, delen dat aan de brancheorganisatie mee onder vermelding van de redenen voor de intrekking. De lidstaat stelt de brancheorganisatie in de gelegenheid om binnen een bepaalde termijn haar opmerkingen in te dienen.

    Landbouwers die zijn aangesloten bij een erkende brancheorganisatie waarvan de erkenning overeenkomstig de eerste alinea van dit lid wordt ingetrokken, verliezen hun recht op de in artikel 60, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bepaalde verhoging van de steun.

    Artikel 61

    Verplichtingen van de producenten

    1.   Een producent mag bij slechts een in artikel 59, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde erkende brancheorganisatie zijn aangesloten.

    2.   Een producent die bij een erkende brancheorganisatie is aangesloten, levert zijn katoenproductie uitsluitend aan een egreneringsbedrijf dat tot diezelfde organisatie behoort.

    3.   Producenten zijn op vrijwillige basis lid van een erkende brancheorganisatie.

    HOOFDSTUK 6

    MELDINGEN

    Artikel 62

    Meldingen inzake de definities en daarmee verband houdende bepalingen

    De lidstaten melden overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genomen besluiten uiterlijk op 31 januari 2015 aan de Commissie. Deze meldingen bevatten de tekst van die besluiten, de motivering en de objectieve criteria op basis waarvan het besluit is genomen.

    Artikel 63

    Meldingen inzake de verlagingscoëfficiënt als bedoeld in artikel 32, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    De betrokken lidstaten melden de Commissie uiterlijk op 31 januari 2015 uit hoofde van artikel 8 genomen besluiten. Deze meldingen bevatten de tekst van die besluiten, de motivering ervan en de objectieve criteria op basis waarvan het besluit is genomen.

    Artikel 64

    Meldingen inzake de basisbetaling

    1.   Aan de Commissie gerichte meldingen van besluiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 22, leden 2 en 3, artikel 24, lid 10, artikel 29 en artikel 40, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben genomen, bevatten de tekst van die besluiten. Bovendien worden overeenkomstig artikel 24, lid 10, artikel 29 en artikel 40, lid 4, genomen besluiten in voorkomend geval gemotiveerd.

    Aan de Commissie gerichte meldingen van besluiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 23, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 hebben genomen, bevatten de tekst van die besluiten, de motivering ervan en de objectieve criteria op basis waarvan die besluiten zijn genomen, en met name de criteria voor de vaststelling van de regio’s uit hoofde van artikel 23, lid 1, van die verordening, de criteria voor de verdeling van de nationale maxima over de regio’s uit hoofde van artikel 23, lid 2, van die verordening en de criteria voor eventuele progressieve wijzigingen uit hoofde van artikel 23, lid 3, van die verordening.

    2.   Lidstaten die besluiten gebruik te maken van de opties als bedoeld in artikel 30, lid 7 en lid 11, onder b), artikel 32, lid 3, onder b), en lid 5, en artikel 36, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 melden de Commissie uiterlijk op 31 januari van het eerste jaar van toepassing van de betrokken besluiten de tekst van die besluiten, de motivering ervan en, in voorkomend geval, de objectieve criteria op basis waarvan die besluiten zijn genomen.

    Bij een herziening van een besluit als bedoeld in artikel 30, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt de in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde informatie uiterlijk op 31 januari van het eerste jaar van toepassing van het herziene besluit aan de Commissie gemeld.

    3.   Lidstaten die besluiten gebruik te maken van de in artikel 34, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde optie, melden hun besluit uiterlijk op 31 januari van het eerste jaar van toepassing van dat besluit aan de Commissie

    4.   Lidstaten die besluiten gebruik te maken van de opties als bedoeld in artikel 39, lid 1, en artikel 40, leden 2 en 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, melden de Commissie uiterlijk op 31 juli van het jaar voorafgaande aan het eerste jaar van toepassing van het betrokken besluit de tekst van dat besluit, de motivering ervan en, in voorkomend geval, de objectieve criteria op basis waarvan het besluit is genomen.

