EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0365

Verordening (EG) nr. 365/2006 van de Raad van 27 februari 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op PET-folie uit onder meer India en tot beëindiging van het tussentijdse onderzoek betreffende de compenserende maatregelen ten aanzien van PET-folie uit onder meer India

PB L 68 van 8.3.2006, p. 1–5 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/03/2011

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/365/oj

8.3.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 68/1


VERORDENING (EG) Nr. 365/2006 VAN DE RAAD

van 27 februari 2006

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1676/2001 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op PET-folie uit onder meer India en tot beëindiging van het tussentijdse onderzoek betreffende de compenserende maatregelen ten aanzien van PET-folie uit onder meer India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisantidumpingverordening” genoemd), en met name op artikel 11, lid 3, en op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2) (hierna „de basisantisubsidieverordening” genoemd), en met name op artikel 19,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Thans geldende maatregelen en beëindigde onderzoeken betreffende PET-folie

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (3) heeft de Raad definitieve compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie (PET-folie), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, uit India. Deze rechten waren ad-valoremrechten van 3,8 % tot 19,1 % voor met name genoemde exporteurs, terwijl een residueel recht van 19,1 % van toepassing was op alle andere ondernemingen.

(2)

Bij Verordening (EG) nr. 1676/2001 (4) heeft de Raad definitieve antidumpingrechten ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie uit onder meer India. De antidumpingrechten voor India waren ad-valoremrechten, gaande van 0 % tot 62,6 %. Hiervan vrijgesteld waren vijf Indiase ondernemingen, namelijk Ester Industries Limited, Flex Industries Limited, Garware Polyester Limited, MTZ Polyfilms Limited en Polyplex Corporation Limited, omdat van deze ondernemingen verbintenissen waren aanvaard bij Besluit 2001/645/EG van de Commissie (5) houdende aanvaarding van verbintenissen in verband met de antidumpingprocedure betreffende de invoer van folie van polyethyleentereftalaat uit onder meer India.

(3)

Bij de Verordeningen (EG) nr. 1975/2004 en (EG) nr.1976/2004 heeft de Raad de definitieve compenserende rechten en de definitieve antidumpingrechten ten aanzien van PET-folie uit India uitgebreid tot PET-folie die vanuit Brazilië en Israël in de EU wordt ingevoerd, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Brazilië dan wel Israël.

(4)

Op 4 januari 2005 (6) heeft de Commissie een tussentijds onderzoek ingesteld in verband met Verordening (EG) nr. 1676/2001, welk onderzoek beperkt was tot de hoogte van de definitieve antidumpingrechten. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 366/2006 van de Raad (7) waarbij het niveau van de definitieve antidumpingrechten werd gewijzigd.

(5)

Op 10 december 2004 (8) heeft de Commissie een herzieningsonderzoek geopend naar aanleiding van het vervallen van de definitieve compenserende maatregelen. Dit onderzoek werd beëindigd bij Verordening (EG) nr. 367/2006 van de Raad (9), waarbij de definitieve compenserende maatregelen werden gehandhaafd.

2.   Verzoeken om herzieningen

(6)

In 2002 werd een verzoek ingediend om de inleiding van een tussentijds onderzoek dat beperkt zou zijn tot de vorm van de compenserende maatregelen voor één onderneming, namelijk Polyplex, een Indiase producent/exporteur waarvan reeds een verbintenis was aanvaard bij Besluit 2001/645/EG. Uit de door Polyplex verstrekte gegevens bleek dat een verbintenis van dezelfde aard een eind zou maken aan de schadelijke gevolgen van subsidiëring en dat de inachtneming van deze verbintenis gecontroleerd kon worden. Het was derhalve gerechtvaardigd om de vorm van de compenserende maatregel te herzien.

(7)

In oktober 2003 hebben de volgende EU-producenten een verzoek ingediend om een tussentijdse herziening van de vorm van de antidumpingmaatregelen: Du Pont Teijin Films, Mitsubishi Polyester Film GmbH en Nuroll SpA (hierna „de indieners van het verzoek” genoemd). De ondernemingen zijn goed voor een groot deel van de productie van PET-folie in de EU. Toray Plastics Europe deelde mee het verzoek te steunen, hoewel deze onderneming formeel niet tot de indieners van het verzoek behoorde.

