Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005R1659

    Verordening (EG) nr. 1659/2005 van de Raad van 6 oktober 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China

    PB L 267 van 12.10.2005, p. 1–14 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 352M van 31.12.2008, p. 325–338 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 13/10/2010: This act has been changed. Current consolidated version: 12/09/2009

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1659/oj

    12.10.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 267/1


    VERORDENING (EG) Nr. 1659/2005 VAN DE RAAD

    van 6 oktober 2005

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

    Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   Voorlopige maatregelen

    (1)

    Op 13 april 2005 stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 552/2005 (2) (hierna „de voorlopige verordening” genoemd) een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China.

    (2)

    Het onderzoektijdvak voor de dumping en de schade besloeg de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de vaststelling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

    2.   Vervolgprocedure

    (3)

    Na de instelling van het voorlopige antidumpingrecht op de invoer van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China maakten sommige belanghebbenden schriftelijke opmerkingen. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd.

    (4)

    De Commissie verzamelde en verifieerde verder alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. Na de instelling van de voorlopige maatregelen vonden controlebezoeken plaats bij de volgende bedrijven:

    Carboref GmbH, Duitsland (niet-verbonden importeur),

    Duferco, SA, Zwitserland (niet-verbonden importeur),

    Duferco La Louvière, België (verwerkend bedrijf),

    Refratechnik Steel GmbH, Duitsland (verbonden importeur).

    (5)

    De Commissie maakte verder alle essentiële feiten en overwegingen bekend op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht en de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De belanghebbenden werd ook een periode toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden zij voor de definitieve bevindingen in aanmerking genomen.

    B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (6)

    In overweging 12 van de voorlopige verordening wordt het betrokken product gedefinieerd als chemisch gebonden, ongesinterde magnesiabriketten met een magnesiagehalte (MgO) van ten minste 80 %, al dan niet magnesiet bevattende, doorgaans ingedeeld onder de GN-codes ex 6815 91 00 en ex 6815 99 10, uit de Volksrepubliek China (hierna „het betrokken product” genoemd). In het kader van het verdere onderzoek werd vastgesteld dat vanuit wettelijk oogpunt ook GN-code ex 6815 99 90 voor de invoer van het betrokken product gebruikt kon worden.

    (7)

    Uit het onderzoek is gebleken dat het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak ook werd ingevoerd onder de GN-codes ex 6815 10 10, ex 6902 10 00 en ex 6903 90 90 (ex 6903 90 20 vóór 1 januari 2004). Van de GN-codes van hoofdstuk 69 (keramische producten) zou evenwel slechts gebruik mogen worden gemaakt voor gesinterde producten en dus niet voor het betrokken product, dat ongesinterd is. Bovendien omvat GN-code 6815 10 10 producten waarvoor vooral het koolstofgehalte kenmerkend is, terwijl voor het betrokken product hoofdzakelijk het gehalte aan magnesiumoxide kenmerkend is. De invoer van het betrokken product onder deze codes zou dus als onaanvaardbaar moeten worden beschouwd. Om in de toekomst onjuiste indeling te voorkomen en te waarborgen dat van de codes correct gebruik wordt gemaakt, werden de douaneautoriteiten hierop attent gemaakt met een speciaal formulier voor risicomelding.

    (8)

    Een belanghebbende voerde aan dat slechts de GN-codes 6815 91 00 en 6815 99 10 in het bericht van inleiding waren vermeld en dat het onderzoek derhalve niet tot de andere codes kon worden uitgebreid. GN-codes die in een bericht van inleiding worden vermeld, worden evenwel slechts ter informatie gegeven en zijn niet bindend: de omschrijving van het product, met name de fysische en chemische eigenschappen ervan, is relevant voor de draagwijdte van het onderzoek. Bijgevolg zou het onderzoek van toepassing moeten zijn op alle typen van magnesiabriketten die dezelfde fysische en chemische basiskenmerken delen en voor dezelfde doeleinden worden gebruikt, ongeacht hun indeling voor douanedoeleinden. Het toepassingsgebied van het onderzoek werd dus niet uitgebreid. Dankzij het onderzoek is het duidelijk geworden dat het betrokken product wettelijk gezien moet worden ingevoerd onder de GN-codes ex 6815 91 00, ex 6815 99 10 en ex 6815 99 90. Indien evenwel werd vastgesteld dat het betrokken product per vergissing onder een andere GN-code werd aangegeven, werd ook dat product bij het onderzoek in aanmerking genomen.

    (9)

    Aangezien geen andere opmerkingen in verband met de omschrijving van het betrokken product en het soortgelijke product zijn ingediend, wordt geconcludeerd dat het betrokken product wordt gedefinieerd als chemisch gebonden, ongesinterde magnesiabriketten met een magnesiagehalte (MgO) van ten minste 80 %, al dan niet magnesiet bevattende, ingedeeld onder de GN-codes ex 6815 91 00, ex 6815 99 10 en ex 6815 99 90, uit de Volksrepubliek China. De bevindingen van de overwegingen 13 tot en met 16 van de voorlopige verordening worden eveneens bevestigd.

    C.   DUMPING

    1.   Algemeen

    (10)

    De algemene methode waarvan gebruik werd gemaakt om vast te stellen of de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap plaatsvond met dumping, is beschreven in de voorlopige verordening. De algemene methode die met name werd beschreven in de overwegingen 35, 45 en 61 van de voorlopige verordening wordt bevestigd.

    2.   Behandeling als marktgerichte onderneming

    (11)

    Zoals vermeld in overweging 28 van de voorlopige verordening kon één producent/exporteur geen sluitend bewijs leveren dat zijn activa door een onafhankelijke accountant waren gewaardeerd en tegen de marktwaarde waren geboekt. Hij kon evenmin bewijzen dat alle kosten tegen marktwaarde in rekening waren gebracht. Nadat de voorlopige verordening was aangenomen, herhaalde de producent/exporteur zijn opmerkingen. Hoewel hij de verlengde termijn niet in acht had genomen, voerde hij aan dat hij nieuwe bewijzen had geleverd in verband met de waardering van zijn activa en dat daarom de weigering om hem een behandeling als marktgerichte onderneming toe te kennen, moest worden herzien.

    (12)

    Deze producent/exporteur verstrekte de documenten waarom was verzocht niet binnen de gestelde termijn, hetgeen op zich reeds zou volstaan om met zijn opmerkingen geen rekening te houden. Niettemin had een onderzoek van de ontvangen documenten plaats en bleek dat ook deze geen bewijzen bevatten die zijn opmerkingen konden staven. Zelfs indien deze documenten in aanmerking hadden kunnen worden genomen, zouden zij dus niet tot een wijziging van de bevindingen van de voorlopige verordening hebben geleid. De beslissing om deze producent/exporteur geen behandeling als marktgerichte onderneming toe te kennen, wordt derhalve bevestigd.

    (13)

    Ook twee andere producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was geweigerd, herhaalden de bezwaren die zij in het kader van de voorlopige verordening hadden geuit. Zij verstrekten evenwel geen nieuwe bewijzen die een wijziging van de beslissing hadden kunnen rechtvaardigen.