    5.   Lidstaten die besluiten de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 36, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toe te passen, melden de Commissie jaarlijks uiterlijk op 1 september voor het betrokken aanvraagjaar het totale aantal hectaren dat de landbouwers uit hoofde van artikel 36, lid 2, van die verordening hebben aangegeven.

    Artikel 65

    Meldingen inzake de vergroening

    1.   De lidstaten melden de volgende informatie aan de Commissie:

    a)

    uiterlijk op 15 december 2014:

    i)

    in voorkomend geval, hun besluit om de in artikel 43, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betaling te berekenen overeenkomstig de derde alinea van dat lid;

    ii)

    in voorkomend geval, hun besluit om andere kwetsbare gebieden blijvend grasland als bedoeld in artikel 45, lid 1, tweede alinea van Verordening (EU) nr. 1307/2013, aan te wijzen;

    iii)

    in voorkomend geval, hun besluit om de in artikel 43, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betaling op regionaal niveau toe te passen overeenkomstig artikel 47, lid 2, tweede alinea, van die verordening;

    b)

    uiterlijk op 15 december van het betrokken jaar, het besluit om nieuwe arealen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland aan te wijzen als bedoeld in artikel 41, tweede alinea, van de onderhavige verordening;

    c)

    uiterlijk op 15 december van elk jaar, voor het betrokken aanvraagjaar:

    i)

    het totale aantal landbouwers dat ten minste een vergroeningsverplichting als bedoeld in artikel 43, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moet toepassen, alsmede het door die landbouwers aangegeven totale aantal hectaren;

    ii)

    het totale aantal landbouwers dat van een of meer vergroeningspraktijken is vrijgesteld, het aantal landbouwers dat van alle praktijken is vrijgesteld omdat zij aan Verordening (EG) nr. 834/2007 voldoen, het aantal landbouwers dat van de gewasdiversificatieverplichting is vrijgesteld, en het aantal landbouwers dat van de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied is vrijgesteld, alsmede het respectieve door die landbouwers aangegeven aantal hectaren. Landbouwers die deelnemen aan de regeling voor kleine landbouwers, worden niet meegeteld;

    iii)

    het totale aantal landbouwers dat gelijkwaardige maatregelen toepast, uitgesplitst naar landbouwers die de gelijkwaardigheid als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder a) dan wel onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen, alsmede het respectieve door die landbouwers aangegeven aantal hectaren;

    iv)

    het totale aantal landbouwers waarop de gewasdiversificatieverplichting van toepassing is, uitgesplitst naar landbouwers voor wie de gewasdiversificatie hetzij twee, hetzij drie gewassen betreft, alsmede het respectieve aantal door die landbouwers aangegeven hectaren bouwland;

    v)

    het totale aantal landbouwers dat in aanmerking is genomen voor de berekening van de verhouding arealen blijvend grasland/totaal landbouwareaal en het door die landbouwers aangegeven totale aantal hectaren blijvend grasland;

    vi)

    het totale aantal landbouwers dat ecologisch kwetsbaar blijvend grasland aangeeft, het totale aantal door die landbouwers aangegeven hectaren ecologisch kwetsbaar blijvend grasland en het totale aantal hectaren aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland;

    vii)

    het totale aantal landbouwers waarop de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied van toepassing is, het door die landbouwers aangegeven totale aantal hectaren bouwland, en het totale aantal hectaren dat vóór toepassing van de wegingsfactoren als ecologisch aandachtsgebied is aangegeven, uitgesplitst naar soort ecologisch aandachtsgebied, als vermeld in artikel 46, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    viii)

    het totale aantal landbouwers dat de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied op regionaal of op collectief niveau ten uitvoer legt, alsmede het door die landbouwers aangegeven totale aantal hectaren bouwland;

    d)

    uiterlijk op 15 december van elk jaar, de referentieverhouding en de jaarlijkse verhouding tussen de arealen blijvend grasland en het totale landbouwareaal, alsmede informatie over de verplichtingen die overeenkomstig artikel 45, lid 2, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en artikel 44 van de onderhavige verordening op bedrijfsniveau zijn vastgesteld.

