Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0713

    2006/713/EG: Besluit van de Commissie van 20 oktober 2006 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r's uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan

    PB L 293 van 24.10.2006, p. 7–14 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/713/oj

    24.10.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 293/7


    BESLUIT VAN DE COMMISSIE

    van 20 oktober 2006

    tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r's uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan

    (2006/713/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

    Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Inleiding

    (1)

    Op 6 augustus 2005 heeft de Commissie met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende dvd+/-r’s uit de Volksrepubliek China („VRC”), Hongkong en Taiwan („de betrokken landen”).

    (2)

    De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 24 juni 2005 is ingediend door CECMA („de indiener van de klacht”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel — in dit geval meer dan 60 % — van de totale productie van dvd+/-r’s in de Gemeenschap. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal om aan te tonen dat dvd+/-r’s met dumping werden ingevoerd en dat hierdoor aanmerkelijke schade was ontstaan, werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

    2.   Partijen bij de procedure

    (3)

    De Commissie heeft de volgende partijen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld: de indiener van de klacht, de klagende producenten, andere bekende producenten in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de importeurs, distributeurs, detailhandelaren en consumentenorganisaties die als belanghebbenden bekend zijn, en de vertegenwoordigers van de betrokken landen.

    (4)

    Om de producenten/exporteurs in de VRC in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de betrokken producenten/exporteurs en alle andere bedrijven die zich binnen de in het bericht van inleiding vastgestelde termijnen bekend hebben gemaakt, de desbetreffende formulieren toegezonden. Vijftien ondernemingen vroegen overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening om een behandeling als marktgerichte onderneming of, mocht het onderzoek uitwijzen dat zij niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldeden, om een individuele behandeling.

    (5)

    De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar alle betrokken partijen, met inbegrip van alle klagende producenten, alle andere bekende producenten in de Gemeenschap, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, alsmede de importeurs, detailhandelaren en distributeurs. Er werden ook vragenlijsten gezonden naar de producenten/exporteurs in Japan, dat als vervanger van Taiwan werd beschouwd als mogelijk referentieland voor het bepalen van een normale waarde voor producenten/exporteurs in de VRC die niet als marktgerichte onderneming zouden worden behandeld. De verandering van mogelijk referentieland kwam er na bezwaren van belanghebbenden, hoofdzakelijk over het feit dat grote Taiwanese exporteurs van een verwant en in zekere mate substitueerbaar product zich vroeger aan dumping schuldig bleken te hebben gemaakt. Er werden antwoorden ontvangen van tweeëntwintig producenten/exporteurs in de betrokken landen, alle klagende producenten, één andere producent in de Gemeenschap, acht niet-verbonden importeurs, één distributeur en zeven kleinhandelaren (waarvan één tegelijk groot- en kleinhandelaar).

    (6)

    Wegens het grote aantal antwoorden uit de VRC (negen groepen ondernemingen) en Taiwan (elf ondernemingen) werden voor deze twee landen steekproeven genomen, zoals in het bericht van inleiding werd aangekondigd. Overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening werd de samenstelling van de steekproef gebaseerd op het grootste representatieve exportvolume dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De geselecteerde steekproeven bestonden respectievelijk uit vier Chinese producenten/exporteurs, die 79 % van het exportvolume van de Chinese medewerkende partijen vertegenwoordigden, en vijf Taiwanese producenten/exporteurs, die 97 % van het exportvolume van de Taiwanese medewerkende partijen vertegenwoordigden. Overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening werd overleg gepleegd met de Chinese en de Taiwanese autoriteiten, die tegen deze keuze geen bezwaar hebben gemaakt. Voor Hongkong was geen steekproef nodig.

