Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R2659

    Verordening (EG) nr. 2659/2000 van de Commissie van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 304 van 5.12.2000, p. 7–12 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2010: This act has been changed. Current consolidated version: 01/05/2004

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/2659/oj

    32000R2659

    Verordening (EG) nr. 2659/2000 van de Commissie van 29 november 2000 betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 304 van 05/12/2000 blz. 0007 - 0012


    Verordening (EG) nr. 2659/2000 van de Commissie

    van 29 november 2000

    betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen(1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, en met name op artikel 1, lid 1, onder b),

    Na bekendmaking van de ontwerp-verordening(2),

    Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Verordening (EEG) nr. 2821/71 kent de Commissie de bevoegdheid toe artikel 81, lid 3, (voorheen artikel 85, lid 3) van het Verdrag bij verordening toe te passen op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen en die betrekking hebben op onderzoek en ontwikkeling van producten of op procédés tot aan het stadium van industriële toepassing, alsmede de exploitatie van de resultaten daarvan, met inbegrip van de bepalingen betreffende intellectuele eigendomsrechten.

    (2) Artikel 163, lid 2, van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap de ondernemingen, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, stimuleert bij hun inspanningen op het gebied van hoogwaardig onderzoek en hoogwaardige technologische ontwikkeling en hun streven naar onderlinge samenwerking ondersteunt. Overeenkomstig Besluit 1999/65/EG van de Raad van 22 december 1998 betreffende de regels inzake de deelneming van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten, en inzake de verspreiding van de onderzoeksresultaten ter uitvoering van het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap (1998-2002)(3) en Verordening (EG) nr. 996/1999 van de Commissie(4) tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen van Besluit 1999/65/EG moeten indirecte onderzoeks- en technologische ontwikkelingswerkzaamheden die uit hoofde van het vijfde kaderprogramma van de Gemeenschap worden gesteund, in samenwerkingsverband worden verricht.

    (3) Overeenkomsten met het oog op de gemeenschappelijke verrichting van onderzoek of de gemeenschappelijke ontwikkeling van de resultaten daarvan, tot aan, maar niet met inbegrip van, het stadium van industriële toepassing, vallen over het algemeen niet onder artikel 81, lid 1, van het Verdrag. Onder bepaalde omstandigheden echter, zoals in het geval dat de deelnemers zich ertoe verbinden op hetzelfde gebied geen ander onderzoek en ontwikkeling meer te ondernemen, waardoor zij de kans laten varen concurrentievoordeel op de andere partijen te behalen, kunnen deze overeenkomsten wel onder artikel 81, lid 1, vallen, zodat zij in de werkingssfeer van de onderhavige verordening moeten worden opgenomen.

    (4) Op grond van Verordening (EEG) nr. 2821/71 heeft de Commissie in het bijzonder Verordening (EEG) nr. 418/85 van 19 december 1984 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2236/97(6), vastgesteld. De geldigheidsduur van Verordening (EEG) nr. 418/85 verstrijkt op 31 december 2000.

    (5) Een nieuwe verordening dient aan twee vereisten te voldoen: zij moet een daadwerkelijke bescherming van de mededinging waarborgen en zij moet de ondernemingen voldoende rechtszekerheid verschaffen. Bij het nastreven van deze doelstellingen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met de noodzaak het administratieve toezicht en de wetgeving te vereenvoudigen. Beneden een bepaald niveau van marktmacht kan voor de toepassing van artikel 81, lid 3, over het algemeen worden vermoed dat de gunstige gevolgen van onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten zwaarder zullen wegen dan de mogelijke ongunstige gevolgen voor de mededinging.

    (6) Verordening (EEG) nr. 2821/71 bepaalt dat in de vrijstellingsverordening van de Commissie moet worden omschreven op welke groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zij van toepassing is, moet worden aangegeven welke beperkingen of bepalingen al dan niet in de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde gedragingen mogen voorkomen, en moet worden aangegeven welke bepalingen in de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen moeten voorkomen of aan welke andere voorwaarden moet zijn voldaan.