    2.   In de melding die de lidstaten op grond van artikel 46, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uiterlijk op 1 augustus 2014 doen, delen zij de volgende informatie aan de Commissie mee:

    a)

    hun besluit welke arealen zoals omschreven in artikel 46, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, als ecologisch aandachtsgebied zijn aangemerkt, en daarnaast, uiterlijk op 1 oktober 2014, de tekst van dat besluit, alsmede informatie over de voorwaarden die in het kader van het door de betrokken lidstaat genomen besluit voor die arealen gelden;

    b)

    nadere informatie over het gebruik van de in artikel 46, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde omzettings- en wegingsfactoren.

    3.   In de melding die de lidstaten op grond van artikel 46, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de eerste toepassing van het betrokken besluit aan de Commissie doen, delen zij de volgende informatie aan de Commissie mee:

    a)

    voor lidstaten die opteren voor de regionale tenuitvoerlegging als bedoeld in artikel 46, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, informatie over de omschrijving van de regio’s, de aanwijzing van arealen, de voor de toepassing van artikel 46, lid 4, van de onderhavige verordening geselecteerde arealen, en informatie waarin wordt toegelicht op welke wijze deze regionale tenuitvoerlegging de tenuitvoerlegging van het Uniebeleid inzake milieu, klimaat en biodiversiteit ondersteunt;

    b)

    lidstaten die besluiten een in artikel 46, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde collectieve tenuitvoerlegging toe te staan, voegen in voorkomend geval informatie bij over de aanwijzing van arealen en de voor de toepassing van artikel 47, lid 3, van de onderhavige verordening geselecteerde arealen.

    4.   In de melding die de lidstaten op grond van artikel 46, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 uiterlijk op 1 augustus van het jaar voorafgaand aan de eerste toepassing van het betrokken besluit aan de Commissie doen, delen de lidstaten die aan de voorwaarden van artikel 46, lid 7, van die verordening voldoen en die besluiten de in die bepaling bedoelde vrijstelling toe te passen, de tekst van dat besluit aan de Commissie mee, alsmede de gegevens en de berekeningen waaruit blijkt dat alle in artikel 46, lid 7, van die verordening bedoelde vrijstellingsvoorwaarden zijn vervuld.

    De eerste alinea is van overeenkomstige toepassing op besluiten om de in artikel 46, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde vrijstelling verder toe te passen en de periode van drie jaar overeenkomstig artikel 48, lid 3, van de onderhavige verordening te verlengen.

    De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de toepassing van de in artikel 46, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde vrijstelling.

    Artikel 66

    Meldingen inzake de betaling voor jonge landbouwers

    1.   Lidstaten die besluiten om artikel 50, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toe te passen voor de berekening van de betaling voor jonge landbouwers, melden uiterlijk op 31 januari 2015 aan de Commissie welke methode zij voor de berekening van de betaling hebben gekozen, alsmede het overeenkomstig artikel 50, lid 9, van die verordening vastgestelde maximum.

    2.   Lidstaten die besluiten om subsidiabiliteitscriteria overeenkomstig artikel 50, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vast te stellen of de berekeningsmethode van artikel 50, lid 10, van die verordening toe te passen, melden het betrokken besluit uiterlijk op 31 januari 2015 aan de Commissie.

    3.   Lidstaten die besluiten gebruik te maken van de in artikel 50, lid 10, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde mogelijkheid om het bepaalde aantal hectaren te herberekenen, moeten dit besluit uiterlijk op 1 augustus van het jaar waarvoor deze herberekening zou gelden, aan de Commissie melden, samen met een motivering ervan en de objectieve criteria op basis waarvan het besluit is genomen.

    Artikel 67

    Meldingen inzake de vrijwillige gekoppelde steun

    1.   De in artikel 54, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde meldingen bevatten de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde informatie-elementen.

    2.   Voor elke gekoppelde steunmaatregel en elke specifieke soort landbouw of specifieke landbouwsector in kwestie melden de lidstaten aan de Commissie het totale aantal begunstigden, het bedrag van de toegekende betalingen, het totale areaal en het totale aantal dieren waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald. Deze meldingen worden gedaan uiterlijk op 15 september van het jaar na dat waarvoor de betalingen zijn toegekend.