    (7)

    De Commissie heeft alle nodige gegevens ingewonnen en geverifieerd om na te gaan of er sprake is van dumping, welke schade is veroorzaakt en wat het belang van de Gemeenschap is. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:

    a)

    Producenten in de Gemeenschap:

    Computer Support Italcard s.r.l. (Milaan, Italië),

    Manufacturing Advanced Media (Mulhouse, Frankrijk),

    TDK Recording Media Europe (Luxemburg),

    Sony DADC (Salzburg, Oostenrijk);

    b)

    Producenten/exporteurs in Hongkong:

    UME Disc Ltd,

    China Shing Manufacturing,

    MDA Technology Ltd,

    Giant Base Technology Ltd,

    Pop Hero Holdings Ltd,

    Wealth Fair Investment Ltd;

    c)

    Producenten/exporteurs in Taiwan:

    Prodisc Technology, Inc (Taipei, Taiwan),

    Daxon Technology (Taipei, Taiwan);

    d)

    Niet-verbonden importeurs en distributeurs:

    Verbatim Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk),

    Maxell Europe Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk),

    Philips Recordable Media (Wiesbaden, Duitsland),

    Sony France S.A. (Parijs, Frankrijk),

    Ingram Micro Distribution GmbH (München, Duitsland),

    SK Kassetten GmbH & Co KG (Neuenrade, Duitsland),

    Intenso GmbH (Vechta, Duitsland),

    Emtec International S.p.a. (Parijs, Frankrijk);

    e)

    Groothandelaar/kleinhandelaar:

    Metro Group Buying GmbH;

    f)

    Kleinhandelaren:

    Carrefour Marchandises Internationales (Parijs, Frankrijk),

    El Corte Inglés S.A. (Madrid, Spanje),

    FNAC S.A. (Parijs, Frankrijk);

    g)

    Producent in het referentieland:

    Taiyo Yuden (Takasaki, Japan).

    (8)

    Er wordt aan herinnerd dat in het lopende onderzoek geen voorlopige maatregelen werden genomen. Alle partijen werden in kennis gesteld van de feiten en overwegingen op grond waarvan het besluit werd genomen om geen voorlopige maatregelen te nemen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

    (9)

    Sommige belanghebbenden hebben schriftelijk opmerkingen ingediend. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft verder alle informatie verzameld en geverifieerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

    3.   Onderzoektijdvak

    (10)

    Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2004 tot 30 juni 2005 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

    4.   Betrokken product en soortgelijk product

    4.1.   Betrokken product

    (11)

    Bij het betrokken product gaat het om dvd+/-r’s (recordable digital versatile discs) die doorgaans onder GN-code ex 8523 90 30 (GN-code sinds 1 januari 2006) worden aangegeven, uit de VRC, Hongkong en Taiwan. Onder deze code vallen producten met een opnamecapaciteit van meer dan 900 megabyte, maar niet meer dan 18 gigabyte, behalve wisbare producten. De GN-code wordt slechts ter informatie vermeld. Het betrokken product valt onder de industrie van de opnamemedia.

    (12)

    Een dvd-r is een optisch opslagmedium voor digitale gegevens dat bestaat uit een schijfje polycarbonaat met een laag „dye” (kleurstof). Dvd+/-r’s bestaan gewoonlijk uit twee 0,6 mm dikke substraten van polycarbonaat met een diameter van maximaal 120 mm die op elkaar worden gelijmd. Hoewel de opname op dergelijke schijfjes in verschillende stappen kan gebeuren, kan de opgenomen informatie niet worden gewist. Het is een optisch opslagmedium voor digitale gegevens, muziek en video. De opname gebeurt door de dye-laag (opnamelaag) bloot te stellen aan een infraroodlaserstraal in een dvd-r-recorder.

    (13)

    Er zijn twee verschillende standaarden voor dvd’s, namelijk dvd min r („dvd-r”) en dvd plus r („dvd+r”). Afhankelijk van de groepen ondernemingen die oorspronkelijk de verschillende standaarden ontwikkelden, ondersteunden de producenten traditioneel ofwel de productie van dvd+r, ofwel van dvd-r. (Dvd-r is bijvoorbeeld een productstandaard die werd ondersteund door een groep met de naam „DVD Forum”, waartoe onder andere de Japanse producent Panasonic behoorde.) Momenteel worden door de meeste producenten producten volgens beide standaarden vervaardigd en in de handel gebracht en kunnen zowel dvd-r’s als dvd+r’s op bijna alle dvd-spelers worden afgespeeld.

