Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006R0052

Verordening (EG) 52/2006 van de Raad van 22 december 2005 tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

PB L 16 van 20.1.2006, p. 184–197 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 18/06/2009; opgeheven door 32009R0492

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2006/52/oj

20.1.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 16/184


VERORDENING (EG) 52/2006 VAN DE RAAD

van 22 december 2005

tot vaststelling, voor 2006, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Oostzee van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (1), en met name op artikel 20,

Gelet op Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (2), en met name op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 moet de Raad, met inachtneming van de beschikbare wetenschappelijke adviezen en met name van het verslag van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij, maatregelen vaststellen waarbij de toegang tot wateren en hulpbronnen en de duurzame uitoefening van visserijactiviteiten worden geregeld.

(2)

Krachtens artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 dient de Raad de vangstmogelijkheden per visserijtak of groep van visserijtakken vast te stellen en deze over de lidstaten te verdelen.

(3)

Voor een efficiënt beheer van deze vangstmogelijkheden moeten bijzondere voorschriften voor de uitoefening van de betrokken visserij worden vastgesteld.

(4)

De beginselen van en bepaalde procedures voor het visserijbeheer moeten door de Gemeenschap worden vastgesteld om de lidstaten in staat te stellen de vaartuigen die onder hun vlag varen, te beheren.

(5)

In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 zijn begripsomschrijvingen vastgesteld die van belang zijn voor de toewijzing van vangstmogelijkheden.

(6)

Overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96 moeten de bestanden waarop de daarin vervatte maatregelen van toepassing zijn, worden omschreven.

(7)

Bij de toepassing van de vangstmogelijkheden moet worden voldaan aan de communautaire wetgeving op dit gebied, en met name aan Verordening (EEG) nr. 1381/87 van de Commissie van 20 mei 1987 inzake uitvoeringsbepalingen met betrekking tot kentekens voor vissersvaartuigen en met betrekking tot documenten aan boord van die vaartuigen (3), Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4), Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (5), Verordening (EG) nr. 2244/2003 van de Commissie van 18 december 2003 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen inzake satellietvolgsystemen (VMS), (6) Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen (7), Verordening (EEG) nr. 3880/91 van de Raad van 17 december 1991 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordwestelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (8), en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont (9),

(8)

Met het oog op de instandhouding van de visbestanden moet een aantal aanvullende technische en controlemaatregelen voor de visserij in het jaar 2006 worden toegepast.

(9)

Om het inkomen van de vissers in de Gemeenschap veilig te stellen, om te vermijden dat hulpbronnen in gevaar worden gebracht en om mogelijke problemen door het verstrijken van Verordening nr. 27/2005 uit de weg te gaan, is het belangrijk dat deze visgronden op 1 januari 2006 worden opengesteld. Gezien de urgentie van deze kwestie moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van zes weken, als bedoeld in punt I.3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

TOEPASSINGSGEBIED EN BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor het jaar 2006 de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee vastgesteld, alsmede de bij de visserij in acht te nemen specifieke voorschriften.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op alle in de Oostzee vissende vissersvaartuigen van de Gemeenschap (hierna „vaartuigen van de Gemeenschap” genoemd) en visservaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd staan in een derde land.

2.   In afwijking van lid 1, is deze verordening niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.

Artikel 3

Begripsomschrijvingen

Naast de begripsomschrijvingen van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2371/2002, wordt in deze verordening verstaan onder:

a)

„de zones van de ICES” (Internationale Raad voor het onderzoek van de zee, International Council for the Exploration of the Sea), de zones afgebakend in Verordening (EEG) nr. 3880/91;

b)

„Oostzee”, ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

c)

„totaal toegestane vangsten (TAC's)”, de hoeveelheid die per bestand per jaar mag worden gevangen;

d)

„quotum”, een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Gemeenschap, aan een lidstaat of aan een derde land.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN EN VISSERIJVOORSCHRIFTEN

Artikel 4

Vangstmogelijkheden en toewijzingen

De vangstmogelijkheden, de verdeling daarvan over de lidstaten en de aanvullende voorwaarden als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EG) nr. 847/96, zijn vastgesteld in bijlage I bij deze verordening.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake toewijzingen

1.   De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig bijlage I aan de lidstaten toegewezen onverminderd:

a)

het ruilen van quota op grond van artikel 20, lid 5, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

b)

nieuwe toewijzingen op grond van artikel 21, lid 4, artikel 23, lid 1, en artikel 32, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2847/93;

c)

het aanvoeren van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96,

d)

het overdragen van hoeveelheden op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96,

e)

verminderingen of kortingen op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 847/96.