(8)

De indieners van het verzoek voerden aan dat de vorm van de maatregelen (dat wil zeggen de bij Besluit 2001/645/EG aanvaarde verbintenissen) niet langer doeltreffend was om de gevolgen van schadelijke dumping te compenseren. Volgens hen was het door de betrokken exporteurs verkochte assortiment sedert de aanvaarding van de op minimuminvoerprijzen gebaseerde verbintenissen gewijzigd en omvatte het met name technisch geavanceerde folie zodat de minimumprijzen voor sommige categorieën producten niet meer in overeenstemming waren met de werkelijke waarde van die producten waardoor de maatregelen, gezien de laatste technische ontwikkelingen, niet langer passend waren. De verbintenissen zouden daarom niet meer toereikend zijn om de schadelijke gevolgen van de dumping teniet te doen.

3.   Onderzoeken

(9)

Op 28 juni 2002 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (10) de opening aangekondigd van een tussentijds onderzoek naar de compenserende maatregelen dat beperkt zou zijn tot een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de verbintenis die Polyplex overeenkomstig artikel 19 van de basisantisubsidieverordening had aangeboden.

(10)

Aangezien reeds in november 2003 een tussentijds onderzoek naar de vorm van de antidumpingmaatregelen (dat wil zeggen de verbintenissen) was geopend, zoals vermeld in de overwegingen 12 en 13, werd de vraag of de verbintenis van Polyplex kon worden aanvaard onbeantwoord gelaten om beide onderzoeken tezelfdertijd te kunnen voltooien. De Commissie heeft dit aan Polyplex meegedeeld, die hierover geen opmerkingen heeft gemaakt.

(11)

Op 22 november 2003 heeft de Commissie door middel van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (11) de opening aangekondigd van een tussentijds onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisantidumpingverordening.

(12)

Dit onderzoek was beperkt tot de vorm van de maatregelen die van toepassing waren op de vijf Indiase producenten/exporteurs waarvan verbintenissen waren aanvaard. Het onderzoektijdvak was de periode van 1 oktober 2002 tot en met 30 september 2003 (hierna „het onderhavige onderzoektijdvak” genoemd).

(13)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van India en de EU-producenten van de opening van het onderzoek in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(14)

Om de gegevens te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig had, heeft de Commissie de betrokken producenten/exporteurs een vragenlijst toegezonden die door hen allen werd beantwoord. Er vonden controles plaats bij de volgende producenten/exporteurs in India:

Ester Industries Limited, New Delhi;

Flex Industries Limited, New Delhi;

Garware Polyester Limited, Aurangabad;

MTZ Polyfilms Limited, Mumbai;

Polyplex Corporation Limited, New Delhi.

B.   PRODUCT

(15)

Het onderzoek had betrekking op folie van polyethyleentereftalaat (PET-folie), zoals in het oorspronkelijk onderzoek gedefinieerd, welke product doorgaans wordt aangegeven onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

C.   BEVINDINGEN

(16)

PET-folie heeft specifieke fysische, chemische en technische kenmerken, waaronder dikte, samenstelling van de coating, oppervlaktebehandeling en mechanische eigenschappen, aan de hand waarvan de verschillende soorten kunnen worden onderscheiden en die ontstaan door diverse bewerkingen van de basisfolie tijdens of na het productieproces, zoals coronabehandeling, metallisatie of chemisch coaten. Het product bestaat daarom in veel vormen en soorten. Gezien het grote aantal aanbiedingsvormen (productsoorten) werden de producten, om controle op de naleving van de verbintenissen mogelijk te maken, op basis van hun technische eigenschappen in verschillende categorieën (groepen) ingedeeld. Deze groepen dienden als referentie voor het vaststellen van de minimuminvoerprijzen in de verbintenissen. Bij het oorspronkelijke onderzoek varieerde het aantal minimuminvoerprijzen dat op basis van deze groepen was vastgesteld van 10 tot 32 per exporteur.

