Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0612

    2007/612/EG: Beschikking van de Commissie van 4 april 2007 betreffende Staatssteunmaatregel C 14/06 die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van General Motors Belgium in Antwerpen (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 435) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 243 van 18.9.2007, p. 71–79 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/612/oj

    18.9.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 243/71


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 4 april 2007

    betreffende Staatssteunmaatregel C 14/06 die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van General Motors Belgium in Antwerpen

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 435)

    (Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2007/612/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

    Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben uitgenodigd hun opmerkingen (1) te maken,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    (1)

    De voorgenomen opleidingssteun voor General Motors Belgium in Antwerpen is bij de Commissie aangemeld bij brief van 8 december 2005, die op 14 december 2005 is geregistreerd. De Commissie heeft op 4 januari 2006 om nadere informatie verzocht, waarop België heeft gereageerd bij brief van 7 februari 2006, die op 10 februari 2006 is geregistreerd. De Commissie heeft op 15 februari 2006 om verdere toelichting gevraagd, die verstrekt is bij brief van 2 maart 2006, welke op 8 maart 2006 is geregistreerd.

    (2)

    Bij brief van 26 april 2006 heeft de Commissie België in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van deze steun. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 1 september 2006 (2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de desbetreffende steun te maken. Geen enkele derde partij heeft opmerkingen gemaakt.

    (3)

    In hun brief van 31 mei 2006, geregistreerd op 6 juni 2006, hebben de Belgische autoriteiten gereageerd op het besluit tot inleiding van de bovenvermelde procedure. Bij brieven van 13 december 2006 en 5 februari 2007 hebben zij aanvullende informatie verstrekt. Op 13 februari 2007 heeft een vergadering tussen de Commissie en de Belgische autoriteiten plaatsgevonden. België heeft aanvullende informatie ingediend bij brief van 20 februari 2007. De Commissie heeft een nieuw verzoek verzonden op 23 februari 2007, waarop de Belgische autoriteiten hebben geantwoord bij brief van 28 februari 2007.

    2.   BESCHRIJVING VAN HET PROJECT

    (4)

    De begunstigde van de steun is General Motors Belgium („GM Belgium”) in Antwerpen, een onderdeel van General Motors Corporation („GMC”). De activiteiten van GMC in Europa („GM Europe”) worden geleid door een specifiek managementteam. De onderneming, die in 1924 werd geopend, produceert auto-onderdelen voor intern gebruik en voor andere dochtermaatschappijen van GMC enerzijds, en assembleert auto’s anderzijds. In 2005 produceerde zij 253 000 auto's. Het grootste gedeelte van de productie wordt uitgevoerd. In de onderneming wordt thans het model Opel Astra geassembleerd, dat gesitueerd is in een segment van de automobielmarkt waar — zo bevestigen de Belgische autoriteiten — de concurrentie bijzonder intens is. De onderneming heeft ongeveer 5 000 personeelsleden.

    (5)

    GM Belgium heeft voor de periode 2005-2007 een investeringsprogramma ter waarde van 127 miljoen EUR aangekondigd, dat de volgende elementen omvat:

    a)

    de productie van een nieuwe versie van het model Astra: naast de drie reeds bestaande versies zal het bedrijf nu ook de Astra met inklapbaar hardtopdak („cabrio” of „Astra TwinTop”) gaan maken. Tot dusver werd de „cabrio”-versie niet door GM Europe gebouwd, maar werd de productie van dit model uitbesteed aan het Italiaanse bedrijf Bertone;

    b)

    de verdubbeling van de capaciteit van de perserij: de uitbreiding van deze activiteit is een onderdeel van de strategie van GM Europe om beter op de lokale behoeften te kunnen inspelen. Door een hogere zelfvoorzieningsgraad voor koetswerkonderdelen en een efficiëntere logistiek tussen verschillende dochtermaatschappijen van de groep kunnen de kosten voor het vervoer van onderdelen tussen fabrieken worden teruggedrongen.

    (6)

    Dankzij deze twee nieuwe activiteiten kan de inkrimping van het personeelsbestand in Antwerpen worden beperkt en de toekomst van de fabriek worden veiliggesteld. Het opzetten van deze activiteiten gaat gepaard met het installeren van nieuwe machines, het gebruik van nieuwe componenten, nieuwe assemblagetechnieken en de invoering van nieuwe werkmethoden. Daarom is voorzien in een opleidingsprogramma met betrekking tot deze nieuwe activiteiten, gespreid over de periode 2005-2007. De kosten bedragen 19,94 miljoen EUR en de aangemelde steun 5 338 500 EUR. Daar Antwerpen geen steungebied is, bedraagt de maximale steunintensiteit 50 % voor algemene en 25 % voor specifieke opleidingen. De voorgenomen steun wordt toegekend in de vorm van ad-hocsteun van het Vlaamse Gewest.

