EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009R0925

Verordening (EG) nr. 925/2009 van de Raad van 24 september 2009 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China

PB L 262 van 6.10.2009, p. 1–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2009/925/oj

6.10.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 262/1


VERORDENING (EG) Nr. 925/2009 VAN DE RAAD

van 24 september 2009

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorlopige maatregelen

(1)

De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 287/2009 (2) („de voorlopige verordening”) een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China („VRC”).

(2)

De procedure werd ingeleid na een klacht die door Eurométaux („de klager”) was ingediend namens producenten die een groot gedeelte, in dit geval meer dan 25 %, van de totale communautaire productie van bladaluminium vertegenwoordigen.

(3)

Zoals vermeld in overweging 13 van de voorlopige verordening had het onderzoek naar dumping en schade betrekking op de periode van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2008 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2005 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

1.2.   Vervolg van de procedure

(4)

Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen („mededeling van de voorlopige bevindingen”) hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

(5)

Na de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen heeft de Commissie haar onderzoek betreffende dumping, schade en het belang van de Gemeenschap voortgezet en verdere analyses en controlebezoeken verricht in verband met de gegevens die sommige producenten-exporteurs en producenten in de Gemeenschap in de vragenlijst hadden verstrekt.

(6)

Bij de volgende vijf communautaire producenten werd ter plaatse een aanvullende controle verricht:

Novelis UK Limited, Bridgnorth, Verenigd Koninkrijk;

Novelis Luxembourg, Dudelange, Groothertogdom Luxemburg;

Novelis Foil France S.A.S., Rugles, Frankrijk;

Grupa Kęty SA, Kęty, Polen;

Hydro Aluminium Inasa, SA, Irurtzun, Spanje.

(7)

Bij het volgende met producenten-exporteurs verbonden bedrijf werd ter plaatse een aanvullende controle verricht:

Alcoa Transformación de Productos, S.L., Alicante, Spanje.

(8)

Bij de volgende drie producenten-exporteurs werd ter plaatse een aanvullende controle verricht:

Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd, Shanghai, en Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd, Hebei;

Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd, Shandong;

Zhenjiang Dinsheng Aluminium Industries Joint-Stock Limited Company, Jiangsu.

(9)

Er is ook een bezoek gebracht aan de Shanghai Futures Exchange, Shanghai.

(10)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wilde aanbevelen definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen op de invoer van bepaald bladaluminium van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de VRC en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

(11)

De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

1.3.   Reikwijdte van het onderzoek

(12)

De Braziliaanse producent-exporteur voerde aan dat ook Rusland bij het onderzoek in beschouwing had moeten worden genomen daar de uit Rusland ingevoerde hoeveelheden en het overeenkomstige marktaandeel gedurende de hele beoordelingsperiode aanzienlijk waren en zelfs groter dan die van Armenië. Bovendien beweerde de Braziliaanse producent-exporteur dat de prijzen van de invoer uit Rusland op hetzelfde niveau lagen als de prijzen van de invoer uit de betrokken landen en dat uit voorlopig bewijsmateriaal bleek dat dumping plaatsvond op het moment dat het onderzoek werd geopend.

(13)

Na analyse van de klacht kwam de Commissie tot de conclusie dat er wat Rusland betreft niet voldoende voorlopig bewijsmateriaal voor dumping was. Bijgevolg werd het gerechtvaardigd geacht dat Rusland in de klacht niet in aanmerking werd genomen. Bij gebrek aan bewijsmateriaal voor dumping is het irrelevant of de hoeveelheden en/of het marktaandeel van de invoer van oorsprong uit Rusland daadwerkelijk groter waren dan die van een of meer landen die bij het onderzoek in beschouwing werden genomen. Het argument van de Braziliaanse producent-exporteur werd dan ook afgewezen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(14)

De verwerkende ondernemingen in de Gemeenschap, d.w.z. de „herwikkelaars”, herhaalden dat het betrokken product ook consumentenrollen moet omvatten, d.w.z. rollen bladaluminium met een gewicht van minder dan 10 kg, omdat de instelling van definitieve maatregelen die alleen gelden voor de invoer van rollen bladaluminium met een gewicht van meer dan 10 kg („jumborollen”), zou kunnen leiden tot een toename van de uitvoer van consumentenrollen uit de betrokken landen tegen lage prijzen. Er werd ook aangevoerd dat beide producten in wezen dezelfde kenmerken hebben, met als enig verschil de verpakking.

(15)

In de overwegingen 15 tot en met 19 van de voorlopige verordening werd geconcludeerd dat consumentenrollen en jumborollen verschillende producten zijn uit het oogpunt van fysieke kenmerken en basistoepassingen. Deze bevindingen werden door het naderhand uitgevoerde onderzoek bevestigd. De fysieke verschillen tussen consumentenrollen en jumborollen zijn immers niet beperkt tot het verschil in verpakking, daar het betrokken product moet worden herwikkeld voordat het wordt herverpakt en aan de eindafnemer doorverkocht. Tevens werd vastgesteld dat de afnemers, verkoopkanalen en basistoepassingen verschillen. Het werd dan ook niet passend geacht consumentenrollen in de productomschrijving van dit onderzoek op te nemen.

(16)

In de overwegingen 97, 98 en 99 wordt nader ingegaan op de bewering dat de invoer van consumentenrollen in de plaats kan komen van de invoer van jumborollen.

(17)

Daar geen andere opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 14 tot en met 21 van de voorlopige verordening bevestigd.

3.   BEHANDELING ALS MARKTGERICHTE ONDERNEMING (BMO) EN REFERENTIELAND

3.1.   Armenië

(18)

De enige producent-exporteur in Armenië betwistte de voorlopige bevindingen in de overwegingen 24 tot en met 31 van de voorlopige verordening.

(19)

De onderneming verklaarde om te beginnen dat de Commissie zich vergiste in haar oordeel dat een onderneming in Armenië BMO moest aanvragen; volgens de onderneming is Armenië overeenkomstig de voorwaarden van de WTO-antidumpingovereenkomst een land met een markteconomie en moet Armenië worden geschrapt in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening ter bestrijding van dumping.

(20)

Zoals echter vermeld in overweging 25 van de voorlopige verordening wordt Armenië specifiek genoemd in de voetnoot bij artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening als een van de landen zonder markteconomie. De behandeling van producenten-exporteurs in landen zonder markteconomie die lid van de WTO zijn, is beschreven in artikel 2, lid 7, onder b). In het kader van dit onderzoek zijn deze bepalingen volledig in acht genomen. Dit argument werd dan ook opnieuw afgewezen.

(21)

De onderneming verklaarde vervolgens dat zij voldeed aan het tweede BMO-criterium, terwijl in de overwegingen 27, 28 en 29 van de voorlopige verordening voorlopig was geconstateerd dat dit niet het geval was. De onderneming baseerde haar argument op de indiening van de rekeningen voor 2007, die niet waren overgelegd tijdens het controlebezoek aan de onderneming voordat voorlopige maatregelen werden ingesteld. De onderneming verklaarde opnieuw dat het tweede BMO-criterium volgens haar niet vereiste dat de rekeningen van de onderneming overeenkomstig de internationale boekhoudnormen werden opgesteld, en dat de Armeense nationale boekhoudnormen toereikend waren, aangezien Armenië lid van de WTO is.