    (14)

    Dvd+/-r’s kunnen worden onderscheiden volgens het uiterlijk, het type opgeslagen gegevens, de opslagcapaciteit, de reflecterende metaallaag en het al of niet bedrukt zijn van de dvd+/-r. Bovendien zijn er verschillende opnamesnelheden voor dvd+/-r’s, zoals 4×, 8×, 16× of nog hoger.

    (15)

    Het product wordt in verschillende hoeveelheden verkocht. Dvd+/-r’s worden in verschillende typen verpakkingen in de handel gebracht: de zogenaamde „slim jewel cases” met 1 dvd+/-r, de zogenaamde „cake boxes” met 10 tot 100 dvd+/-r’s, de zogenaamde „shrink-wrapped spindles” (spindels in krimpfolie) met 10 tot 100 dvd+/-r’s, en enveloppen met dvd+/-r’s verpakt in cellofaan, kartonnen dozen, enz.

    (16)

    De bruikbare capaciteit voor enkellaagse dvd+/-r’s is 4,7 gigabyte, terwijl de dubbelzijdige dvd+/-r's met 9,4 gigabyte over een dubbel zo grote opslagcapaciteit beschikken.

    (17)

    Hoewel de kwaliteit van de verschillende verkochte typen dvd+/-r’s uiteenloopt, heeft dit geen significante verschillen in de fundamentele fysieke en technische kenmerken van de verschillende typen en standaarden tot gevolg. Bovendien heeft het onderzoek uitgewezen dat het eindgebruik voor alle dvd+/-r’s hetzelfde is. Daarom worden zij voor dit onderzoek als één product beschouwd.

    4.2.   Soortgelijk product

    (18)

    Uit het onderzoek is gebleken dat er geen verschillen waren in de fundamentele fysieke en technische kenmerken en gebruiksdoeleinden tussen het betrokken product en de dvd+/-r’s die

    op de binnenlandse markt van de betrokken landen worden geproduceerd en verkocht;

    door de klagende producenten en andere producenten in de Gemeenschap worden geproduceerd en op de communautaire markt verkocht;

    op de binnenlandse markt van het referentieland (Japan) voor het bepalen van de normale waarde met betrekking tot invoer uit de VRC worden geproduceerd en verkocht.

    (19)

    Derhalve wordt geconcludeerd dat alle typen dvd+/-r’s één product vormen en als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening worden beschouwd.

    B.   DUMPING, SCHADE EN OORZAKELIJK VERBAND

    (20)

    Het onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van dumping en dat daardoor schade is berokkend. Gezien de hierna geformuleerde conclusies is het echter niet nodig deze bevindingen te detailleren.

    C.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    5.   Algemene opmerkingen

    (21)

    Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd nagegaan of er ondanks de conclusie in verband met schadelijke dumping dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap is in dit bijzondere geval antidumpingmaatregelen in te stellen. De waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle betrokken partijen werden onderzocht.

    (22)

    Voor de definitie van communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap zijn de criteria van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening toegepast.

    (23)

    In dit geval worden de volgende verbonden ondernemingen als de bedrijfstak van de Gemeenschap beschouwd:

    Computer Support Italcard s.r.l. („CSI”);

    Manufacturing Advanced Media („MAME”).

    (24)

    In de klacht werd nog een onderneming als klagende onderneming vermeld. Er is echter geconstateerd dat voor deze onderneming, vergeleken met de totale productie, een groot deel van de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen tijdens het onderzoektijdvak heeft plaatsgevonden. Deze invoer was over een lange periode gespreid. Bovendien werd geconstateerd dat deze onderneming haar kernactiviteiten buiten de Gemeenschap heeft. Daarom is deze onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (25)

    Bovendien heeft nog een producent volledig meegewerkt. Er is echter geconstateerd dat ook voor deze onderneming, vergeleken met de totale productie, een groot deel van de invoer van het betrokken product uit de betrokken landen tijdens het onderzoektijdvak heeft plaatsgevonden. Deze invoer was over een lange periode gespreid. Zoals in overweging 24 wordt beschreven, heeft ook deze onderneming, als deel van een ondernemingengroep, haar kernactiviteiten buiten de Gemeenschap. Daarom is ook deze onderneming overeenkomstig artikel 4, lid 1, onder a), van de basisverordening uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (26)

    Ten slotte werd, naar aanleiding van de liquidatie van een van de twee overblijvende ondernemingen na afloop van het onderzoektijdvak, overwogen of deze onderneming moest worden uitgesloten van de definitie van bedrijfstak van de Gemeenschap. Gezien de hierna getrokken conclusies werd het echter niet nodig geacht daarover een besluit te nemen.