(17)

Bij onderhavig onderzoek werden voor elke groep het assortiment en de prijsverschillen in het oorspronkelijke onderzoektijdvak vergeleken met het assortiment en de prijsverschillen in onderhavig onderzoektijdvak.

(18)

Bij de analyse van deze gegevens bleek dat zich sedert de aanvaarding van de verbintenissen wijzigingen hadden voorgedaan in het assortiment van bepaalde productgroepen. Voor sommige onderzochte ondernemingen waren deze wijzigingen zeer aanzienlijk, in die mate zelfs dat voor sommige groepen de meeste soorten die in het onderzoektijdvak naar de EU waren uitgevoerd niet meer overeenstemden met de soorten die in het oorspronkelijke onderzoektijdvak naar de EU waren uitgevoerd. Soms waren binnen een groep goedkopere producten weggevallen, soms waren binnen een groep nieuwe, kennelijk duurdere producten toegevoegd en soms ging het om een combinatie van beide.

(19)

Bij de analyse bleek ook aan dat het prijsverschil (de bandbreedte van de prijzen) binnen sommige groepen sedert de aanvaarding van de verbintenissen sterk was gewijzigd. Ook bleken de verkooppatronen van de verschillende productgroepen na de aanvaarding van de verbintenissen sterk te zijn gewijzigd. De verkoop leek zich te concentreren in de groepen met een lagere minimumprijs.

(20)

Aangezien de minimuminvoerprijzen en de verbintenissen gebaseerd waren op het assortiment en de prijzen binnen elke groep tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak, is het duidelijk dat de wijzigingen in het assortiment en de prijzen binnen de groepen ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoektijdvak, de daarop afgestemde minimuminvoerprijzen, en dus ook de verbintenissen, ongeschikt hebben gemaakt om de schadelijke gevolgen van de dumping te compenseren.

(21)

Bij het onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de door Polyplex aangeboden verbintenis bleek dat controle op de naleving van een verbintenis door de structuur van die onderneming moeilijk zou zijn, zodat een verbintenis dus geen doeltreffende compenserende maatregel was. Dit probleem vloeit voort uit het feit dat het betrokken product ook wordt vervaardigd door een in een derde land (Thailand) gevestigde, met Polyplex verbonden onderneming; hierdoor is er een risico op kruiscompensatie indien de Thaise onderneming het betrokken product ook naar de EU uitvoert. De controle op de naleving van de aangeboden verbintenis zou te moeilijk zijn om de goede werking van de verbintenis te waarborgen.

D.   CONCLUSIES

(22)

Door de huidige verbintenissen — met minimuminvoerprijzen op basis van productgroepen — beschikken de exporteurs over een ruime mate van bewegingsvrijheid om de technische kenmerken van de producten binnen een bepaalde groep te wijzigen. Het betrokken product heeft talrijke onderscheidende kenmerken die voortdurend veranderen en de verkoopprijzen grotendeels bepalen. Wijzigingen in deze kenmerken zijn dus van grote invloed op de prijzen. Om de groepen homogener te maken, wat fysische kenmerken en prijzen betreft, zouden ze nog verder moeten worden opgesplitst. Dit zou evenwel tot gevolg hebben dat er nog meer groepen komen en toezicht op de naleving van de verbintenissen nog moeilijker wordt, met name omdat het voor de douane moeilijk zou worden om het verschil te zien tussen de verschillende productsoorten en de verschillende groepen waarin zij zijn ingedeeld. Bovendien zou het aantal groepen per onderneming kunnen stijgen met een factor 5 tot 11 vergeleken met het aantal dat in de verbintenissen is vermeld indien, om tot een nauwkeuriger indeling te komen, met meer kenmerken van de verschillende productsoorten rekening wordt gehouden. Momenteel zijn de productsoorten reeds in vele honderden groepen ingedeeld waardoor de verbintenissen onwerkbaar worden. Door de verdere ontwikkeling van de productkenmerken zou dit aantal nog kunnen stijgen.