    (7)

    Volgens de door België verstrekte informatie omvat het programma algemene opleidingsactiviteiten ten belope van 6,22 miljoen EUR. De investeringen voor algemene opleiding hebben betrekking op de volgende activiteiten:

    technische opleiding (2,63 miljoen EUR) (opleiders: 90 % extern en 10 % intern): lassen, vorkheftruckbestuurders, rolbrug („roller bridge”), gereedschapsmakers, onderhoudstechnici, Allen Bradley, Coltrollogix;

    basisopleiding (0,79 miljoen EUR) (opleiders: 95 % extern en 5 % intern): PC-opleiding (kantoorsoftware: excel, access, word, power point enz.), sociale vaardigheden (presentatie, communicatie, leiderschap enz.), en verbetering van de basiskennis (financiële kennis voor niet-financieel personeel, ISO-normen, vaardigheden op het vlak van veiligheid);

    algemene coördinatie (0,89 miljoen EUR) (adviseurs: 100 % intern): een tijdelijk team, bestaande uit personeelsleden van verschillende afdelingen, is bevoegd voor de ontwikkeling, follow-up en ondersteuning van de algemene opleidingsactiviteiten die in de opleidingsprogramma's zijn opgenomen. Dit is op zichzelf geen opleiding, maar het omvat wel de kosten voor begeleiding met betrekking tot het algemene gedeelte van het opleidingsprogramma;

    gesimuleerde werkomgeving (1,89 miljoen EUR) (opleiders: 100 % intern): opleiding in de algemene productiebeginselen die in een complexe werkomgeving worden toegepast. In een gesimuleerde werkomgeving (Simulated Work Environment, SWE) worden de volgende concepten toegelicht en het groeiende belang ervan aangetoond: werkplaatsorganisatie, veiligheid, standaardisatie, visueel management, kostenbesparing, permanente verbetering enz. Alle 5 000 werknemers van General Motors Belgium in Antwerpen zullen de SWE-opleiding volgen, in groepen van 17. De opleiding vindt plaats in een speciaal daarvoor bestemde ruimte die is uitgerust met een gesimuleerde productielijn met houten auto's.

    (8)

    De uitgaven voor specifieke opleiding bedragen 13,73 miljoen EUR en hebben betrekking op de volgende activiteiten:

    on the job training (4,54 miljoen EUR) (opleiders: 100 % intern): praktijkopleiding van werknemers op individuele basis, op hun plaats in de productielijn;

    opleiding met betrekking tot de uitbreiding van de perserijactiviteiten (4,35 miljoen EUR) (opleiders: 20 % extern en 80 % intern): GM Belgium gaat een grotere diversiteit en hoeveelheid plaatwerk produceren. De technische kennis van het huidige personeelsbestand moet worden verbeterd om zich op deze activiteiten voor te bereiden. Daarom worden opleidingsactiviteiten georganiseerd die de technische kennis van het perserijpersoneel zullen verbeteren (ponsmatrijzen, snijgereedschappen enz.);

    specifieke technische opleidingen (4,82 miljoen EUR) (opleiders: 20 % extern en 80 % intern): de start van de productie van de Astra TwinTop heeft gevolgen voor de bestaande productieprocessen van de fabriek, met name op het gebied van de perserij, carrosserieafdeling, spuiterij, assemblage, kwaliteitscontrole en logistieke activiteiten. Ook de werkplaats moet volledig worden heringericht. Een groep ingenieurs en teamvertegenwoordigers geven leiding aan de afdelingshoofden om deze wijzigingen van het productieproces tot een goed einde te brengen.

    3.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE PROCEDURE

    (9)

    In haar besluit van 26 april 2006 tot inleiding van de onderzoeksprocedure (het besluit tot inleiding) betwijfelde de Commissie, of de steun noodzakelijk was en vroeg zij zich af, of de opleidingsactiviteiten ook zouden plaatsvinden zonder de steun. Aangezien de steun de begunstigde niet leek aan te zetten tot aanvullende activiteiten, zou hij geen positief maar alleen een concurrentieverstorend effect hebben. Wanneer die analyse werd bevestigd, kon de steun niet worden toegestaan.

    (10)

    De Commissie merkte op dat, wat de opleidingsactiviteiten voor het op de markt brengen van een nieuw model betreft, de productie van een nieuw model in de auto-industrie een normale en regelmatig terugkerende gebeurtenis is, die noodzakelijk is om niet aan concurrentiekracht in te boeten. Normaal volstaat de marktwerking om autofabrikanten ertoe te brengen, de kosten voor de introductie van een nieuw model zelf te dragen. Om nieuwe modellen te kunnen produceren moeten autofabrikanten immers hun personeel opleiden in de nieuwe technieken die moeten worden toegepast. Het is dus zeer waarschijnlijk, dat GM Europe de betrokken opleidingsactiviteiten ook zonder steun zou ondernemen. De meeste concurrenten in deze sector lijken zich ook zo te gedragen.

    (11)

    De Commissie heeft soortgelijke vragen gesteld bij het stimulerende effect dat zou uitgaan van de steun voor de uitbreiding van de perserijactiviteiten: uitgaven voor perserijopleidingen zijn noodzakelijk voor (het verhogen van) de productie van auto-onderdelen, wat tot de normale activiteiten van de auto-industrie behoort. Auto-onderdelen zijn een belangrijk en onontbeerlijk basisproduct voor een assemblagefabriek en vertegenwoordigen een belangrijk gedeelte van de kostprijs van een auto. Het lijkt dus, dat de marktwerking alleen reeds voldoende zou zijn om de onderneming ertoe aan te zetten, de daarmee verband houdende opleidingskosten te dragen. Het is dus waarschijnlijk, dat deze opleidingsactiviteiten in elk geval, en dus ook zonder steun, zouden zijn ondernomen.