    (7) Er dient te worden afgestapt van de methode waarbij een lijst van vrijgestelde bepalingen wordt opgesteld, en er dient meer aandacht te worden besteed aan de omschrijving van de groepen overeenkomsten waarvoor tot een bepaald niveau van marktmacht een vrijstelling geldt, en aan het aangeven van de beperkingen of bepalingen die niet in dergelijke overeenkomsten mogen voorkomen. Dit is in overeenstemming met een benadering op economische grondslag, waarbij de gevolgen van de overeenkomsten op de relevante markt worden beoordeeld.

    (8) Het is voor de toepassing van artikel 81, lid 3, bij verordening niet noodzakelijk de overeenkomsten die onder artikel 81, lid 1, kunnen vallen, te omschrijven. Bij de individuele beoordeling van overeenkomsten in de zin van artikel 81, lid 1, dient met verscheidene factoren rekening te worden gehouden, in het bijzonder met de structuur van de relevante markt.

    (9) Het voordeel van de groepsvrijstelling dient te worden beperkt tot overeenkomsten waarvan met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen.

    (10) Samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling en op dat van de gemeenschappelijke exploitatie van de uitkomsten bevordert over het algemeen de technische en economische vooruitgang, doordat de uitwisseling van knowhow tussen de partijen zal toenemen en overlappingen bij onderzoek en ontwikkeling worden vermeden, doordat nieuwe vorderingen door de uitwisseling van elkaar aanvullende knowhow worden gestimuleerd en doordat de vervaardiging van de producten of de toepassing van de werkwijzen die uit het onderzoek zijn voortgevloeid, wordt gerationaliseerd.

    (11) De gemeenschappelijke exploitatie van de resultaten kan als een natuurlijke consequentie van gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling worden beschouwd. De exploitatie kan uiteenlopende vormen aannemen, zoals productie, de exploitatie van intellectuele eigendomsrechten waarmee een wezenlijke bijdrage tot de technische of economische vooruitgang wordt geleverd, of de marktintroductie van nieuwe producten.

    (12) Over het algemeen kan worden aangenomen dat gebruikers bij een toeneming van onderzoek en ontwikkeling en een grotere doelmatigheid ervan baat zullen hebben, door de introductie van nieuwe of verbeterde producten of diensten of de verlaging van prijzen ten gevolge van nieuwe of verbeterde werkwijzen.

    (13) Om de voordelen en doelstellingen van gemeenschappelijk ondernomen onderzoek en ontwikkeling te verwezenlijken, dient het voordeel van deze verordening zich uit te strekken tot bepalingen in onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten die niet het voornaamste doel van die overeenkomsten vormen, maar daarmee rechtstreeks verband houden en voor de tenuitvoerlegging ervan noodzakelijk zijn.

    (14) Om de vrijstelling te rechtvaardigen, dient de gemeenschappelijke exploitatie betrekking te hebben op producten of werkwijzen waarvoor de toepassing van de onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten van doorslaggevende betekenis is, en dient elk der partijen de mogelijkheid te hebben alle resultaten die haar interesseren te exploiteren. Wanneer echter universiteiten, onderzoeksinstituten of ondernemingen die onderzoek en ontwikkeling als commerciële dienstverlening aanbieden zonder zich in de regel zelf met de exploitatie van de resultaten, aan onderzoek en ontwikkeling deelnemen bezig te houden, kunnen zij overeenkomen de resultaten van onderzoek en ontwikkeling uitsluitend voor verder onderzoek te gebruiken. Op vergelijkbare wijze kunnen ook niet-concurrenten overeenkomen hun exploitatierecht te beperken tot een of meer technische toepassingsgebieden, om de samenwerking tussen partijen met aanvullende vaardigheden te vergemakkelijken.

    (15) De bij deze verordening verleende vrijstelling dient beperkt te blijven tot onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten die de betrokken ondernemingen niet de mogelijkheid bieden de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten uit te schakelen. Het is noodzakelijk van de groepsvrijstelling overeenkomsten uit te sluiten tussen concurrenten waarvan het gecombineerde marktaandeel voor de producten of diensten, die door de resultaten van onderzoek en ontwikkeling kunnen worden verbeterd, op het moment dat de overeenkomst wordt gesloten, een bepaald niveau overschrijdt.