    Artikel 68

    Meldingen inzake de minimumvereisten voor het ontvangen van rechtstreekse betalingen

    De lidstaten melden een overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genomen besluit uiterlijk op 1 augustus 2014 aan de Commissie.

    Artikel 69

    Meldingen inzake de herverdelingsbetaling

    Lidstaten die besluiten de in titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde herverdelingsbetaling toe te kennen, melden krachtens artikel 41, lid 1, tweede alinea, van die verordening de tekst van dat besluit, alsmede de gegevens en motivering betreffende de berekening van de herverdelingsbetaling en, in voorkomend geval, informatie over regionale toepassing op grond van artikel 41, lid 2, van die verordening en over gradatie in het aantal hectaren op grond van artikel 41, lid 5, van die verordening.

    Artikel 70

    Meldingen inzake de betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen

    Lidstaten die besluiten de in titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde betaling voor gebieden met natuurlijke beperkingen toe te kennen, melden een overeenkomstig artikel 48 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genomen besluit uiterlijk op 1 augustus 2014 aan de Commissie. Deze melding bevat de tekst van dat besluit, alsmede, in voorkomend geval, informatie over beperking van de betalingen tot bepaalde gebieden als bedoeld in artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, over toepassing van de maxima als bedoeld in artikel 48, lid 4, van die verordening en over regionale toepassing als bedoeld in artikel 48, lid 5, van die verordening.

    Artikel 71

    Meldingen inzake de regeling voor kleine landbouwers

    Lidstaten die besluiten de in titel V van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde regeling voor kleine landbouwers toe te passen, melden een overeenkomstig die titel genomen besluit uiterlijk op 1 augustus 2014 aan de Commissie.

    Deze melding bevat de tekst van het betrokken besluit, met inbegrip van de eventuele automatische opneming van landbouwers overeenkomstig artikel 62, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en de berekening van de betaling overeenkomstig artikel 63 van die verordening.

    De lidstaten melden het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde besluit over financiering onverwijld en niet later dan 1 december van het kalenderjaar waarop de betaling betrekking heeft, aan de Commissie.

    Artikel 72

    Toepassing van artikel 8, lid 1, artikel 41, lid 4, of artikel 52, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 op leden van een rechtspersoon of een groep rechtspersonen

    Lidstaten die besluiten artikel, 8, lid 4, artikel 41, lid 8, of artikel 52, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toe te passen, melden de tekst van die besluiten uiterlijk op 1 augustus 2014 aan de Commissie.

    Artikel 73

    Lineaire verlaging van de betalingen

    Lidstaten die een in artikel 7, lid 1, tweede alinea, artikel 51, lid 2, of artikel 65, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde lineaire verlaging toepassen, melden het toegepaste verlagingspercentage onverwijld en niet later dan 30 juni van het jaar na het kalenderjaar waarin de lineair verlaagde rechtstreekse betalingen zijn aangevraagd, aan de Commissie.

    Artikel 74

    Verzoek om informatie over door de lidstaten genomen maatregelen

    Wanneer dat nodig is voor een correcte toepassing van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de onderhavige verordening, kan de Commissie de lidstaten verzoeken nadere informatie te verstrekken over door hen genomen maatregelen ter uitvoering van Verordening (EU) nr. 1307/2013 of van voorschriften die de Commissie op basis van die verordening heeft vastgesteld.

    Artikel 75

    Verslagen

    1.   Wanneer Bulgarije of Roemenië besluiten aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in te voeren overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, dienen zij uiterlijk op 30 juni 2016 een verslag in bij de Commissie. Dit verslag bevat voor elke aanvullende nationale rechtstreekse betaling het aantal begunstigen, het totaalbedrag van de toegekende aanvullende nationale rechtstreekse betaling, het aantal hectaren waarvoor de betaling is toegekend, en het niveau van de betaling, voor zover van toepassing.

    2.   Lidstaten die besluiten overeenkomstig artikel 37, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 nationale overgangssteun te verlenen, dienen uiterlijk op 15 september van het jaar na de tenuitvoerlegging van die nationale overgangssteun een jaarverslag in bij de Commissie. Dit verslag bevat voor elke sector het aantal begunstigden, het bedrag van de verleende nationale overgangssteun, het aantal hectaren, het aantal dieren of andere eenheden waarvoor die steun is verleend en het niveau van de steun, voor zover van toepassing.