    (14)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen worden de bevindingen met betrekking tot het toekennen van een behandeling als marktgerichte onderneming van de overwegingen 17 tot en met 28 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   Individuele behandeling

    (15)

    De ondernemingen waaraan geen individuele behandeling was toegekend, verstrekten geen nieuwe bewijzen waaruit bleek dat hun een dergelijke behandeling wel moest worden toegekend. Aangezien geen andere opmerkingen in verband met de individuele behandeling zijn ingediend, worden de bevindingen van de overwegingen 29 tot en met 34 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   Normale waarde

    4.1.   Vaststelling van de normale waarde voor alle producenten/exporteurs waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend

    a)   Referentieland

    (16)

    Zoals in overweging 39 van de voorlopige verordening wordt uiteengezet, verzocht de Commissie 38 haar bekende producenten overal ter wereld om medewerking. Slechts twee producenten in de Verenigde Staten van Amerika waren evenwel tot medewerking bereid. Tijdens het onderzoek kwam niets aan het licht dat de ontvangen en geverifieerde gegevens in het kader van deze procedure onbruikbaar maakte.

    (17)

    Sommige belanghebbenden voerden aan dat de Verenigde Staten van Amerika geen geschikt referentieland waren voor de vaststelling van de normale waarde voor de Volksrepubliek China. Zij voerden aan dat de concurrentie ontoereikend was omdat slechts drie producenten op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten actief waren. Zoals evenwel werd uiteengezet in overweging 40 van de voorlopige verordening heeft het onderzoek aangetoond dat de Verenigde Staten van Amerika over een concurrentiële markt voor het betrokken product beschikken en dat deze markt ten minste drie producenten, ongeveer 30 leveranciers, meer dan 15 importeurs en rond 300 verwerkende bedrijven telt. Met deze bewering werd derhalve geen rekening gehouden.

    (18)

    Aangezien voor deze bewering geen nieuwe bewijzen werden geleverd en geen andere opmerkingen over dit onderwerp zijn ingediend, wordt de keuze van de Verenigde Staten van Amerika als referentieland bevestigd.

    b)   Vaststelling van de normale waarde

    (19)

    Sommige producenten/exporteurs voerden aan dat er administratieve fouten waren geslopen in de definitieve dumpingberekeningen. Er werden door de exporteurs ook specifieke opmerkingen gemaakt over de kosten voor vervoer overzee en verzekering, de uitvoertoeslag en het kredietpercentage waarvan bij de berekeningen gebruik werd gemaakt.

    (20)

    Na een onderzoek van deze opmerkingen werd vastgesteld dat er in de berekeningen enkele administratieve fouten geslopen waren. Deze werden gecorrigeerd. Sommige andere opmerkingen in verband met de kosten voor het vervoer overzee, de kosten van verzekering en de uitvoertoeslag konden eveneens worden aanvaard, voorzover zij gerechtvaardigd en bewezen waren. Met alle andere beweringen kon evenwel geen rekening worden gehouden.

    (21)

    Sommige belanghebbenden voerden aan dat de normale waarde van de Verenigde Staten van Amerika om de redenen die hierna zijn vermeld, verlaagd moest worden.

    (22)

    Ten eerste werd aangevoerd dat de Chinese producenten een andere kostenstructuur hebben met name voor arbeids- en elektriciteitskosten. Deze opmerking is irrelevant in het kader van de vaststelling van de normale waarde in het referentieland, want een correctie voor dit verschil in kosten zou het onderzoek in het referentieland zinloos maken en ertoe leiden dat de normale waarde wordt aangepast aan het niveau in een land zonder markteconomie. Bovendien werden er ook geen bewijzen geleverd voor de bewering. Er werd derhalve geen rekening mee gehouden.

    (23)

    Ten tweede werd aangevoerd dat één van de twee medewerkende producenten in de Verenigde Staten van Amerika verbonden is met één van de klagende ondernemingen in de Gemeenschap. Zoals gezegd, werd de normale waarde in het referentieland vastgesteld aan de hand van de gegevens die door twee ondernemingen in de Verenigde Staten van Amerika werden verstrekt. Deze gegevens werden grondig onderzocht en ter plekke geverifieerd. Op deze basis werd geconcludeerd dat de band van één van deze ondernemingen met één van de klagende ondernemingen de betrouwbaarheid van de voor de vaststelling van de normale waarde gebruikte gegevens niet in het gedrang bracht. Tijdens het onderzoek werden geen aanwijzingen gevonden dat deze band gevolgen had voor de normale waarde in het referentieland.

    (24)

    Ten slotte werd de normale waarde – na bewezen opmerkingen van een aantal exporteurs – verlaagd ten gevolge van correcties voor: i) kwaliteitsverschillen tussen de in het referentieland en de in de Volksrepubliek China gebruikte grondstoffen; ii) hogere vervoers- en andere kosten, alsmede iii) kosten bij invoer die bij de aankoop van deze grondstoffen voor de producenten in de Verenigde Staten van Amerika ontstaan. Ook werd vastgesteld dat de briketten in de Verenigde Staten aan bepaalde behandelingen werden onderworpen waaraan zij in China niet werden onderworpen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat ook een correctie voor handelsstadium gerechtvaardigd was.

    (25)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, worden de overwegingen 42 en 43 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.2.   Vaststelling van de normale waarde voor alle producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend

    (26)

    In het voorlopige stadium werd de normale waarde voor ondernemingen waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, vastgesteld voor ieder type magnesiabriketten. Deze typen konden aan de hand van een „Product Control Number” (PCN) worden geïdentificeerd. Voor ondernemingen waaraan een individuele behandeling was toegekend, werden evenwel op basis van het MgO-gehalte groepen van PCN’s samengesteld om de normale waarde vast te stellen.

    (27)

    In het definitieve stadium werd geoordeeld dat de methode vereenvoudigd moest worden, zodat producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend en andere producenten/exporteurs op coherente wijze werden behandeld. Bijgevolg werd van de groepen PCN’s op MgO-basis ook gebruikgemaakt om de normale waarde te berekenen voor producenten waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend.

    5.   Uitvoerprijs

    (28)

    Eén producent/exporteur voerde aan dat er fouten waren geslopen in de verkoopkosten, algemene en administratieve uitgaven en winst van een verbonden importeur.

    (29)

    Na verificatie werd vastgesteld dat de opmerking in verband met de verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven aanvaard kon worden, aangezien in het voorlopige stadium een administratieve fout was gemaakt. De opmerking over de winst was evenwel ongegrond, aangezien de bij de berekeningen in aanmerking genomen winst gebaseerd was op de winst van de niet-verbonden importeurs en ondernemingen, die tijdens het onderzoek was geverifieerd. Met de opmerking in verband met de winst kon derhalve geen rekening worden gehouden.

    (30)

    Een andere producent/exporteur voerde aan dat de winstmarges die voor zijn verbonden ondernemingen werden afgetrokken, buitensporig waren en verstrekte bewijzen dat de werkelijke winst minder bedroeg. Hij voerde ook aan dat de winst slechts eenmaal mocht worden afgetrokken, namelijk alleen voor de laatste verbonden handelaar en niet voor de andere verbonden tussenhandelaren. Bovendien voerde hij aan dat de aftrek van de BTW bij uitvoer gebaseerd moest worden op de kosten van de grondstoffen en niet op de uitvoerprijs van de goederen.

