EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R0451

Verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad

PB L 55 van 29.2.2000, p. 25–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 26/06/2003

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/451/oj

32000R0451

Verordening (EG) nr. 451/2000 van de Commissie van 28 februari 2000 houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad

Publicatieblad Nr. L 055 van 29/02/2000 blz. 0025 - 0052


VERORDENING (EG) Nr. 451/2000 VAN DE COMMISSIE

van 28 februari 2000

houdende bepalingen voor de uitvoering van de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/80/EG van de Commissie(2), en met name op artikel 8, lid 2, tweede alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Commissie moet binnen een periode van twaalf jaar een werkprogramma uitvoeren om geleidelijk de werkzame stoffen te onderzoeken die twee jaar na de datum van kennisgeving van Richtlijn 91/414/EEG op de markt zijn. De eerste fase van dit programma is vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3600/92 van de Commissie van 11 december 1992 houdende bepalingen voor de uitvoering van de eerste fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen(3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/1999(4). Die eerste fase is aan de gang. Het onderzoek van de resterende werkzame stoffen moet worden voortgezet en versneld met inachtneming van de in de eerste fase opgedane ervaring.

(2) Omdat er nog zeer veel bestaande werkzame stoffen die op de markt zijn moeten worden geëvalueerd, dient te worden gezorgd voor een programma in verscheidene fasen. De ervaring heeft geleerd dat de evaluatie van en de besluitvorming over een werkzame stof een tijdrovend proces zijn. Daarom is het nog niet mogelijk alle bestaande werkzame stoffen uitvoerig te evalueren.

(3) Daarom zal tijdens een tweede fase een aantal werkzame stoffen uitvoerig worden geëvalueerd dat vergelijkbaar is met het aantal waarop de eerste fase betrekking heeft, terwijl het er in de derde fase om zal gaan de latere evaluatie van nog resterende werkzame stoffen voor te bereiden. Voor sommige categorieën werkzame stoffen is een verdere harmonisatie nodig met betrekking tot het in te dienen dossier en de uit te voeren evaluatie. Deze categorieën behoren daarom niet in het thans voorgestelde werkprogramma te worden opgenomen, maar dienen in verdere fasen te worden geëvalueerd met het oog op de eventuele opneming ervan in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG.

(4) Voor de tweede fase moet een selectie worden verricht, waarbij op evenwichtige wijze rekening moet worden gehouden met aspecten zoals de bezorgdheid wat gezondheid en/of milieu betreft, de mogelijkheid dat in behandelde producten residuen achterblijven, het belang voor de landbouw van de preparaten die deze stoffen bevatten, duidelijke leemten in de gegevens en eventuele soortgelijke chemische of biologische eigenschappen.

(5) De betrekkingen tussen producenten, lidstaten en Commissie en de verplichtingen van elk van de partijen wat de uitvoering van het programma betreft dienen te worden geregeld met inachtneming van de in de eerste fase van het programma opgedane ervaring. Nauwe samenwerking tussen alle betrokken partijen is noodzakelijk om het programma doelmatiger te maken.

(6) Bij de evaluaties moet ook rekening worden gehouden met de door welke andere belanghebbenden dan ook tijdig verstrekte technische of wetenschappelijke informatie over een werkzame stof, en in het bijzonder over de mogelijk gevaarlijke uitwerkingen of residuen ervan.

(7) Een kennisgevingsprocedure moet worden ingesteld die belanghebbende producenten het recht geeft de Commissie ervan in kennis te stellen dat zij een werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen wensen te zien en dat zij zich ertoe verbinden alle gegevens te verstrekken die nodig zijn voor een behoorlijke evaluatie van en besluitvorming over die werkzame stof in het licht van de criteria voor opneming zoals vastgesteld in artikel 5 van Richtlijn 91/414/EEG. De verstrekte informatie dient daarom mede gegevens te bevatten over een beperkt scala van representatieve gebruiksdoeleinden waarvoor de kennisgever aan de hand van de meegedeelde gegevens moet aantonen dat voor één of meer preparaten kan worden voldaan aan de eisen die in de richtlijn worden gesteld wat de in artikel 5 van Richtlijn 91/414/EEG vermelde criteria betreft.

(8) Ten aanzien van de te verstrekken informatie dient te worden aangegeven in welke vorm, binnen welke termijn en bij welke autoriteiten de kennisgevers die informatie moeten indienen.

(9) De evaluatietaak moet over de bevoegde autoriteiten van de lidstaten worden verdeeld. Daarom moet voor elke werkzame stof een als rapporteur optredende lidstaat worden aangewezen die de verstrekte informatie zal onderzoeken en evalueren en de evaluatieresultaten en een aanbeveling voor een over de betrokken werkzame stof te nemen besluit aan de Commissie zal voorleggen.

(10) Het is dienstig dat de als rapporteur optredende lidstaten eerst de ontvangen dossiers onderzoeken, de door de kennisgevers verstrekte volledigheidscontrole beoordelen en aan de Commissie verslag uitbrengen. De lidstaten moeten ontwerp-verslagen over hun evaluaties bij de Commissie indienen, zulks in het algemeen binnen twaalf maanden nadat de door de kennisgevers ingediende dossiers als volledig zijn aangemerkt.

(11) De ontwerp-verslagen die door de als rapporteur optredende lidstaten zijn opgesteld, dienen zo nodig aan een voorafgaand onderzoek door deskundigen van andere lidstaten in het kader van een door de Commissie gecoördineerd programma te worden onderworpen voordat zij aan het Permanent Plantenziektekundig Comité worden voorgelegd.

(12) Ter voorkoming van dubbel werk, en met name ter voorkoming van de herhaling van proeven met gewervelde dieren, dienen producenten ertoe te worden aangespoord collectieve dossiers in te dienen.

(13) De kennisgeving betreffende een dossier en de indiening ervan mogen niet als voorwaarde gelden om na opneming van de werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG de mogelijkheid te hebben gewasbeschermingsmiddelen op de markt te brengen op grond van artikel 13 van Richtlijn 91/414/EEG. Daarom moeten belanghebbenden die geen kennisgeving hebben ingediend, in alle stadia kunnen worden geïnformeerd over de nadere eisen waaraan eventueel moet worden voldaan om gewasbeschermingsmiddelen die een in evaluatie zijnde werkzame stof bevatten, op de markt te mogen blijven brengen.

(14) De bij deze verordening vastgestelde procedures mogen geen belemmering vormen voor procedures en acties in het kader van andere communautaire regelgeving, en met name op grond van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad van 21 december 1978 houdende verbod van het op de markt brengen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen bevattende bepaalde actieve stoffen(5), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/188/EEG van de Commissie(6), in het geval dat de Commissie de beschikking krijgt over informatie waaruit blijkt dat aan de aldaar gestelde voorwaarden kan zijn voldaan.