    (27)

    Bijgevolg vormen alleen CSI en MAME, waarvan de gezamenlijke productie 88 % van de geraamde totale communautaire productie uitmaakt, de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening.

    6.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap, niet-verbonden importeurs, gebruikers en consumenten

    (28)

    Uit informatie van de belanghebbenden blijkt dat het totale verbruik in de Gemeenschap en de marktaandelen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt hebben ontwikkeld:

    EU-verbruik

    Duizenden eenheden

    2002

    2003

    2004

    Onderzoektijdvak

    Totaal EU-verbruik

    10 570

    602 390

    1 575 562

    1 687 509

    Index (2002 = 100)

    100

    5 700

    14 906

    15 965

    Het totale EU-verbruik van het betrokken product is enorm gestegen, met bijna 16 000 procentpunt.

    Marktaandelen op de communautaire markt

     

    2002

    2003

    2004

    Onderzoektijdvak

    Bedrijfstak van de Gemeenschap

    0 %

    0,4 %

    0,6 %

    0,8 %

    Medewerkende producenten uitgesloten van de definitie van communautaire productie (zie overwegingen 24 en 25 hierboven)

    6,3 %

    1,0 %

    3,1 %

    5,1 %

    Overige, niet-medewerkende producenten in de Gemeenschap die nog steeds actief zijn (raming)

    0 %

    0,5 %

    0,2 %

    0,2 %

    Invoer uit de betrokken landen

    93,7 %

    87,6 %

    89,0 %

    86,1 %

    Invoer uit andere derde landen

    0 %

    10,5 %

    7,1 %

    7,8 %

    (29)

    Uit de bovenvermelde gegevens blijkt dat het aandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de communautaire markt van 0 % in 2000 is gestegen tot slechts 0,8 % in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van de invoer uit de betrokken landen is in de beoordelingsperiode gedaald, maar bedroeg in het onderzoektijdvak toch nog steeds ca. 87 %. Hun verlies van marktaandeel kwam ruwweg overeen met de toename van de invoer uit andere derde landen.

    (30)

    De indiener van de klacht voerde aan dat sommige van de niet-medewerkende producenten die hun productie tijdens of na afloop van het onderzoektijdvak hebben gestaakt, hun productie zouden kunnen hervatten als maatregelen zouden worden genomen. Aangezien echter geen direct door deze niet-medewerkende producenten verstrekte informatie beschikbaar is, noch ander bewijsmateriaal tot staving van deze bewering, moet dit argument worden verworpen. Voorts wordt opgemerkt dat, ook al zouden deze ondernemingen hun productie hervatten, deze naar alle waarschijnlijkheid niet heel veel zou voorstellen in vergelijking met de zeer aanzienlijke hoeveelheden uit de betrokken landen.

    (31)

    Bovendien blijkt uit het bovenstaande duidelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap vrij laat is begonnen met zijn productie van dvd+/-r’s vergeleken met de exporteurs in de betrokken landen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat het instellen van maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zou stellen zijn prijzen tot een voldoende rendabel niveau te verhogen om te kunnen overleven, of zijn omzet te verhogen en daardoor de productiekosten te verlagen en aldus te profiteren van schaalvoordelen. De ontwikkelingen tijdens de beoordelingsperiode tonen aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nooit in staat is geweest een aanzienlijk marktaandeel te veroveren en dat wat de betrokken landen aan marktaandeel hebben verloren vrijwel volledig is overgenomen door invoer uit andere derde landen. Bovendien hebben twee van de vier medewerkende ondernemingen hun belangen als producent in de Gemeenschap opgegeven en zijn importeur van dvd+/-r’s uit de betrokken landen geworden. In deze omstandigheden is het zeer onwaarschijnlijk dat de resterende bedrijfstak van de Gemeenschap levensvatbaar zou zijn en profijt zou kunnen trekken van het instellen van antidumpingmaatregelen.