(22)

Dit argument werd verworpen. De onderneming moet beschikken over één duidelijk stel rekeningen overeenkomstig de internationale boekhoudnormen. Uit de tekortkomingen die de accountants voor de boekjaren 2006 en 2007 constateerden, bleek duidelijk dat de rekeningen van de onderneming niet overeenkomstig de IAS waren opgesteld en dat de onderneming bijgevolg niet kon aantonen dat zij aan het tweede BMO-criterium voldeed. In de BMO-criteria wordt daadwerkelijk naar internationale normen verwezen en lidmaatschap van de WTO verandert daar niets aan. Bovendien is lidmaatschap van de WTO op zich geen garantie dat marktvoorwaarden prevaleren in de economische activiteit van een onderneming.

(23)

De onderneming verklaarde verder dat zij aan het derde BMO-criterium voldeed, terwijl in overweging 30 van de voorlopige verordening voorlopig was geconstateerd dat dit niet het geval was vanwege problemen betreffende de verkoop van aandelen door de Armeense staat, alsook de kosteloze toekenning van de grond van staatswege aan de onderneming. De onderneming verklaarde dat het feit dat de onderneming de grond gratis had gekregen, niet van betekenis was en dat deze kwestie en de aandelenkwestie, die de onderneming evenmin van betekenis acht, los van elkaar moeten worden gezien.

(24)

Dit argument werd ook verworpen. Het feit op zich dat de grond kosteloos werd verkregen en kan worden verkocht op voorwaarde dat de onderneming de kadastrale waarde (die aanzienlijk lager is dan de marktwaarde) aan de staat betaalt, maakt die grond voor de onderneming tot een belangrijk en waardevol bezit, dat niet in de rekeningen van de onderneming voorkomt, en heeft bijgevolg een aanzienlijk effect op de kosten van de onderneming. De onderneming kon ook niet aantonen dat de verstoring als gevolg van de verkoop van aandelen tegen een lagere prijs dan de nominale prijs, van geen betekenis was.

(25)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de twee problemen betreffende de inachtneming van het derde BMO-criterium wijzen op een verstoring die voortvloeit uit een situatie zonder markteconomie.

(26)

De bevinding dat deze onderneming BMO moet worden geweigerd, wordt bevestigd.

3.2.   VRC

(27)

Eén producent-exporteur in de VRC betwistte de voorlopige bevindingen in overweging 32 van de voorlopige verordening. Hij herhaalde dat de Commissie de prijs zoals genoteerd door de Shanghai Futures Exchange (SHFE) en de prijs op de London Metal Exchange (LME) niet exclusief btw met elkaar had mogen vergelijken en dat de prijzen zonder deze correctie tijdens het onderzoektijdvak vrijwel gelijk zouden zijn.

(28)

Dit argument werd afgewezen om de in overweging 38 van de voorlopige verordening vermelde redenen; de prijzen moeten immers op overeenkomstige basis met elkaar worden vergeleken. De Chinese producenten van het betrokken product betalen btw op hun aankopen van primair aluminium. Deze btw wordt vervolgens bij de verkoop van het eindproduct grotendeels teruggevorderd, ongeacht of het op de binnenlandse markt wordt verkocht (in welk geval de volledige btw terugvorderbaar is) of wordt uitgevoerd (in welk geval de Chinese overheid de btw-terugvordering beperkt tot bepaalde percentages voor bepaalde goederen op bepaalde tijdstippen). De meerekening van een klein gedeelte niet-terugvorderbare btw kan geen aanzienlijk effect hebben op de bovenstaande conclusies.

(29)

Voorts zij opgemerkt dat het aanzienlijke prijsverschil tussen de LME en de SHFE tijdens het OT wijst op staatsinmenging in het prijsvormingsmechanisme voor primair aluminium, een bevinding van de voorlopige verordening (overweging 32), die werd bevestigd na het bezoek van de diensten van de Commissie aan de SHFE.

(30)

Dit bezoek bevestigde dat de staat een vooraanstaande rol speelt bij de prijsvorming op de SHFE en zich inmengt in de prijsvormingsmechanismen, met name gezien het feit dat de staat niet alleen als verkoper van primair aluminium optreedt, maar ook als koper via het State Reserve Bureau en andere staatsorganen. Bovendien stelt de staat dagelijks prijsbeperkingen vast via de voorschriften van de SHFE, die door de staatstoezichthouder, de China Securities Regulatory Commission (CSRC), zijn goedgekeurd. Het is ook duidelijk dat de SHFE een gesloten beurs is voor in de VRC geregistreerde ondernemingen en Chinese burgers en dat er geen effectieve arbitrage is tussen de SHFE en de internationale beurzen buiten de VRC. Dit blijkt uit de aanzienlijke prijsverschillen tussen de SHFE en internationale beurzen zoals de LME. Bovendien is het zo dat, wanneer een SHFE-futuresovereenkomst leidt tot fysieke levering, deze alleen in een erkende opslagplaats in de VRC kan plaatsvinden, terwijl op internationale beurzen de levering over de hele wereld kan plaatsvinden. Deze leveringsvoorschriften zorgen ervoor dat de binnenlandse Chinese markt afgeschermd blijft van de wereldmarkt en dat de prijsverstoring alleen Chinese ondernemingen ten goede komt.

(31)

De voorlopige bevindingen in de overwegingen 22 tot en met 40 worden dan ook bevestigd.

3.3.   VRC en Armenië: individuele behandeling (IB)

(32)

Daar geen opmerkingen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen betreffende de producent-exporteur in Armenië, zoals vermeld in overweging 42 van de voorlopige verordening, bevestigd.

(33)

Eén producent-exporteur in de VRC betwistte de voorlopige bevinding in overweging 42 van de voorlopige verordening dat hem IB moet worden geweigerd. De reden voor deze weigering was dat de staat een meerderheidsbelang in deze onderneming heeft. De onderneming verklaarde dat deze weigering ongedaan moest worden gemaakt omdat de staat dit belang had via een op de Hongkong Stock Exchange genoteerde onderneming en er geen staatsambtenaren zitting hadden in de raad van bestuur.

(34)

Deze argumenten werden afgewezen. De onderneming is voor meer dan de helft in handen van de staat en bijgevolg is de raad van bestuur, die de onderneming leidt, verantwoording verschuldigd aan de uiteindelijke aandeelhouder, namelijk de staat. De onderneming kon ook niet met bewijsmateriaal aantonen dat de besluiten van de onderneming niet blootstonden aan staatsinmenging via de besluiten van de raad van bestuur.

(35)

De voorlopige bevindingen in de overwegingen 41 en 42 van de voorlopige verordening worden dan ook bevestigd.

3.4.   Referentieland

(36)

Daar geen opmerkingen werden ontvangen, wordt de voorlopige bevinding dat Turkije een geschikt en redelijk referentieland is, zoals vermeld in de overwegingen 43 tot en met 52 van de voorlopige verordening, bevestigd.

4.   DUMPING

4.1.   Brazilië

(37)

Daar geen opmerkingen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 53 tot en met 68 van de voorlopige verordening bevestigd.

4.2.   Armenië

(38)

De enige producent-exporteur uit Armenië betwistte de voorlopige bevindingen in de overwegingen 69 tot en met 77 van de voorlopige verordening. De onderneming verklaarde dat de aftrek die krachtens artikel 2, lid 9, van de basisverordening had plaatsgevonden voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en een redelijk winstbedrag voor verkoop via verbonden ondernemingen niet gerechtvaardigd was.

(39)

Uit onderzoek bleek dat bepaalde verkoop niet via verbonden importeurs in de Gemeenschap plaatsvond. In deze omstandigheden waren de correcties op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet gerechtvaardigd en werden de berekeningen dienovereenkomstig herzien.

4.3.   VRC

(40)

Daar geen opmerkingen werden ontvangen, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 78 tot en met 82 van de voorlopige verordening bevestigd.