2.   Bij inhoudingen op de quota voor overdracht naar 2007 is het bepaalde in artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96, in afwijking van het bepaalde in die verordening, van toepassing op alle bestanden waarvoor een analytische TAC is vastgesteld.

Artikel 6

Voorwaarden voor vangsten en bijvangsten

1.   Vis van bestanden waarvoor vangstmogelijkheden zijn vastgesteld, mag slechts aan boord worden gehouden of aangevoerd mits die vis:

a)

is gevangen met vaartuigen van een lidstaat die een quotum heeft dat niet is opgebruikt, of

b)

deel uitmaakt van een communautair quotum dat niet is opgebruikt, of

c)

samen met andere soorten dan haring of sprot is gevangen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de vangsten niet aan boord of bij aanvoer zijn gesorteerd.

2.   Alle aangevoerde hoeveelheden worden in mindering gebracht op het betrokken quotum, met uitzondering van vangsten bedoeld in lid 1, onder c

3.   Indien het aan een lidstaat toegewezen quotum voor haring is opgebruikt, mogen de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren, in de Gemeenschap zijn geregistreerd en actief zijn in de visserijtak waarvoor het quotum is vastgesteld, geen ongesorteerde vangsten aanvoeren die haring bevatten.

Artikel 7

Beperkingen van de visserij-inspanning

De beperkingen van de visserij-inspanning zijn vastgesteld in bijlage II.

Artikel 8

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied

Overgangsmaatregelen op technisch en controlegebied zijn vastgesteld in bijlage III.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 9

Gegevensoverdracht

Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 gegevens met betrekking tot de aanlanding van hoeveelheden gevangen vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in bijlage I bij deze verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2006.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 december 2005

Voor de Raad

De voorzitter

B. BRADSHAW


(1)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(2)  PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3.

(3)  PB L 132 van 21.5.1987, blz. 9.

(4)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

(5)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(6)  PB L 333 van 20.12.2003, blz. 17.

(7)  PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

(8)  PB L 365 van 31.12.1991, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 448/2005 van de Commissie (PB L 74 van 19.3.2005, blz. 5).

(9)  PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).


BIJLAGE I

Toegestane aanvoer en in acht te nemen voorschriften voor het meerjarenbeheer van de vangstmogelijkheden per soort en per gebied voor vaartuigen van de Gemeenschap in gebieden met vangstbeperkingen

Onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) per bestand, de verdeling daarvan onder de lidstaten en de in acht te nemen voorschriften voor het meerjarenbeheer van de quota.

Soort:

Haring

Clupea harengus

Zone:

Deelsectoren 30-31

HER/3D30.; HER/3D31.

Finland

75 099

 

Zweden

16 501

 

EG

91 600

 

TAC

91 600

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Zone:

Deelsectoren 22-24

HER/3B23.; HER/3C22.; HER/3D24.

Denemarken

6 658

 

Duitsland

26 207

 

Finland

3

 

Polen

6 181

 

Zweden

8 451

 

EG

47 500

 

TAC

47 500

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Zone:

Deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

HER/3D25.; HER/3D26.; HER/3D27.; HER/3D28.; HER/3D29.; HER/3D32.

Denemarken

2 548

 

Duitsland

676

 

Estland

13 015

 

Finland

25 404

 

Letland

3 212

 

Litouwen

3 382

 

Polen

28 861

 

Zweden

38 744

 

EG

115 842

 

TAC

128 000

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Haring

Clupea harengus

Zone:

Deelsector 28.1

HER/03D.RG

Estland

18 472

 

Letland

21 528

 

EG

40 000

 

TAC

40 000

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone:

Deelsectoren 25-32 (EG-wateren)

COD/3D25.; COD/3D26.; COD/3D27.; COD/3D28.; COD/3D29.; COD/3D30.; COD/3D31.; COD/3D32.