(15) Artikel 8, lid 2, tweede alinea, van Richtlijn 91/414/EEG voorziet in een periode van twaalf jaar voor het werkprogramma om bestaande werkzame stoffen te evalueren. Deze periode van twaalf jaar kan door de Commissie worden verlengd overeenkomstig de conclusies van het in artikel 8, lid 2, derde alinea, bedoelde verslag aan het Europees Parlement en de Raad over de met het programma geboekte vooruitgang. De lidstaten zullen bij het verstrijken van de al dan niet verlengde periode de toelatingen moeten intrekken van de gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stoffen bevatten welke niet in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG werden opgenomen.

Onder voorbehoud van de conclusies van het genoemde verslag, zal de Commissie verdere gedetailleerde regelgeving vaststellen om de evaluatie van en de besluitvorming over de werkzame stoffen waarvoor aan alle bij deze verordening vastgestelde bepalingen met betrekking tot kennisgeving en de indiening van volledige dossiers is voldaan, zo spoedig mogelijk te kunnen voltooien.

Krachtens artikel 8, lid 2, vierde alinea, van Richtlijn 91/414/EEG kan bij beschikking van de Commissie worden besloten om een werkzame stof niet in bijlage I op te nemen in die gevallen waarin niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 5 van Richtlijn 91/414/EEG of waarin de vereiste informatie en gegevens niet binnen de voorgeschreven periode zijn verstrekt, en kunnen de lidstaten ervoor zorgen dat de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die de betrokken werkzame stof bevatten, worden ingetrokken. Naar gelang van de conclusies van bovengenoemd verslag kan het, indien nodig, evenwel dienstig zijn deze bepalingen opnieuw te bezien met betrekking tot bepaalde essentiële gebruiksdoeleinden waarvoor is aangetoond dat er voor een doelmatige bescherming van planten of plantaardige producten geen alternatief is, teneinde de ontwikkeling van alternatieven ter vervanging van het betrokken gebruik mogelijk te maken. De noodzaak om de bepalingen opnieuw te bezien, moet voor elk geval afzonderlijk worden aangetoond.

(16) Indien voor een bepaalde werkzame stof niet wordt voldaan aan de in deze verordening gestelde eisen inzake kennisgeving en de indiening van volledige dossiers, belet niets de belanghebbenden op een later tijdstip die werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG te laten opnemen door toepassing van de procedure als bedoeld in artikel 6, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG.

(17) Voorzien wordt in een derde fase van het werkprogramma voor alle werkzame stoffen die niet onder de eerste of de tweede fase vallen. Producenten die een dergelijke werkzame stof in bijlage I bij Richtlijn 91/414/EEG opgenomen wensen te zien, moeten uitvoerige informatie verstrekken over de stand van zaken wat de volledigheid van hun dossiers betreft en over de eindpunten, informatie die nuttig kan zijn voor de bepaling van verdere prioriteiten voor het werkprogramma, en moeten zich ertoe verbinden een volledig gegevenspakket te verstrekken. Het is ook nuttig reeds nu een termijn te bepalen voor het indienen van het volledige gegevenspakket.

(18) De producenten moeten zo spoedig mogelijk over toekomstige stadia van het herevaluatieprogramma worden geïnformeerd door bekendmaking van de werkzame stoffen die in de derde fase van het programma zullen worden opgenomen, zulks om de indiening van collectieve dossiers en de voorbereiding van de noodzakelijke studies en gegevens te vergemakkelijken.

(19) Om ervoor te zorgen dat dit werkprogramma naar behoren kan worden uitgevoerd, moet de als rapporteur optredende lidstaten een vergoeding worden betaald voor de uitvoerige evaluatie van de kennisgevingen en dossiers. In de onderscheiden lidstaten bestaat niet dezelfde kostenstructuur. Daarom kan het bedrag van die vergoedingen niet volledig worden geharmoniseerd. Ook aan de autoriteit die door de Commissie is aangewezen voor het onderzoek van de kennisgevingen betreffende de onder de derde fase vallende werkzame stoffen, moet een vergoeding worden betaald.

(20) De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ALGEMENE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1

Werkingssfeer

1. Bij deze verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de tweede en de derde fase van het werkprogramma als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Richtlijn 91/414/EEG, hierna "de richtlijn" genoemd.

2. De tweede fase betreft de evaluatie van de in bijlage I bij deze verordening genoemde werkzame stoffen met het oog op de eventuele opneming ervan in bijlage I bij de richtlijn.

3. De derde fase betreft de mededeling van de in bijlage II bij deze verordening bedoelde werkzame stoffen opdat deze in een latere fase in een volgende prioriteitenlijst van werkzame stoffen kunnen worden opgenomen met het oog op de eventuele opneming ervan in bijlage I bij de richtlijn.

4. Het bepaalde in artikel 6, leden 2 en 3 en lid 4, tweede alinea, van de richtlijn geldt niet voor een in bijlage I bij deze verordening genoemde of in bijlage II bij deze verordening bedoelde stof zolang de procedures waarin deze verordening voor die stoffen voorziet, niet zijn afgehandeld.

5. Deze verordening geldt onverminderd:

a) heroverwegingen door de lidstaten, met name in het kader van verlengingen van toelatingen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van de richtlijn;

b) heroverwegingen door de Commissie overeenkomstig artikel 5, lid 5, van de richtlijn;

c) beoordelingen op grond van Richtlijn 79/117/EEG.

Artikel 2

Definities

1. Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 2 van de richtlijn vastgestelde definities van de begrippen "gewasbeschermingsmiddelen", "stoffen", "werkzame stoffen", "preparaten" en "toelating van een gewasbeschermingsmiddel".

2. Voorts gelden voor de toepassing van deze verordening de volgende definities:

a) onder "producent" wordt verstaan:

- voor in de Gemeenschap geproduceerde werkzame stoffen, de fabrikant of een in de Gemeenschap gevestigde persoon die de fabrikant voor de naleving van deze verordening als zijn alleenvertegenwoordiger heeft aangewezen;

- voor buiten de Gemeenschap geproduceerde werkzame stoffen, de in de Gemeenschap gevestigde persoon die de fabrikant voor de naleving van deze verordening als zijn alleenvertegenwoordiger in de Gemeenschap heeft aangewezen;

- voor werkzame stoffen waarvoor een gezamenlijke kennisgeving of een gezamenlijk dossier wordt ingediend, de in de Gemeenschap gevestigde vereniging van producenten die de in het eerste of tweede streepje bedoelde producenten voor de naleving van deze verordening hebben aangewezen;

b) onder "fabrikant" wordt verstaan: de persoon die de werkzame stof zelf vervaardigt of deze namens hem door een derde laat vervaardigen;

c) onder "Comité" wordt verstaan: het in artikel 19 van de richtlijn bedoelde Permanent Plantenziektekundig Comité.

Artikel 3

Autoriteiten in de lidstaten

1. De lidstaten kennen de verantwoordelijkheid voor de nakoming van hun verplichtingen in het kader van het in artikel 8, lid 2, van de richtlijn bedoelde werkprogramma aan één of meer autoriteiten toe.