    (12)

    De Commissie heeft België dan ook verzocht te verklaren, waarom het in dit specifieke geval, en in tegenstelling tot wat voor de meeste autofabrikanten in de Gemeenschap geldt, van mening is dat de begunstigde niet in staat (of niet bereid) zou zijn de verwachte kosten van de opleidingsactiviteiten te dekken met de voordelen die zij uit deze activiteiten kan halen (doordat de onderneming in staat is een nieuw product af te leveren en/of doordat de productiviteit van de opgeleide werknemers is toegenomen). In die fase van de procedure heeft de Commissie er ook op gewezen, dat België niet heeft aangetoond dat de marktwerking niet zou volstaan om de onderneming ertoe aan te zetten het geplande opleidingsprogramma uit te voeren.

    (13)

    Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie van 1 september 2006 (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken. Geen enkele derde partij heeft opmerkingen gemaakt.

    4.   OPMERKINGEN VAN BELGIË

    (14)

    België betwist de oorspronkelijke beoordeling van de Commissie om twee redenen. In de eerste plaats is België van mening, dat de beginselen van rechtszekerheid, gelijke behandeling en goed bestuur niet zijn nageleefd. België merkt op, dat de Commissie in het verleden soortgelijke opleidingssteun steeds heeft goedgekeurd, waaronder ook steun ten gunste van GM Belgium. De Belgische autoriteiten voeren ook aan, dat de Commissie haar interpretatie van Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op opleidingssteun (4) amper zes maanden vóór het verstrijken ervan drastisch heeft gewijzigd. Volgens de Belgische autoriteiten is Verordening (EG) nr. 68/2001 gedurende viereneenhalf jaar consequent toegepast. Volgens het beginsel van goed bestuur had de Commissie het verstrijken van Verordening (EG) nr. 68/2001 moeten afwachten en haar vervolgens moeten wijzigen in overeenstemming met de nieuwe aanpak.

    (15)

    Als aanvullend argument voert België aan, dat de betrokken opleidingsactiviteiten een belangrijk positief effect op de economie hebben. België beweert bovendien, dat dit opleidingsprogramma de behoeften van de onderneming overstijgt. België heeft deze bewering echter alleen gestaafd voor bepaalde delen van het opleidingsprogramma.

    (16)

    België wijst er op, dat de Astra TwinTop ook door Bertone kon worden gebouwd, zoals de vorige versie van dat model.

    (17)

    Ten slotte hadden de Belgische autoriteiten al vóór het inleiden van de procedure aangevoerd (5) dat GM Europe vergelijkende studies had uitgevoerd om te bepalen welke vestiging het beste geschikt was voor de productie van de TwinTop, en dat de opleidingssteun ertoe heeft bijgedragen, dat het project aan GM Belgium is toegewezen. België is derhalve van mening, dat de steun noodzakelijk is.

    5.   BEOORDELING VAN DE STEUNMAATREGEL

    5.1.   De vraag of er steun is

    (18)

    De Commissie is van oordeel, dat de betrokken maatregel staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt: de steun wordt verleend in de vorm van een subsidie van de Vlaamse regering en wordt derhalve met staatsmiddelen bekostigd. De maatregel is selectief want hij geldt alleen voor GM Belgium. Deze selectieve subsidie kan de mededinging tussen de productievestigingen van GM Europe verstoren omdat zij GM Belgium een voordeel oplevert in vergelijking met andere vestigingen van de groep. Bovendien kan ze ook de mededinging met andere autofabrikanten verstoren. Ten slotte wordt de markt voor motorvoertuigen gekenmerkt door intensief handelsverkeer tussen de lidstaten. De Commissie merkt op, dat GM Europe in verschillende lidstaten vestigingen heeft. De steun kan dus ook de mededinging en het handelsverkeer tussen lidstaten verstoren. In het licht van het voorgaande concludeert de Commissie dat de aangemelde maatregel als staatssteun moet worden beschouwd. België betwist deze conclusie niet.

    5.2.   Rechtsgrondslag voor de beoordeling

    (19)

    België vraagt de steunmaatregel goed te keuren op basis van Verordening (EG) nr. 68/2001. De steun heeft inderdaad betrekking op een opleidingsprogramma.

    (20)

    Volgens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 68/2001 geldt de vrijstelling van de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag niet, wanneer het bedrag dat voor één opleidingsproject aan één onderneming wordt verleend meer dan 1 miljoen EUR bedraagt. De Commissie merkt op, dat de voorgenomen steun in deze zaak 5,338 miljoen EUR bedraagt, dat de steun aan één onderneming wordt uitgekeerd, en dat het één opleidingsproject betreft. De Commissie is daarom van mening, dat de aanmeldingsverplichting van toepassing is op de voorgenomen steunmaatregel, en dat België aan deze verplichting heeft voldaan.

    (21)

    Overeenkomstig overweging 16 van Verordening (EG) nr. 68/2001 kan dit type steun niet automatisch worden vrijgesteld: „Er dient te worden bepaald dat, wanneer met steunmaatregelen aanzienlijke bedragen gemoeid zijn, deze maatregelen door de Commissie individueel moeten worden beoordeeld alvorens zij ten uitvoer worden gelegd.”.