Denemarken

10 415

 

Duitsland

4 143

 

Estland

1 015

 

Finland

797

 

Letland

3 873

 

Litouwen

2 551

 

Polen

11 993

 

Zweden

10 552

 

EG

45 339

 

TAC

49 220

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Zone:

Deelsectoren 22-24 (EG-wateren)

COD/3B23.; COD/3C22.; COD/3D24.

Denemarken

12 395

 

Duitsland

6 061

 

Estland

275

 

Finland

244

 

Letland

1 026

 

Litouwen

665

 

Polen

3 317

 

Zweden

4 417

 

EG

28 400

 

TAC

28 400

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Schol

Pleuronectes platessa

Zone:

IIIbcd (EG-wateren)

PLE/3B23.; PLE/3C22.; PLE/3D24.; PLE/3D25.; PLE/3D26.; PLE/3D27.; PLE/3D28.; PLE/3D29.; PLE/3D30.; PLE/3D31.; PLE/3D32

Denemarken

2 698

 

Duitsland

300

 

Zweden

203

 

Polen

565

 

EG

3 766

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone:

IIIbcd (EG-wateren) met uitzondering van deelsector 32

SAL/3B23.; SAL/3C22.; SAL/3D24.; SAL/3D25.; SAL/3D26.; SAL/3D27.; SAL/3D28.; SAL/3D29.; SAL/3D30.; SAL/3D31.

Denemarken

93 512 (1)

 

Duitsland

10 404 (1)

 

Estland

9 504 (1)

 

Finland

116 603 (1)

 

Letland

59 478 (1)

 

Litouwen

6 992 (1)

 

Polen

28 368 (1)

 

Zweden

126 399 (1)

 

EG

451 260 (1)

 

TAC

460 000 (1)

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Atlantische zalm

Salmo salar

Zone:

Deelsector 32

SAL/3D32.

Estland

1 581 (2)

 

Finland

13 838 (2)

 

EG

15 419 (2)

 

TAC

17 000 (2)

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Zone:

IIIbcd (EG-wateren)

SPR/3B23.; SPR/3C22.; SPR/3D24.; SPR/3D25.; SPR/3D26.; SPR/3D27.; SPR/3D28.; SPR/3D29.; SPR/3D30.; SPR/3D31.; SPR/3D32.

Denemarken

41 512

 

Duitsland

26 299

 

Estland

48 204

 

Finland

21 730

 

Letland

58 219

 

Litouwen

21 060

 

Polen

123 552

 

Zweden

80 250

 

EG

420 826

 

TAC

468 000

Analytische TAC.Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.Artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing.


(1)  Aantal stuks.

(2)  Aantal stuks.


BIJLAGE II

BEPERKINGEN VAN DE VISSERIJ-INSPANNING

1.

De visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met de geankerde beug is verboden:

a)

van 15 maart tot en met 14 mei in deelsectoren 22-24, en

b)

van 15 juni tot en met 14 september in deelsectoren 25-27.

2.

Voor vaartuigen die hun vlag voeren, zorgen de lidstaten ervoor dat de visserij met trawls, zegennetten of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, dan wel met de geankerde beug verboden is gedurende:

a)

30 kalenderdagen buiten de periode van 15 maart tot en met 14 mei in deelsectoren 22-24, en

b)

27 kalenderdagen buiten de periode van 15 juni tot en met 14 september in deelsectoren 25-27.

3.

Op verzoek van de Commissie verstrekken de lidstaten een beschrijving van het systeem dat wordt toegepast om te waarborgen dat punt 2 wordt nageleefd.

4.

In afwijking van de punten 1 en 2 is het communautaire vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 m toegestaan ten hoogste 10 % kabeljauw levend gewicht aan boord te houden en aan te voeren bij de visserij met kieuwnetten, warnetten en/of schakelnetten met een maaswijdte van 110 mm of meer.