    (31)

    Op basis van het nieuwe bewijsmateriaal werd de winstmarge voor de verbonden ondernemingen gecorrigeerd op basis van de gegevens van andere niet-verbonden ondernemingen. Met de opmerking in verband met de BTW bij uitvoer werd evenwel geen rekening gehouden, omdat de onderneming geen bewijsmateriaal verstrekte om haar bewering te staven.

    (32)

    In tegenstelling tot hetgeen hij in het voorlopige stadium beweerde, voerde een producent/exporteur waaraan een individuele behandeling was toegekend, in een zeer laat stadium van het onderzoek aan dat hij verbonden was met een importeur in de Gemeenschap en verzocht hij om een dienovereenkomstige herziening van zijn dumpingmarge. Hij voerde aan dat zijn dumpingmarge berekend moest worden uitgaande van de wederverkoopprijs van de vermeende verbonden importeur. Hoewel de producent/exporteur en de importeur in de Gemeenschap toegaven dat zij vanuit juridisch oogpunt geen duidelijk bewijs van de band tussen hun beider ondernemingen konden leveren, beweerden zij dat zij toch als verbonden moesten worden beschouwd omwille van hun langdurige samenwerking in de sector magnesiabriketten.

    (33)

    De ondernemingen verstrekten evenwel geen nieuw bewijsmateriaal dat tot de conclusie kon leiden dat zij verbonden zijn in de zin van de basisverordening. Bovendien had de importeur in de Gemeenschap een soortgelijke band met een andere Chinese exporteur, maar claimde hij deze band niet voor die exporteur. Op deze basis is er geen reden om de voorlopige conclusie dat deze ondernemingen niet verbonden zijn, te wijzigen. Met de claim werd derhalve geen rekening gehouden.

    (34)

    In het voorlopige stadium werd de uitvoerprijs voor ondernemingen waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, vastgesteld aan de hand van de PCN’s, maar voor ondernemingen waaraan een individuele behandeling was toegekend, werd gebruikgemaakt van op MgO-basis samengestelde groepen van PCN’s. In het definitieve stadium vereenvoudigde de Commissie de methode om de coherentie van de aanpak te waarborgen en werden op MgO-basis samengestelde groepen van PCN’s ook gebruikt om de uitvoerprijs te berekenen voor producenten waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend.

    (35)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 59 en 60 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.   Vergelijking

    (36)

    Aangezien geen met bewijsmateriaal gestaafde opmerkingen werden ingediend, worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 61 en 62 van de voorlopige verordening bevestigd.

    7.   Dumpingmarge

    7.1.   Voor de medewerkende producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming of een individuele behandeling werd toegekend

    (37)

    De definitieve gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

    Liaoning Mayerton Refractories Co. Ltd

    2,7 %,

    Yingkou Sanhua Refractory Materials Co. Ltd

    8,1 %,

    Yingkou Guangyang Refractories Co. Ltd

    18,6 %,

    Yingkou Kyushu Refractories Co. Ltd

    18,6 %,

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd

    27,7 %,

    Yingkou Qinghua Refractories Co. Ltd

    22,2 %.

    7.2.   Voor alle andere producenten/exporteurs

    (38)

    Omdat nieuwe gegevens over de ingevoerde hoeveelheden beschikbaar waren gekomen, werd het niveau van medewerking opnieuw berekend en werd vastgesteld dat het hoger was dan in de voorlopige verordening was vastgesteld. Niettemin moet worden bevestigd dat het niveau van samenwerking laag was.

    (39)

    In het voorlopige stadium werd als voor het gehele land geldende dumpingmarge de hoogste marge die voor de medewerkende producenten werd vastgesteld in aanmerking genomen. In het definitieve stadium werd de berekeningsmethode voor de voor het gehele land geldende dumpingmarge evenwel gewijzigd overeenkomstig de vaste praktijk van de Commissie in gevallen waarin het niveau van medewerking laag is. De voor het gehele land geldende dumpingmarge werd derhalve herberekend als het gewogen gemiddelde van:

    a)

    de dumpingmarge die werd vastgesteld voor de representatieve groep van het betrokken product die werd uitgevoerd door de enige medewerkende producent/exporteur waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming of individuele behandeling was toegekend, en

    b)

    de hoogste dumpingmarge die werd vastgesteld voor de representatieve groep van het betrokken product die door dezelfde medewerkende exporteur werd uitgevoerd.

    (40)

    De voor het gehele land geldende dumpingmarge werd bijgevolg vastgesteld op 51,5 %.

    D.   SCHADE

    1.   Productie van de Gemeenschap

    (41)

    Aangezien geen nieuwe opmerkingen zijn ingediend, worden de voorlopige bevindingen betreffende de totale productie van de Gemeenschap van overweging 68 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (42)

    Verschillende belanghebbenden voerden aan dat RHI, een producent in de Gemeenschap, geen deel mocht uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap in tegenstelling tot hetgeen in de voorlopige verordening werd geconcludeerd. Deze partijen voerden aan dat de kernactiviteiten van RHI niet in de Gemeenschap gevestigd waren en dat de door deze onderneming tijdens het onderzoektijdvak ingevoerde hoeveelheden bijna even omvangrijk waren als die van de Refratechnik-groep (Refratechnik), een andere producent/importeur die geen deel uitmaakte van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (43)

    Zoals gezegd in overweging 70 van de voorlopige verordening zijn de grootste productie-installaties voor het betrokken product alsmede de hoofdzetel en het centrum voor onderzoek en ontwikkeling van RHI in de Gemeenschap gevestigd. Het was ook duidelijk dat de productiemaatschappij van RHI in de Gemeenschap en de Chinese productiemaatschappij van de onderneming gescheiden juridische entiteiten waren. RHI is weliswaar een internationale groep, die in de Volksrepubliek China een productiemaatschappij heeft die een afzonderlijke juridische entiteit vormt, maar het grootste gedeelte van de magnesiabriketten die nadien op de markt van de Gemeenschap worden verkocht, vervaardigt de onderneming in haar productie-installaties in de Gemeenschap. Aangezien slechts een klein gedeelte van de producten die zij op de markt van de Gemeenschap verkoopt, uit de Volksrepubliek China wordt ingevoerd, is RHI niet tegen de invoer met dumping beschermd en is het economische voordeel dat de onderneming eventueel uit deze invoer zou kunnen halen, minimaal. Er is derhalve geen dwingende reden om RHI van de bedrijfstak van de Gemeenschap uit te sluiten.