    (22)

    Zoals reeds aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure, concludeert de Commissie dat de maatregel, daar hij niet is vrijgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 68/2001 individueel moet worden beoordeeld op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, waarin is bepaald dat steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Bij de beoordeling van een individuele maatregel voor opleidingssteun die door zijn omvang niet in aanmerking komt voor de in Verordening (EG) nr. 68/2001 vastgestelde vrijstelling en daarom individueel op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag moet worden beoordeeld, hanteert de Commissie, naar analogie, toch dezelfde leidraad als in Verordening (EG) nr. 68/2001. Dit betekent met name, dat de verenigbaarheid met alle andere vrijstellingscriteria van Verordening (EG) nr. 68/2001 wordt geverifieerd. De Commissie beperkt zich echter niet tot een loutere verificatie van de naleving van deze criteria, maar moet de verenigbaarheid van de maatregel grondiger onderzoeken. Het is immers juist de bedoeling van individuele aanmeldingen, dat de steun gedetailleerd wordt beoordeeld in het licht van de specifieke omstandigheden van het geval.

    5.3.   Verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt

    (23)

    De Commissie is van oordeel, dat het aangemelde project voldoet aan de formele vrijstellingscriteria van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 68/2001. Ten eerste beantwoorden de aangemelde subsidiabele kosten aan artikel 4, lid 7, van Verordening (EG) nr. 68/2001. Met name de onder de steun vallende personeelskosten van degenen die de opleiding volgen, blijven beperkt tot het totaal van de overige subsidiabele kosten (6). Ten tweede blijft de steunintensiteit beperkt tot 25 % voor specifieke opleiding en 50 % voor algemene opleiding, overeenkomstig artikel 4, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 68/2001. GM Belgium is inderdaad een grote onderneming die in een niet-gesteunde regio is gevestigd, en de steun wordt niet gegeven aan benadeelde werknemers.

    (24)

    De Commissie merkt echter op, dat een steunmaatregel pas verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag, indien de maatregel noodzakelijk is opdat de begunstigde de betrokken activiteit zou kunnen ondernemen. De Commissie wijst erop, dat de noodzaak van de steun een algemeen criterium voor het beoordelen van de verenigbaarheid is. Wanneer de steun er niet toe leidt dat de begunstigde aanvullende activiteiten onderneemt die onder druk van de marktwerking alleen niet zouden worden uitgevoerd, kan niet worden gesteld dat de steun positieve effecten heeft die opwegen tegen de handelsverstoring. De steun kan daarom niet worden toegestaan. Wat de verenigbaarheid met artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag betreft, kan niet worden gesteld dat de steun de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid „vergemakkelijkt” wanneer de onderneming de gesteunde activiteiten ook zonder steun zou hebben uitgevoerd.

    (25)

    Met betrekking tot opleidingssteun wordt in overweging 10 van Verordening (EG) nr. 68/2001 het volgende overwogen: „Opleiding heeft over het algemeen positieve externe effecten voor de samenleving als geheel, omdat zij het aanbod van geschoolde arbeidskrachten waaruit andere ondernemingen kunnen putten verhoogt, het concurrentievermogen van de communautaire industrie verbetert en een belangrijke rol in de werkgelegenheidsstrategie speelt. Gelet op het feit dat de ondernemingen in de Gemeenschap over het algemeen te weinig in de opleiding van hun werknemers investeren, kan staatssteun helpen deze onvolkomenheid van de markt te corrigeren, zodat dergelijke steun onder bepaalde voorwaarden als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kan worden beschouwd en bijgevolg van voorafgaande aanmelding kan worden vrijgesteld.” In overweging 11 wordt verder overwogen, dat de steun „beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de, door de marktkrachten alleen niet verwezenlijkbare, doelstelling van de Gemeenschap […]”.

    (26)

    Volgens Verordening (EG) nr. 68/2001 schieten de marktkrachten tekort wanneer ondernemingen „te weinig in de opleiding van hun werknemers investeren”. Bij het plannen van nieuwe opleidingsactiviteiten zal een onderneming gewoonlijk de kosten van die activiteiten afwegen tegen de voordelen die zij daaruit kan halen (zoals een toename van de productiviteit of de mogelijkheid nieuwe producten te fabriceren). De onderneming zal meestal geen rekening houden met de baten voor de economie van de Gemeenschap in haar geheel, omdat zij daarbij zelf geen rechtstreeks voordeel heeft. De onderneming zal ook nagaan, of er (goedkopere) alternatieven voor opleiding bestaan, zoals het inhuren van geschoold personeel (eventueel ten koste van bestaande werknemers). Opleidingssteun kan dus een oplossing vormen in specifieke gevallen waarin de marktwerking tekortschiet. In die omstandigheden is steun „noodzakelijk […] voor het bereiken van de, door de marktkrachten alleen niet verwezenlijkbare, doelstelling van de Gemeenschap”.