BIJLAGE III

OVERGANGSMAATREGELEN OP TECHNISCH EN CONTROLEGEBIED

1.

Beperkingen voor de visserij

1.1.

Van 1 mei tot en met 31 oktober is iedere vorm van visserij verboden in het gebied dat wordt ingesloten door loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden; metingen gebeuren volgens de WGS84-norm:

Gebied 1:

55o45'NB, 15o30'OL

55o45'NB, 16o30'OL

55o00'NB, 16o30'OL

55o00'NB, 16o00'OL

55o15'NB, 16o00'OL

55o15'NB, 15o30'OL

55o45'NB, 15o30'OL

Gebied 2:

55o00'NB, 19o14'OL

54o48'NB, 19o20'OL

54o45'NB, 19o19'OL

54o45'NB, 18o55'OL

55o00'NB, 19o14'OL

Gebied 3:

56o13'NB, 18o27'OL

56o13'NB, 19o31'OL

55o59'NB, 19o13'OL

56o03'NB, 19o06'OL

56o00'NB, 18o51'OL

55o47'NB, 18o57'OL

55o30'NB, 18o34'OL

56o13'NB, 18o27'OL

1.2.

In afwijking van punt 1.1 is de visserij met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer, dan wel met beug, toegestaan. Bij visserij met beug mag geen kabeljauw aan boord worden gehouden.

2.

Toezicht, inspectie en bewaking in verband met het herstel van de kabeljauwbestanden in de Oostzee

2.1.

Speciale visdocumenten voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee

2.1.1.

In afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten (1), moeten alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 meter die vistuig aan boord hebben of gebruiken dat conform Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad, gebruikt mag worden voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee en de Sont, een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee aan boord hebben.

2.1.2.

Lidstaten mogen alleen een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij als bedoeld in punt 2.1.1 afgeven aan communautaire vissersvaartuigen die voor 2005 beschikken over een speciaal visdocument voor de visserij op kabeljauw in de Oostzee als omschreven in punt 6.2.1 van bijlage III van Verordening (EG) Nr. 27/2005 van de Raad van 22 december 2004 tot vaststelling, voor 2005, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Gemeenschap en, voor vaartuigen van de Gemeenschap, in andere wateren met vangstbeperkingen van toepassing zijn, en tot vaststelling van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (2). Lidstaten mogen echter ook speciale visdocumenten afgeven voor de visserij op kabeljauw aan communautaire vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, en niet beschikken over een speciaal visdocument voor 2005, mits de lidstaat ervoor zorgt dat een gelijkwaardig vermogen, in kilowatt gemeten, niet wordt gebruikt voor vissen in de Oostzee met vistuig als bedoeld in punt 2.1.1.

2.1.3.

Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die beschikken over een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten aan de Oostzee.

2.1.4.

De kapitein, of zijn gemachtigde vertegenwoordiger, van een communautair vissersvaartuig waaraan een lidstaat een speciaal visdocument voor de kabeljauwvisserij in de Oostzee heeft afgegeven, moet een kopie van dit document aan boord houden.

2.2.

Logboeken

In afwijking van artikel 6, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (3), houden de kapiteins van alle communautaire vissersvaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 meter een logboek van hun activiteiten bij overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Verordening.

2.3.

Toegestane afwijking

In afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2807/83 van de Commissie van 22 september 1983 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de registratie van gegevens over de visvangst van de lidstaten (4) is de toegestane afwijking bij de raming van hoeveelheden vis aan boord in kilogrammen, gelijk aan 8 % ten opzichte van de logboekgegevens.

Voor vangsten die ongesorteerd worden aangevoerd, is de toegestane afwijking bij de raming van hoeveelheden vis gelijk aan 8 % van de totale aangevoerde hoeveelheid.

2.4

Voorafgaande kennisgeving

2.4.1.