    (44)

    Bovendien werd vastgesteld dat een vergelijking met de situatie van Refratechnik niet terzake doet. Ten eerste is Refratechnik geen klagende partij en steunt deze onderneming de klacht niet, zodat zij geen deel kan uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Bovendien voerde Refratechnik in absolute cijfers weliswaar vergelijkbare hoeveelheden in, maar in tegenstelling tot de situatie van RHI, die hierboven werd besproken, vertegenwoordigde de invoer van Refratechnik een veel groter aandeel in de verkoop van deze onderneming op de markt van de Gemeenschap. Er wordt aan herinnerd dat i) bijna de helft van de door Refratechnik op de markt van de Gemeenschap verkochte producten in de Volksrepubliek China werd vervaardigd, ii) de kernactiviteiten in verband met het betrokken product gedeeltelijk naar China waren overgebracht en iii) Refratechnik duidelijk profiteerde van de verkoop van de ingevoerde producten. Op al deze gebieden verschilde de situatie van Refratechnik aanmerkelijk van die van RHI. Om deze redenen kon met de beweringen geen rekening worden gehouden en wordt bevestigd dat RHI deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (45)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, wordt de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de overwegingen 69 tot en met 78 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   Verbruik in de Gemeenschap

    (46)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend, wordt de berekening van het verbruik in de Gemeenschap zoals beschreven in de overwegingen 79 tot en met 82 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   Invoer in de Gemeenschap uit de Volksrepubliek China

    4.1.   Marktaandeel van de betrokken invoer

    (47)

    Aangezien geen opmerkingen zijn ingediend, worden de bevindingen in verband met het marktaandeel van de betrokken invoer van de overwegingen 83 en 84 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.2.   Prijzen van de ingevoerde producten en onderbieding

    (48)

    Zoals gezegd in de overwegingen 85 tot en met 87 van de voorlopige verordening werden de af-fabrieksprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap vergeleken met de cif-prijzen grens Gemeenschap van de producenten/exporteurs in de betrokken landen.

    (49)

    Aangezien de methode voor de berekening van de streefprijsonderbiedingsmarges in overweging 86 werd herzien, werd het passend geacht ook de verkoopprijsonderbiedingsmarges te herzien. De herziene verkoopprijsonderbiedingsmarges voor de producenten/exporteurs waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming of individuele behandeling was toegekend, varieerden van 13 % tot 37 %. De gemiddelde verkoopprijsonderbiedingsmarge werd vastgesteld op 23,9 %.

    (50)

    Afgezien van de correcties in overweging 49, worden bij gebrek aan andere opmerkingen de overwegingen 85 tot en met 87 van de voorlopige verordening met betrekking tot de prijzen en de onderbiedingsmarges van de ingevoerde producten bevestigd.

    5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (51)

    Zoals gezegd in overweging 111 van de voorlopige verordening, werd voorlopig vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    (52)

    Verschillende belanghebbenden betwistten de interpretatie van de cijfers in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de overwegingen 88 tot en met 111 van de voorlopige verordening. Zij voerden aan dat deze cijfers geen aanmerkelijke schade aantoonden. Deze partijen beweerden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap winst boekt en concurrerend is en dat zijn commerciële vooruitzichten gunstig zijn. Dit zou tot de conclusie moeten leiden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft geleden.

    (53)

    Geen van de belanghebbenden betwistte de cijfers in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap als zodanig, maar wel de interpretatie van deze cijfers. Wanneer uitsluitend een aantal op hoeveelheden betrekking hebbende indicatoren zoals de productie, het marktaandeel of de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder de loep wordt genomen en los van andere indicatoren wordt onderzocht, is er inderdaad geen sprake van een zeer ongunstige ontwikkeling.

    (54)

    Zoals gezegd, reageerde de bedrijfstak van de Gemeenschap evenwel op de invoer met dumping tijdens de beoordelingsperiode met een prijsverlaging teneinde zijn verkoop op de markt van de Gemeenschap te handhaven. Hierdoor daalde zijn winstgevendheid zeer sterk. Onder dergelijke omstandigheden komt de schade dus vooral tot uiting in de prijzen en de winstgevendheid.

    (55)

    Bovendien mag bij het onderzoek naar de ontwikkeling van de economische indicatoren voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van 2001 tot het onderzoektijdvak niet uit het oog worden verloren dat de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds rond 1990 tot herstructureringen was overgegaan om de overcapaciteit te beperken en om te rationaliseren. Aan het begin van de beoordelingsperiode (2001) was de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap stabiel en boekte de bedrijfstak redelijke winsten. Zoals evenwel blijkt uit de aanmerkelijke daling van de winstgevendheid bij de verkoop van de bedrijfstak (zie overweging 98 van de voorlopige verordening) en uit de daling van de gemiddelde verkoopprijzen (zie overweging 94 van de voorlopige verordening), verslechterde de situatie aanmerkelijk van 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak.

    (56)

    Er wordt aan herinnerd dat de beperkte verbetering van de situatie tijdens het onderzoektijdvak werd bereikt door de kosten verder terug te dringen en dat deze verbetering tijdens het onderzoektijdvak nog lang niet volstond om het niveau te halen dat bereikt had kunnen worden indien er geen sprake was van invoer met dumping (zie overweging 99 van de voorlopige verordening).

    (57)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen dan bovenstaande worden de bevindingen in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de overwegingen 88 tot en met 111 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.   Conclusie in verband met de schade

    (58)

    Rekening houdend met het bovenstaande en bij gebrek aan andere opmerkingen wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   Gevolgen van de invoer uit de Volksrepubliek China

    (59)

    Een belanghebbende voerde aan dat de invoer geen gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien het marktaandeel en de verkoop tijdens de beoordelingsperiode stabiel bleven. Er werd evenwel vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade leed (zie overweging 58) en zijn marktaandeel slechts kon handhaven door aanzienlijke prijsverlagingen, waardoor ook zijn winstgevendheid met 55 % daalde. Deze ontwikkeling viel samen met de stijging van de invoer. Zoals gezegd steeg de uit de Volksrepubliek China ingevoerde hoeveelheid tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 150 % en nam het marktaandeel van deze ingevoerde producten met 118 % toe. Bovendien daalden de prijzen van de uit de Volksrepubliek China ingevoerde producten met 22 % en werden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk onderboden (zie overweging 49). Derhalve, en aangezien geen nieuwe bewijzen werden verstrekt, werd met de bewering geen rekening gehouden. Bij gebrek aan andere opmerkingen worden de bevindingen van overweging 113 bevestigd.

    2.   Gevolgen van de ontwikkelingen in de staalindustrie

    (60)

    Een belanghebbende voerde aan dat de technische vooruitgang die tot de productie van duurzamer briketten en een efficiëntere staalproductie heeft geleid, de oorzaak was van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en dat hiermee in de voorlopige verordening niet voldoende rekening was gehouden.

    (61)

    Zoals in dit verband reeds werd gezegd, werd op basis van gegevens van de verwerkende bedrijven berekend dat tijdens het onderzoektijdvak ongeveer 2 % minder magnesiabriketten per ton geproduceerd staal werd gebruikt (zie overweging 116 van de voorlopige verordening). Bovendien werd vastgesteld dat het verbruik in de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode stabiel was (zie overweging 82 van de voorlopige verordening). Op basis van deze cijfers kan geconcludeerd worden dat indien de technische vooruitgang al gevolgen had voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, deze slechts minimaal kunnen geweest zijn. Met het argument kon derhalve geen rekening worden gehouden.

    3.   Gevolgen van koersschommelingen

    (62)

    Een andere factor waarvan werd beweerd dat hij de schade had veroorzaakt, was de dalende koers van de dollar (die aan de Chinese RMB gekoppeld is) ten opzichte van de euro. De waardevermindering van de dollar ten opzichte van de euro bedroeg tijdens de beoordelingsperiode 31 %.

    (63)

    Zoals gezegd, werd de dumping vastgesteld door alle prijzen op RMB-basis te vergelijken, zodat de wisselkoers geen invloed uitoefende op de vastgestelde dumpingmarges. Wat de schademarges betreft kan de waardevermindering van de dollar een grotere uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap hebben aangemoedigd. Ongeacht evenwel of de lage prijzen al dan niet enigszins het gevolg waren van wisselkoersschommelingen, is de onderbieding die in aanmerking moet worden genomen het volle verschil tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de prijzen van de producenten/exporteurs (zie overweging 49). De hoogte van de schademarges in dit geval toont aan dat de waardevermindering van de dollar nauwelijks tot de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap kan hebben bijgedragen.