2. In het kader van deze verordening is in elke lidstaat één in bijlage III genoemde autoriteit belast met de coördinatie en alle nodige contacten met de producenten, de andere lidstaten en de Commissie. Elke lidstaat stelt de Commissie en de aangewezen coördinatieautoriteit van elke andere lidstaat in kennis van alle wijzigingen in de meegedeelde bijzonderheden over de aangewezen coördinatieautoriteit.

HOOFDSTUK 2

TWEEDE FASE VAN HET WERKPROGRAMMA

Artikel 4

Kennisgeving

1. Producenten die een in bijlage I bij deze verordening genoemde werkzame stof, of varianten daarvan zoals zouten, esters of aminen, in bijlage I bij de richtlijn opgenomen wensen te zien, geven de in bijlage I bij deze verordening als rapporteur aangewezen lidstaat daarvan voor elke werkzame stof afzonderlijk kennis binnen zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

2. De kennisgeving moet op papier worden gedaan volgens het model voor kennisgeving in bijlage IV, deel 1, van deze verordening en moet bij aangetekend schrijven worden bezorgd aan de in bijlage III bij deze verordening genoemde coördinatieautoriteit in de als rapporteur optredende lidstaat. Een kopie van de kennisgeving moet worden toegezonden aan de Europese Commissie, Directoraat-generaal Gezondheid en consumentenbescherming, Wetstraat 200, B-1049 Brussel.

3. Een producent die voor een in lid 1 bedoelde werkzame stof niet binnen de in dat lid genoemde termijn kennisgeving heeft gedaan of van wie de kennisgeving overeenkomstig artikel 5, lid 2, is afgewezen, mag aan dit programma alleen collectief deelnemen samen met één of meer kennisgevers voor de werkzame stof van wie de kennisgeving overeenkomstig artikel 5, lid 2, is aanvaard, en wel door indiening van een gezamenlijk dossier.

Artikel 5

Onderzoek van de kennisgevingen en verzoek tot indiening van dossiers bij de als rapporteur aangewezen lidstaten

1. Voor elke werkzame stof waarvoor een lidstaat als rapporteur is aangewezen, onderzoekt hij de in artikel 4, lid 2, bedoelde kennisgevingen en brengt hij uiterlijk drie maanden na het verstrijken van de in artikel 4, lid 1, bedoelde termijn aan de Commissie verslag uit over de aanvaardbaarheid van de ontvangen kennisgevingen in het licht van de in bijlage V, deel 1, vermelde criteria.

2. De Commissie bezorgt de in lid 1 bedoelde verslagen binnen drie maanden na de ontvangst ervan aan het Comité voor nader onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de betrokken kennisgevingen in het licht van de in bijlage V, deel 1, vermelde criteria.

Na dit onderzoek wordt volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn bij een verordening de lijst vastgesteld van de werkzame stoffen die worden aanvaard voor evaluatie met het oog op de eventuele opneming ervan in bijlage I bij de richtlijn. Alleen werkzame stoffen waarvoor ten minste één kennisgeving overeenkomstig de eerste alinea als aanvaardbaar is aangemerkt, worden in die verordening opgenomen.

3. In de in lid 2 bedoelde lijst kunnen sommige werkzame stoffen die een soortgelijke structuur of soortgelijke chemische eigenschappen bezitten, worden gegroepeerd; indien in de kennisgeving voor een werkzame stof verschillende samenstellingen worden genoemd die verschillende toxicologische eigenschappen of verschillende milieueffecten kunnen hebben, kan elk van deze samenstellingen afzonderlijk in de lijst worden opgenomen.

4. In de in lid 2 bedoelde verordening worden voor elke voor beoordeling aanvaarde werkzame stof de volgende gegevens vermeld:

a) de namen en de adressen van alle kennisgevers die overeenkomstig artikel 4, leden 1 en 2, kennisgevingen hebben gedaan die na het onderzoek ervan overeenkomstig lid 2, eerste alinea, als aanvaardbaar zijn aangemerkt;

b) de naam van de als rapporteur aangewezen lidstaat; dit zal dezelfde lidstaat zijn als die welke in bijlage I is aangewezen, tenzij een gebrek aan evenwicht is gebleken in het aan de onderscheiden lidstaten toegewezen aantal werkzame stoffen;

c) de termijn voor de indiening van de in artikel 6 bedoelde dossiers bij de als rapporteur optredende lidstaat, welke termijn twaalf maanden bedraagt;

d) dezelfde termijn voor de indiening door belanghebbenden bij de als rapporteur optredende lidstaat van relevante informatie die kan bijdragen tot de evaluatie, in het bijzonder ten aanzien van de potentieel gevaarlijke uitwerkingen van de werkzame stof of de residuen ervan op de gezondheid van mens en dier en op het milieu.

5. Vanaf het tijdstip van de vaststelling van de in lid 2 bedoelde verordening geldt dat, indien een lidstaat overweegt actie te ondernemen om een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die is opgenomen in de bij die verordening vastgestelde lijst, uit de markt te nemen of het gebruik ervan aanzienlijk te beperken en indien aan die actie informatie uit de in artikel 6 bedoelde dossiers of uit het in artikel 8 bedoelde verslag ten grondslag ligt, deze lidstaat de Commissie en de overige lidstaten daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt onder vermelding van de redenen voor de door hem overwogen actie.

6. Wanneer tijdens de in de artikelen 6 en 7 bedoelde beoordeling en evaluatie een gebrek aan evenwicht blijkt in de verantwoordelijkheden die de lidstaten als rapporteur dragen, kan volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn worden besloten een voor een bepaalde werkzame stof oorspronkelijk als rapporteur aangewezen lidstaat te vervangen door een andere lidstaat.

In een dergelijk geval stelt de oorspronkelijk als rapporteur optredende lidstaat de betrokken kennisgevers hiervan in kennis en bezorgt hij alle correspondentie en informatie die hij als rapporteur voor de betrokken werkzame stof heeft ontvangen, aan de lidstaat die als nieuwe rapporteur is aangewezen. De oorspronkelijk als rapporteur optredende lidstaat betaalt de in artikel 12 bedoelde vergoeding met uitzondering van het in artikel 12, lid 2, onder d), bedoelde gedeelte aan de betrokken kennisgevers terug. De als nieuwe rapporteur aangewezen lidstaat verlangt dan van de kennisgevers betaling van de in artikel 12 bedoelde vergoeding met uitzondering van het in artikel 12, lid 2, onder d), bedoelde gedeelte.

7. Wanneer een kennisgever besluit van verdere deelneming aan het werkprogramma voor een werkzame stof af te zien, stelt hij de als rapporteur optredende lidstaat, de Commissie en de overige kennisgevers voor de betrokken stof hiervan terzelfder tijd in kennis onder vermelding van de redenen. In het geval dat een kennisgever van verdere deelneming afziet of niet aan zijn uit deze verordening voortvloeiende verplichtingen voldoet, worden de in artikel 7 of 8 omschreven procedures voor zijn dossier niet voortgezet.