    Artikel 76

    Melding van besluiten die voortvloeien uit een herziening

    Indien een aan de Commissie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 of de onderhavige verordening gemeld besluit wordt herzien, wordt het uit die herziening voortvloeiende besluit uiterlijk vier weken nadat het is genomen, aan de Commissie gemeld, tenzij in Verordening (EU) nr. 1307/2013 een andere termijn voor dergelijke meldingen is bepaald.

    Deze melding bevat de tekst van het besluit en een motivering ervan en de objectieve criteria die als basis voor het betrokken besluit hebben gediend, voor zover relevant.

    HOOFDSTUK 7

    WIJZIGING, INTREKKING EN INWERKINGTREDING

    Artikel 77

    Wijziging van Verordening (EU) nr. 1307/2013

    Bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt vervangen door bijlage II bij de onderhavige verordening.

    Artikel 78

    Intrekking

    De Verordeningen (EG) nr. 1120/2009 en (EG) nr. 1121/2009 worden ingetrokken.

    Zij blijven evenwel van toepassing voor de steunaanvragen die op de kalenderjaren vóór kalenderjaar 2015 betrekking hebben.

    Artikel 79

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is van toepassing op steunaanvragen die betrekking hebben op de kalenderjaren na kalenderjaar 2014.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 11 maart 2014.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

    (2)  Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

    (3)  Verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 1).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1121/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en V van die verordening ingestelde steunregelingen (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 27).

    (5)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

    (6)  Arrest van het Hof van 25 november 1986 in gevoegde zaken 201/85 en 202/85, Klensch, Jurisprudentie 1986, blz. 3477, rechtsoverweging 10.

    (7)  PB L 336 van 23.12.1994, blz. 22.

    (8)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).

    (9)  Arrest van het Hof van 14 oktober 2010 in zaak C-61/09 Landkreis Bad Dürkheim, Jurispr. 2010, blz. I-09763, punten 50 et seq.

    (10)  Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB L 316 van 2.12.2009, blz. 65).

    (11)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake bijstand voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

    (12)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

    (13)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    (14)  Groene Infrastructuur (GI) — Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal. COM(2013) 249 final van 6 mei 2013.

    (15)  Zie het arrest van het Hof van 25 oktober 2012 in zaak C-592/11, Anssi Ketelae, punt 56, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie.

    (16)  PB L 147 van 18.6.1993, blz. 26.

    (17)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (18)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    (19)  Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1).

    (20)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).

    (21)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

    (22)  Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).

    (23)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

    (24)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

    (25)  Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1).

    (26)  Verordening (EG) nr. 21/2004 van de Raad van 17 december 2003 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor schapen en geiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de Richtlijnen 92/102/EEG en 64/432/EEG (PB L 5 van 9.1.2004, blz. 8).

    (27)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/01 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).


    BIJLAGE I

    Overeenkomstig artikel 67, lid 1, aan de Commissie te verstrekken informatie

    Bedoelde informatie omvat:

    1.

    voor elk jaar tot en met 2020 het totale voor de gekoppelde steun vastgestelde bedrag en het betrokken percentage van het nationale maximum als bedoeld in artikel 53 van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    2.

    de titel van elke steunmaatregel;

    3.

    een beschrijving van elke steunmaatregel, met ten minste de volgende informatie:

    a)

    de beoogde regio of sector;

    b)

    de geselecteerde specifieke soorten landbouw en/of specifieke landbouwsectoren en een beschrijving van de ondervonden moeilijkheden;

    c)

    het betrokken economische, sociale of ecologische belang;

    d)

    de criteria voor de vaststelling van de beoogde sectoren en producties als bedoeld in artikel 52, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    e)

    toepassing van de afwijking als bedoeld in artikel 52, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    f)

    de looptijd;

    g)

    de geldende subsidiabiliteitsvoorwaarden;

    h)

    het geraamde steunbedrag per eenheid, berekend overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van de onderhavige verordening;

    i)

    het voor de financiering vastgestelde bedrag;

    j)