    4.   Gevolgen van de invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap

    (64)

    Een belanghebbende voerde aan dat de invoer van RHI uit de Volksrepubliek China de oorzaak was van de vastgestelde schade. Er wordt op gewezen dat slechts 5 % van de totale door RHI verkochte hoeveelheden uit de Volksrepubliek China werden ingevoerd (zie overweging 121 van de voorlopige verordening) en dat deze ingevoerde producten werden verkocht tegen prijzen die vergelijkbaar waren met de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap hanteerde. Derhalve wordt geconcludeerd dat deze invoer de vastgestelde schade niet teweegbracht.

    5.   Gevolgen van de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (65)

    Eén belanghebbende voerde aan dat de daling van de uitvoer die het gevolg was van de koersschommelingen van de VS-dollar en de daaropvolgende daling van de productie, de schade hadden veroorzaakt. Zoals gezegd, daalde de uitvoer evenwel slechts in beperkte mate tijdens de beoordelingsperiode en was de winstgevendheid bij uitvoer groter dan bij verkoop op de markt van de Gemeenschap (zie overweging 122 van de voorlopige verordening). Derhalve is het hoogst onwaarschijnlijk dat deze uitvoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap sterk negatieve gevolgen heeft gehad.

    6.   Gevolgen van andere factoren

    (66)

    Eén belanghebbende voerde aan dat het nadeel dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ondervond van het feit dat magnesiumoxide hoofdzakelijk in de Volksrepubliek China wordt aangetroffen, een oorzaak was van de schade. De mijnen voor de belangrijkste grondstof bevinden zich inderdaad in de Volksrepubliek China en de Chinese producenten hebben hierdoor een kostenvoordeel en een strategisch voordeel, maar met dergelijke kostenverschillen werd bij de vergelijking van de prijzen hoe dan ook reeds rekening gehouden.

    7.   Conclusie in verband met het oorzakelijke verband

    (67)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen in verband met het oorzakelijke verband worden de conclusies van de overwegingen 112 tot en met 124 van de voorlopige verordening bevestigd.

    F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (68)

    Aangezien geen andere opmerkingen werden ingediend over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap, worden de bevindingen van de overwegingen 125 tot en met 129 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Belang van de importeurs

    (69)

    Twee niet-verbonden importeurs en één verbonden importeur reageerden op de voorlopige bekendmakingen. Een andere importeur die geen medewerking aan de procedure had verleend, reageerde eveneens en verzette zich tegen de voorlopige maatregelen omdat deze negatieve gevolgen zouden hebben voor zijn omzet, werkgelegenheid en winstgevendheid doordat het betrokken product goed was voor een groot deel van zijn activiteiten. Deze vier importeurs waren goed voor 35 % van de totale invoer tijdens het onderzoektijdvak. De ondernemingen legden evenwel geen nieuwe bewijzen voor die de conclusies van de voorlopige verordening in verband met het belang van de Gemeenschap konden wijzigen.

    (70)

    Andere argumenten van de importeurs die samenvielen met argumenten van de verwerkende bedrijven, worden in de overwegingen 73 tot en met 82 besproken.

    (71)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen worden de bevindingen van de overwegingen 130 tot en met 132 van de voorlopige verordening in verband met het belang van de importeurs bevestigd.

    3.   Belang van de leveranciers

    (72)

    Bij gebrek aan opmerkingen over het belang van de leveranciers van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de bevindingen van overweging 133 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   Belang van de verwerkende bedrijven

    4.1.   Marktstructuur

    (73)

    De meeste verwerkende bedrijven, importeurs en producenten/exporteurs herhaalden het argument dat maatregelen een marktstructuur met slechts enkele belangrijke producenten in de hand zouden werken, waardoor de concurrentie zou worden beperkt. Hoewel geen nieuwe argumenten werden aangedragen, werden nogmaals gegevens voorgelegd om deze bewering te staven.

    (74)

    Zoals gezegd, had de grootste producent op de markt van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak niet het grootste marktaandeel voor het betrokken product (zie overweging 141 van de voorlopige verordening). De omvang van dit marktaandeel werd berekend op basis van geverifieerde gegevens. Deze omvang werd door een belanghebbende in twijfel getrokken, maar er werden geen bewijzen voorgelegd waaruit bleek dat dit marktaandeel groter zou zijn dan eerder werd vastgesteld. Bovendien kon geen enkele belanghebbende, met het doel om de bewering te staven, bewijzen voorleggen waaruit bleek dat de grote ondernemingen op de markt van de Gemeenschap zich schuldig hadden gemaakt aan concurrentieverstorend gedrag. Bovendien werd het betrokken product door verschillende andere producenten van de Gemeenschap vervaardigd. Bij gebrek aan andere opmerkingen worden de bevindingen van de overwegingen 140 en 141 van de voorlopige verordening derhalve bevestigd.

    4.2.   Bevoorradingstekort en hogere kosten

    (75)

    Er werd beweerd dat de maatregelen zouden leiden tot een bevoorradingstekort voor het betrokken product op de markt van de Gemeenschap omdat de producenten/exporteurs ten gevolge van de maatregelen niet langer naar de Gemeenschap zouden uitvoeren. Voor dit argument werden geen bewijzen verstrekt. Er wordt op gewezen dat het, gezien het aantal leveranciers in de Volksrepubliek China en in de Gemeenschap, onwaarschijnlijk is dat zich een bevoorradingstekort zou voordoen. Het argument is derhalve ongegrond.

    (76)

    Er werd ook aangevoerd dat de grondstoffenleveranciers zich ertoe genoodzaakt zouden kunnen zien hun uitvoer naar de Gemeenschap te beperken ten gevolge van factoren zoals elektriciteitstekorten in de Volksrepubliek China, waar het grootste gedeelte van de grondstof, magnesiet, wordt gedolven. Beweerd werd dat de prijzen voor magnesiet hierdoor in 2005 begonnen te stijgen, hetgeen zou leiden tot een tekort aan de grondstof op de markt van de Gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat de leveringen door de Volksrepubliek China van de grondstof die nodig is om magnesiabriketten te vervaardigen, afhankelijk van binnenlandse factoren kunnen variëren en dat dit tot hogere prijzen voor magnesiet kan leiden. Deze gevolgen zullen echter zowel voor de producenten van de Gemeenschap die gebruikmaken van Chinees magnesiet, als voor de Chinese producenten van magnesiabriketten dezelfde zijn. Deze argumenten zijn derhalve niet relevant voor de evaluatie van de gevolgen van de instelling van antidumpingmaatregelen.

    (77)

    Volgens de verwerkende bedrijven zouden de maatregelen ook leiden tot een aanzienlijke kostenstijging voor magnesiabriketten en moest hiermee rekening worden gehouden bij het onderzoek naar de kosten van de maatregelen voor de staalindustrie. In het algemeen betwistte de staalindustrie evenwel niet dat magnesiabriketten aanmerkelijk minder dan 1 % van haar totale kosten vertegenwoordigden (zie overweging 143 van de voorlopige verordening). De bedrijfstak wees er niettemin op dat niet over het hoofd mocht worden gezien dat i) het product van strategisch belang is, ii) technische gebreken van magnesiabriketten voor aanzienlijke extra kosten kunnen zorgen en iii) de prijzen waarschijnlijk ten gevolge van andere factoren aanzienlijk zullen stijgen.