(41)

Voor de berekening van de residuele dumpingmarge voor de VRC werd de voorlopige methode zoals vermeld in overweging 83 van de voorlopige verordening gewijzigd; de marge werd nu berekend op basis van een gewogen gemiddelde van i) de algemene dumpingmarge die werd vastgesteld voor de onderneming waaraan BMO noch IB werd toegekend, en ii) de transactie met de hoogste dumpingmarge van die onderneming, toegepast op de in Comext gevonden uitvoerprijzen (zijnde representatief voor de niet-medewerkende Chinese exporteurs). Zo werd de dumpingmarge voor het gehele land vastgesteld op 47,0 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

4.4.   Definitieve dumpingmarges

Land

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio

27,6 %

Alle andere ondernemingen

27,6 %

VRC

Alcoa Bohai en Alcoa Shanghai

25,6 %

Shandong Loften

33,7 %

Zhenjiang Dingsheng

37,4 %

Alle andere ondernemingen

47,0 %

Armenië

RUSAL Armenal

33,4 %

Alle andere ondernemingen

33,4 %

5.   SCHADE

5.1.   Communautaire productie en definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(42)

Zoals vermeld in overweging 87 van de voorlopige verordening werd de klacht ingediend door Eurométaux namens vier communautaire producenten die aan het onderzoek meewerkten. Eén andere producent steunde de klacht en één producent maakte bezwaar. De vijf producenten namens wie de klacht werd ingediend of die de klacht steunden, worden bijgevolg geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening te vormen.

(43)

Daar geen opmerkingen over de productie en de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 86 en 87 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.2.   Verbruik in de Gemeenschap

(44)

De Armeense producent-exporteur betwistte de vaststelling van het verbruik in de Gemeenschap met het argument dat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt voor eigen gebruik in aanmerking had moeten worden genomen. Dezelfde onderneming argumenteerde ook dat de in de klacht vermelde geraamde gegevens geen betrouwbare basis waren om het verbruik in de Gemeenschap vast te stellen, en verwees daarvoor naar een onafhankelijk marktonderzoek.

(45)

Wat het beweerde interne gebruik betreft, bleek in het OT slechts een zeer beperkte hoeveelheid bestemd te zijn voor de markt voor intern gebruik. Dit betrof slechts één communautaire producent voor verkoop tijdens het eerste jaar van de beoordelingsperiode. Bijgevolg werd aangenomen dat het eventuele effect op de algemene situatie te verwaarlozen was.

(46)

Met betrekking tot de vaststelling van het totale verbruik in de Gemeenschap werd aangenomen dat de in de voorlopige fase gebruikte methode redelijk was en een vrij compleet beeld van de werkelijke situatie heeft opgeleverd. De Armeense producent-exporteur legde niet uit in welk opzicht de door de communautaire instellingen gebruikte methode niet redelijk was en als gevolg daarvan tot onbetrouwbare resultaten zou leiden. Het door de Armeense producent-exporteur aangehaalde onderzoek bleek niet direct relevant te zijn omdat het betrekking had op verschillende soorten bladaluminium en ook niet te controleren gegevens voor ondernemingen van buiten de Europese Unie bevatte. Bovendien werden de voorlopige bevindingen voor het totale verbruik in de Gemeenschap zoals vermeld in tabel 1 in overweging 90 van de voorlopige verordening bevestigd door andere belanghebbenden, onder meer importeurs die niet met de bedrijfstak van de Gemeenschap verbonden zijn.

(47)

Op grond van het bovenstaande werd geconcludeerd dat het totale verbruik in de Gemeenschap zoals vastgesteld in de voorlopige verordening een betrouwbaar beeld van de werkelijke situatie geeft.

(48)

Daar geen andere opmerkingen over het verbruik in de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 88, 89 en 90 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.3.   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(49)

Na mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde de Braziliaanse producent-exporteur dat het product van oorsprong uit Brazilië aan hogere kwaliteitsnormen voldeed, zoals eisen inzake minimale treksterkte en rek, waardoor het meer toepassingsmogelijkheden bood en aan een breder afnemerspubliek kon worden verkocht, vergeleken met het door de andere twee betrokken landen uitgevoerde product. Er werd dus beweerd dat er twee verschillende marktsegmenten voor bladaluminium waren, afhankelijk van de kwaliteit van het product, en dat alleen het Braziliaanse product voldeed aan de normen om in het bovenste marktsegment van merkproducten te worden verkocht.

(50)

De Braziliaanse exporteur herhaalde ook dat hij voor zijn producten andere verkoopkanalen en distributiemethoden gebruikte. Er werd met name aangevoerd dat de Braziliaanse uitvoer hoofdzakelijk via handelaren plaatsvond, terwijl de Armeense en Chinese producenten-exporteurs rechtstreeks aan de herwikkelaars in de Gemeenschap verkopen. Tevens werd betoogd dat de Braziliaanse exporteur langdurige en stabiele zakenrelaties onderhoudt met specifieke afnemers in de Gemeenschap, terwijl de exporteurs uit Armenië en de VRC pas onlangs hun intrede op de communautaire markt hebben gedaan.

(51)

Ten slotte stelde dezelfde producent-exporteur dat de trends voor de ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel verschilden van die voor de andere landen van uitvoer, waaruit zou blijken dat de concurrentievoorwaarden inderdaad verschilden.

(52)

Met betrekking tot de eerste bewering, namelijk het verschil in kwaliteitsnormen, is uit het onderzoek gebleken dat de markt voor bladaluminium ondanks kwaliteitsverschillen hoofdzakelijk prijsgestuurd was en kwaliteitsverschillen slechts een geringe rol speelden bij de keuze van een leverancier. Deze bevindingen werden door de medewerkende importeurs en gebruikers bevestigd. Bijgevolg kon de niet-onderbouwde bewering van de Braziliaanse producent-exporteur als zou de markt voor bladaluminium in verschillende segmenten verdeeld zijn volgens de kwaliteitsverschillen van het product, in het kader van dit onderzoek niet worden bevestigd, zodat dit argument moest worden afgewezen.

(53)

In verband met de beweerde andere verkoopkanalen en distributiemethoden zij opgemerkt dat de Braziliaanse producent-exporteur niet betwist dat hij zijn producten zowel via een niet-verbonden handelaar als rechtstreeks aan herwikkelaars in de Gemeenschap verkocht. Op grond hiervan werd aangenomen dat dezelfde verkoopkanalen werden gebruikt. Het feit dat de Braziliaanse exporteur de voorbije jaren langdurige zakenrelaties heeft opgebouwd, sluit op zich niet uit dat voor die producten dezelfde concurrentievoorwaarden gelden als voor de producten van concurrenten die nieuwkomers zijn op een markt. De producent-exporteur beweerde niet of toonde niet aan dat zijn afnemers niet op andere leveranciers zouden overstappen mochten zij dit opportuun achten. Het feit dat de Braziliaanse exporteur kan bogen op een langdurige aanwezigheid op de communautaire markt, laat dan ook niet de conclusie toe dat voor zijn producten andere concurrentievoorwaarden gelden dan voor de uit Armenië en de VRC ingevoerde producten. Bijgevolg werd dit argument afgewezen.

(54)

Wat ten slotte de uiteenlopende invoertrends betreft, heeft de Braziliaanse producent-exporteur geen aanvullende informatie of aanvullend bewijsmateriaal ingediend, zodat de voorlopige bevindingen in overweging 93 worden bevestigd.