    (16) Om bij een gemeenschappelijke exploitatie van de resultaten een daadwerkelijke mededinging te kunnen behouden, dient te worden bepaald dat de vrijstelling niet langer van toepassing is wanneer het gezamenlijke marktaandeel van de partijen voor de producten die het resultaat van gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling zijn, te groot wordt. De vrijstelling dient, ongeacht de marktpositie van de contractpartijen, nog een bepaalde tijd na het begin van de gemeenschappelijke exploitatie te blijven gelden, in afwachting van de stabilisatie van hun marktaandelen, met name na de introductie van een geheel nieuw product, en om een minimumperiode van rendement op de betrokken investeringen te garanderen.

    (17) Deze verordening mag geen vrijstelling verlenen voor overeenkomsten welke beperkingen bevatten die niet onmisbaar zijn om voornoemde positieve uitwerking te bereiken. Bepaalde afspraken die uiterst schadelijk voor de mededinging zijn, zoals beperkingen van de vrijheid van partijen om onderzoek en ontwikkeling te verrichten op een gebied waarmee de overeenkomst geen verband houdt, afspraken betreffende de vaststelling van de prijzen die aan derden worden berekend, de beperking van de productie of verkoop en de toewijzing van markten of klanten, alsmede beperkingen op de passieve verkoop van de contractproducten in gebieden die aan andere partijen zijn voorbehouden, dienen, ongeacht het marktaandeel van de betrokken ondernemingen, in beginsel van het voordeel van de in de onderhavige verordening vervatte groepsvrijstelling te worden uitgesloten.

    (18) De marktaandeeldrempel, de uitsluiting van bepaalde overeenkomsten en de voorwaarden in deze verordening waarborgen gewoonlijk dat de overeenkomsten waarvoor de groepsvrijstelling geldt, de deelnemende ondernemingen niet de mogelijkheid geven voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uit te schakelen.

    (19) Wanneer in individuele gevallen overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze verordening voldoen, toch met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, kan de Commissie het voordeel van de groepsvrijstelling intrekken.

    (20) Overeenkomsten tussen ondernemingen die geen concurrerende fabrikanten zijn van producten die door de resultaten van de onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden kunnen worden verbeterd of vervangen, zullen de daadwerkelijke mededinging in onderzoek en ontwikkeling slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitschakelen. Deze overeenkomsten dienen derhalve, ongeacht het marktaandeel van de betrokken ondernemingen, voor toepassing van de groepsvrijstelling in aanmerking te komen; in de genoemde uitzonderlijke omstandigheden dient het voordeel daarvan te worden ingetrokken.

    (21) Aangezien onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten, vooral wanneer de samenwerking zich uitstrekt tot de exploitatie van de resultaten, dient de geldigheidsduur van deze verordening op tien jaar te worden vastgesteld.

    (22) Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 82 van het Verdrag.

    (23) In overeenstemming met het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht mag geen op het nationale mededingingsrecht gebaseerde maatregel schade toebrengen aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele gemeenschappelijke markt, noch aan de volle werking van de ter uitvoering van deze regels genomen maatregelen, met inbegrip van deze verordening,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Vrijstelling

    1. Overeenkomstig artikel 81, lid 3, van het Verdrag en onverminderd de bepalingen van deze verordening, wordt artikel 81, lid 1, buiten toepassing verklaard voor overeenkomsten tussen twee of meer ondernemingen, hierna "de partijen" genoemd, die betrekking hebben op de voorwaarden waaronder deze ondernemingen:

    a) gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling verrichten van producten of werkwijzen en de daarbij verkregen resultaten gemeenschappelijk exploiteren;

    b) de resultaten van onderzoek en ontwikkeling van producten of werkwijzen, die gemeenschappelijk verricht is krachtens een te voren door dezelfde partijen gesloten overeenkomst, gemeenschappelijk exploiteren, of

    c) gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling van producten of werkwijzen verrichten, met uitzondering van de gemeenschappelijke exploitatie van de resultaten daarvan.

