EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0102

Richtlijn 2003/102/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers voor en bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad

PB L 321 van 6.12.2003, p. 15–25 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 24/11/2009; opgeheven door 32009R0078

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/102/oj

32003L0102

Richtlijn 2003/102/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers voor en bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad

Publicatieblad Nr. L 321 van 06/12/2003 blz. 0015 - 0025


Richtlijn 2003/102/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 17 november 2003

betreffende de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers voor en bij een botsing met een motorvoertuig en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(1),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Teneinde het aantal slachtoffers van verkeersongevallen in de Gemeenschap te verminderen, is het noodzakelijk maatregelen in te voeren om de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers voor en bij een botsing met de voorzijde van een motorvoertuig te verbeteren.

(2) Een pakket passieve en actieve maatregelen ter verhoging van de veiligheid (voorkoming van ongevallen en vermindering van secundaire gevolgen door beperking van het verkeersaanbod, verbeteringen in de infrastructuur) voor kwetsbare weggebruikers, zoals voetgangers, fietsers en motorrijders, is dringend nodig in het kader van het actieprogramma verkeersveiligheid.

(3) De interne markt bestaat uit een gebied zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal moet worden gewaarborgd. Te dien einde is een communautair typegoedkeuringssysteem voor motorvoertuigen ingesteld. De technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot voetgangerbescherming moeten worden geharmoniseerd, dit om te vermijden dat de lidstaten voorschriften vaststellen die van elkaar verschillen om de behoorlijke werking van de interne markt te waarborgen.

(4) De doelstellingen inzake de bescherming van voetgangers kunnen met een combinatie van actieve en passieve veiligheidsmaatregelen worden bereikt. De desbetreffende aanbevelingen van het European Enhanced Vehicle-safety Committee (EEVC) van juni 1999 worden breed gedragen. In deze aanbevelingen worden prestatie-eisen voor de frontconstructies van bepaalde categorieën motorvoertuigen voorgesteld om de agressiviteit ervan te verminderen. Deze richtlijn presenteert tests en grenswaarden die op de aanbevelingen van het EEVC zijn gebaseerd.

(5) De Commissie onderzoekt of het haalbaar is om het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden naar voertuigen met een maximummassa van 3,5 ton en zij zal haar bevindingen meedelen aan het Europees Parlement en de Raad.

(6) Deze richtlijn dient te worden beschouwd als een onderdeel van een breder pakket maatregelen voor de veiligheid van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers die de Gemeenschap, de bedrijfstak en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien van weggebruikers, voertuigen en infrastructuur moeten nemen via uitwisseling van de beste praktijken vóór een botsing (actief), tijdens een botsing (passief) en na een botsing.

(7) Gezien de snelle technologische ontwikkeling op dit gebied dient de industrie de mogelijkheid te worden geboden alternatieve maatregelen - hetzij passieve maatregelen, hetzij een combinatie van actieve en passieve maatregelen - voor te stellen die feitelijk ten minste evenveel effect sorteren als de eisen van deze richtlijn en die vóór 1 juli 2004 door onafhankelijke deskundigen op hun haalbaarheid zullen worden onderzocht. De invoering van alternatieve maatregelen die feitelijk ten minste evenveel effect sorteren, zou impliceren dat deze richtlijn moet worden aangepast of gewijzigd.

(8) Gezien het continue onderzoek en de aanhoudende technische vooruitgang op het gebied van voetgangersbescherming is het aangewezen om op dit gebied een zekere flexibiliteit te hanteren. Vandaar dat deze richtlijn de fundamentele bepalingen inzake voetgangersbescherming vaststelt in de vorm van tests die nieuwe voertuigtypes en nieuwe voertuigen moeten doorstaan. De technische voorschriften voor de uitvoering van deze tests zullen bij beschikking van de Commissie worden vastgesteld.

(9) De snelle vooruitgang van de technologie op het gebied van actieve veiligheid houdt in dat systemen ter verzachting en voorkoming van botsingen meer veiligheid kunnen opleveren, bijvoorbeeld door een beperking van de botssnelheid en een aanpassing van de botsrichting. De ontwikkeling van deze technologieën dient door deze richtlijn te worden aangemoedigd.