Wanneer een kennisgever met een andere producent overeenstemming bereikt over zijn vervanging voor de verdere deelneming aan het werkprogramma in het kader van deze verordening, stellen hij en deze andere producent de als rapporteur optredende lidstaat en de Commissie hiervan in kennis door middel van een gemeenschappelijke verklaring waarin zij bevestigen te zijn overeengekomen dat deze andere producent de oorspronkelijke kennisgever zal vervangen voor de vervulling van de in de artikelen 6, 7 en 8 omschreven taken van de kennisgever; zij dragen ervoor zorg dat de overige kennisgevers voor de betrokken stof hiervan terzelfder tijd in kennis worden gesteld. In dit geval kan de andere producent gehouden zijn tot betaling van de vergoedingen die nog verschuldigd zijn volgens de regeling die de als rapporteur optredende lidstaat overeenkomstig artikel 12 heeft ingesteld.

Artikel 6

Indiening van de dossiers door de kennisgevers

1. Binnen de in artikel 5, lid 4, onder c), bedoelde termijn moeten voor elke werkzame stof de kennisgevers die zijn genoemd in de in dat artikel bedoelde verordening, het in lid 3 bedoelde volledige dossier met inbegrip van het in lid 2 bedoelde beknopte dossier individueel of collectief indienen bij de aangewezen autoriteit van de voor de betrokken werkzame stof als rapporteur optredende lidstaat.

Wanneer voor een stof in de in artikel 5 bedoelde verordening verscheidene kennisgevingen zijn vermeld, stellen de betrokken kennisgevers alles in het werk wat redelijkerwijs mogelijk is om de in de eerste alinea bedoelde dossiers collectief in te dienen.

In een dossier dat niet door alle betrokken kennisgevers gezamenlijk wordt ingediend, moet melding worden gemaakt van de geleverde inspanningen en van de redenen waarom sommige producenten niet hebben meegewerkt.

2. Het beknopte dossier omvat:

a) een kopie van de kennisgeving; in geval van een gezamenlijke aanvraag door verscheidene producenten, een kopie van de overeenkomstig artikel 4 gedane kennisgevingen en de naam van de persoon die de betrokken producenten hebben aangewezen als verantwoordelijk voor het gezamenlijke dossier en de behandeling ervan overeenkomstig deze verordening;

b) een beperkte reeks van representatieve gebruiksdoeleinden van de werkzame stof waarvoor de kennisgever aan de hand van de meegedeelde gegevens moet aantonen dat voor één of meer preparaten kan worden voldaan aan de in de richtlijn gestelde eisen ten aanzien van de in artikel 5 van de richtlijn bedoelde criteria;

c) - voor elk punt van bijlage II bij de richtlijn, de samenvattingen en resultaten van studies en proeven, de naam van de persoon die of het instituut dat de proeven heeft uitgevoerd;

- dezelfde informatie voor elk punt van bijlage III bij de richtlijn dat relevant is voor de toetsing aan de in artikel 5 van de richtlijn vermelde criteria voor één of meer preparaten die representatief zijn voor de onder b) bedoelde gebruiksdoeleinden, waarbij ermee rekening moet worden gehouden dat leemten in de overeenkomstig bijlage II bij de richtlijn te verstrekken informatie die voortvloeien uit de voorgestelde beperkte reeks representatieve gebruiksdoeleinden van de werkzame stof, kunnen leiden tot beperkingen bij de opneming van die stof in bijlage I bij de richtlijn;

- voor nog niet volledig beëindigde studies, het bewijs dat de opdracht tot uitvoering van deze studies uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening was gegeven, met een verbintenis dat deze studies uiterlijk binnen twaalf maanden na de in artikel 5, lid 4, onder c), bedoelde termijn zullen worden ingediend;

d) een controle door de kennisgever op de volledigheid van het dossier.

3. Het volledige dossier bevat op materiële wijze de afzonderlijke test- en studieverslagen betreffende alle in lid 2, onder c), bedoelde informatie of de protocollen en de verbintenissen als bedoeld in lid 2, onder c), indien de werkzaamheden in uitvoering zijn.

4. De lidstaten bepalen in hoeveel exemplaren en in welke vorm de kennisgevers de in de leden 2 en 3 bedoelde dossiers moeten indienen. Bij de bepaling van de vorm van het dossier houden de lidstaten in de hoogst mogelijke mate rekening met de aanbevelingen van de Commissie in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité.

5. Wanneer voor een werkzame stof de in lid 1 bedoelde dossiers niet binnen de in artikel 5, lid 4, onder c), bedoelde termijn zijn ingediend, deelt de als rapporteur optredende lidstaat dit binnen drie maanden aan de Commissie mee onder opgave van de door de kennisgevers aangevoerde redenen.

6. Op basis van het in lid 5 bedoelde verslag van de als rapporteur optredende lidstaat wordt uitsluitend indien is aangetoond dat de vertraging door overmacht is veroorzaakt, in de in artikel 5 bedoelde verordening volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn een nieuwe termijn vastgesteld voor de indiening van een dossier dat aan de in de leden 2 en 3 gestelde eisen voldoet.

7. Na dit onderzoek besluit de Commissie, overeenkomstig artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn, een werkzame stof waarvoor binnen de gestelde termijn geen kennisgeving of geen dossier is ingediend, niet in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, onder opgave van de redenen voor de niet-opneming. De lidstaten trekken uiterlijk op 25 juli 2003 de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in.

Artikel 7

Volledigheidscontrole op de dossiers

1. Een lidstaat handelt voor elke werkzame stof waarvoor hij als rapporteur is aangewezen, als volgt:

a) hij onderzoekt de in artikel 6, leden 2 en 3, bedoelde dossiers en beoordeelt de door de kennisgevers verstrekte volledigheidscontrole(s);

b) uiterlijk zes maanden na de ontvangst van alle dossiers voor een werkzame stof brengt hij de Commissie verslag uit over de volledigheid van de dossiers; voor die werkzame stoffen waarvoor één of meer dossiers als volledig in de zin van artikel 6, leden 2 en 3, worden beschouwd, verricht de als rapporteur optredende lidstaat de in artikel 8 bedoelde evaluatie tenzij de Commissie hem binnen twee maanden meedeelt dat het dossier niet als volledig kan worden beschouwd. Voor die werkzame stoffen waarvoor het dossier overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder c), derde streepje, moet worden vervolledigd, moet in het verslag de datum worden bevestigd waarop het dossier zal zijn vervolledigd en met de in artikel 8 bedoelde evaluatie zal worden begonnen.

2. Voor die werkzame stoffen waarvoor de als rapporteur optredende lidstaat of de Commissie geen enkel dossier als volledig in de zin van artikel 6, leden 2 en 3, beschouwt, legt de Commissie het in lid 1, onder b), bedoelde verslag van de als rapporteur optredende lidstaat binnen drie maanden na de ontvangst ervan voor aan het Comité. Volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn wordt beslist of een dossier als volledig in de zin van artikel 6, leden 2 en 3, wordt beschouwd. Voor een dossier dat als volledig wordt beschouwd, verricht de als rapporteur optredende lidstaat de in artikel 8 bedoelde evaluatie.