    (78)

    In de voorlopige verordening werd reeds opgemerkt (overweging 135) dat vuurvaste steen van strategisch belang is voor de staalindustrie aangezien al het staal passeert door convertors, ovens en gietpannen. Gebreken van de vuurvaste steen zouden derhalve aanmerkelijke gevolgen kunnen hebben in de vorm van onderbrekingen van de productie en reparaties en zouden ook de veiligheid in het gedrang kunnen brengen. Voldoende briketten van goede kwaliteit — met andere woorden duurzame briketten — en een goede technische ondersteuning zijn derhalve zeer belangrijke factoren voor de staalindustrie.

    (79)

    Hoewel moet worden nagegaan of een materiaal strategisch of anderszins belangrijk is, zijn vooral de kosten van dit materiaal in vergelijking met de totale productiekosten een belangrijk punt bij het onderzoek naar het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Derhalve blijft het onbetwiste feit dat de kosten van magnesiabriketten minder bedragen dan 1 % van de totale kosten voor de vervaardiging van staal, een doorslaggevende factor.

    (80)

    In dit verband moet er ook op worden gewezen dat het doel van antidumpingmaatregelen niet is om invoer te verhinderen, maar wel om de prijzen te verhogen tot een aanvaardbaar, niet-schadelijk niveau. Gezien het niveau van de maatregelen (een gewogen gemiddelde van ongeveer 20 %) is het waarschijnlijk dat Chinese producten de Gemeenschap nog steeds zullen binnenkomen, tegen niet-schadelijke prijzen en voor gezonde concurrentie zullen zorgen. Andere derde landen beschikken ook over mogelijke leveranciers, ook al was die invoer tijdens het onderzoektijdvak beperkt.

    (81)

    Er wordt ook aan herinnerd dat, indien geen maatregelen worden ingesteld, het gevaar bestaat dat de productie van het betrokken product van de Gemeenschap op lange termijn wordt overgebracht naar de Volksrepubliek China. Rekening houdend met het feit dat andere derde landen niet over belangrijke producenten van het betrokken product beschikken en dat het betrokken product van strategisch belang is voor de staalnijverheid, is het voor de staalnijverheid van de Gemeenschap duidelijk geen aanvaardbaar scenario dat zij alleen een beroep zou kunnen doen op invoer uit China. Deze overweging van de voorlopige verordening (overweging 138) werd door één importeur en één staalbedrijf in twijfel getrokken. Zij werd evenwel niet betwist door de meerderheid van de staalproducenten, zodat geconcludeerd kan worden dat het ook in hun belang is dat de Gemeenschap verder over een levensvatbare bedrijfstak voor de vervaardiging van magnesiabriketten beschikt.

    (82)

    Bij gebrek aan nieuwe opmerkingen over de vermeende ontwrichting van de markt en de stijging van de kosten worden de bevindingen van de overwegingen 140 tot en met 143 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.3.   Conclusie over het belang van de verwerkende bedrijven

    (83)

    Bij gebrek aan nieuwe opmerkingen in verband met het belang van de verwerkende bedrijven worden de bevindingen van de overwegingen 134 tot en met 144 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

    (84)

    Rekening houdend met de conclusies in de voorlopige verordening en met de opmerkingen van de diverse partijen wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen definitieve antidumpingmaatregelen ten aanzien van magnesiabriketten uit de Volksrepubliek China in te stellen. De conclusie van de overwegingen 145 en 146 van de voorlopige verordening wordt derhalve bevestigd.

    G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    1.   Schademarge

    (85)

    In het kader van de voorlopige verordening werd de schademarge berekend met gebruikmaking van vijf groepen van PCN’s die op basis van het MgO-gehalte van de briketten werden samengesteld. Deze methode werd voor het eerst ter sprake gebracht in de vragenlijsten die bij de opening van het onderzoek werden verzonden, en de belanghebbenden werden om reacties verzocht. Er werd verzocht om de methode aan te passen en de desbetreffende voorstellen werden onderzocht, zoals in de overwegingen 86 tot en met 88 wordt toegelicht.

    (86)

    In het kader van de voorlopige verordening werd een standaardcorrectie toegepast op de cif-invoerprijzen teneinde met kosten die na de invoer waren ontstaan, kosten voor de importeur en verschillen in handelsstadium rekening te houden. Verder onderzoek toonde aan dat deze correcties moesten worden herzien om voor de respectieve verkoopkanalen de juiste kosten in aanmerking te kunnen nemen. De berekende schademarges worden in overweging 90 vermeld.

    (87)

    Een verwerkend bedrijf voerde aan dat het verschil in kosten voor hars of pek, materialen die gebruikt worden als bindmiddel voor de magnesiabriketten, bij de berekeningen niet in aanmerking werd genomen. De kosten voor pek, waarvan hoofdzakelijk door de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruik wordt gemaakt, zijn inderdaad lager dan die voor hars, maar de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben bewijsmateriaal aangedragen dat dit verschil wordt geabsorbeerd door de hogere kosten voor het enigszins ingewikkelder productieproces voor pek. Er werden in het kader van dit onderzoek geen bewijzen verstrekt die deze bevinding ontkrachten. Met de bovenstaande bewering werd derhalve geen rekening gehouden.

    (88)

    Bovendien voerde een verwerkend bedrijf aan dat er in de PCN-groepen waarvan in overweging 85 sprake was, verschil bestond tussen briketten waarvan gebruik wordt gemaakt in convertors, en briketten waarvan gebruik wordt gemaakt in gietpannen. De bedrijfstak van de Gemeenschap verkocht een groter percentage van de duurdere briketten voor convertors dan de producenten/exporteurs van de Volksrepubliek China. Het verwerkende bedrijf voerde aan dat dit in de prijsvergelijkingen beter tot uiting moest komen. Er werden evenwel geen bewijzen voor de bewering verstrekt en er werd evenmin meegedeeld welke PCN’s hierbij betrokken waren en in welke mate. Met deze opmerking kon derhalve geen rekening worden gehouden.

    (89)

    Zoals gezegd, werd de niet-schadelijke prijs berekend met gebruikmaking van een winstmarge van 8 %. Dit percentage werd door geen enkele belanghebbende betwist en wordt derhalve definitief bevestigd.

    (90)

    De definitieve gewogen gemiddelde schademarges voor ondernemingen waaraan hetzij een individuele behandeling hetzij een behandeling als marktgerichte onderneming was toegekend, bedragen:

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd

    42,5 %,

    Liaoning Mayerton Refractories Co. Ltd

    22,7 %,

    Yingkou Guangyang Refractories Co. Ltd

    27,7 %,

    Yingkou Kyushu Refractories Co. Ltd

    27,7 %,

    Yingkou Qinghua Refractories Co. Ltd

    15,3 %,

    Yingkou Sanhua Refractory Material Co. Ltd

    48,2 %.