(23)

Voor bepaalde onderzochte ondernemingen hebben zich sedert de aanvaarding van de verbintenissen geen sterke wijzigingen voorgedaan in het assortiment binnen een bepaalde productgroep. De waarschijnlijke stijging van het aantal productgroepen als gevolg van de verdere opsplitsing van de productgroepen, zoals in overweging 22 vermeld, kan zich evenwel op elk moment voor elke exporteur/producent voordoen.

(24)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat een doeltreffende controle van de verbintenissen slechts mogelijk is indien de productgroepen veel homogener worden wat fysische kenmerken en prijzen betreft. Deze zouden tijdens de gehele geldigheidsduur van de verbintenis stabiel moeten blijven. Uit het onderzoek is gebleken dat dit voor PET-folie niet het geval is.

(25)

Gelet op bovenstaande feiten en overwegingen wordt geoordeeld dat verbintenissen ongeschikt zijn om de schadelijke gevolgen van dumping weg te nemen, daar er zowel wat controle als wat tenuitvoerlegging betreft moeilijkheden en onaanvaardbare risico's zijn. Derhalve zou de Commissie haar aanvaarding van de verbintenissen van de vijf bij dit onderzoek betrokken Indiase exporteurs moeten intrekken.

(26)

Alle betrokkenen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan was besloten de aanvaarding van de verbintenissen in te trekken en werden in de gelegenheid gesteld om hierover opmerkingen te maken.

(27)

Na de mededeling van de bevindingen van de Commissie voerden sommige partijen aan dat er geen moeilijkheden waren bij de controle op of de naleving van de verbintenissen en dat de vorm van de maatregelen dus geen risico’s inhield. Bovendien voerden veel producenten/exporteurs aan dat zij hun verbintenissen niet hadden geschonden. Eén van de betrokken producenten/exporteurs voerde aan dat hoewel in het bericht van inleiding was verwezen naar nieuwe productsoorten, hij geen nieuwe productsoorten naar de EU had uitgevoerd in de periode tussen zijn aanbod van de bestaande verbintenis en onderhavig onderzoektijdvak.

(28)

Wat het technische aspect betreft: gezien het aantal mogelijke productsoorten en de ontwikkeling van nieuwe soorten, is dit product ongeschikt voor verbintenissen omdat iedere ontwikkeling een aanpassing van de minimuminvoerprijzen zou vereisen, hetgeen niet praktisch uitvoerbaar is (zie overweging 22). Er wordt aan herinnerd dat in artikel 8, lid 3, van de basisverordening wordt gesteld dat verbintenissen niet behoeven te worden aanvaard wanneer deze aanvaarding, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, niet uitvoerbaar is. Wat de bewering van de exporteurs betreft dat zij de verbintenissen niet hebben geschonden, wordt erop gewezen dat niet werd beweerd dat er van schending sprake was. Tot intrekking van de aanvaarding van de verbintenissen is besloten omdat bij het onderzoek is gebleken dat wijzigingen in het productassortiment de verbintenissen ondoeltreffend hebben gemaakt en dat toezicht op de naleving van de verbintenissen niet praktisch uitvoerbaar is (zie de overwegingen 18, 19, 20 en 22). Bij het onderzoek is gebleken dat andere soorten dan het assortiment waarop de minimuminvoerprijzen werden gebaseerd nu op grote schaal in de EU worden verkocht in het kader van de verbintenissen en dat het aantal verschillende soorten nog kan toenemen. De marktsituatie waarop de verbintenissen waren gebaseerd stemt dus niet meer met de huidige marktsituatie overeen, wat het productassortiment betreft, waardoor de bij die verbintenissen vastgestelde minimuminvoerprijzen niet meer doeltreffend zijn.

(29)

Het feit dat één producent/exporteur nog geen nieuwe productsoorten naar de EU heeft uitgevoerd, verandert niets aan het feit dat verbintenissen voor het betrokken product ongeschikt zijn gebleken en dat toezicht daarop niet praktisch mogelijk is (zie overweging 28).