(10) De federaties die de Europese, Japanse en Koreaanse autoproducenten vertegenwoordigen, hebben verbintenissen aangegaan om de aanbevelingen van het EEVC met betrekking tot de grenswaarden en tests of de overeengekomen alternatieve maatregelen die ten minste hetzelfde effect sorteren, met ingang van 2010 en een eerste reeks grenswaarden en tests met ingang van 2005 op nieuwe voertuigtypes toe te passen en de eerste reeks tests met ingang van 1 juli 2010 op 80 % van alle nieuwe voertuigen, met ingang van 1 juli 2011 op 90 % van alle nieuwe voertuigen en met ingang van 31 december 2012 op alle nieuwe voertuigen toe te passen.

(11) De voorschriften in deze richtlijn zullen ook bijdragen tot de vaststelling van een hoog beschermingsniveau in het kader van de internationale harmonisatie van de wetgeving op dit gebied sinds de in 1998 gesloten Overeenkomst van de VN/ECE betreffende de vaststelling van mondiale technische reglementen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen.

(12) Deze richtlijn is een van de bijzondere richtlijnen die moet worden nageleefd om te voldoen aan de eisen van de EG-typegoedkeuringsprocedure die is vastgesteld bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(3).

(13) Richtlijn 70/156/EEG moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op het frontoppervlak van voertuigen. Onder "voertuig" wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig volgens de definitie in artikel 2 van en bijlage II bij Richtlijn 70/156/EEG, van categorie M1, met een maximummassa van 2,5 ton, en van categorie N1 dat van een voertuig van categorie M1 is afgeleid, met een maximummassa van 2,5 ton.

2. Deze richtlijn heeft ten doel de verwondingen bij voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers die door het frontoppervlak van de in lid 1 gedefinieerde voertuigen worden geraakt, te beperken.

Artikel 2

1. Met ingang van 1 januari 2004 is het de lidstaten, om redenen die verband houden met de bescherming van voetgangers, niet toegestaan:

- voor een type motorvoertuig de EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring te weigeren,

- noch de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van voertuigen te verbieden,

mits de voertuigen voldoen aan de technische voorschriften van punt 3.1 of 3.2 van bijlage I.

2. Met ingang van 1 oktober 2005 verlenen de lidstaten niet langer:

- de EG-typegoedkeuring, of

- de nationale typegoedkeuring,

behalve wanneer een beroep wordt gedaan op artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG, voor een type voertuig om redenen die verband houden met de bescherming van voetgangers, indien niet is voldaan aan de technische voorschriften van punt 3.1 of 3.2 van bijlage I.

3. Lid 2 is niet van toepassing op voertuigen die, wat hun essentiële aspecten van carrosseriebouw en ontwerp vóór de A-stijlen betreft, niet verschillen van voertuigtypes waarvoor vóór 1 oktober 2005 EG-typegoedkeuring of nationale typegoedkeuring is verleend en die nog niet overeenkomstig deze richtlijn zijn goedgekeurd.

4. Met ingang van 1 september 2010 verlenen de lidstaten niet langer:

- de EG-typegoedkeuring, of

- de nationale typegoedkeuring,

behalve wanneer een beroep wordt gedaan op artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG, voor een type voertuig om redenen die verband houden met de bescherming van voetgangers, indien niet is voldaan aan de technische voorschriften van punt 3.2 van bijlage I bij deze richtlijn.

5. Met ingang van 31 december 2012:

- beschouwen de lidstaten certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet langer geldig voor de doeleinden van artikel 7, lid 1, van die richtlijn, en

- verbieden de lidstaten de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen waarvoor geen certificaat van overeenstemming overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG is afgegeven,

om redenen die verband houden met de bescherming van voetgangers, indien niet is voldaan aan de technische voorschriften van punt 3.1 of 3.2 van bijlage I.

6. Met ingang van 1 september 2015:

- beschouwen de lidstaten certificaten van overeenstemming waarvan nieuwe voertuigen overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG vergezeld gaan, als niet langer geldig voor de doeleinden van artikel 7, lid 1, van die richtlijn, en

- verbieden de lidstaten de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen waarvoor geen certificaat van overeenstemming overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG is afgegeven,

om redenen die verband houden met de bescherming van voetgangers, indien niet is voldaan aan de technische voorschriften van punt 3.2 van bijlage I.