(55)

Na mededeling van de voorlopige bevindingen voerde de Armeense producent-exporteur aan dat de Armeense invoer voor de schadeanalyse niet cumulatief mocht worden beoordeeld gezien de geringe ingevoerde hoeveelheden, het kleine marktaandeel en de vlakke invoertrend, alsmede de beweerdelijk aanzienlijke kwaliteitsverschillen tussen het uit Armenië uitgevoerde product en de uit Brazilië en de VRC uitgevoerde producten.

(56)

Dit argument kon niet worden aanvaard omdat aan alle voorwaarden voor een cumulatieve beoordeling als vermeld in artikel 3, lid 4, van de basisverordening bleek te zijn voldaan:

zoals voorlopig werd vastgesteld en zoals in de overwegingen 38 en 39 wordt bevestigd, was de voor Armenië vastgestelde dumpingmarge meer dan minimaal in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening;

de uit Armenië ingevoerde hoeveelheid was niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening, aangezien zij een marktaandeel van 5,26 % vertegenwoordigde, zoals vermeld in overweging 96 (tabel 4) van de voorlopige verordening. Voorts werd geconstateerd dat de invoer uit Armenië, ondanks de hernieuwde invoer uit de VRC en de aanzienlijke invoer uit Brazilië in de beoordelingsperiode, aanzienlijk is toegenomen tussen 2006 en het eind van het OT;

met betrekking tot de concurrentieverhoudingen tussen de uit de betrokken landen ingevoerde producten en met name met betrekking tot de argumenten die naar voren zijn gebracht betreffende aanzienlijke kwaliteitsverschillen tussen de ingevoerde producten, zoals vermeld in overweging 52, is gebleken dat de producten uit Armenië vrijwel dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en ongeacht hun specifieke kwaliteit voor dezelfde basistoepassingen worden gebruikt. Er zij ook opgemerkt dat deze producent-exporteur zijn voornemen te kennen gaf om de productie te verschuiven naar converter foil van nog hogere kwaliteit, wat erop wijst dat het argument betreffende de beweerdelijk slechte kwaliteit van de vervaardigde producten misschien overdreven is.

(57)

De in dit verband aangevoerde argumenten van de Armeense producent-exporteur werden dan ook afgewezen.

(58)

Daar geen andere opmerkingen zijn ontvangen met betrekking tot de cumulatieve beoordeling van de effecten van de betrokken invoer overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 91 tot en met 94 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.4.   Invoer uit de betrokken landen

5.4.1.   Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel van de betrokken landen

(59)

Daar geen opmerkingen over de invoer uit de betrokken landen werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 95 en 96 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.4.2.   Prijzen

(60)

Daar geen opmerkingen over de prijzen van de betrokken invoer werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 97 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.4.3.   Prijsonderbieding

(61)

De producent-exporteur in Brazilië betwistte de methode die werd gebruikt om de op hem toepasselijke prijsonderbiedingsmarge te berekenen. In dit verband voerde de producent-exporteur aan dat de berekening van de prijsonderbiedingsmarges niet in hetzelfde handelsstadium plaatsvond. Zo werd betoogd dat de uitvoer uit Brazilië hoofdzakelijk bestemd was voor een niet-verbonden importeur die het product doorverkoopt aan herwikkelaars, terwijl de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap rechtstreeks naar de herwikkelaars ging. Daarom werd geargumenteerd dat de VAA-kosten en de winst van de handelaar bij de uitvoerprijs hadden moeten worden gevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat, in tegenstelling tot wat de Braziliaanse producent-exporteur beweerde, de uitvoer niet hoofdzakelijk voor een niet-verbonden importeur bestemd was, daar ruim 70 % van zijn uitvoer rechtstreeks naar de herwikkelaars ging. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap het betrokken product inderdaad hoofdzakelijk aan herwikkelaars verkocht, ofschoon een zekere hoeveelheid ook aan handelaren werd verkocht. Daarom, en om ervoor te zorgen dat de vergelijking toch in hetzelfde handelsstadium werd gemaakt, werd besloten de verkoop aan de handelaar buiten beschouwing te laten en de berekening van de prijsonderbiedingsmarge uitsluitend op de rechtstreekse verkoop aan herwikkelaars te baseren. Aangezien laatstgenoemde verkoop meer dan 70 % van de totale verkoop van de producent-exporteur aan de Gemeenschap vertegenwoordigde, werd hij als representatief beschouwd.

(62)

Een ander argument dat door dezelfde producent-exporteur in Brazilië naar voren werd gebracht, was dat een correctie had moeten worden toegepast om rekening te houden met kwaliteitsverschillen tussen het ingevoerde product en het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Uit het onderzoek is echter duidelijk gebleken dat de kwaliteitskwestie geen doorslaggevende factor is, omdat de keuze van de eindgebruiker veeleer door de prijs wordt bepaald dan door eventuele kwaliteitsverschillen (bv. de dikte van het bladaluminium).

(63)

Op grond van het bovenstaande werd de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge, uitgedrukt als percentage van de verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers, voor Brazilië vastgesteld op 9,6 %.

(64)

Daar geen andere opmerkingen over de prijsonderbieding werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 98, 99 en 100 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(65)

Zoals vermeld in overweging 42 werden de schadefactoren vastgesteld op basis van de gecontroleerde informatie van vijf communautaire producenten. Een zesde communautaire producent heeft na de voorlopige vaststelling antwoorden op de vragenlijst ingediend, die echter niet meer konden worden gecontroleerd en bijgevolg bij de definitieve vaststelling niet in aanmerking konden worden genomen. Nadat alle controles ter plaatse waren uitgevoerd, moesten enkele schadefactoren worden herzien op basis van het in de bezochte ondernemingen aangetroffen bewijsmateriaal. Daarom moesten, ingevolge artikel 3, lid 5, van de basisverordening, het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en de evaluatie van alle economische factoren die van invloed zijn op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode, dienovereenkomstig worden herzien.

5.5.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

Tabel 1:   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2005

2006

2007

OT

Productie (t)

50 952

48 467

40 071

32 754

Productie (index)

100

95

79

64

Productiecapaciteit (t)

59 400

59 400

59 400

59 400

Productiecapaciteit (index)

100

100

100

100

Bezettingsgraad

86 %

81 %

67 %

55 %

Bezettingsgraad (index)

100

94

79

64

(66)

Zoals uit de bovenstaande tabel blijkt, vertoonde het productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds een duidelijk negatieve trend tussen 2005 en het einde van het OT. Wat de totale productiecapaciteit betreft, werd de daling van de bezettingsgraad in de beoordelingsperiode door de definitieve bevindingen bevestigd.

5.5.2.   Verkoopvolume, marktaandeel, groei en gemiddelde eenheidsprijs in de EG

(67)

Onderstaande cijfers geven de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap weer.

Tabel 2:   Verkoopvolume, marktaandeel, prijzen en gemiddelde eenheidsprijs in de Gemeenschap

 

2005

2006

2007

IP

Verkoopvolume (t)

43 661

45 191

37 207

30 310

Verkoopvolume (index)

100

104

85

70

Marktaandeel

48 %

53 %

34 %

33 %

Eenheidsprijs (EUR/t)

2 566

3 045

3 219

3 068

Eenheidsprijs (index)

100

119

125

120

(68)

Hoewel, zoals voorlopig werd vastgesteld, het verbruik in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 4 % is gestegen, is het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 30 % gedaald, wat betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen profijt kon trekken van het toegenomen verbruik. Bijgevolg is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedaald van 48 % in 2005 tot 33 % in het onderzoektijdvak.

(69)

Wat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap betreft, hadden de definitieve bevindingen dan ook geen aanzienlijke wijzigingen in de voorlopig vastgestelde situatie tot gevolg.