Vissersvaartuigen die in deelsectoren 22-24 (gebied A) of deelsectoren 25‐32 (gebied B) van de communautaire wateren vissen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

beginnen te vissen in gebied A of gebied B met minder dan 100 kg kabeljauw aan boord;

b)

indien het vaartuig bij het verlaten van gebied A of gebied B meer dan 300 kg kabeljauw aan boord heeft, dan meldt de kapitein van het vaartuig, in afwijking van artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93, de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat een uur voordat het vaartuig het gebied verlaat

i)

het tijdstip en de positie van het vaartuig bij het verlaten van het gebied

ii)

de hoeveelheden in levend gewicht per soort voor de gehele aan boord gehouden vangst,

iii)

de aanvoerplaats en vermoedelijke tijd van aankomst.

c)

wanneer het vaartuig na afloop van het vissen meer dan 100 kg kabeljauw aan boord heeft,

i)

vaart het rechtstreeks de haven binnen in het gebied waarin het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land, of

ii)

vaart het rechtstreeks de haven binnen buiten het gebied waarin het heeft gevist, en brengt het daar de vis aan land. Bij het verlaten van het gebied waarin het heeft gevist moeten de netten met inachtneming van de volgende voorwaarden zo zijn opgeborgen dat ze niet onmiddellijk kunnen worden gebruikt:

netten, gewichten en soortgelijk tuig moeten worden losgemaakt van de borden en van de trek- of sleepkabels en trek- of sleeptouwen;

netten die zich boven of op het dek bevinden, moeten stevig worden vastgemaakt aan de bovenbouw.

d)

De in punt b) bedoelde vaartuigen mogen niet beginnen met lossen voordat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven.

2.4.2.

Punt 2.4.1. is niet van toepassing op vaartuigen die overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 5 en 6 van Verordening (EG) nr. 2244/2003 uitgerust zijn met een satellietvolgsysteem voor vissersvaartuigen. Deze vaartuigen geven evenwel dagelijks hun vangstaangifte door aan het visserijcontrolecentrum van de vlaggelidstaat, waarin door artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 2847/93is voorzien, voor opneming van de gegevens in de geautomatiseerde gegevensbank van genoemd centrum.

2.5.

Aangewezen havens

2.5.1.

Wanneer een vaartuig een hoeveelheid kabeljauw van meer dan 750 kg levend gewicht aan boord heeft, mag deze kabeljauw uitsluitend in een van de daartoe aangewezen havens worden aangevoerd.

2.5.2.

Elke lidstaat mag de havens aanwijzen waar hoeveelheden kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 750 kg levend gewicht mogen worden aangevoerd.

2.5.3.

Uiterlijk 15 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening dient iedere lidstaat die een lijst van aangewezen havens heeft opgesteld, die lijst bij te werken en via zijn website beschikbaar te stellen voor de Commissie en de overige lidstaten aan de Oostzee. Deze lijst bevat alle nodige contactgegevens voor het mededelen van logboeken en aanvoeraangiften bij aanlanding in die lidstaat.

2.6.

Weging van kabeljauw bij eerste aanlanding

2.6.1.

De bevoegde autoriteiten van een lidstaat eisen dat hoeveelheden kabeljauw die in de Oostzee zijn gevangen en voor het eerst worden aangeland in de betrokken lidstaat, in aanwezigheid van controleurs worden gewogen voordat ze vanuit de haven van eerste aanlanding worden vervoerd.

2.6.2.

Iedere lidstaat stelt specifieke streefwaarden voor inspectie vast. Deze streefwaarden moeten periodiek worden herzien na analyse van de behaalde resultaten. Streefwaarden voor inspectie moeten geleidelijk worden aangepast totdat de in aanhangsel 1 beoogde streefwaarden zijn bereikt.

2.7.

VMS-berichten

2.7.1.

Iedere lidstaat dient de volgende, overeenkomstig artikel 8, artikel 10, lid 1, en artikel 11, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2244/2003, ontvangen gegevens in computerleesbare vorm op te slaan:

a)

alle gegevens betreffende het binnenvaren en verlaten van een haven;

b)

alle gegevens betreffende het binnenvaren en verlaten van maritieme gebieden waar speciale voorschriften gelden voor de toegang tot de wateren en de bestanden.