    (91)

    Nadat op de normale waarde en de uitvoerprijzen de eerder vermelde correcties waren toegepast, werd de schademarge op basis van de gegevens van meewerkende ondernemingen waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming of individuele behandeling was toegekend, en van niet-medewerkende ondernemingen op 39,9 % vastgesteld.

    (92)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen dan die in verband met de hierboven besproken correcties wordt de methode van de overwegingen 147 tot en met 152 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   Definitieve maatregelen

    (93)

    Rekening houdend met het bovenstaande zou overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht moeten worden ingesteld op het niveau van de dumpingmarge of op het niveau van de berekende schademarge indien laatstgenoemde lager is dan de vastgestelde dumpingmarge.

    (94)

    Op basis van het bovenstaande zouden de volgende definitieve antidumpingrechten moeten worden toegepast:

    Onderneming

    Schademarge

    Dumpingmarge

    Voorgesteld antidumpingrecht

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd

    42,5 %

    27,7 %

    27,7 %

    Liaoning Mayerton Refractories Co. Ltd

    22,7 %

    2,7 %

    2,7 %

    Yingkou Guangyang Refractories Co. Ltd

    27,7 %

    18,6 %

    18,6 %

    Yingkou Kyushu Refractories Co. Ltd

    27,7 %

    18,6 %

    18,6 %

    Yingkou Qinghua Refractories Co. Ltd

    15,3 %

    22,2 %

    15,3 %

    Yingkou Sanhua Refractory Material Co. Ltd

    48,2 %

    8,1 %

    8,1 %

    Alle andere ondernemingen

    39,9 %

    51,5 %

    39,9 %

    (95)

    De individuele antidumpingrechten die in deze verordening zijn vermeld, werden vastgesteld op basis van de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij zijn dus gebaseerd op de situatie die in het kader van dat onderzoek voor deze ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing op de invoer van producten uit het betrokken land die vervaardigd zijn door de specifiek vermelde ondernemingen. Op ingevoerde producten die vervaardigd zijn door andere ondernemingen die niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, of door entiteiten die met de specifiek vermelde ondernemingen verbonden zijn, zijn deze percentages niet van toepassing; op die producten wordt het antidumpingrecht toegepast dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

    (96)

    Verzoeken om toepassing van een dergelijk individueel antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van een entiteit of na de opzet van een nieuwe productie- of handelsmaatschappij) dienen onverwijld aan de Commissie (3) te worden gericht en vergezeld te gaan van alle relevante gegevens, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die betrekking hebben op de productie, de binnenlandse verkoop of de uitvoer en die verband houden met bijvoorbeeld die naamswijziging of opzet van een productie- dan wel handelsmaatschappij. Indien terecht, zal de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité voorstellen om de verordening dienovereenkomstig te wijzigen door aanpassing van de lijst van ondernemingen waarop individuele antidumpingrechten van toepassing zijn.

    3.   Verbintenissen

    (97)

    In de loop van het onderzoek deelden vijf Chinese producenten/exporteurs mee dat zij een verbintenis wensten aan te bieden. Uiteindelijk boden evenwel slechts drie producenten/exporteurs een verbintenis aan overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening

    (98)

    Eén van de ondernemingen had geen medewerking aan het onderzoek verleend. De verbintenis van deze onderneming moest derhalve worden geweigerd.

    (99)

    Een andere onderneming waaraan een individuele behandeling was toegekend, bood samen met een niet-verbonden, in Zwitserland gevestigde onderneming een gezamenlijke verbintenis aan. Een gezamenlijke verbintenis die met een niet-verbonden onderneming wordt aangeboden, moet normaliter worden geweigerd omdat de aanwezigheid van een niet-verbonden onderneming controle van de financiële stromen bemoeilijkt. Bovendien was de niet-verbonden onderneming rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden met de meeste van haar afnemers in de Europese Unie. Een en ander leidde tot een zeer complexe vennootschapsstructuur die een efficiënte controle van de financiële stromen en dus van de uiteindelijk betaalde prijzen onmogelijk maakte. Een dergelijke verbintenis wordt derhalve beschouwd als niet afdwingbaar en ondoeltreffend. Het aanbod werd daarom van de hand gewezen.

    (100)

    Een andere producent/exporteur waaraan een individuele behandeling was toegekend, bood samen met een met hem verbonden handelaar in de Volksrepubliek China een gezamenlijke prijsverbintenis aan, waarin ook een kwantitatieve beperking was opgenomen. Beide ondernemingen stemden ermee in bij de verkoop van het product de kwantitatieve beperking in aanmerking te nemen en te verkopen tegen prijzen waarbij er geen sprake meer was van schadelijke dumping, of hogere prijzen. Ingevoerde producten die de kwantitatieve beperking overschrijden, zullen aan antidumpingrechten worden onderworpen. De ondernemingen verplichtten zich er ook toe de Commissie regelmatig gedetailleerde gegevens te verstrekken over hun uitvoer naar de Gemeenschap, zodat de Commissie de verbintenis doeltreffend kan controleren. Bovendien was de verkoopstructuur van deze ondernemingen van dien aard dat de Commissie het gevaar voor ontduiking van de overeengekomen verbintenis beperkt achtte.

    (101)

    Om de Commissie in staat te stellen doeltreffend te controleren of de ondernemingen de verbintenis naleven, moet, om vrijstelling van het antidumpingrecht te verkrijgen — wanneer goederen bij de desbetreffende douaneautoriteit worden aangeboden voor het vrije verkeer —, een handelsfactuur worden overgelegd die ten minste de elementen bevat die zijn vermeld in de bijlage. De vermelde gegevens zijn ook noodzakelijk om de douaneautoriteiten in staat te stellen zich er met voldoende nauwkeurigheid van te vergewissen dat de zendingen met de handelsdocumenten overeenstemmen. Indien een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd of niet in overeenstemming is met het product dat bij de douane wordt aangeboden, moet het toepasselijke antidumpingrecht worden betaald.

    (102)

    Om voor het overige te waarborgen dat de verbintenis wordt nageleefd, moeten de importeurs erop gewezen worden dat niet-naleving van de verbintenis ertoe kan leiden dat het antidumpingrecht voor de desbetreffende transacties met terugwerkende kracht wordt toegepast. Derhalve moeten wettelijke bepalingen worden vastgesteld die voorzien in het ontstaan van een douaneschuld ten bedrage van het toepasselijke antidumpingrecht telkens wanneer aan één of meer van de voorwaarden voor de vrijstelling van het antidumpingrecht niet is voldaan. Een douaneschuld zal derhalve telkens ontstaan wanneer de aangever de goederen in het vrije verkeer brengt en geen antidumpingrecht wordt geïnd terwijl aan één of meer bepalingen van de verbintenis niet is voldaan.

    (103)

    Indien de verbintenis niet wordt nageleefd, kan het antidumpingrecht worden geïnd, op voorwaarde dat de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, lid 9, van de basisverordening door naar de specifieke transactie te verwijzen en in voorkomend geval de desbetreffende factuur die in het kader van de verbintenis werd opgesteld, ongeldig te verklaren. De douaneautoriteiten dienen derhalve de Commissie overeenkomstig artikel 14, lid 7, van de basisverordening meteen in kennis te stellen van aanwijzingen dat een verbintenis is geschonden.

    (104)

    Rekening houdend hiermee wordt de verbintenis aanvaardbaar geacht, en de betrokken ondernemingen werden op de hoogte gebracht van de essentiële feiten, overwegingen en verplichtingen waarop de aanvaarding van de verbintenis is gebaseerd.