5.5.3.   Voorraden

(70)

Onderstaande cijfers geven de omvang van de voorraden aan het einde van elke periode weer.

Tabel 3:   Voorraden

 

2005

2006

2007

OT

Voorraden (t)

1 789

1 711

2 148

2 355

Voorraden (index)

100

96

120

132

(71)

Zoals vermeld in overweging 107 van de voorlopige verordening is uit het onderzoek gebleken dat de voorraden niet als bruikbare schadefactor kunnen worden beschouwd omdat de productie grotendeels naar aanleiding van orders tot stand komt. Daarom wordt de voorraadtrend alleen ter informatie gegeven. De definitieve bevindingen wijzen nu weliswaar op een aanzienlijke toename van de voorraadniveaus met 32 %, maar dit bleek toe te schrijven aan een momentopname van de voorraad bij één onderneming, zodat dit niet representatief voor een trend kan zijn.

5.5.4.   Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

Tabel 4:   Investeringen

 

2005

2006

2007

IP

Investeringen (EUR)

7 090 015

807 899

1 355 430

3 998 397

Investeringen (index)

100

11

19

56

(72)

De investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn aanzienlijk gedaald, wat betekent dat de in overweging 108 van de voorlopige verordening vastgestelde trend wordt bevestigd. Daar zich geen aanzienlijke wijzigingen hebben voorgedaan en geen opmerkingen over de investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2005 en het einde van het OT werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 108 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.5.5.   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

Tabel 5:   Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom

 

2005

2006

2007

 

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap

–2,8 %

–2,6 %

0,2 %

–0,1 %

Rendement van totale investeringen

–43,7 %

– 439,1 %

19,3 %

–1,3 %

Kasstroom

2 %

1 %

4 %

5 %

(73)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode licht verbeterd is, hoewel zij in het OT negatief bleef en met name duidelijk onder het streefniveau van 5 % bleef. Zoals weergegeven in de tabellen 1 en 2 hierboven, is uit het onderzoek gebleken dat de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral tot uiting kwam in een aanzienlijke daling van het productievolume en het verkoopvolume van die bedrijfstak. Dit wijst erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, geconfronteerd met invoer tegen dumpingprijzen, aan verkoopvolume en marktaandeel heeft ingeboet in een poging om de verliezen weg te werken. Bij wijze van conclusie kan worden gesteld dat, ofschoon de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2007 een marginale winst boekte, hij in het OT opnieuw kleine verliezen maakte, zodat kan worden aangenomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden. De herziene bevindingen betreffende de winstgevendheid brachten geen wijziging in de voorlopige conclusies in dit verband en de definitieve bevindingen doen geen afbreuk aan de conclusie dat de totale winstgevendheid zeer laag, zo niet negatief, bleef niettegenstaande het feit dat het verbruik in 2007 en in het OT aanzienlijk is toegenomen.

(74)

Het rendement van investeringen werd op basis van de gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap herberekend aan de hand van dezelfde methode als die welke in overweging 110 van de voorlopige verordening wordt beschreven. Uit deze berekening bleek dat deze indicator in 2007 positief was, wat verband hield met de kleine winst die de bedrijfstak van de Gemeenschap in diezelfde periode heeft gemaakt.

(75)

Ook wat de kasstroom betreft, werden de definitieve bevindingen herzien op basis van de gecontroleerde gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Deze indicator bevestigt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap probeerde te reageren op de invoer met dumping uit de betrokken landen door de verkoopprijzen op een zo hoog mogelijk niveau te houden, wat ten koste ging van het verkoopvolume en het marktaandeel.

5.5.6.   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

Tabel 6:   Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

 

2005

2006

2007

IP

Aantal werknemers

482

460

386

343

Aantal werknemers (index)

100

95

80

71

Arbeidskosten

13 618 746

13 031 854

10 882 109

9 642 041

Arbeidskosten (index)

100

96

80

71

Gemiddelde loonkosten

28 226

28 359

28 195

28 122

Gemiddelde loonkosten (index)

100

100

100

100

Productiviteit (t/werknemer)

106

105

104

96

Productiviteit (index)

100

100

98

90

(76)

Na herziening van de gegevens kan worden geconcludeerd dat de trends inzake werkgelegenheid, productiviteit en lonen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2005 en het einde van het OT in grote lijnen overeenkomen met die welke reeds in de voorlopige verordening werden beschreven. Daar zich geen aanzienlijke wijzigingen hebben voorgedaan en geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 112 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.5.7.   Hoogte van de dumpingmarge

(77)

Daar hierover geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 113 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.5.8.   Herstel van de gevolgen van eerdere dumping

(78)

Daar hierover geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 114 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.5.9.   Groei

(79)

Daar hierover geen opmerkingen werden ontvangen, worden de bevindingen in overweging 115 van de voorlopige verordening bevestigd.

5.6.   Conclusie inzake schade

(80)

Daar geen andere opmerkingen over de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, wordt de conclusie in de overwegingen 116, 117 en 118 van de voorlopige verordening, namelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden, bevestigd.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Gevolgen van de invoer met dumping

(81)

De Armeense producent-exporteur voerde aan dat het marktaandeel van de Armeense invoer in de beoordelingsperiode gemiddeld niet groot genoeg was om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te veroorzaken. Eén van de producenten-exporteurs in de VRC betoogde dat de invoer uit de VRC geen schade veroorzaakte omdat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap een stijgende trend vertoonde die gelijkliep met een toename van de invoer uit de VRC.

(82)

Zoals vermeld in de overwegingen 91 tot en met 94 van de voorlopige verordening en zoals bevestigd in de overwegingen 49 tot en met 58 van deze verordening, werd overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening voldaan aan de voorwaarden die voor de cumulatieve beoordeling van de invoer uit alle onderzochte landen gelden om de gevolgen van de invoer met dumping voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap te evalueren. Bijgevolg werd een analyse per land afzonderlijk van de invoer uit de betrokken landen inopportuun geacht, zodat de bovenvermelde argumenten moesten worden afgewezen.

(83)

Wat de ontwikkeling van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap betreft, leidden de herziene cijfers niet tot ingrijpende wijzigingen in het schadebeeld in zijn geheel. De bedrijfstak van de Gemeenschap zag zijn verliezen tussen 2005 en 2006 dalen en in 2007 was de bedrijfstak marginaal winstgevend (0,2 %). Dit winstniveau daalde in het OT en ging over in een klein verlies van – 0,1 %.

(84)

Er zij ook aan herinnerd dat, zoals in overweging 121 van de voorlopige verordening en in overweging 73 van deze verordening werd geconcludeerd, de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap vooral tot uiting kwam in een aanzienlijke daling van het productievolume en het verkoopvolume van die bedrijfstak. Dit wijst erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, geconfronteerd met invoer tegen dumpingprijzen, aan verkoopvolume en marktaandeel heeft ingeboet in een poging om de verliezen weg te werken. Bij wijze van conclusie wordt, ofschoon de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2007 een kleine winst boekte, bevestigd dat die bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden daar de herziene bevindingen betreffende de winstgevendheid verliezen in het OT aan het licht brachten. Aangezien de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap samenviel met de toename van de invoer uit de betrokken landen, worden de conclusies in overweging 123 van de voorlopige verordening bevestigd.

(85)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de druk als gevolg van de invoer met dumping, waarvan de hoeveelheden en het marktaandeel vanaf 2006 aanmerkelijk stegen, in belangrijke mate bijdroeg tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. De bovenvermelde argumenten worden dan ook van de hand gewezen.