    Deze vrijstelling is van toepassing voorzover bedoelde overeenkomsten, hierna "onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten" genoemd, beperkingen van de mededinging behelzen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, van het Verdrag vallen.

    2. De in lid 1 bedoelde vrijstelling is ook van toepassing op in onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten opgenomen bepalingen die niet het voornaamste voorwerp van die overeenkomsten vormen, maar daarmee rechtstreeks verband houden en voor de tenuitvoerlegging ervan noodzakelijk zijn, zoals een verbintenis om tijdens de tenuitvoerlegging van de overeenkomst op het gebied waarop de overeenkomst betrekking heeft, of op een nauw verwant gebied, onafhankelijk of met derden onderzoek en ontwikkeling te verrichten.

    De eerste alinea geldt evenwel niet voor bepalingen die hetzelfde doel of gevolg hebben als de in artikel 5, lid 1, opgesomde beperkingen van de mededinging.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1. "overeenkomsten": overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    2. "deelnemende ondernemingen": de ondernemingen die partij bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst zijn en de respectieve daarmee verbonden ondernemingen.

    3. "verbonden ondernemingen":

    a) ondernemingen waarin een partij bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst rechtstreeks of middellijk:

    i) hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen;

    ii) hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, van de raad van bestuur of van de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen;

    iii) hetzij het recht heeft de zaken van de onderneming te leiden;

    b) ondernemingen die ten aanzien van een partij bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst rechtstreeks of middellijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;

    c) ondernemingen waarin een onderneming als bedoeld onder b) rechtstreeks of middellijk over de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

    d) ondernemingen waarin één partij bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst gezamenlijk met één of meer van de ondernemingen als bedoeld onder a), b) of c), of waarin twee of meer van laatstgenoemde ondernemingen gezamenlijk over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden beschikken;

    e) ondernemingen waarin over de onder a) bedoelde rechten of bevoegdheden gezamenlijk wordt beschikt door:

    i) partijen bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst of hun respectieve verbonden ondernemingen als bedoeld onder a), b), c) of d), of

    ii) één of meer van de partijen bij de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst of één of meer van de met hen verbonden ondernemingen als bedoeld onder a), b), c) of d) en één of meer derden.

    4. "onderzoek en ontwikkeling": de verwerving van knowhow ten aanzien van producten of werkwijzen, de uitvoering van theoretische analyses, systematische studies of experimenten, met inbegrip van experimentele productie en technische tests van producten of werkwijzen, de inrichting van de daartoe benodigde installaties en de verwerving van intellectuele eigendomsrechten voor de resultaten;

    5. "product": een goed en/of een dienst, daaronder begrepen zowel intermediaire goederen en/of diensten als eindgoederen en/of -diensten;

    6. "contractprocédé": een technologie of werkwijze die uit de gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten voortvloeit;

    7. "contractproduct": een product dat uit de gemeenschappelijke onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten voortvloeit of met gebruikmaking van de contractprocédés wordt vervaardigd;

    8. "exploitatie van de resultaten": productie of distributie van de contractproducten of de toepassing van de contractprocédés of het in licentie geven van intellectuele eigendomsrechten, alsmede het doorgeven van knowhow om de vervaardiging of het gebruik ervan mogelijk te maken;

    9. "intellectuele eigendomsrechten": industriële eigendomsrechten, auteursrecht en naburige rechten;

    10. "knowhow": een geheel van niet-geoctrooieerde praktische informatie, voortvloeiend uit ervaring en onderzoek, en die geheim, wezenlijk en geïdentificeerd is; in dit verband betekent "geheim" dat de knowhow niet algemeen bekend of gemakkelijk verkrijgbaar is; "wezenlijk" betekent dat de knowhow informatie omvat die onmisbaar is voor de vervaardiging van de contractproducten of de toepassing van de contractuele werkwijzen; "geïdentificeerd" betekent dat de knowhow zodanig volledig beschreven is dat kan worden nagegaan of hij aan de criteria van geheim-zijn en wezenlijkheid voldoet;