Artikel 3

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 zien de lidstaten erop toe dat de in punt 3.1 of 3.2 van bijlage I vastgestelde tests worden uitgevoerd overeenkomstig de technische voorschriften die de Commissie bij beschikking zal specificeren.

Artikel 4

De goedkeuringsinstanties van elke lidstaat sturen de Commissie maandelijks een exemplaar van het typegoedkeuringsformulier volgens het model in aanhangsel 2 van bijlage II toe voor elk voertuig dat zij in die maand overeenkomstig deze richtlijn hebben goedgekeurd.

Artikel 5

1. Op basis van door de goedkeuringsinstanties en de betrokken partijen verstrekte relevante informatie en van onafhankelijke studies controleert de Commissie de vooruitgang die door de industrie op het gebied van voetgangersbescherming is gemaakt en voert zij vóór 1 juli 2004 een onafhankelijk onderzoek uit naar de haalbaarheid van de voorschriften in bijlage I, punt 3.2, en met name van alternatieve maatregelen - hetzij passieve, hetzij een combinatie van actieve en passieve maatregelen - die feitelijk ten minste evenveel effect sorteren. Het haalbaarheidsonderzoek berust onder andere op praktische tests en onafhankelijke wetenschappelijke studies.

2. Als het naar aanleiding van het in lid 1 bedoelde haalbaarheidsonderzoek nodig wordt geacht de voorschriften in bijlage I, punt 3.2 aan te passen en uit te breiden met een combinatie van passieve en actieve maatregelen die ten minste evenveel bescherming bieden als de bestaande voorschriften in bijlage I, punt 3.2, legt de Commissie een voorstel tot wijziging van deze richtlijn ter goedkeuring voor aan het Europees Parlement en de Raad.

3. Zolang aanpassingen van deze richtlijn beperkt blijven tot de opneming van alternatieve passieve maatregelen die ten minste evenveel bescherming bieden als de bestaande voorschriften in bijlage I, punt 3.2, kunnen die aanpassingen worden vastgesteld door het Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang volgens de in artikel 13 van richtlijn 70/156/EEG omschreven procedure.

4. De Commissie brengt voor 1 april 2006 en vervolgens om de twee jaar aan de Raad en het Europees Parlement verslag uit over de resultaten van de in lid 1 bedoelde controle.

Artikel 6

Richtlijn 70/156/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. in bijlage I worden de volgende punten ingevoegd:

"9.23. Bescherming van voetgangers

9.23.1. Een gedetailleerde beschrijving, inclusief foto's en/of tekeningen, van het voertuig met betrekking tot de constructie, de afmetingen, de relevante referentielijnen en de samenstellende materialen van het frontgedeelte van het voertuig (binnen- en buitenkant). Deze beschrijving dient nadere gegevens te bevatten over elk geïnstalleerd systeem voor actieve bescherming.";

2. in bijlage III, sectie A, worden de volgende punten ingevoegd:

"9.23. Bescherming van voetgangers

9.23.1. Een gedetailleerde beschrijving, inclusief foto's en/of tekeningen, van het voertuig met betrekking tot de constructie, de afmetingen, de relevante referentielijnen en de samenstellende materialen van het frontgedeelte van het voertuig (binnen- en buitenkant). Deze beschrijving dient nadere gegevens te bevatten over elk geïnstalleerd systeem voor actieve bescherming.";

3. in bijlage IV, deel I, wordt nummer 58 met bijbehorende voetnoten ingevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

4. bijlage XI wordt als volgt gewijzigd:

- in aanhangsel 1 wordt het volgende nummer 58 ingevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

- in aanhangsel 2 wordt het volgende nummer 58 ingevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

- in aanhangsel 3 wordt het volgende nummer 58 ingevoegd:

">RUIMTE VOOR DE TABEL>"

Artikel 7

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 2003 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Zij passen deze bepalingen met ingang van 1 januari 2004 toe.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 8

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 9

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 november 2003.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

G. Alemanno

(1) PB C 234 van 30.9.2003, blz. 10.