    (27)

    Wat de verificatie van de noodzaak van opleidingssteun in de auto-industrie betreft, merkt de Commissie op, dat zij in de loop van het voorbije anderhalf jaar steeds meer aanwijzingen heeft verzameld, dat sommige autofabrikanten hun productievestigingen in de verschillende lidstaten met elkaar laten concurreren voor de productie van nieuwe modellen. Waneer autofabrikanten voornemens zijn een nieuw model uit te brengen, vergelijken zij verschillende vestigingen en beslissen vervolgens welke vestiging de productie krijgt toegewezen op basis van de totale operationele kosten, dus niet alleen alle soorten kosten, maar ook alle vormen van overheidssteun, met inbegrip van opleidingssteun. Dit lijkt het gevolg te zijn van het feit dat grote autofabrikanten overtollige productiecapaciteit hebben en dat de productielijnen flexibeler zijn geworden. Dit betekent dat een fabriek gemakkelijker kan overgaan tot de productie van andere modellen. Gezien deze economische realiteit, namelijk de intensere concurrentie tussen productievestigingen, en het daaraan verbonden risico dat bepaalde opleidingssteun niet bijdraagt tot de doelstelling van gemeenschappelijk belang die in overweging 10 van Verordening (EG) nr. 68/2001 is vastgesteld, doch gewoon verstorende exploitatiesteun vormt, dient de Commissie de noodzaak van de steun grondiger na te gaan „om ervoor te zorgen dat de staatssteun beperkt blijft tot wat strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de, door de marktkrachten alleen niet verwezenlijkbare, doelstelling van de Gemeenschap” (overweging 11 van Verordening (EG) nr. 68/2001) (7). Een dergelijke beoordeling is des te meer gerechtvaardigd, gelet op de huidige marktsituatie in de automobielindustrie, die wordt gekenmerkt door een aanmerkelijke overcapaciteit in de Gemeenschap, welke blijft voortduren als gevolg van de zwakke groei van de vraag en de voortdurende aanzienlijke toename van de productiviteit (8).

    (28)

    Daar in het onderhavige geval eveneens verscheidene vestigingen tegen elkaar zijn uitgespeeld, is het dan ook mogelijk dat de steun niet zozeer is toegekend om het bedrijf ertoe aan te zetten aanvullende opleidingsactiviteiten te ondernemen, maar om andere redenen. Bijgevolg acht de Commissie het nodig de noodzaak van deze steun te verifiëren. In tegenstelling tot wat België in reactie op het besluit tot inleiding heeft beweerd, is de Commissie van mening dat zij wettelijk bevoegd is om deze verificatie uit te voeren. België heeft erop gewezen, dat de Commissie in het verleden de noodzaak van specifieke opleidingssteun voor opstartkosten niet in detail heeft onderzocht. Een en ander belet de Commissie echter niet dit te doen, zodra zij vaststelt dat de economische randvoorwaarden op de betrokken markten zijn veranderd (9).

    (29)

    De Commissie wijst erop, dat het opleidingsprogramma in kwestie betrekking heeft op twee nieuwe activiteiten in de vestiging, namelijk de productie van de Astra TwinTop en de uitbreiding van de perserijactiviteiten.

    (30)

    De Belgische autoriteiten voeren in de aanmelding aan, dat de assemblage van de Astra TwinTop meer manuele handelingen, bijv. lassen, meebrengt (10). Zij beweren dat de productie van dit type auto invloed heeft op alle activiteiten van de onderneming (koetswerk, spuiterij, perserij, logistiek en assemblage) en dat de introductie van een nieuw model altijd de volgende gevolgen heeft:

    de assemblage van nieuwe onderdelen;

    de introductie van moderne werkmethoden;

    nieuwe assemblagetechnieken.

    (31)

    Zij beweren, dat deze activiteit dus niet beperkt blijft tot de introductie van een nieuw product, maar dat veel werknemers ook vertrouwd moeten raken met nieuwe machines, onderdelen, assemblagetechnieken en werkmethoden.

    (32)

    Daaruit dient te worden geconcludeerd, dat, zowel in het algemeen als in dit specifieke geval, de introductie van een nieuw model op een productielijn alleen succesvol kan worden verwezenlijkt na een grondige opleiding van het personeel. Met andere woorden, uitgebreide opleidingsactiviteiten zijn noodzakelijk om het nieuwe model te produceren.

    (33)

    Wanneer GM Europe eenmaal besloten heeft dit model te produceren, zijn de opleidingsuitgaven bijgevolg noodzakelijk om deze bedrijfsbeslissing uit te voeren.

    (34)

    Zoals reeds gesteld in het besluit tot inleiding, merkt de Commissie op dat de productie van een nieuw model in de auto-industrie een normale en regelmatig terugkerende gebeurtenis is, die absoluut noodzakelijk is om het marktaandeel en de rendabiliteit te behouden. Aangezien nieuwe modellen alleen kunnen worden geproduceerd als het personeel wordt opgeleid in de nieuwe productietechnieken, volstaat de marktwerking om autofabrikanten ertoe te brengen de nodige kosten voor opleiding te maken.

    (35)

    De Belgische autoriteiten hebben geen nieuwe argumenten gegeven die deze beoordeling tegenspreken. Hoewel de Belgische autoriteiten daartoe in het besluit tot inleiding werden verzocht, hebben zij geen solide argument gegeven waarom GM de opleidingsactiviteiten niet zonder steun zou ondernemen.