    11. onderzoek en ontwikkeling, of de exploitatie van de resultaten ervan, geschieden "gemeenschappelijk", wanneer de daarmee verbonden taken:

    a) door een gemeenschappelijke werkgroep, een gemeenschappelijke eenheid of onderneming worden verricht,

    b) gemeenschappelijk aan een derde partij worden toevertrouwd, of

    c) onder de partijen volgens specialisatie bij onderzoek, ontwikkeling, productie of distributie worden verdeeld.

    12. "concurrerende onderneming": een onderneming die werkzaam is op de relevante markt (daadwerkelijke concurrent) of een onderneming die, op grond van realistische verwachtingen, de noodzakelijke bijkomende investeringen zou doen of andere noodzakelijke overschakelingskosten zou maken om bij een kleine maar duurzame stijging van de betrokken prijzen de relevante markt te kunnen betreden (potentiële concurrent);

    13. "relevante markt voor contractproducten": de relevante product- en geografische markt of markten waartoe de contractproducten behoren.

    Artikel 3

    Voorwaarden voor vrijstelling

    1. De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is van toepassing op de in de leden 2 tot en met 5 vervatte voorwaarden.

    2. Alle partijen moeten toegang hebben tot de resultaten van het gemeenschappelijk ondernomen onderzoek en ontwikkeling met het oog op verder onderzoek of exploitatie ervan. Onderzoeksinstituten, academische instellingen of ondernemingen die onderzoek en ontwikkeling als commerciële dienstverlening aanbieden, zonder zich in de regel bezig te houden met de exploitatie van de resultaten daarvan, kunnen echter overeenkomen het gebruik van de resultaten te beperken tot verder onderzoek.

    3. Ingeval de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst slechts betrekking heeft op gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling, moet het elke partij, onverminderd het bepaalde in lid 2, vrijstaan zelfstandig de resultaten van het gemeenschappelijke onderzoek en ontwikkeling en de daarvoor noodzakelijke bestaande knowhow te gebruiken met exploitatiedoeleinden. Dat exploitatierecht kan tot een of meer technische toepassingsgebieden worden beperkt, indien de partijen op het ogenblik van de sluiting van de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst geen concurrerende ondernemingen zijn.

    4. De gemeenschappelijke exploitatie moet betrekking hebben op resultaten die door intellectuele-eigendomsrechten worden beschermd of als knowhow moeten worden beschouwd en die wezenlijk tot de technische of economische vooruitgang bijdragen, en deze resultaten moeten van doorslaggevende betekenis zijn voor de vervaardiging van contractproducten of de gebruikmaking van door de overeenkomst bestreken werkwijzen.

    5. Ondernemingen die belast zijn met de vervaardiging door middel van productiespecialisatie, moeten aan bestellingen voldoen voor alle partijen, behalve wanneer de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst ook in de gezamenlijke distributie voorziet.

    Artikel 4

    Marktaandeeldrempel en duur van de vrijstelling

    1. Wanneer de deelnemende ondernemingen geen concurrerende ondernemingen zijn, geldt de in artikel 1 bedoelde vrijstelling voor de duur van het onderzoek en ontwikkeling. Wanneer de resultaten gemeenschappelijk worden geëxploiteerd, blijft de vrijstelling gelden voor een periode van zeven jaar vanaf het tijdstip waarop de contractproducten voor het eerst binnen de gemeenschappelijke markt op de markt worden gebracht.

    2. Indien ten minste twee van de deelnemende ondernemingen concurrerende ondernemingen zijn, geldt de in artikel 1 bedoelde vrijstelling voor de in lid 1 genoemde tijdsduur, mits op het tijdstip waarop de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst wordt gesloten, het gezamenlijke marktaandeel van de deelnemende ondernemingen op de relevante markt niet meer dan 25 % bedraagt voor de producten die door de contractproducten kunnen worden verbeterd of vervangen.