(30)

Bovendien hebben sommige producenten/exporteurs verwezen naar artikel 15 van de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst inzake Tarieven en Handel (GATT) 1994 (hierna „de Antidumpingovereenkomst van de WTO” genoemd) waarin wordt gesteld dat ontwikkelde landen ontwikkelingslanden moeten steunen, hetgeen zou betekenen dat zij in de gelegenheid moeten worden gesteld om nieuwe verbintenissen aan te bieden. Zij voerden aan dat de aanvaarding van de verbintenissen was ingetrokken op speculatieve, weinig concrete gronden die in strijd waren met de geest van artikel 15 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO en dat deze intrekking een schending inhield van het evenredigheidsbeginsel.

(31)

Volgens artikel 15 van de Antidumpingovereenkomst van de WTO moeten constructieve oplossingen worden gezocht alvorens antidumpingrechten toe te passen. De bestaande verbintenissen waren een poging om het probleem van dumping op constructieve wijze op te lossen. Er wordt evenwel aan herinnerd dat ingevolge artikel 8, lid 3, van de Antidumpingovereenkomst van de WTO verbintenissen niet behoeven te worden aanvaard indien de autoriteiten oordelen dat deze aanvaarding, bijvoorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, niet uitvoerbaar is. De verbintenissen werden evenwel niet ingetrokken op speculatieve gronden, omdat immers bij het onderzoek was gebleken dat de producten waarvoor de Indiase producenten in het kader van verbintenissen minimuminvoerprijzen hadden aanvaard sterk verschilden van de producten die momenteel naar de EU worden uitgevoerd. De intrekking van de verbintenissen is derhalve niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel, maar is een weloverwogen reactie op ontwikkelingen op de markt waarvoor de Indiase producenten/exporteurs zelf verantwoordelijk zijn.

(32)

De conclusie van het onderzoek naar de vorm van de antidumpingmaatregelen, namelijk dat een verbintenis in dit geval geen passend middel is om de schadelijke gevolgen van de dumping weg te nemen omdat een verbintenis zowel wat controle als wat tenuitvoerlegging betreft moeilijkheden en onaanvaardbare risico's oplevert geldt eveneens voor de compenserende maatregelen. Ook voor deze maatregelen werd vastgesteld dat de structuur van de Polyplex-groep tot moeilijkheden zou leiden bij de controle en de tenuitvoerlegging van de verbintenis. Daarom wordt geoordeeld dat een aanvaarding van de verbintenis praktisch niet mogelijk is in de zin van artikel 8, lid 3, van de basisantisubsidieverordening.

(33)

Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat het onderzoek naar de vorm van de compenserende maatregelen dat beperkt was tot een onderzoek of de door Polyplex aangeboden verbintenis kon worden aanvaard, moet worden beëindigd en dat deze verbintenis niet kan worden aanvaard, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, lid 1, van de basisantisubsidieverordening inzake het aanvaarden van verbintenissen.

(34)

De redenen waarom de verbintenis niet kon worden aanvaard, werd de betrokken onderneming meegedeeld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1)   Artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1676/2001, zoals van kracht op de datum van bekendmaking van deze verordening, wordt geschrapt.

2)   Artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1676/2001, zoals van kracht op de datum van bekendmaking van deze verordening, wordt artikel 1, lid 3.

3)   Artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1676/2001, zoals van kracht op de datum van bekendmaking van deze verordening, wordt geschrapt.

4)   De artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 1676/2001, zoals van kracht op de datum van bekendmaking van deze verordening, worden respectievelijk de artikelen 2 en 3.

Artikel 2

Het tussentijdse onderzoek in verband met Verordening (EG) nr. 2597/1999 wordt beëindigd en de verbintenis wordt niet aanvaard.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 februari 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

U. PLASSNIK


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(3)  PB L 316 van 10.12.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1976/2004 (PB L 342 van 18.11.2004, blz. 8).

(4)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1975/2004 (PB L 342 van 18.11.2004, blz. 1).

(5)  PB L 227 van 23.8.2001, blz. 56.

(6)  PB C 1 van 4.1.2005, blz. 5.

(7)  Zie bladzijde 6 van dit Publicatieblad.

(8)  PB C 306 van 10.12.2004, blz. 2.

(9)  Zie bladzijde 15 van dit Publicatieblad.

(10)  PB C 154 van 28.6.2002, blz. 2.

(11)  PB C 281 van 22.11.2003, blz. 4.


Top