    de geldende kwantitatieve grens, i.e. de vaste arealen en opbrengsten of het vaste aantal dieren als bedoeld in artikel 52, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013;

    k)

    in voorkomend geval, het maximumareaal dat is vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de steun voor oliehoudende zaden als bedoeld in artikel 53, lid 3, van de onderhavige verordening;

    l)

    bestaande maatregelen die op grond van andere uniale steunmaatregelen of uit staatssteun gefinancierde maatregelen worden toegepast in dezelfde regio of sector als de gekoppelde steunmaatregel en, in voorkomend geval, de criteria en administratieve voorschriften die overeenkomstig artikel 52, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 moeten voorkomen dat steun ter verwezenlijking van de in artikel 52, lid 5, van die verordening bedoelde doelstelling ook wordt verleend op grond van andere uniale steunregelingen;

    4.

    in voorkomend geval, een uitgebreide beschrijving van de bijzondere situatie in de beoogde regio of sector en van de kenmerken van de specifieke soorten landbouw of specifieke landbouwsectoren, waardoor het in artikel 53, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 genoemde percentage ontoereikend is om iets aan de vastgestelde moeilijkheden te doen, en een verhoging van het steunniveau overeenkomstig artikel 54, lid 2, van die verordening gerechtvaardigd is;

    5.

    in voorkomend geval, informatie waaruit het bestaan van een van de behoeften als bedoeld in artikel 55, lid 1, onder a), b), c) of d), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 blijkt.


    BIJLAGE II

    BIJLAGE X

    Omzettings- en wegingsfactoren als bedoeld in artikel 46, lid 3 (1)

    Elementen

    Omzettingsfactor

    (m/boom per m2)

    Wegingsfactor

    Ecologisch aandachtsgebied

    (bij toepassing van beide factoren)

    Braakliggend land (per 1 m2)

    n.v.t.

    1

    1 m2

    Terrassen (per 1 m)

    2

    1

    2 m2

    Landschapselementen

     

     

     

     

    Heggen/houtwallen (per 1 m)

    5

    2

    10 m2

    Geïsoleerde boom (per boom)

    20

    1,5

    30 m2

    Bomen in een rij (per 1 m)

    5

    2

    10 m2

    Groepen bomen/Boomgroepen in het veld (per 1 m2)

    n.v.t.

    1,5

    1,5 m2

    Akkerrand (per 1 m)

    6

    1,5

    9 m2

    Vijvers (per 1 m2)

    n.v.t.

    1,5

    1,5 m2

    Sloten (per 1 m)

    3

    2

    6 m2

    Traditionele stenen muren (per 1 m)

    1

    1

    1 m2

    Andere elementen die hierboven niet zijn vermeld, maar in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 zijn beschermd (per 1 m2)

    n.v.t.

    1

    1 m2

    Bufferstroken (per 1 m)

    6

    1,5

    9 m2

    Hectaren onder boslandbouw (per 1 m2)

    n.v.t.

    1

    1 m2

    Stroken subsidiabele hectaren langs bosranden (per 1 m)

     

     

     

     

     

    Zonder productie

    Met productie

    6

    6

    1,5

    0,3

    9 m2

    1,8 m2

    Areaal met hakhout met korte omlooptijd (per 1 m2)

    n.v.t.

    0,3

    0,3 m2

    Beboste gebieden als bedoeld in artikel 32, lid 2, onder b), ii) (per m2)

    n.v.t.

    1

    1 m2

    Arealen met vanggewassen of groenbedekking (per 1 m2)

    n.v.t.

    0,3

    0,3 m2

    Arealen met stikstofbindende gewassen (per 1 m2)

    n.v.t.

    0,3

    0,3 m2


    (1)  Enkel voor de berekening van het in artikel 46, lid 1, van de onderhavige verordening bedoelde ecologische aandachtsgebied van een bedrijf zijn de omzettings- en wegingsfactoren ook van toepassing op elementen die vallen onder de in bijlage IX, deel III, bedoelde gelijkwaardige praktijken en die dezelfde zijn als de in de onderhavige bijlage en in artikel 45 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening gepreciseerde elementen (PB L 181van 20.6.2014, blz. 1).”


    Top