2.7.2.

De lidstaten controleren de indiening van logboeken en de in de logboeken geregistreerde gegevens aan de hand van VMS-gegevens. Dergelijke kruiscontroles worden bewaard en op verzoek beschikbaar gesteld aan de Commissie.

2.8.

Verbod op doorvoer en overladen

2.8.1.

Doorvoer in gebieden die zijn gesloten voor de visserij op kabeljauw is verboden tenzij het vistuig aan boord is vastgesjord en opgeborgen is overeenkomstig de voorwaarden van artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

2.8.2.

Het overladen van kabeljauw is verboden.

2.9.

Vervoer van kabeljauw uit de Oostzee

In afwijking van artikel 13, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93 moet iedere hoeveelheid kabeljauw uit de Oostzee van meer dan 50 kg bij vervoer door communautaire vaartuigen met een lengte over alles gelijk aan of groter dan 8 meter, vergezeld gaan van een aanvoeraangifte als bedoeld in artikel 8, lid 1, van die verordening.

2.10.

Gezamenlijk toezicht en uitwisseling van inspecteurs

2.10.1.

De lidstaten ondernemen gezamenlijk inspectie- en toezichtactiviteiten en stellen daartoe operationele procedures vast.

2.10.2.

Lidstaten die gezamenlijk inspectie- en toezichtactiviteiten ondernemen zorgen ervoor dat inspecteurs uit alle deelnemende lidstaten worden uitgenodigd om ten minste aan deze activiteiten deel te nemen.

2.10.3.

Inspecteurs van de Commissie mogen aan deze gezamenlijke inspectie- en toezichtactiviteiten deelnemen.

2.10.4.

Vóór 31 januari 2006 belegt de Commissie een vergadering van de voor inspectie bevoegde nationale autoriteiten om het gezamenlijke inspectie- en toezichtprogramma voor 2006 te coördineren.

2.11.

Nationale controleprogramma’s

2.11.1.

Iedere betrokken lidstaat stelt een nationaal controleprogramma in de Oostzee vast overeenkomstig aanhangsel 2.

2.11.2.

Vóór 31 januari 2006 stellen de betrokken lidstaten het in punt 2.11.1 bedoelde nationale controleprogramma, samen met een tijdschema voor de uitvoering, op hun officiële website beschikbaar voor de Commissie en andere lidstaten aan de Oostzee.

2.11.3.

De Commissie belegt een vergadering van het Comité voor de visserij en de aquacultuur voor het evalueren van de naleving en resultaten van het nationaal actieprogramma voor controle van de kabeljauwvisserij in de Oostzee.

3.

Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

3.1.

Het is verboden de volgende vissoorten aan boord te houden die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd:

Soort

Geografisch gebied

Periode

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 26 t/m 28, 29 bezuiden 59o30' N

Deelsector 32

15 februari tot en met 15 mei

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 25 t/m 26, 28 bezuiden 58o30' N

1 juni tot en met 31 juli

3.2.

In afwijking van punt 3.1. mogen bij de visserij met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer of met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer, bijvangsten van bot en tarbot aan boord worden gehouden en aangevoerd tot maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangst die aan boord wordt gehouden en aangevoerd in de in dat punt vermelde verboden perioden


(1)  PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

(2)  PB L 12 van 14.01.2005, blz. 1. Verordening zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) 1836/2005 (PB L 311 van 26.11.2005, blz. 1)

(3)  PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 768/2005 (PB L 128 van 21.5.2005, blz. 1).

(4)  PB L 276 van 10.10.1983, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1804/2005 (PB L 290 van 4.11.2005, blz. 10).

Aanhangsel 1 van bijlage III

Gemeenschappelijke regels voor nationale controleprogramma's

Doelstelling

1.

Iedere lidstaat stelt specifieke streefwaarden voor inspectie vast overeenkomstig de doelstellingen van dit aanhangsel.

Strategie

2.