6.2.   Gevolgen van andere factoren

6.2.1.   Invoer van oorsprong uit andere derde landen dan de VRC, Armenië en Brazilië

(86)

Daar geen opmerkingen over invoer van oorsprong uit andere derde landen dan de betrokken landen werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 124, 125 en 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.2.   Uitvoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(87)

Daar geen opmerkingen over de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 127 en 128 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.3.   Invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap

(88)

Eén producent-exporteur argumenteerde, onder verwijzing naar bepaalde marktinformatie, dat de hoeveelheid die een van de communautaire producenten vanuit zijn verbonden Chinese onderneming had ingevoerd, aanzienlijk was.

(89)

Deze beweringen konden echter niet worden bevestigd omdat de gecontroleerde cijfers van de desbetreffende Chinese producent-exporteur en zijn verbonden communautaire importeur de voorlopige conclusies in overweging 129 van de voorlopige verordening hebben bevestigd.

6.2.4.   Aan zichzelf te wijten schade

(90)

Enkele belanghebbenden herhaalden dat de communautaire producenten meer geïnteresseerd zouden zijn in de lucratievere markt voor aluminium converter foil („ACF”). Er werd aangevoerd dat ACF en het betrokken product (ook aluminiumfolie voor huishoudelijk gebruik genoemd) op dezelfde productielijnen worden vervaardigd en dat het dan ook relatief gemakkelijk is om van het ene op het andere product over te schakelen. De daling van het productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap is dan ook veeleer toe te schrijven aan de verhoging van de ACF-productie door de bedrijfstak van de Gemeenschap dan aan de toename van de invoer uit de betrokken landen. Er werd geargumenteerd dat de toename van de invoer uit de betrokken landen integendeel toe te schrijven was aan het ontoereikende aanbod van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt als gevolg van de verhoogde productie van ACF. De bevindingen in overweging 132 van de voorlopige verordening werden bekritiseerd omdat ze gebaseerd waren op de cijfers betreffende slechts één communautaire ACF-producent.

(91)

Het onderzoek heeft bevestigd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde hoeveelheden ACF niet aanzienlijk zijn gestegen. Nader onderzoek heeft in feite uitgewezen dat geen van de communautaire producenten namens wie de klacht werd ingediend of die de klacht steunden, een aanzienlijk deel van zijn totale productievolume heeft verschoven naar AFC, zodat de beweringen in dit verband van de hand moesten worden gewezen. Op grond hiervan kon niet worden geconcludeerd dat aanzienlijke productiecapaciteiten inderdaad van het betrokken product naar ACF werden verschoven. In feite kunnen verschillende soorten bladaluminium door dezelfde walsmachines worden vervaardigd, zodat kan worden geconcludeerd dat, mocht de winstgevendheid van het betrokken product onder eerlijke handelsvoorwaarden worden hersteld, de bedrijfstak van de Gemeenschap misschien meer capaciteit beschikbaar zal stellen voor de fabricage van het betrokken product. Daarmee worden de voorlopige conclusies in overweging 132 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.5.   Ontwikkeling van het verbruik op de communautaire markt

(92)

Daar geen opmerkingen over het verbruik op de communautaire markt werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 133 en 134 van de voorlopige verordening bevestigd.

6.2.6.   Ontwikkeling van de kosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(93)

Eén producent-exporteur voerde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat was geweest zijn winstmarges te vergroten ondanks de stijging van de grondstoffenkosten, wat in tegenspraak is met de voorlopige conclusie in overweging 136 van de voorlopige verordening dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verkoopprijzen niet gelijk met de stijging van de grondstoffenkosten kon verhogen. Dit argument moest worden afgewezen. Ten eerste volgde de winstgroei, ook al bleek uit het onderzoek uiteindelijk een lichte verbetering van de winstgevendheid in 2007, niet dezelfde trend als het toegenomen verbruik in de Gemeenschap. Ten tweede resulteerde de kostenstijging bij doorberekening aan de afnemers in een aanzienlijke daling van het verkoopvolume en het marktaandeel, wat verband hield met de aanwezigheid van invoer met dumping op de markt waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden onderboden. Uit het onderzoek is ook gebleken dat de daling van het productievolume gerelateerd was aan een sterke toename van de invoer met dumping terwijl de productiecapaciteit stabiel bleef. Daardoor werden de productiekosten toegerekend aan lagere productievolumes, waardoor de kosten per eenheid stegen.

6.3.   Conclusie inzake het oorzakelijke verband

(94)

Daar geen andere opmerkingen ter zake werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 137 en 138 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(95)

Daar geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de conclusies in de overwegingen 142 tot en met 145 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.2.   Belang van de importeurs

(96)

Daar geen opmerkingen over het belang van de importeurs werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 146 tot en met 149 van de voorlopige verordening bevestigd.

7.3.   Belang van de gebruikers

(97)

De herwikkelaars, die de belangrijkste gebruikers van het betrokken product in de Europese Gemeenschap zijn en door de Aluminium Foil Association worden vertegenwoordigd, argumenteerden dat:

in strijd met de voorlopige bevindingen in overweging 153 van de voorlopige verordening, de vervoerkosten van consumentenrollen uit de VRC slechts een klein percentage van de waarde van de goederen (ongeveer 1 % van de verkoopprijs) zouden uitmaken en er bijna geen verschil zou zijn met de vervoerkosten van het betrokken product (ongeveer 0,2 % van de verkoopprijs);

de grote productmix die door de communautaire herwikkelaars wordt aangeboden, geen voordeel zou zijn aangezien de detailhandelaren het betrokken product middels afzonderlijke overeenkomsten ook in grote hoeveelheden zouden kunnen betrekken bij importeurs/leveranciers van consumentenrollen;

in strijd met de voorlopige bevindingen in overweging 154 van de voorlopige verordening, de productie van ACF de prioriteit zou blijven van de communautaire producenten, die niet geïnteresseerd zijn in de fabricage van het betrokken product. Indien definitieve maatregelen zouden worden ingesteld, zou het aanbod van het betrokken product in de Gemeenschap ontoereikend zijn om in de behoeften van de herwikkelaars te voorzien;

in strijd met de voorlopige bevindingen in overweging 163 van de voorlopige verordening, eventuele definitieve maatregelen ook moeten gelden voor producten met een gewicht van minder dan 10 kg. Zo niet zouden deze maatregelen leiden tot een sterke toename van de invoer van consumentenrollen met dumping, vooral uit de VRC, wat voor de communautaire herwikkelaars ernstige negatieve gevolgen zou hebben, waardoor in de Gemeenschap 4 000 banen verloren zouden gaan. Deze mening werd gedeeld door producenten-exporteurs uit twee betrokken landen.

(98)

Het voor de vervoerkosten ingediende bewijsmateriaal werd betrouwbaar geacht en kon dan ook worden aanvaard. Het risico dat de invoer van het downstreamproduct in de plaats komt van de invoer van het betrokken product, wordt niet aangenomen als reden om geen antidumpingmaatregelen in te stellen. Er is immers geen bewijsmateriaal verstrekt of verkregen waaruit blijkt dat deze invoer aanzienlijk zou toenemen tegen prijzen waarmee die van de herwikkelaars in de Gemeenschap zouden worden onderboden. Oneerlijke handelspraktijken van producenten-exporteurs van het downstreamproduct zouden afzonderlijk moeten worden onderzocht op basis van voldoende voorlopig bewijsmateriaal. Bovendien wordt aangenomen dat, indien de VRC zou overschakelen op de fabricage van downstreamproducten in grotere hoeveelheden, dit zeer waarschijnlijk enige tijd in beslag zou nemen aangezien in nieuwe machines zou moeten worden geïnvesteerd en nieuwe verkoopkanalen zouden moeten worden geopend. Eventuele gevolgen zullen dan ook pas op middellange termijn voelbaar worden. Het argument met betrekking tot het aantal banen in de downstreamindustrie in de Gemeenschap werd niet gestaafd. Daarom worden de opgegeven cijfers niet betrouwbaar geacht. Op grond hiervan worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 153 tot en met 162 van de voorlopige verordening bevestigd.