(2) Advies van het Europees Parlement van 3 juli 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 4 november 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

BIJLAGE I

TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN

1. TOEPASSINGSGEBIED

Deze richtlijn is van toepassing op het frontoppervlak van voertuigen. Onder "voertuig" wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig volgens de definitie in artikel 2 van en bijlage II bij Richtlijn 70/156/EEG, van categorie M1, met een maximummassa van 2,5 ton, en van categorie N1 dat van een voertuig van categorie M1 is afgeleid, met een maximummassa van 2,5 ton.

2. DEFINITIES

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

2.1. "A-stijl": de voorste en buitenste daksteun, vanaf het chassis tot het dak van het voertuig.

2.2. "Bumper": het onderste deel van de frontconstructie aan de buitenkant van een voertuig. Hieronder worden alle constructies begrepen die bedoeld zijn om een voertuig te beschermen wanneer het betrokken raakt bij een frontale botsing bij lage snelheid met een ander voertuig, alsmede eventuele toebehoren bij deze constructie.

2.3. "Voorkant motorkap": de bovenkant van de frontconstructie aan de buitenzijde inclusief de motorkap en spatschermen, de bovenkant en zijkanten van de koplichtomkasting en eventuele andere toebehoren.

2.4. "Bovenkant motorkap": de buitenconstructie die het bovenoppervlak omvat van alle buitenconstructies met uitzondering van de voorruit, de A-stijlen en de constructies achter de A-stijlen. De bovenkant motorkap omvat dan ook, maar is niet beperkt tot, de motorkap, spatschermen, schutbord, ruitenwisseras en de onderzijde van de voorruitlijst.

2.5. "Prestatiecriterium voor het hoofd (HPC)" is een berekening, over een gespecificeerde tijdsperiode, van de maximale, tijdens de botsing ondergane resulterende versnelling.

2.6. "Voorruit": de voorste beglazing van het voertuig, die aan alle relevante eisen van bijlage I bij Richtlijn 77/649/EEG(1) voldoet.

2.7. "Voertuigtype": een categorie voertuigen die, vóór de A-stijlen, onderling niet verschillen op essentiële punten zoals:

- de constructie,

- de belangrijkste afmetingen,

- de materialen van de buitenoppervlakken van het voertuig,

- de ordening van de samenstellende delen (aan de binnen- of buitenkant),

voorzover deze kunnen worden geacht een negatief effect te hebben op de resultaten van de in deze richtlijn voorgeschreven botsproeven.

2.8. "Maximummassa": de technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave zoals bedoeld in Richtlijn 1970/156/EEG, bijlage I, punt 2.8.

3. TESTVOORSCHRIFTEN

3.1. De volgende tests moeten worden uitgevoerd; de in de punten 3.1.3 en 3.1.4 gespecificeerde grenswaarden zijn echter alleen voor controledoeleinden vereist.

3.1.1. Been-botslichaam tegen bumper: een van de onder 3.1.1.1 of 3.1.1.2 omschreven been-botslichaamtests moet worden uitgevoerd.

3.1.1.1. Onderbeen-botslichaam tegen bumper: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h. De maximale dynamische kniebuigingshoek mag niet groter zijn dan 21,0°, de maximale dynamische knieafschuiving niet groter dan 6,0 mm en de aan de bovenkant van het scheenbeen gemeten versnelling niet hoger dan 200 g.

3.1.1.2. Bovenbeen-botslichaam tegen bumper: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan 7,5 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan 510 Nm.

3.1.2. Botslichaam in de vorm van het hoofd van een kind/kleine volwassene tegen bovenkant motorkap: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 35 km/h en een botslichaam van 3,5 kg. Het HPC-criterium mag niet hoger zijn dan 1000 over 2/3 van het testoppervlak van de motorkap en 2000 voor het resterende 1/3 van het testoppervlak.

3.1.3. Bovenbeen-botslichaam tegen voorkant motorkap: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid tot 40 km/h. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan een potentiële richtwaarde van 5,0 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment moet worden geregistreerd en vergeleken met de potentiële richtwaarde van 300 Nm.

3.1.4. Botslichaam in de vorm van het hoofd van een volwassene tegen voorruit: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 35 km/h en een botslichaam van 4,8 kg. Het HPC-criterium moet worden geregistreerd en vergeleken met de potentiële richtwaarde 1000.