    (36)

    België heeft alleen aangevoerd, dat de opleidingssteun noodzakelijk was, wilde GM Belgium door het management van GM Europe worden gekozen als productievestiging voor de Astra TwinTop. België heeft deze bewering ook gestaafd. Bovendien stelden de Belgische autoriteiten, dat de productie van het nieuwe model ook kon worden uitbesteed aan Bertone, dat beter vertrouwd is met de productie van dat type auto.

    (37)

    De Commissie merkt echter op, dat opleidingssteun, in tegenstelling tot regionale investeringssteun, niet tot doel heeft de vestigingskeuze van economische activiteiten te beïnvloeden, maar, zoals uiteengezet in Verordening (EG) nr. 68/2001, een oplossing te bieden voor het gebrek aan investeringen in opleiding in de Gemeenschap, zoals hierboven vermeld. Daarenboven heeft België niet uiteengezet, waarom de hypothetische alternatieve vestiging van GM Europe waaraan de productie van dat model kon worden toevertrouwd, geen vergelijkbare opleidingsactiviteiten zou ondernemen (11). Integendeel, uit de door België ingediende informatie blijkt dat het waarschijnlijk is, dat in die omstandigheden de andere vestigingen van GM Europe ook genoodzaakt zouden zijn een soortgelijk opleidingsprogramma uit te voeren. Daarom kan niet worden geconcludeerd, dat de steun GM Europe ertoe heeft aangezet meer opleidingsactiviteiten in de Gemeenschap uit te voeren.

    (38)

    Het is de Commissie niet duidelijk, welke conclusies zij dient te trekken uit de bewering van de Belgische autoriteiten dat de productie van het nieuwe model ook aan Bertone kon worden toegekend. België heeft geen concrete bewijzen geleverd waaruit blijkt dat de productie bij Bertone minder opleiding zou vergen dan de productie in een vestiging van GM Europe (12). Bovendien heeft België niet aangetoond, dat de steun een rol heeft gespeeld in de beslissing van GM Europe om de uitbesteding van dat model te beëindigen. Integendeel, het is waarschijnlijk dat deze belangrijke strategische beslissing al was genomen vóór de Belgische autoriteiten beloofden steun toe te kennen. Geconcludeerd moet daarom worden dat het feit dat de Astra TwinTop kon worden uitbesteed aan Bertone, zoals de vorige versies, niet betekent dat de opleidingssteun noodzakelijk en verenigbaar is.

    (39)

    De Belgische autoriteiten stellen, dat de uitbreiding van de perserij deel uitmaakt van GM's Europese strategie om beter in te spelen op de plaatselijke behoeften en zo het vervoer van auto-onderdelen tussen vestigingen te beperken. Dit project zal de hierna vermelde gevolgen hebben voor de vestiging in Antwerpen:

    twee extra persen;

    de productie van extra koetswerkonderdelen;

    de introductie van nieuwe technologieën.

    (40)

    België beweert, dat de uitbreiding ook tot gevolg heeft dat veel werknemers vertrouwd moeten raken met de nieuwe machines, onderdelen, perstechnieken en werkmethoden. Met het opleidingsprogramma wordt getracht tegemoet te komen aan deze behoefte.

    (41)

    Uit de hierboven gegeven beschrijving blijkt dat, zowel in het algemeen als in dit specifieke geval, de perserijactiviteiten alleen succesvol kunnen worden uitgebreid, indien dat gepaard gaat met een grondige opleiding van het personeel. Met andere woorden, opleiding is noodzakelijk voor de uitbreiding van de perserijactiviteiten.

    (42)

    In het besluit tot inleiding heeft de Commissie het stimulerende effect van de steun voor de uitbreiding van de perserijactiviteiten in twijfel getrokken (13). De Belgische autoriteiten hebben geen nieuwe argumenten gegeven die deze beoordeling tegenspreken. Zij hebben met name niet uiteengezet waarom GM de betrokken opleidingsactiviteiten ook niet zonder steun zou hebben ondernomen.

    (43)

    Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd, dat alle opleidingsactiviteiten die werknemers de vaardigheden verschaffen die nodig zijn voor de succesvolle uitvoering van de twee projecten (de productie van het nieuwe model en de uitbreiding van de perserijactiviteiten) ook zonder steun zouden worden ondernomen. De steun leidt dus niet tot aanvullende opleiding, maar heeft betrekking op de normale werkingskosten van de onderneming en leidt dus tot een verlaging van de normale kosten. De Commissie is dan ook van mening, dat de steun de mededinging zal verstoren en dermate nadelige gevolgen zal hebben voor de handel dat dit in strijd is met het gemeenschappelijk belang (14). Gezien deze omstandigheden kan de steun niet worden gerechtvaardigd op grond van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag. Omdat de andere uitzonderingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag evenmin van toepassing zijn, is de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

    (44)

    Of de betrokken opleiding nu algemeen of specifiek van aard is, de bovenstaande conclusie blijft van toepassing. De Commissie wijst er met name op, dat de algemene opleidingsactiviteiten onder de noemer „Technische opleiding” (15) betrekking hebben op vaardigheden die noodzakelijk zijn voor de twee nieuwe activiteiten, en meer in het algemeen voor de exploitatie van een concurrerende autofabriek (16). De Belgische autoriteiten hebben echter aangetoond, dat een gedeelte van de algemene„technische opleiding” betrekking heeft op kwalificaties waarvoor een langdurige opleidingsperiode vereist is, en dat elk jaar een aanzienlijk gedeelte van de betrokken werknemers het bedrijf verlaat, omdat er op de Belgische arbeidsmarkt een groot tekort is aan die kwalificaties (zogenoemde „knelpuntberoepen”). De Commissie is van oordeel, dat België deze argumenten voldoende heeft onderbouwd voor drie van die algemene„technische opleidingsactiviteiten”.