    3. Na de in lid 1 bedoelde periode blijft de vrijstelling gelden zolang het gezamenlijke marktaandeel van de deelnemende ondernemingen niet meer dan 25 % van de relevante markt voor de contractproducten bedraagt.

    Artikel 5

    Niet onder de vrijstelling vallende overeenkomsten

    1. De in artikel 1 bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomsten die, op zich of in combinatie met andere factoren waarover de partijen controle hebben, direct of indirect, tot doel hebben:

    a) de vrijheid van de deelnemende ondernemingen te beperken om zelfstandig of in samenwerking met derden, hetzij op een gebied dat geen verband houdt met dat waarop het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma betrekking heeft, hetzij na de verwezenlijking van dat programma op het door het programma bestreken of een daarmee verbonden gebied, onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden te verrichten;

    b) de deelnemende ondernemingen te verbieden, na voltooiing van het onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma de geldigheid van de daartoe geëxploiteerde intellectuele-eigendomsrechten van de contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt aan te vechten, of na afloop van de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst de geldigheid van de intellectuele-eigendomsrechten van de contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt die de onderzoeks- en ontwikkelingsresultaten beschermen, aan te vechten, een en ander onverminderd de mogelijkheid om in de beëindiging van de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst te voorzien ingeval één der partijen de geldigheid van deze bedoelde intellectuele-eigendomsrechten aanvecht;

    c) de productie of de verkoop te beperken;

    d) de prijzen bij verkoop van de contractproducten aan derden vast te stellen;

    e) de klantenkring te beperken die de deelnemende ondernemingen mogen bedienen na afloop van een periode van zeven jaar volgende op het tijdstip waarop de contractproducten voor het eerst binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer worden gebracht;

    f) passieve verkoop van de contractproducten te verbieden in gebieden die aan andere partijen zijn voorbehouden;

    g) de deelnemende ondernemingen te verbieden, om ook na afloop van de periode van zeven jaar, volgende op het tijdstip waarop de contractproducten voor het eerst binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer worden gebracht, in aan de andere contractpartijen binnen de gemeenschappelijke markt toegewezen gebieden contractproducten in het verkeer te brengen of daarvoor een actief afzetbeleid te voeren;

    h) de deelnemende ondernemingen te verplichten geen licenties aan derden te verlenen voor de vervaardiging van de contractproducten of de toepassing van de contractuele werkwijzen, wanneer niet is voorzien in de exploitatie van de resultaten van het gemeenschappelijke onderzoek en ontwikkeling door de partijen zelf of wanneer deze exploitatie niet heeft plaatsgevonden;

    i) de deelnemende ondernemingen te verplichten niet te voldoen aan de vraag van gebruikers of wederverkopers in hun onderscheiden toegewezen gebieden, die de contractproducten in andere gebieden binnen de gemeenschappelijke markt zouden afzetten; of

    j) de deelnemende ondernemingen te verplichten het voor de gebruikers of wederverkopers moeilijk te maken de contractproducten van andere wederverkopers binnen de gemeenschappelijke markt te betrekken, en in het bijzonder daarbij een beroep te doen op intellectuele eigendomsrechten of maatregelen te nemen om te beletten dat gebruikers of wederverkopers producten verkrijgen, of binnen de gemeenschappelijke markt in het verkeer brengen, die door een andere contractpartij of met haar instemming op rechtmatige wijze in de Gemeenschap in het verkeer zijn gebracht.

    2. Lid 1 is niet van toepassing op:

    a) de vaststelling van productiedoelstellingen wanneer de exploitatie van de resultaten de gezamenlijke vervaardiging van de contractproducten omvat;

    b) de vaststelling van verkoopdoelstellingen en van de prijzen die voor rechtstreekse klanten gelden wanneer de exploitatie van de resultaten de gezamenlijke distributie van de contractproducten omvat.