(99)

Daar geen andere opmerkingen over het belang van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 150 tot en met 163 van de voorlopige verordening bevestigd.

8.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

8.1.   Schademarge

(100)

Eén producent-exporteur voerde aan dat de berekening van de schademarge moest worden gebaseerd op de productiekosten in plaats van op de verkoopprijs van het betrokken product. Dezelfde exporteur betoogde dat het streefniveau van de winstmarge dat werd gebruikt om de schademarge te berekenen, te hoog was en 1 % had moeten bedragen, wat beter in overeenstemming zou zijn met de huidige marktomstandigheden, met name de economische inzinking. Bovendien herhaalde deze producent-exporteur dat correcties hadden moeten worden toegepast voor verschillen in kwaliteit tussen het uitgevoerde product en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt vervaardigde en verkochte product.

(101)

Wat het eerste argument betreft, namelijk dat de schademarge moet worden vastgesteld op basis van de productiekosten, zij opgemerkt dat het gebruik van die methode geen enkel effect heeft op de resultaten, zodat zij irrelevant werd geacht. Met betrekking tot het streefniveau van de winstmarge werd, zoals vermeld in overweging 165 van de voorlopige verordening, voor producenten een zeer voorzichtige winstmarge vóór belastingen van 5 % gebruikt. Dit percentage werd ook in de klacht voorgesteld en in het vorige onderzoek gebruikt. Aangezien echter de voorgestelde winstmarge niet hoog genoeg was om de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat te stellen de productiecapaciteit en de nieuwe investeringen in stand te houden, moest zij worden afgewezen. In verband met het argument betreffende de kwaliteit van het product werd, zoals reeds vermeld in overweging 52, geconstateerd dat alle productsoorten vrijwel dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben en ongeacht hun specifieke kwaliteit voor dezelfde basistoepassingen worden gebruikt. Daar geen bewijsmateriaal tot staving van deze beweringen is ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 164, 165 en 166 van de voorlopige verordening bevestigd.

(102)

Een andere producent-exporteur argumenteerde dat de schademarge tot doel moest hebben verkoopprijzen op zodanige wijze vast te stellen dat een werkelijk verlies werd geneutraliseerd. Dit argument moest worden afgewezen omdat de schademarge het prijsniveau is dat redelijkerwijs haalbaar is voor de bedrijfstak van de Gemeenschap als er geen sprake is van invoer met dumping.

(103)

Dezelfde producent-exporteur voerde verder aan dat het streefniveau van de winstmarge moest worden vastgesteld op het niveau van de werkelijke winst die aan het begin van de beoordelingsperiode werd behaald, in dit geval een verlies. Op grond hiervan zou de prijsbederfmarge minimaal zijn.

(104)

Dit argument moest worden afgewezen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds de nadelen ondervond van een vorige situatie van dumping vanuit Rusland en de VRC, alsook van invoer met dumping van oorsprong uit Brazilië. Daarom werd aangenomen dat een onderneming in deze sector onder normale concurrentievoorwaarden redelijkerwijs een winstmarge van 5 % kan behalen.

(105)

Zoals vermeld in overweging 61 werd, om ervoor te zorgen dat de vergelijking in hetzelfde handelsstadium plaatsvond, de verkoop van de producent-exporteur in Brazilië aan zijn niet-verbonden handelaar buiten beschouwing gelaten bij de berekening van de prijsonderbiedingsmarge en bijgevolg ook bij de berekening van de schademarge.

(106)

Daar geen andere opmerkingen over de schademarge werden ontvangen, worden de overwegingen 164, 165 en 166 van de voorlopige verordening bevestigd.

(107)

De definitieve, voor het gehele land geldende schademarge voor de VRC werd berekend op basis van het gewogen gemiddelde van i) de schademarge van een onderneming in de VRC waaraan BMO noch IB werd toegekend, en ii) de hoogste schademarge van die onderneming, toegepast op de uitvoerprijzen zoals ontleend aan de gegevens van Eurostat (zijnde representatief voor de niet-medewerkende Chinese exporteurs). Zo werd de schademarge voor het gehele land vastgesteld op 30,0 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring.

8.2.   Definitieve maatregelen

(108)

Gelet op het voorgaande moet overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht worden ingesteld dat hoog genoeg is om een eind te maken aan de door de invoer met dumping veroorzaakte schade, maar dat het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet mag overschrijden.

(109)

De volgende definitieve antidumpingrechten worden voorgesteld:

Land

Onderneming

Definitieve dumpingmarge

Definitieve schademarge

Definitief antidumping-recht

Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio

27,6 %

17,6 %

17,6 %

Alle andere ondernemingen

27,6 %

17,6 %

17,6 %

VRC

Alcoa Bohai en Alcoa Shanghai

25,6 %

6,4 %

6,4 %

Shandong Loften

33,7 %

20,3 %

20,3 %

Zhenjiang Dingsheng

37,4 %

24,2 %

24,2 %

Alle andere ondernemingen

47,0 %

30,0 %

30,0 %

Armenië

RUSAL Armenal

33,4 %

13,4 %

13,4 %

Alle andere ondernemingen

33,4 %

13,4 %

13,4 %

(110)

De bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele antidumpingrechten zijn gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen daarom de situatie die bij dit onderzoek voor die ondernemingen werd geconstateerd. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de genoemde ondernemingen. Zij zijn niet van toepassing op ingevoerde producten die zijn vervaardigd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, ook al gaat het hierbij om entiteiten die verbonden zijn met de specifiek genoemde ondernemingen; op die producten is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(111)

Verzoeken in verband met de toepassing van dit specifiek voor de genoemde onderneming geldende antidumpingrecht (bv. na een naamswijziging van de entiteit of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen onverwijld aan de Commissie (3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien het verzoek gerechtvaardigd is, zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen waarvoor een individueel recht geldt.

8.3.   Definitieve inning van de voorlopige rechten

(112)

Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven.

8.4.   Vorm van de maatregelen

(113)

In de loop van het onderzoek boden de enige medewerkende producent-exporteur in Armenië en de enige medewerkende producent-exporteur in Brazilië overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis aan.

(114)

Beide aangeboden prijsverbintenissen werden onderzocht. De verbintenis van de Braziliaanse exporteur maakt een einde aan de schadelijke gevolgen van dumping en beperkt het gevaar van ontwijking in voldoende mate. Met betrekking tot de door de Armeense exporteur aangeboden verbintenis bestaat, gezien de complexe structuur van de ondernemingsgroep en haar complexe verkoopkanalen, een groot gevaar van kruiscompensatie door verkoop van hetzelfde product, maar van andere oorsprong, aan dezelfde afnemers, alsook door verkoop van andere producten, afkomstig van andere verkoopondernemingen in dezelfde groep, aan dezelfde afnemers. De Armeense exporteur heeft na afloop van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening vastgestelde termijn een wezenlijk herzien verbintenisaanbod ingediend. Opgemerkt zij dat het herziene aanbod niet alleen vanwege het feit dat het na afloop van de termijn werd ingediend, maar bovendien om de volgende reden niet kan worden aanvaard. Hoewel de onderneming aanbood alleen rechtstreeks aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Europese Unie te verkopen, d.w.z. zonder haar twee verbonden ondernemingen in het verkoopkanaal in te schakelen, is uit het onderzoek gebleken dat de onderneming andere producten aan dezelfde afnemers in de Europese Unie verkocht. Bovendien kondigde de onderneming aan dat zij van plan was een nieuwe productsoort, namelijk ACF, naar de Europese Unie uit te voeren. Aangezien het mogelijk is dat deze nieuwe productsoort aan dezelfde afnemers in de Europese Unie wordt verkocht, kan zelfs het herziene aanbod het gevaar van kruiscompensatie niet in aanvaardbare mate beperken.