    Inhoud van de opleiding

    Totale duur van de opleidingsperiode

    Personeelsverloop: jaarlijks percentage van deze werknemers die het bedrijf verlaten

    Subsidiabele kosten: deelnemers

    Subsidiabele kosten: andere kosten

    Vorkheftruckbestuurders

    40

    58 %

    132 000

    42 500

    Gereedschapsmakers

    2 000

    13 %

    660 000

    355 000

    Onderhoudstechnici

    400

    20 %

    198 000

    197 500

    NB: België betoogt, dat de totale opleidingsduur voor „lassen” 60 uur bedraagt en dat het personeelsverloop in de fabriek 4 % bedraagt. De Commissie is van oordeel, dat deze cijfers relatief laag zijn en dat zij de onderneming niet verhinderen profijt te trekken van de voordelen die de opleidingskosten genereren. Het personeelsverloop is niet hoog genoeg om de onderneming ervan te weerhouden deze kosten te maken.

    Voor die soorten opleiding is het duidelijk dat een hoog personeelsverloop de onderneming verhindert voldoende voordelen te behalen om de gemaakte opleidingskosten terug te verdienen. Het is dan ook waarschijnlijk dat de onderneming deze kosten zonder steun niet zou maken.

    (45)

    Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de steun noodzakelijk is voor de drie betrokken activiteiten (in tegenstelling tot de rest van de algemene„technische opleidingsactiviteiten”).

    (46)

    De Belgische autoriteiten beweerden in hun aanmelding dat het volledige opleidingsprogramma ontworpen was om de twee projecten in kwestie te steunen (17). Uit aanvullende informatie die België na het besluit tot inleiding heeft ingediend, blijkt echter dat sommige opleidingsactiviteiten betrekking hebben op vaardigheden die helemaal niet onontbeerlijk zijn voor die projecten. Het gaat met name om de volgende opleidingen (zie de beschrijvingen hierboven):

    basisopleiding;

    gesimuleerde werkomgeving.

    (47)

    De Commissie merkt op, dat basisopleiding en gesimuleerde werkomgeving betrekking hebben op kwalificaties die, in tegenstelling tot rest van het opleidingsprogramma, niet nodig zijn voor de uitvoering van de twee betrokken projecten. Die projecten kunnen volledig worden uitgevoerd en de productie kan worden opgestart zonder die typen opleiding. Die kwalificaties hebben ook geen betrekking op vaardigheden die onmiddellijk vereist zijn voor de productie van auto's. De hierboven gevoerde redenering omtrent het noodzakelijke karakter van de opleiding geldt dus niet voor deze typen opleiding. Daar die opleidingen de behoeften van de onderneming lijken te overstijgen, kan niet worden geconcludeerd dat zij ook zonder steun zouden zijn ondernomen. Bij gebrek aan argumenten die het tegendeel bewijzen, is de Commissie van oordeel, dat de staatssteun noodzakelijk lijkt voor het uitvoeren van de betrokken opleidingen.

    (48)

    Ten slotte merkt de Commissie op, dat de uitgavenpost „Algemene coördinatie” geen betrekking heeft op een opleidingsactiviteit maar op begeleiding en advies ter ondersteuning van de algemene opleiding. Daar deze post betrekking heeft op „basisopleiding”, „gesimuleerde werkomgeving” en een gedeelte van de algemene„technische opleiding” waarvoor steun noodzakelijk wordt geacht, kan hij gedeeltelijk worden opgenomen in de subsidiabele kosten (18).

    (49)

    Rekening houdende met de bepaling in Verordening (EG) nr. 68/2001, dat de personeelskosten van degenen die opleiding volgen beperkt moeten blijven tot het totaal van de overige kosten, bedragen de subsidiabele kosten van de delen van het opleidingsprogramma waarvoor steun noodzakelijk is, 4,362 miljoen EUR, en de steun 2,181 miljoen EUR. Omdat ook aan de andere formele voorwaarden van Verordening (EG) nr. 68/2001 is voldaan, zoals vermeld in overweging 23, concludeert de Commissie dat dit deel van de aangemelde steun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

    6.   CONCLUSIE

    (50)

    De Commissie concludeert, dat een gedeelte van de door België aangemelde steunmaatregelen, ten belope van 4,362 miljoen EUR subsidiabele kosten, wat overeenkomt met 2,181 miljoen EUR steun, voldoet aan de in artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag vastgestelde criteria voor verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

    (51)

    De Commissie is van voordeel, dat de rest van de steun niet nodig is voor de uitvoering van de overeenkomstige opleidingsactiviteiten. Daar deze steun voor geen enkele uitzondering van het EG-Verdrag in aanmerking komt, is hij niet verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en kan hij derhalve niet worden toegestaan. Volgens de Belgische autoriteiten is deze steun nog niet toegekend en hij behoeft derhalve niet te worden teruggevorderd,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De staatssteun die België voornemens is toe te kennen voor een opleidingsproject bij General Motors Belgium in Antwerpen is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor een bedrag van 3 157 338,40 EUR.