3. Na dit onderzoek besluit de Commissie, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn, een werkzame stof waarvoor geen volledig dossier is ingediend binnen de gestelde termijn, niet in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, onder opgave van de redenen voor de niet-opneming. De lidstaten trekken uiterlijk op 25 juli 2003 de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in.

Artikel 8

Evaluatie van de dossiers door de als rapporteur optredende lidstaten en de Commissie

1. De als rapporteur optredende lidstaat evalueert en behandelt in een verslag alleen de dossiers die als volledig worden beschouwd in de zin van artikel 6, leden 2 en 3. Voor de overige dossiers controleert hij de identiteit en de onzuiverheden van de werkzame stof. De als rapporteur optredende lidstaat houdt rekening met de informatie die beschikbaar is in de andere dossiers die zijn ingediend door een kennisgever of overeenkomstig artikel 5, lid 4, onder d), door een belanghebbende. Zo spoedig mogelijk, en uiterlijk twaalf maanden nadat het dossier als volledig is beschouwd, doet hij aan de Commissie een verslag over zijn evaluatie van het dossier toekomen. Het verslag wordt opgesteld in de door de Commissie in het kader van het Permanent Plantenziektekundig Comité aanbevolen vorm en bevat een aanbeveling om:

- hetzij de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, zulks onder vermelding van de voorwaarden voor die opneming,

- hetzij de werkzame stof niet in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, zulks onder vermelding van de redenen om de stof niet op te nemen.

Met name neemt de als rapporteur optredende lidstaat voor elk punt van de bijlagen II en III bij de richtlijn in het verslag een verwijzing op naar elk test- en studieverslag waarvan voor de beoordeling gebruik is gemaakt, zulks in de vorm van een lijst van de test- en studieverslagen waarin worden vermeld: de titel, de auteur(s), de datum van het studie- of testverslag en de publicatiedatum, de voor de test of studie gehanteerde normen, de naam van de houder en, in voorkomend geval, de aanspraken die de houder of kennisgever op gegevensbescherming maakt. Aan de hand van de andere bronnen voor de werkzame stoffen waarvoor het dossier als niet volledig is beschouwd, moet in het verslag ook worden vermeld of kan worden geconcludeerd dat deze stoffen vergelijkbaar in de zin van artikel 13, lid 5, van de richtlijn zijn.

2. Onverminderd artikel 7 van de richtlijn, wordt niet met de indiening van nieuwe studies ingestemd behalve voor de in artikel 6, lid 2, onder c), derde streepje, bedoelde studies. De als rapporteur optredende lidstaat kan de kennisgevers verzoeken nadere gegevens te verstrekken die nodig zijn ter verduidelijking van het dossier. Wanneer de als rapporteur optredende lidstaat verzoekt nadere gegevens te verstrekken die nodig zijn ter verduidelijking van het dossier, is dat verzoek niet van invloed op de termijn voor de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag.

De als rapporteur optredende lidstaat kan vanaf het begin van dit onderzoek deskundigen uit één of meer lidstaten raadplegen en ter ondersteuning van de evaluatie om aanvullende technische of wetenschappelijke informatie uit andere lidstaten verzoeken.

De als rapporteur optredende lidstaat draagt ervoor zorg dat, wanneer zijn ontwerp-verslag over de evaluatie van de bijgewerkte dossiers bij de Commissie wordt ingediend, de kennisgevers terzelfder tijd de bijgewerkte beknopte dossiers aan de Commissie en aan de overige lidstaten doen toekomen.

De lidstaten en de Commissie kunnen via de als rapporteur optredende lidstaat de kennisgevers verzoeken hun ook de bijgewerkte volledige dossiers of delen daarvan te doen toekomen.

3. Nadat de Commissie het beknopte dossier en het in lid 1 bedoelde verslag heeft ontvangen, legt zij het dossier en het verslag voor onderzoek aan het Permanent Plantenziektekundig Comité voor.

Voordat het dossier en het verslag van de rapporteur het Comité worden voorgelegd, doet de Commissie dit verslag ter informatie aan de lidstaten toekomen en kan zij een raadpleging van deskundigen uit één of meer lidstaten organiseren. De Commissie kan sommige of alle kennisgevers voor de werkzame stoffen die zijn genoemd in de in lid 5, lid 2, bedoelde verordening, raadplegen over het verslag inzake de betrokken werkzame stof of delen van dit verslag. De als rapporteur optredende lidstaat draagt zorg voor de nodige technische en wetenschappelijke ondersteuning gedurende deze raadplegingen.

Onverminderd artikel 7 van de richtlijn, wordt niet met de indiening van nieuwe studies ingestemd behalve voor de in artikel 6, lid 2, onder c), derde streepje, bedoelde studies. De als rapporteur optredende lidstaat kan na overleg met de Commissie de kennisgevers verzoeken nadere gegevens te verstrekken die nodig zijn ter verduidelijking van het dossier.

De Commissie raadpleegt het (de) bevoegde wetenschappelijke comité(s) over alle eventuele gezondheids- en milieuvraagstukken alvorens overeenkomstig lid 4 het Comité een ontwerp-richtlijn of ontwerp-beschikking voor te leggen.

Door de als rapporteur optredende lidstaat wordt het volgende voor raadpleging door belanghebbenden ter beschikking gesteld op daartoe strekkend verzoek of beschikbaar gehouden:

a) de in lid 1, tweede alinea, bedoelde informatie met uitzondering van de elementen daarvan die overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn als vertrouwelijk zijn aangemerkt;

b) de naam van de werkzame stof;

c) het gehalte van de zuivere werkzame stof in het fabrikaat;

d) de lijst van alle voor het in overweging nemen van de eventuele opneming van de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn vereiste gegevens, eerst zoals opgenomen in het in lid 1 bedoelde verslag van de als rapporteur optredende lidstaat, en daarna zoals voltooid na de eventuele raadpleging door de Commissie van de in de tweede alinea bedoelde deskundigen.

4. Na het in lid 3 bedoelde onderzoek stelt de Commissie, onverminderd een eventueel door haar in te dienen voorstel tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 79/117/EEG, overeenkomstig de procedure van artikel 19 van de richtlijn

a) een richtlijn vast tot opneming van de werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn waarin zo nodig de voorwaarden, met inbegrip van de termijn, voor die opneming zijn aangegeven, of

b) een tot de lidstaten gerichte beschikking vast die hun opdraagt de toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen die de werkzame stof bevatten, overeenkomstig artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn in te trekken, waardoor die werkzame stof niet in bijlage I bij de richtlijn wordt opgenomen, onder opgave van de redenen voor de niet-opneming.

5. Wanneer de Commissie het Comité een ontwerp-richtlijn of ontwerp-beschikking als bedoeld in lid 4 voorlegt, legt zij tegelijkertijd de conclusies van het door het Comité verrichte onderzoek voor in de vorm van een bijgewerkt beoordelingsverslag dat moet worden opgenomen in de notulen van de vergadering.