    (32)

    Alle importeurs, distributeurs en de meeste kleinhandelaren hebben aangevoerd dat, mochten maatregelen worden genomen, de daaruit voortvloeiende kostenstijging zou moeten worden gedragen door een of meer niveaus in de distributieketen (waardoor hun respectieve winstmarges aanzienlijk kleiner zouden worden), of aan de consumenten zou moeten worden doorberekend (wat misschien zelfs een nadelige invloed op het algemene verbruik van dvd+/-r’s zou hebben), of over beide zou moeten worden verdeeld.

    (33)

    De waarschijnlijke reactie van importeurs, distributeurs of kleinhandelaren op de kostenstijging na het instellen van maatregelen zal afhangen van de situatie in elke lidstaat. In sommige lidstaten staat de vraag naar dvd+/-r’s reeds onder druk door „speciale heffingen” op opneembare media (een belasting die de kleinhandelsprijs voor de consument aanzienlijk verhoogt). In dit geval zouden de consumenten van dvd+/-r’s misschien niet bereid zijn om meer te betalen na het instellen van antidumpingrechten, daar de kleinhandelsprijs reeds als hoog wordt gepercipieerd. De volledige kosten van maatregelen zouden dan ook naar alle waarschijnlijkheid moeten worden gedragen door de distributieketen om te voorkomen dat de consumenten steeds meer overschakelen op andere opslagmedia zoals harde schijven en flashgeheugensticks. In deze landen zou de winstmarge van importeurs/groothandelaren, die op ongeveer 4 % kan worden geraamd, door het instellen van antidumpingrechten nog aanzienlijk worden verkleind.

    (34)

    In lidstaten met de laagste (of helemaal geen) speciale heffingen is daarentegen de kans groter dat de kostenstijging voor een aanzienlijk deel aan de consumenten wordt doorberekend. Het relatieve effect van antidumpingmaatregelen zou daar dan ook het grootst zijn, aangezien de prijsstijging relatief hoger zou zijn. Als gevolg daarvan kan het verbruik dalen, omdat de consumenten ertoe zouden worden aangezet op vervangingsproducten over te schakelen.

    (35)

    Uit het bovenstaande volgt dat de prijsstrategie van importeurs, distributeurs en kleinhandelaren zal variëren naar gelang van de situatie in elke lidstaat. Niettemin is het duidelijk dat zij allemaal te lijden zullen hebben onder het instellen van antidumpingmaatregelen, hetzij door lagere winstmarges, hetzij door een kleinere omzet. Zo ook zullen de consumenten, in zoverre de kostenstijging van antidumpingmaatregelen aan hen wordt doorberekend, nadeel ondervinden.

    (36)

    Veel belanghebbenden verklaarden dat het effect van eventuele maatregelen op de bedrijfstak van de Gemeenschap moet worden afgewogen tegen het risico dat het verbruik van dvd+/-r’s in elk geval zou dalen ten voordele van andere opslagmedia zoals harde schijven in dvd-recorders en flashgeheugensticks. Het onderzoek heeft immers uitgewezen dat de technologische ontwikkeling op de markt van de opslagmedia snel gaat en dat de nieuwe opslagmedia het voordeel bieden dat ze een grotere opslagcapaciteit hebben en, in het geval van de flashgeheugensticks, tegelijk klein van formaat zijn.