Inspectie en bewaking van visserijactiviteiten moeten vooral worden gericht op vaartuigen waarvan mag worden aangenomen dat zij kabeljauw vangen. Om de doeltreffendheid van de inspectie- en bewakingsactiviteiten te controleren vinden als aanvullend mechanisme voor kruiscontroles steekproefsgewijze inspecties bij het vervoer en de verkoop van kabeljauw plaats.

Prioriteiten

3.

Per type vistuig wordt de inspectie-intensiteit bepaald op basis van de geldende vangstmogelijkheden voor de vloten. Om die reden dient iedere lidstaat specifieke prioriteiten te bepalen.

Beoogde streefwaarden

4.

Uiterlijk een maand na de datum van inwerkingtreding van deze verordening leggen de lidstaten hun inspectieschema's ten uitvoer met het oog op het bereiken van onderstaande streefwaarden:

a)

Aantal inspecties in de haven

In de regel moet worden beoogd 20 % van het gewicht van de totale aanvoer van kabeljauw van alle plaatsen van aanvoer te inspecteren.

Alternatieve mogelijkheid

i)

Er moet zo vaak worden geïnspecteerd als nodig is om per periode van drie maanden minstens éénmaal een aantal communautaire vaartuigen te inspecteren waarvan de vangst overeenkomt met minimaal 20 % van het gewicht van de totale aanvoer van kabeljauw.

ii)

Daartoe kan een willekeurige steekproef worden getrokken of een geschikt steekproefplan worden gebruikt waarmee ten minste hetzelfde nauwkeurigheidsniveau wordt bereikt.

b)

Aantal inspecties bij de afzet

Van de totale hoeveelheid kabeljauw die op veilingen te koop wordt aangeboden, moet 5 % worden geïnspecteerd.

c)

Aantal inspecties op zee

Deze streefwaarde is flexibel en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteiten in ieder gebied. De streefwaarden voor inspecties op zee moeten worden uitgedrukt in het aantal dagen patrouille op zee in het beheersgebied voor kabeljauw, indien mogelijk met een afzonderlijke streefwaarde voor het aantal dagen patrouille in specifieke gebieden.

d)

Aantal inspecties vanuit de lucht

Deze streefwaarde is flexibel en moet worden vastgesteld na een gedetailleerde analyse van de visserijactiviteiten in ieder gebied, rekening houdend met de middelen waarover de lidstaat beschikt.

Aanhangsel 2 van bijlage III

Inhoud van de nationale controleprogramma's

In de nationale controleprogramma's dient onder andere het volgende worden vastgelegd:

1.   CONTROLEMIDDELEN

Personele middelen

1.1.

De aantallen inspecteurs die aan de wal en op zee worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Technische middelen

1.2.

De aantallen patrouillevaartuigen en vliegtuigen die worden ingezet, alsmede de periodes en gebieden waarin zij worden ingezet.

Financiële middelen

1.3.

De begrotingsmiddelen die worden toegewezen voor de inzet van personele middelen, patrouillevaartuigen en vliegtuigen.

2.   AANGEWEZEN HAVENS

2.1. Waar dienstig, een lijst van aangewezen havens voor de aanvoer van kabeljauw overeenkomstig punt 2.5.3 van bijlage III.

3.   VOORAFGAANDE KENNISGEVING

3.1. Beschrijving van de systemen die worden toegepast voor de handhaving van de bepalingen van punt 2.4 van bijlage III.

4.   CONTROLE VAN DE AANVOER

Omschrijving van de voorzieningen en systemen die worden toegepast voor de handhaving van de bepalingen van punt 2.3, 2.5 en 2.6 van bijlage III.

5.   INSPECTIEPROCEDURES

5.1. In de nationale controleprogramma's worden de procedures vastgelegd die moeten worden gevolgd:

a)

bij het uitvoeren van inspecties aan de wal en op zee;

b)

bij de communicatie met de bevoegde autoriteiten die door andere lidstaten zijn belast met het nationale controleprogramma voor kabeljauw;

c)

bij het gezamenlijk toezicht en de uitwisseling van inspecteurs, met inbegrip van een specificatie van de bevoegdheden van inspecteurs bij activiteiten in wateren van andere lidstaten.


Top