Door elke lidstaat wordt het beoordelingsverslag, met uitzondering van de delen die betrekking hebben op in de dossiers opgenomen vertrouwelijke informatie die overeenkomstig artikel 14 van de richtlijn als zodanig is aangemerkt, op daartoe strekkend verzoek voor raadpleging door belanghebbenden ter beschikking gesteld of beschikbaar gehouden.

Artikel 9

Schorsing van de evaluatie

Wanneer de Commissie voor een in bijlage I bij deze verordening genoemde stof een voorstel voor een algeheel verbod op grond van Richtlijn 79/117/EEG indient, worden de in deze verordening bedoelde termijnen geschorst, totdat over dit voorstel een besluit is genomen. Wanneer de Raad tot een algeheel verbod van de stof op grond van Richtlijn 79/117/EEG besluit, wordt de procedure in het kader van deze verordening beëindigd.

HOOFDSTUK 3

DERDE FASE VAN HET WERKPROGRAMMA

Artikel 10

Kennisgeving

1. Producenten die een in bijlage II bij deze verordening bedoelde werkzame stof in bijlage I bij de richtlijn opgenomen wensen te zien, geven de in bijlage VII bij deze verordening genoemde instantie daarvan kennis. De Commissie zal regelmatig nagaan hoe de in bijlage VII bij deze verordening omschreven taken die aan de in die bijlage genoemde instantie zijn opgedragen, worden uitgevoerd. Volgens de procedure van artikel 19 van de richtlijn kan worden besloten een andere instantie aan te wijzen, zo mocht blijken dat de taken niet naar behoren worden verricht.

2. De kennisgevingen voor elke werkzame stof afzonderlijk worden als volgt ingediend:

a) binnen drie maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, een eerste kennisgeving overeenkomstig afdeling 1 van het model voor de kennisgeving dat is opgenomen in bijlage IV, deel 2, bij deze verordening,

en

b) binnen negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening, een tweede kennisgeving overeenkomstig de afdelingen 1 en 2 van het model voor de kennisgeving dat is opgenomen in, bijlag IV, deel 2, bij deze verordening, met inbegrip van een schriftelijke verbintenis om een volledig dossier te zullen indienen.

3. Gedetailleerde bepalingen betreffende de indiening van dergelijke dossiers, de termijn of termijn(en) voor de indiening ervan en de vergoedingenregeling voor de betrokken werkzame stoffen worden door de Commissie opgenomen in een overeenkomstig artikel 8, lid 2, tweede alinea, van de richtlijn vast te stellen verordening.

4. Het volledige gegevenspakket moet uiterlijk op 25 mei 2003 worden ingediend. Het volledige gegevenspakket bevat op materiële wijze de afzonderlijke test- en studieverslagen betreffende alle in artikel 6, lid 2, onder c), eerste en tweede streepje, bedoelde informatie. In de in lid 3 bedoelde verordening kan evenwel, in uitzonderlijke gevallen waarin het om langetermijnonderzoek gaat dat naar verwachting niet tegen die datum zal zijn voltooid, een latere datum worden vastgesteld, op voorwaarde dat het volledige gegevenspakket de volgende informatie bevat:

- het bewijs dat de opdrachten voor dat onderzoek zijn gegeven uiterlijk twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

- een behoorlijke wetenschappelijke verantwoording;

- het protocol en een voortgangsrapport betreffende het onderzoek.

5. Een producent die voor een in lid 1 bedoelde werkzame stof niet binnen de in lid 2 genoemde termijnen kennisgeving heeft gedaan of van wie de kennisgeving overeenkomstig artikel 11 is afgewezen, zal aan het beoordelingsprogramma alleen collectief mogen deelnemen samen met één of meer kennisgevers voor de werkzame stof van wie de kennisgeving overeenkomstig artikel 11 is aanvaard, en wel door indiening van een gezamenlijk dossier.

Artikel 11

Onderzoek van de kennisgevingen

1. De Commissie stelt het Comité binnen drie maanden na het verstrijken van de in artikel 10, lid 2, onder b), bedoelde termijn in kennis van de tijdig ontvangen kennisgevingen. Uiterlijk acht maanden na de ontvangst van de kennisgevingen legt de Commissie het Comité een verslag voor ten behoeve van nader onderzoek of de ontvangen kennisgevingen in het licht van de in bijlage V, deel 2, vermelde criteria aanvaardbaar zijn.

2. De Commissie besluit, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 2, vierde alinea, van de richtlijn, een werkzame stof als bedoeld in bijlage II bij deze verordening waarvoor binnen de gestelde termijn geen aanvaardbare kennisgeving of geen volledig gegevenspakket is ingediend, niet in bijlage I bij de richtlijn op te nemen, onder opgave van de redenen voor de niet-opneming. De lidstaten trekken uiterlijk op 25 juli 2003 de toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen die deze werkzame stof bevatten, in.

HOOFDSTUK 4

VERGOEDINGEN

Artikel 12

Vergoedingen voor de tweede prioriteitenlijst

1. De lidstaten stellen een regeling in die de kennisgevers verplicht tot betaling van een vergoeding voor de administratieve behandeling en de evaluatie van de kennisgevingen en de desbetreffende dossiers die overeenkomstig artikel 4 of 6 bij hen zijn ingediend, in elk geval waarin de betrokken lidstaat als rapporteur is aangewezen.

2. Hiertoe handelen de lidstaten als volgt:

a) zij verlangen dat een vergoeding wordt betaald voor elke kennisgeving, ongeacht of deze door één kennisgever dan wel collectief door verscheidene belanghebbende kennisgevers wordt ingediend, en voor elke indiening van een desbetreffend dossier;

b) zij zorgen ervoor dat het bedrag van de vergoeding op doorzichtige wijze wordt bepaald met de bedoeling dat het overeenkomt met de werkelijke kosten van het onderzoek en de administratieve behandeling van een kennisgeving en een dossier; dit sluit echter niet uit dat de lidstaten een schaal van op gemiddelde kosten gebaseerde vaste tarieven voor de berekening van de totale vergoeding vaststellen;

c) zij zien erop toe dat de vergoeding wordt ontvangen overeenkomstig de instructies van de in bijlage VI genoemde organisatie in elke lidstaat en dat de opbrengsten ervan worden gebruikt om uitsluitend de kosten te financieren die de als rapporteur optredende lidstaat werkelijk maakt voor de evaluatie en de administratieve behandeling van de kennisgevingen en de dossiers waarvoor hij als rapporteur optreedt, of om algemene activiteiten te financieren die de nakoming tot doel hebben van de verplichtingen die de lidstaten ingevolge artikel 7 of 8 als rapporteur hebben;

d) zij verlangen dat een eerste gedeelte van de vergoeding dat de kosten dekt van de verplichtingen van de als rapporteur optredende lidstaat die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 5, lid 1, en artikel 7, wordt betaald bij de indiening van de in artikel 4 bedoelde kennisgeving; dit gedeelte kan onder geen beding worden terugbetaald.