3.2. De volgende tests moeten worden uitgevoerd:

3.2.1. Been-botslichaam tegen bumper: een van de onder 3.2.1.1 en 3.2.1.2 omschreven tests moet worden uitgevoerd.

3.2.1.1. Onderbeen-botslichaam tegen bumper: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h. De maximale dynamische kniebuigingshoek mag niet groter zijn dan 15,0°, de maximale dynamische knieafschuiving niet groter dan 6,0 mm en de aan de bovenkant van het scheenbeen gemeten versnelling niet hoger dan 150 g.

3.2.1.2. Bovenbeen-botslichaam tegen bumper: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan 5,0 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan 300 Nm.

3.2.2. Kinderhoofd-botslichaam tegen bovenkant motorkap: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h en een botslichaam van 2,5 kg. Het HPC-criterium mag niet hoger zijn dan 1000 voor het volledige testoppervlak van de motorkap.

3.2.3. Bovenbeen-botslichaam tegen voorkant motorkap: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h. De ogenblikkelijke som van de botskrachten in relatie tot de tijd mag niet hoger zijn dan 5,0 kN en het op het botslichaam uitgeoefende buigmoment niet groter dan 300 Nm.

3.2.4. Botslichaam in de vorm van het hoofd van een volwassene tegen bovenkant motorkap: de test wordt uitgevoerd met een botssnelheid van 40 km/h en een botslichaam van 4,8 kg. Het HPC-criterium mag niet hoger zijn dan 1000 voor het volledige testoppervlak van de motorkap.

(1) Richtlijn 77/649/EEG van de Raad van 27 september 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het zichtveld van de bestuurder van motorvoertuigen (PB L 267 van 19.10.1977, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/630/EEG van de Commissie (PB L 341 van 6.12.1990, blz. 20).

BIJLAGE II

BESTUURSRECHTELIJKE BEPALINGEN INZAKE DE TYPEGOEDKEURING

1. AANVRAAG OM EG-TYPEGOEDKEURING

1.1. Krachtens artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG moet de aanvraag om EG-typegoedkeuring van een type voertuig met betrekking tot de voetgangersbescherming worden ingediend door de fabrikant van het voertuig.

1.2. In aanhangsel 1 wordt een model van het inlichtingenformulier gegeven.

1.3. Aan de met de typegoedkeuringstests belaste technische dienst moet een voor het goed te keuren voertuigtype representatief voertuig ter beschikking worden gesteld.

2. EG-TYPEGOEDKEURING

2.1. Indien de in bijlage I bedoelde tests overeenkomstig de daarin vastgestelde specificaties en de in artikel 3 van deze richtlijn bedoelde technische voorschriften worden uitgevoerd, wordt de EG-typegoedkeuring verleend overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG.

2.2. In aanhangsel 2 wordt een model van het EG-typegoedkeuringsformulier gegeven.

2.3. Er wordt een goedkeuringsnummer overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG voor elk goedgekeurd type voertuig toegekend. Een lidstaat kent een nummer slechts aan één type voertuig toe.

2.4. Wanneer wordt nagegaan of aan de testprocedures is voldaan, moeten in geval van twijfel alle door de fabrikant verstrekte gegevens en testresultaten waarmee bij de validering van de door de keuringsinstantie uitgevoerde goedkeuringstest rekening kan worden gehouden, in aanmerking worden genomen.

3. WIJZIGING VAN HET TYPE EN VAN DE GOEDKEURINGEN

3.1. In geval van een wijziging van het voertuig die van invloed is op de algemene vorm van de frontconstructie van het voertuig en die naar het oordeel van de technische dienst een significant effect heeft op de testresultaten, moet de test worden herhaald.

3.2. Bij wijziging van een overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurd type voertuig zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

4. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

4.1. Maatregelen om de overeenstemming van de productie te waarborgen, worden genomen overeenkomstig de bepalingen van artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.

Aanhangsel 1 bij bijlage II

>PIC FILE= "L_2003321NL.002202.TIF">

Aanhangsel 2 bij bijlage II

>PIC FILE= "L_2003321NL.002302.TIF">

>PIC FILE= "L_2003321NL.002401.TIF">

>PIC FILE= "L_2003321NL.002501.TIF">

Top