    (105)

    Er wordt op gewezen dat, indien de verbintenis niet wordt nageleefd of wordt ingetrokken, of indien wordt vermoed dat de verbintenis niet wordt nageleefd, een antidumpingrecht mag worden ingesteld overeenkomstig artikel 8, lid 9, en artikel 10 van de basisverordening.

    (106)

    Bovenstaande verbintenis wordt aanvaard bij Beschikking 2005/704/EG van de Commissie (4).

    4.   Inning van voorlopige rechten

    (107)

    Rekening houdend met de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de omvang van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid waren gesteld voor het bij Verordening (EG) nr. 552/2005 ingestelde voorlopige antidumpingrecht, te innen ten bedrage van de definitief ingestelde rechten. Indien de definitieve rechten de voorlopige rechten overschrijden, worden slechts de bedragen die voor de voorlopige rechten als zekerheid werden gesteld definitief geïnd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van chemisch gebonden, ongesinterde magnesiabriketten met een magnesiagehalte (MgO) van ten minste 80 %, al dan niet magnesiet bevattende, uit de Volksrepubliek China, ingedeeld onder de GN-codes ex 6815 91 00, ex 6815 99 10 en ex 6815 99 90 (Taric-codes 6815910010, 6815991020 en 6815999020).

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 beschreven producten, bedragen:

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    Aanvullende Taric-code

    Liaoning Mayerton Refractories Co. Ltd, Jinqiao Development Zone, Dashiqiao, Liaoning Province, 115100, Volksrepubliek China

    2,7 %

    A632

    Yingkou Sanhua Refractory Material Co. Ltd, Gangdu Management Zone, Dashiqiao City, Liaoning Province, 115100, Volksrepubliek China

    8,1 %

    A633

    Yingkou Kyushu Refractories Co. Ltd, Houlashan, Jinqiao Village, Dashiqiao City, Liaoning Province 115100, Volksrepubliek China

    18,6 %

    A634

    Yingkou Guangyang Refractories Co. Ltd, Houlashan, Jinqiao Village, Dashiqiao City, Liaoning Province, 115100, Volksrepubliek China

    18,6 %

    A635

    Yingkou Qinghua Refractories Co. Ltd, Qinghuayu Village, Qinghua District, Dashiqiao City, Liaoning Province, 115100, Volksrepubliek China

    15,3 %

    A636

    Dashiqiao Sanqiang Refractory Materials Co. Ltd, Biangan Village, Nanlou Economic Development zone, Dashiqiao City, Liaoning Province, 115100, Volksrepubliek China

    27,7 %

    A638

    Alle andere ondernemingen

    39,9 %

    A999

    3.   Niettegenstaande het bepaalde in lid 2 is het definitieve antidumpingrecht niet van toepassing op goederen die overeenkomstig de bepalingen van artikel 2 voor het vrije verkeer worden aangegeven.

    4.   Tenzij anders gespecificeerd, zijn de bepalingen betreffende douanerechten op dit recht van toepassing.

    Artikel 2

    1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer worden aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en waarvan de namen zijn vermeld in Beschikking 2005/704/EG, zoals die van tijd tot tijd wordt gewijzigd, zijn vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten op voorwaarde dat:

    de goederen door de bedoelde ondernemingen worden vervaardigd en rechtstreeks worden verzonden en gefactureerd aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap, en

    de goederen vergezeld gaan van een geldige verbintenisfactuur, dat wil zeggen een handelsfactuur die minstens de elementen en de verklaring bevat die zijn vermeld in de bijlage, en

    de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

    2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer telkens wanneer in artikel 1 beschreven goederen worden aangegeven met vrijstelling van het antidumpingrecht overeenkomstig de voorwaarden vermeld in lid 1, maar wordt vastgesteld dat aan één of meer van deze voorwaarden niet is voldaan. De tweede voorwaarde van lid 1 wordt als niet vervuld beschouwd wanneer blijkt dat de verbintenisfactuur niet in overeenstemming is met de bepalingen van de bijlage of niet authentiek blijkt te zijn of wanneer de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 384/96 bij een verordening of besluit waarin wordt verwezen naar de specifieke transactie en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig worden verklaard.

    3.   De importeurs aanvaarden als een normaal handelsrisico dat het niet voldoen door een partij aan één of meer van de voorwaarden genoemd in lid 1 en nader toegelicht in lid 2, een douaneschuld kan doen ontstaan overeenkomstig artikel 201 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5). De ontstane douaneschuld zal worden geïnd nadat de Commissie de aanvaarding van de verbintenis heeft ingetrokken.

    Artikel 3

    Bedragen die voor het voorlopige antidumpingrecht ingevolge Verordening (EG) nr. 552/2005 als zekerheid werden gesteld bij de invoer van chemisch gebonden, ongesinterde magnesiabriketten met een magnesiagehalte (MgO) van ten minste 80 %, al dan niet magnesiet bevattende, uit de Volksrepubliek China, van de GN-codes ex 6815 91 00, ex 6815 99 10 en ex 6815 99 90 (Taric-codes 6815910010, 6815991020 en 6815999020), worden definitief geïnd met toepassing van de hierna beschreven regels. De bedragen die het bedrag van de definitieve antidumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven. Indien de definitieve antidumpingrechten de voorlopige rechten overschrijden, worden slechts de bedragen die voor de voorlopige rechten als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Luxemburg, 6 oktober 2005.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A. DARLING


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB L 93 van 12.4.2005, blz. 6.

    (3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, Kamer J-79 5/16, B-1049 Brussel.

    (4)  Zie bladzijde 27 van dit Publicatieblad.

    (5)  PB L 302 van 19.10.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 648/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 117 van 4.5.2005, blz. 13).


    BIJLAGE

    De volgende gegevens moeten worden vermeld op de door de onderneming opgestelde handelsfactuur die de invoer in de Gemeenschap vergezelt van chemisch gebonden, ongesinterde magnesiabriketten met een magnesiagehalte (MgO) van ten minste 80 %, al dan niet magnesiet bevattende, waarop een verbintenis van toepassing is.

    1.

    De titel „COMMERCIËLE FACTUUR DIE GOEDEREN VERGEZELT WAAROP EEN VERBINTENIS VAN TOEPASSING IS”.

    2.

    De naam van de onderneming die genoemd wordt in artikel 1 van Beschikking 2005/704/EG tot aanvaarding van de verbintenis en die de commerciële factuur opstelt.

    3.

    Het factuurnummer.

    4.

    De factuurdatum.

    5.

    De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap.

    6.

    Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

    het productcodenummer (PCN) dat gebruikt wordt in het kader van het onderzoek en in de verbintenis (bijvoorbeeld PCN 1, PCN 2, enz.);

    een duidelijke omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen;

    de Company Product Code (CPC) (indien van toepassing);

    de GN-code;

    de hoeveelheid (in ton).

    7.

    De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

    de prijs per ton,

    de betalingsvoorwaarden,

    de leveringsvoorwaarden,

    de totale kortingen en rabatten.

    8.

    De naam van de importeur die de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt.

    9.

    De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

    „Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die werd aangeboden door … [naam van de onderneming] en door de Europese Commissie bij Beschikking 2005/704/EG werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.”.


    Top