(115)

Bij Besluit 2009/736/EG (4) heeft de Commissie de door Companhia Brasileira de Aluminio (CBA) aangeboden prijsverbintenis aanvaard. De Raad erkent dat de aangeboden verbintenis een einde maakt aan de schadelijke gevolgen van de dumping en het gevaar van ontwijking in voldoende mate beperkt. Het aanbod van Rusal Armenal wordt afgewezen om de in overweging 114 vermelde redenen en ook vanwege de problemen die in verband met de rekeningen van de onderneming zijn geconstateerd, zoals uitgelegd in de overwegingen 21 en 22.

(116)

Om de Commissie en de douaneautoriteiten in staat te stellen effectief toezicht op de naleving van de verbintenis door CBA uit te oefenen, moet, wanneer de aanvraag voor het vrije verkeer bij de douaneautoriteit wordt ingediend, de vrijstelling van het antidumpingrecht afhankelijk worden gesteld van i) de overlegging van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in bijlage II zijn vermeld; ii) het feit dat de ingevoerde goederen door de producent-exporteur zijn vervaardigd en verzonden en door hem direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zijn gefactureerd, en iii) het feit dat de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur. Wanneer niet aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, is op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer het van toepassing zijnde antidumpingrecht verschuldigd.

(117)

Wanneer de Commissie ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening onder verwijzing naar specifieke transacties haar aanvaarding van een verbintenis wegens een schending opzegt en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart, ontstaat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld.

(118)

Importeurs moeten zich ervan bewust zijn dat op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer een douaneschuld kan ontstaan, zoals beschreven in de overwegingen 116 en 117, ook al heeft de Commissie een verbintenis aanvaard van de fabrikant bij wie zij direct of indirect kopen; zij dienen dit als een normaal handelsrisico aan te merken.

(119)

Ingevolge artikel 14, lid 7, van de basisverordening moeten de douaneautoriteiten de Commissie onverwijld op de hoogte stellen wanneer zij aanwijzingen hebben dat de verbintenis wordt geschonden.

(120)

Om bovenstaande redenen acht de Commissie de door CBA aangeboden verbintenis aanvaardbaar en de door Armenal aangeboden verbintenis onaanvaardbaar; zij heeft de betrokken ondernemingen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten, overwegingen en verplichtingen waarop de aanvaarding en de afwijzing zijn gebaseerd.

(121)

Als de verbintenissen worden geschonden of opgezegd of als de Commissie de aanvaarding van een verbintenis opzegt, is ingevolge artikel 8, lid 9, van de basisverordening automatisch het op grond van artikel 9, lid 4, van de basisverordening door de Raad ingestelde antidumpingrecht van toepassing.

9.   TOEZICHT

(122)

Om, gelet op het grote verschil tussen de hoogte van de rechten, het gevaar van ontwijking van de rechten zoveel mogelijk te beperken, moeten in dit geval bijzondere maatregelen worden genomen om de goede toepassing van de antidumpingrechten te garanderen. De bijzondere maatregelen omvatten onder meer:

(123)

De overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige handelsfactuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Voor invoer die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaat, geldt het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere exporteurs.

(124)

Indien het volume van de uitvoer door één van de ondernemingen die een lager individueel recht genieten, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 13, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van de maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is de individuele rechten in te trekken en een voor het gehele land geldend recht in te stellen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910), van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de Volksrepubliek China (de VRC).

2.   Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande ondernemingen zijn geproduceerd, is als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

Armenië

Closed Joint Stock Company Rusal-Armenal

13,4 %

A943

Alle andere ondernemingen

13,4 %

A999

VRC

Alcoa (Shanghai) Aluminium Products Co., Ltd, en Alcoa (Bohai) Aluminium Industries Co., Ltd

6,4 %

A944

Shandong Loften Aluminium Foil Co., Ltd

20,3 %

A945

Zhenjiang Dingsheng Aluminium Co., Ltd

24,2 %

A946

Alle andere ondernemingen

30,0 %

A999

Brazilië

Companhia Brasileira de Aluminio

17,6 %

A947

Alle andere ondernemingen

17,6 %

A999

3.   Niettegenstaande lid 1 is het definitieve antidumpingrecht niet van toepassing op invoer die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer is gebracht.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

5.   De individuele rechten voor de in lid 2 genoemde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur, opgesteld conform de voorschriften van bijlage I, wordt overgelegd. Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het antidumpingrecht dat voor alle andere ondernemingen geldt, toegepast.

Artikel 2

1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Besluit 2009/736/EG, zoals dat van tijd tot tijd wordt gewijzigd, zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht op voorwaarde dat:

de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap zijn gefactureerd, en

de goederen vergezeld gaan van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de gegevens en de verklaring bevat die in bijlage II bij deze verordening zijn vermeld, en

de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan, of

wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Artikel 3

De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Verordening (EG) nr. 287/2009 zijn ingesteld op bladaluminium met een dikte van niet minder dan 0,008 mm en niet meer dan 0,018 mm, niet op een drager, enkel gewalst, op rollen met een breedte van niet meer dan 650 mm en een gewicht van meer dan 10 kg, ingedeeld onder GN-code ex 7607 11 19 (Taric-code 7607111910), van oorsprong uit Armenië, Brazilië en de VRC, worden definitief geïnd tot het bedrag van het bij artikel 1 ingestelde definitieve recht. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 24 september 2009.

Voor de Raad

De voorzitster

M. OLOFSSON


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 94 van 8.4.2009, blz. 17.

(3)  Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, kamer N-105 4/92, 1049 Brussel, België.

(4)  Zie bladzijde 50 van dit Publicatieblad.


BIJLAGE I

De in artikel 1, lid 5, bedoelde geldige handelsfactuur moet een verklaring, ondertekend door een daartoe bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft, bevatten met de volgende gegevens:

1.

de naam en functie van de bevoegde werknemer van de entiteit die de handelsfactuur uitschrijft;

2.

de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) bladaluminium die naar de Europese Gemeenschap is uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in (betrokken land). Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”;

3.

datum en handtekening.


BIJLAGE II

De volgende gegevens moeten worden vermeld op de door de onderneming opgestelde handelsfactuur die de invoer in de Gemeenschap waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

1.

het opschrift „HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”;

2.

de naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld;

3.

het nummer van de handelsfactuur;

4.

de datum van afgifte van de handelsfactuur;

5.

de aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap worden ingeklaard;

6.

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PCN) dat in de verbintenis wordt gebruikt,

een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen,

het productcodenummer van de onderneming (company product code of CPC),

de Taric-code,

de hoeveelheid (in t);

7.

de verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton,

de betalingsvoorwaarden,

de leveringsvoorwaarden,

het totale bedrag aan kortingen en rabatten;

8.

de naam van de onderneming die als importeur in de Gemeenschap de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt;

9.

de naam van de werknemer van de onderneming die de handelsfactuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [ONDERNEMING] werd aangeboden en door de Commissie bij Besluit 2009/736/EG (1) werd aanvaard. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.


(1)  PB L 262 van 6.10.2009, blz. 50.”.


Top