    (37)

    Verder is aangevoerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap het resultaat zou zijn van misbruik door bepaalde producenten/exporteurs met een machtspositie. Dat misbruik zou erin bestaan systematisch te werken met prijzen onder de kostprijs waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap geen marktaanwezigheid van betekenis kon opbouwen. Ten eerste zij erop gewezen dat een overeenkomstig besluit of onderzoek betreffende misbruik van machtspositie op grond van de EU-mededingingsregels niet bestaat en de indiener van de klacht evenmin melding heeft gemaakt van een besluit dienaangaande op grond van nationale mededingingsregels. Ten tweede is uit het onderzoek gebleken dat in Europa en daarbuiten een groot aantal spelers actief zijn op de productmarkt in kwestie. In het kader van dit onderzoek is niet aangetoond dat een van de marktdeelnemers, alleen of gezamenlijk met anderen, een voldoende groot marktaandeel in handen heeft om van een machtspositie te kunnen spreken. Evenmin is aangetoond dat een van de ondernemingen economisch gezien zo sterk is dat daadwerkelijke mededinging wordt verhinderd. Ten derde zijn bij de betrokken exporteurs geen significante verliezen aangetoond die erop zouden wijzen dat zij systematisch met prijzen onder de kostprijs hebben gewerkt. Daarom moet het argument worden afgewezen.

    (38)

    Bovendien moet, hoewel artikel 21 van de basisverordening inderdaad bepaalt dat in het bijzonder aandacht moet worden besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een daadwerkelijke mededinging te herstellen, deze bepaling worden gezien in het algemene kader van het onderzoek naar het belang van de Gemeenschap, als bedoeld in het bovenvermelde artikel. Dit betekent dat de effecten van het al of niet instellen van maatregelen voor alle betrokken partijen moeten worden onderzocht en tegen elkaar afgewogen. In dit opzicht zij opgemerkt dat nog een aantal andere exporteurs en producenten meeconcurreren op de wereldmarkt en in zekere mate ook op de communautaire markt. Zelfs op middellange termijn is het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ten volle profijt zou trekken van eventuele maatregelen, daar te verwachten is dat andere derde landen hun aandeel op de communautaire markt fors zouden vergroten.

    (39)

    Rekening houdend met het feit dat de dvd+/-r-markt relatief gezien tot volle wasdom is gekomen, lijkt de kans vrij klein dat, indien maatregelen worden genomen, de bedrijfstak van de Gemeenschap op korte of middellange termijn een sterke speler wordt, met name uit het oogpunt van marktaandeel, productiecapaciteit of technologie. Overigens zouden eventuele maatregelen gelden voor nagenoeg 90 % van het EU-verbruik van het betrokken product en nadelig zijn voor importeurs, distributeurs, kleinhandelaren en consumenten. In deze omstandigheden zou het onevenredig zijn antidumpingmaatregelen in te stellen.

    (40)

    Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het instellen van maatregelen aanzienlijke negatieve gevolgen zou hebben voor importeurs, distributeurs, kleinhandelaren en consumenten van het betrokken product en dat dit de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk geen voordelen van betekenis zou opleveren. Derhalve wordt het instellen van maatregelen als onevenredig en strijdig met het belang van de Gemeenschap beschouwd.

    7.   Conclusie in verband met het belang van de Gemeenschap

    (41)

    Gezien het bovenstaande bestaan er dwingende redenen in verband met het belang van de Gemeenschap om geen antidumpingmaatregelen te nemen met betrekking tot de invoer van dvd+/-r’s uit de betrokken landen.

    D.   BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

    (42)

    In deze omstandigheden moet de procedure betreffende de invoer van dvd+/-r’s uit de betrokken landen worden beëindigd met het oog op het belang van de Gemeenschap.

    (43)

    De indiener van de klacht en alle andere belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was deze procedure te beëindigen. Vervolgens heeft de indiener van de klacht zijn mening te kennen gegeven, maar deze was niet van die aard dat ze noopte tot herziening van de bovenvermelde conclusies.

    BESLUIT:

    Enig artikel

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van dvd+/-r’s uit de Volksrepubliek China, Hongkong en Taiwan die onder GN-code ex 8523 90 30 (GN-code sinds 1 januari 2006) vallen, wordt hierbij beëindigd.

    Gedaan te Brussel, 20 oktober 2006.

    Voor de Commissie

    Peter MANDELSON

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

    (2)  PB C 192 van 6.8.2005, blz. 12.


    Top