    Dat gedeelte van de steun mag bijgevolg niet ten uitvoer worden gelegd.

    De rest van de staatssteun, ten bedrage van 2 181 161,60 EUR, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt overeenkomstig artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

    Artikel 2

    België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee, welke maatregelen het heeft genomen om aan deze beschikking te voldoen.

    Artikel 3

    Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

    Gedaan te Brussel, 4 april 2007.

    Voor de Commissie

    Neelie KROES

    Lid van de Commissie


    (1)  PB C 210 van 1.9.2006, blz. 6.

    (2)  Zie voetnoot 1.

    (3)  Zie voetnoot 1.

    (4)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. Verordening verlengd tot 30 juni 2008 bij Verordening (EG) nr. 1976/2006 (PB L 368 van 23.12.2006, blz. 85).

    (5)  Bij brief van 7 februari 2006.

    (6)  Door deze beperking van de subsidiabele personeelskosten van degenen die de opleiding volgen, worden de subsidiabele algemene opleidingskosten beperkt tot 5 438 000 EUR en de subsidiabele specifieke opleidingskosten tot 10 478 000 EUR.

    (7)  De Commissie is tot een vergelijkbare conclusie gekomen in punt 33 van haar Beschikking 2006/938/EG van 4 juli 2006 inzake Ford Genk (PB L 366 van 21.12.2006, blz. 32).

    (8)  Als reactie op de zwakke stijging van de vraag, de productiviteitstoename en de grote druk op de prijzen hebben diverse grote autofabrikanten in de voorbije jaren fabrieken in de Gemeenschap gesloten of hun personeelsbestand ingekrompen. Eind 2004 heeft ook GM Europe een grootschalig herstructureringsplan aangekondigd, waarbij tot 12 000 arbeidsplaatsen zouden verdwijnen. http://www.gmeurope.com/news/archive_0410.html

    (9)  Het Hof van Justitie heeft in punt 52 van zijn arrest van 30 september 2003 in gevoegde zaken C-57/00 P en C-61/00 P vastgesteld dat „in ieder geval de uitlegging die de Commissie in het verleden aan artikel 92, lid 2, onder c), (thans artikel 87, lid 2, onder c)) van het Verdrag heeft gegeven, ongeacht de inhoud ervan, geen afbreuk [doet] aan de juistheid — en dus de geldigheid — van de uitlegging die zij in de litigieuze beschikking aan deze bepaling geeft”. Evenzo heeft het Gerecht van eerste aanleg in punt 177 van zijn arrest van 15 juni 2005 in zaak T-171/02 verklaard dat „de wettigheid van een beschikking van de Commissie waarbij wordt vastgelegd dat een nieuwe steunmaatregel niet beantwoordt aan de toepassingsvoorwaarden voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), EG, immers uitsluitend aan deze bepaling [dient] te worden getoetst, en niet aan een vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie, gesteld al dat die vaststaat”.

    (10)  Bijlage 2 bij de aanmelding.

    (11)  De best geplaatste andere kandidaten waren vestigingen die al andere versies van de Astra produceren, met name de vestiging in Bochum (Duitsland).

    (12)  Bertone zegt op zijn website dat „de menselijke factor altijd een strategische rol heeft gespeeld bij Carrozzeria Bertone. […] Daarom heeft Carrozzeria Bertone altijd bijzondere aandacht besteed aan de permanente opleiding en bijscholing van zijn personeel. Concreet zijn in de voorbije twee jaar 240 uur aan opleiding besteed [per capita]; dit vertegenwoordigt een investering van 3 miljoen EUR.” http://www.bertone.it/carrozzeria3.htm

    (13)  Zie overweging 11 hierboven.

    (14)  T-459/93, Siemens SA tegen Commissie, Jurispr. 1995, blz. II 1675, punt 48.

    (15)  Zie overweging 7 hierboven.

    (16)  Voor de productie van het nieuwe model moeten bijvoorbeeld meer onderdelen worden gelast. Het bedrijf heeft dus meer lassers nodig.

    (17)  Bijlage 2 bij de aanmelding.

    (18)  Op basis van de opleidingsuren concludeert de Commissie, dat 80,71 % van de kosten van „algemene coördinatie”, voor een bedrag van 0,723 miljoen EUR, kunnen worden toegeschreven aan basisopleiding, gesimuleerde werkomgeving en het gedeelte van de algemene technische opleiding waarvoor steun noodzakelijk wordt geacht. De volgende opleidingsuren zijn in aanmerking genomen: i) technische opleiding (brief van België van 28 februari 2007): 50 800 uren, waarvan 30 000 betrekking hebben op de drie activiteiten waarvoor steun noodzakelijk wordt geacht; ii) basisopleiding (brief van België van 7 februari 2006; aantal opgeleiden vermenigvuldigd met het gemiddelde aantal opleidingsuren per opgeleide over een periode van 3 jaar): 17 000 uren; iii) gesimuleerde werkomgeving (idem): 40 000 uren.


    Top