Artikel 13

Vergoedingen voor kennisgevingen voor de derde fase van het werkprogramma

Producenten die overeenkomstig artikel 10 een kennisgeving indienen, moeten bij de indiening van hun eerste kennisgeving als bedoeld in artikel 10, lid 2, onder a), aan de in bijlage VII genoemde instantie voor elke werkzame stof een vergoeding van 5000 EUR betalen. De vergoeding zal uitsluitend worden gebruikt om de kosten te financieren die werkelijk worden gemaakt voor de uitvoering van de in bijlage VII vermelde taken.

Artikel 14

Andere belastingen, heffingen of vergoedingen

De artikelen 12 en 13 gelden onverminderd de rechten van de lidstaten in overeenstemming met het Verdrag andere belastingen, heffingen of vergoedingen met betrekking tot de toelating, het op de markt brengen en het gebruik van en de controle op werkzame stoffen en gewasbeschermingsmiddelen te handhaven of in te voeren dan de in artikel 12 of 13 bedoelde vergoeding.

HOOFDSTUK 5

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Tijdelijke maatregelen

De Commissie brengt het Comité verslag uit over de conclusies van het in artikel 8, lid 2, derde alinea, van de richtlijn bedoelde verslag over de met betrekking tot het programma geboekte vooruitgang.

Indien nodig kan de Commissie in afzonderlijke gevallen de in artikel 8, lid 2, derde alinea, van de richtlijn bedoelde tijdelijke maatregelen treffen voor gebruiksdoeleinden waarvoor aanvullende technische informatie het bestaan van een essentiële noodzaak tot verder gebruik van de werkzame stof en het ontbreken van een doelmatig alternatief heeft aangetoond.

Artikel 16

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 maart 2000.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 februari 2000.

Voor de Commissie

David BYRNE

Lid van de Commissie

(1) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1.

(2) PB L 210 van 10.8.1999, blz. 13.

(3) PB L 366 van 15.12.1992, blz. 10.

(4) PB L 244 van 16.9.1999, blz. 41.

(5) PB L 33 van 8.2.1979, blz. 36.

(6) PB L 92 van 13.4.1991, blz. 42.

BIJLAGE I

Lijst van tijdens de tweede fase van het in artikel 8, lid 2, van de richtlijn bedoelde werkprogramma te behandelen werkzame stoffen met vermelding van de als rapporteur aangewezen lidstaat

Naam

DEEL A: ANTICHOLINESTERASEWERKZAME STOFFEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL B

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

DEEL C

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE II

Werkzame stoffen waarop de derde fase van het in artikel 8, lid 2, van de richtlijn bedoelde werkprogramma betrekking heeft

Alle werkzame stoffen (met inbegrip van varianten daarvan zoals zouten, esters of aminen) die vóór 25 juli 1993 op de markt waren, met uitzondering van de volgende werkzame stoffen:

1. De werkzame stoffen die zijn opgenomen in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 3600/92.

2. De werkzame stoffen die zijn opgenomen in bijlage I bij de onderhavige verordening.

3. Werkzame stoffen die micro-organismen inclusief virussen zijn.

4. Werkzame stoffen die op grond van EU-regelgeving in levensmiddelen of diervoeders mogen worden gebruikt.

5. Werkzame stoffen die extracten van planten zijn.

6. Werkzame stoffen die dierlijke producten zijn of door middel van een eenvoudige verwerking van dierlijke producten zijn afgeleid.

7. Werkzame stoffen die uitsluitend als lokstof of afweermiddel worden of zullen worden gebruikt (met inbegrip van feromonen). Werkzame stoffen die uitsluitend worden of zullen worden gebruikt in vallen en/of verdelers, overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2092/91 van de Raad(1) inzake biologische landbouw.

8. Werkzame stoffen die uitsluitend als rodenticide worden of zullen worden gebruikt.

9. Werkzame stoffen die uitsluitend voor de bescherming van opgeslagen planten of plantaardige producten worden of zullen worden gebruikt.

10. De volgende in de handel verkrijgbare stoffen:

Aluminiumsulfaat

Calciumchloride

CO2

EDTA en zouten daarvan

Ethanol

Rupsenlijm (fruitteelt)

Vetalcoholen

IJzersulfaat

Kalkfosfaatslak

Californische pap

Stikstof

Paraffineolie

Petroleumoliën

Kaliumpermanganaat

Propionzuur

Harsen en polymeren

Natriumchloride

Natriumhydroxide

Zwavel en zwaveldioxide

Zwavelzuur

Wassen.

(1) PB L 36 van 10.2.1998, blz. 16.

BIJLAGE III

Coördinatieautoriteit in elk van de lidstaten

OOSTENRIJK

Bundesamt und Forschungszentrum für Landwirtschaft Spargelfeldstraße 191 A - 1226 Wien

BELGIË

Ministère des classes moyennes et de l'agriculture,

Service "Qualité des matières premières et analyses"

WTC 3, 8e étage

Boulevard Simon Bolivar 30

B - 1000 Bruxelles

Ministerie van Middenstand en Landbouw

Dienst Kwaliteit van de grondstoffen en analyses

WTC 3, 8e verdieping

Simon Bolivarlaan 30

B - 1000 Brussel

DENEMARKEN

Ministry of Environment and Energy

Danish Environmental Protection Agency

Pesticide Division

Strandgade 29 DK - 1401 Copenhagen K

DUITSLAND

Biologische Bundesanstalt für Land- und Forstwirtschaft (BBA)

Abteilung für Pflanzenschutzmittel und Anwendungstechnik (AP)

Messeweg 11-12 D - 38104 Braunschweig

GRIEKENLAND

Hellenic Republic

Ministry of Agriculture

General Directorate of Plant Produce

Directorate of Plant Produce Protection

Department of Pesticides

3-4 Hippokratous Street GR - 10164 Athens

SPANJE

Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación

Dirección General de Agricultura

Subdirección General de Medios de Producción Agrícolas

c/Ciudad de Barcelona, 118-120 E - 28007 Madrid

FINLAND

Plant Production Inspection Centre

Pesticide Division

P.O. BOX 42 FIN - 00501 Helsinki

FRANKRIJK

Ministère de l'agriculture

Service de la protection des végétaux

251, rue de Vaugirard F - 75732 Paris Cedex 15

IERLAND

Pesticide Control Service

Department of Agriculture, Food and Rural Development

Abbotstown Laboratory Complex

Abbotstown, Castleknock Dublin 15 Ireland

ITALIË

Ministero della Sanità

Dipartimento degli Alimenti, Nutrizione e Sanità Pubblica Veterinaria

Ufficio XIV

Piazza G. Marconi, 25 I - 00144 Roma

LUXEMBURG

Administration des services techniques de l'agriculture

Service de la protection des végétaux

Boîte postale 1904 16, route d'Esch L - 1019 Luxembourg

NEDERLAND

College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen Postbus 217 6700 AE Wageningen Nederland