    Artikel 6

    Toepassing van de marktaandeeldrempel

    1. Voor de toepassing van de in artikel 4 vervatte marktaandeeldrempel gelden de volgende regels:

    a) het marktaandeel wordt berekend op grond van de waarde van de verkopen op de markt; ingeval geen gegevens betreffende de waarde van de verkopen op de markt beschikbaar zijn, kan voor de bepaling van het marktaandeel van de betrokken onderneming gebruik worden gemaakt van ramingen die op andere betrouwbare marktinformatie, waaronder de omvang van de verkopen op de markt, gebaseerd zijn;

    b) het marktaandeel wordt berekend op grond van gegevens die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar;

    c) het marktaandeel van de in artikel 2, punt 3, onder e), bedoelde ondernemingen wordt in gelijke delen toegerekend aan elke onderneming die over de in artikel 2, punt 3, onder a), genoemde rechten of bevoegdheden beschikt;

    2. Wanneer het in artikel 4, lid 3, bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 25 % bedraagt, maar vervolgens boven dit niveau stijgt zonder de 30 % te overschrijden, blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende twee opeenvolgende kalenderjaren volgende op het jaar waarin de grens van 25 % voor het eerst is overschreden.

    3. Wanneer het in artikel 4, lid 3, bedoelde marktaandeel aanvankelijk niet meer dan 25 % bedraagt, maar vervolgens 30 % overschrijdt, blijft de in artikel 1 bedoelde vrijstelling van toepassing gedurende één kalenderjaar volgende op het jaar waarin het niveau van 30 % voor het eerst is overschreden.

    4. Het voordeel van het bepaalde in de leden 2 en 3 kan niet zodanig worden gecombineerd dat dit tot een langere periode dan twee kalenderjaren zou leiden.

    Artikel 7

    Intrekking

    De Commissie kan het voordeel van deze verordening overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EEG) nr. 2821/71 intrekken, indien zij, hetzij eigener beweging, hetzij op verzoek van een lidstaat of van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die een gewettigd belang doet gelden, in een individueel geval tot de bevinding komt dat een onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst waarvoor de vrijstelling van artikel 1 geldt, toch gevolgen heeft die met de in artikel 81, lid 3, van het Verdrag vastgestelde voorwaarden onverenigbaar zijn, met name wanneer:

    a) de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst de mogelijkheid voor derden om op het betrokken gebied onderzoek en ontwikkeling te verrichten in wezenlijke mate beperkt, gezien de beperkte onderzoekscapaciteit die elders beschikbaar is;

    b) de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst wegens de bijzondere aanbodstructuur de toegang van derden tot de markt voor de contractproducten in wezenlijke mate belemmert;

    c) de contractpartijen zonder objectief gerechtvaardigde reden de resultaten van gemeenschappelijk onderzoek en ontwikkeling niet exploiteren;

    d) de contractproducten in de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan geen daadwerkelijke mededinging ondervinden van identieke producten of producten die door de gebruikers op grond van hun kenmerken, hun prijs en het gebruik waarvoor zij bestemd zijn, als gelijksoortig worden beschouwd;

    e) de onderzoeks- en ontwikkelingsovereenkomst de daadwerkelijke mededinging op het gebied van onderzoek en ontwikkeling op een bepaalde markt zou uitschakelen.

    Artikel 8

    Overgangsperiode

    Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag is gedurende de periode van 1 januari 2001 tot en met 30 juni 2002 niet van toepassing op overeenkomsten die op 31 december 2000 reeds van kracht waren en die niet aan de in deze verordening vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling voldoen, maar wel aan de in Verordening (EEG) nr. 418/85 vastgestelde voorwaarden voor vrijstelling.

    Artikel 9

    Geldigheidsduur

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2001.

    De geldigheidsduur ervan verstrijkt op 31 december 2010.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 29 november 2000.

    Voor de Commissie

    Mario Monti

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46.

    (2) PB C 118 van 27.4.2000, blz. 3.

    (3) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 46.

    (4) PB L 122 van 12.5.1999, blz. 9.

    (5) PB L 53 van 22.2.1985, blz. 5.

    (6) PB L 306 van 11.11.1997, blz. 12.

    Top