PORTUGAL

Direcção-Geral de Protecção das Culturas , Quinta do Marquês P - 2780-155 Oeiras

ZWEDEN

Kemikalieinspektionen Box 1384 S - 171 27 Solna

VERENIGD KONINKRIJK

Pesticides Safety Directorate

Ministry of Agriculture, Fisheries and Food

Mallard House

Kings Pool

3 Peasholme Green,

York YO1 7PX United Kingdom

BIJLAGE IV

DEEL 1

Kennisgeving betreffende een werkzame stof overeenkomstig artikel 4

>PIC FILE= "L_2000055NL.004002.EPS">

DEEL 2

Kennisgeving betreffende een werkzame stof overeenkomstig artikel 10

>PIC FILE= "L_2000055NL.004101.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004201.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004301.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004401.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004501.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004601.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004701.EPS">

>PIC FILE= "L_2000055NL.004801.EPS">

BIJLAGE V

DEEL 1

Criteria voor het aanvaarden van de in artikel 4 bedoelde kennisgevingen

Een kennisgeving zal slechts worden aanvaard, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de kennisgeving is ingediend binnen de termijn als bedoeld in artikel 4, lid 1;

2. zij is ingediend door een kennisgever die een producent in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), is, voor een werkzame stof als omschreven in de richtlijn;

3. zij is ingediend in de in bijlage IV, deel 1, aangegeven vorm;

4. er is een vergoeding als bedoeld in artikel 12, lid 2, onder d), betaald.

DEEL 2

Criteria voor het aanvaarden van de in artikel 10 bedoelde kennisgevingen

Een kennisgeving zal slechts worden aanvaard, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. de kennisgeving is ingediend binnen de termijn als bedoeld in artikel 10, lid 2;

2. zij is ingediend door een kennisgever die een producent in de zin van artikel 2, lid 2, onder a), is, voor een werkzame stof als omschreven in de richtlijn;

3. zij is ingediend in de in bijlage IV, deel 2, aangegeven vorm;

4. uit de volledigheidscontrole blijkt dat het op het betrokken tijdstip beschikbare dossier volledig genoeg is, of er wordt een tijdschema ter vervollediging ervan voorgesteld;

5. de lijst van eindpunten is volledig genoeg;

6. er is een vergoeding zoals vastgesteld in artikel 13 betaald.

BIJLAGE VI

Organisaties in de lidstaten waarbij nadere inlichtingen over de betaling van de in artikel 12 bedoelde vergoedingen moeten worden ingewonnen en waaraan die vergoedingen moeten worden betaald

OOSTENRIJK

Bundesamt und Forschungszentrum für Landwirtschaft Spargelfeldstraße 191 A - 1226 Wien

BELGIË

Fonds budgétaire des matières premières

Ministère des classes moyennes et de l'agriculture

Inspection générale des matières premières et produits transformés, WTC 3

Boulevard Simon Bolivar 30

B - 1000 Bruxelles Account number 679-2005985-25 (Banque de la Poste)

Begrotingsfonds voor de grondstoffen

Ministerie van Middenstand en Landbouw

Inspectie-generaal Grondstoffen en verwerkte producten, WTC 3

Simon Bolivarlaan 30

B - 1000 Brussel Account number 679-2005985-25 (Bank van De Post)

DENEMARKEN

Ministry of Environment and Energy

Danish Environmental Protection Agency

Strandgade 29 DK - 1401 Copenhagen K

DUITSLAND

Biologische Bundesanstalt für Land- und Forstwirtschaft

Abteilung für Pflanzenschutzmittel und Anwendungstechnik

Messeweg 11-12 D - 38104 Braunschweig

GRIEKENLAND

Hellenic Republic

Ministry of Agriculture

General Directorate of Plant Produce

Directorate of Plant Produce Protection

Department of Pesticides

3-4 Hippokratous Street GR - 10164 Athens

SPANJE

Ministerio de Agricultura, Pesca y Alimentación

Dirección General de Agricultura

Subdirección General de Medios de Producción Agrícolas

c/Ciudad de Barcelona, 118-120 ES - 28007 Madrid

FINLAND

Plant Production Inspection Centre

Pesticide Division

P.O. Box 42 FIN - 00501 Helsinki

Bank and account:

Leonia Bank plc

PSP BFIHH

800015-18982

FRANKRIJK

Ministère de l'agriculture et de la pêche

Bureau de la réglementation des produits antiparasitaires

251, rue de Vaugirard F - 75732 Paris Cedex 15

IERLAND

Pesticide Control Service

Department of Agriculture, Food and Rural Development

Abbotstown Laboratory Complex

Abbotstown, Castleknock Dublin 15 Ireland

ITALIË

Tesoreria Provinciale dello Stato di Viterbo

post current account n. 11281011

LUXEMBURG

Administration des services techniques de l'agriculture Boîte postale 1904 L - 1019 Luxembourg

NEDERLAND

College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen Postbus 217 6700 AE Wageningen Nederland

PORTUGAL

Direcção-Geral de Protecção das Culturas , Quinta do Marquês P - 2780-155 Oeiras

Account number: 003505840003800793097

Bank: Caixa Geral de Depósitos

ZWEDEN

Kemikalieinspektionen Box 1384 S - 171 27 Solna

National Giro Account: 4465054-7

VERENIGD KONINKRIJK

Pesticides Safety Directorate

Ministry of Agriculture, Fisheries and Food

Mallard House

Kings Pool

3 Peasholme Green,

York YO1 7PX United Kingdom

BIJLAGE VII

Aangewezen instantie als bedoeld in artikel 10

De volgende instantie wordt aangewezen om namens de Commissie de in artikel 11 bedoelde taken te verrichten: Biologische Bundesanstalt für Land- und Forstwirtschaft, (RENDER PROJECT), Messeweg 11/12, D-38104 Braunschweig (elektronisch adres: http://www.bba.de/english/render.htm of render@bba.de). De in artikel 13 vastgestelde vergoeding moet worden overgemaakt op rekening nr. 250 010 00, BLZ 250 000 00, Landeszentralbank Hannover (vermelding: "BBA-RENDER" en het referentienummer van de kennisgeving).

Deze instantie zal:

1. de in artikel 10 bedoelde kennisgevingen onderzoeken;

2. het formaat voor de in artikel 10, lid 2, bedoelde kennisgeving ter beschikking van de kennisgevers stellen;

3. de kennisgevingen onderzoeken en overleg plegen met deskundigen uit andere lidstaten in het licht van de in bijlage V, deel 2, vermelde aanvaardbaarheidscriteria;

4. binnen zes maanden gerekend vanaf de in artikel 10, lid 2, onder b), bedoelde termijn aan de Commissie verslag uitbrengen over de aanvaardbaarheid van de ontvangen kennisgevingen;

5. de ontvangen kennisgevingen ter beschikking van de Commissie stellen;

6. een gedetailleerde rekening ter beschikking van de Commissie stellen;

7. indien het totaalbedrag van de door alle kennisgevers betaalde vergoedingen de werkelijke kosten van het onderzoek en de administratieve behandeling van alle kennisgevingen overtreft, het resterende bedrag in gelijke delen aan de kennisgevers terugbetalen.

Top