EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000D0821

2000/821/EG: Besluit van de Raad van 20 december 2000 betreffende de uitvoering van een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

PB L 336 van 30.12.2000, p. 82–91 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006: This act has been changed. Current consolidated version: 01/05/2004

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2000/821/oj

32000D0821

2000/821/EG: Besluit van de Raad van 20 december 2000 betreffende de uitvoering van een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

Publicatieblad Nr. L 336 van 30/12/2000 blz. 0082 - 0091


Besluit van de Raad

van 20 december 2000

betreffende de uitvoering van een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken (Media Plus - Ontwikkeling, distributie en promotie) (2001-2005)

(2000/821/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 157, lid 3,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Commissie heeft met het toenmalige voorzitterschap van 6 tot 8 april 1998 te Birmingham de Europese audiovisuele conferentie "Uitdagingen en mogelijkheden van het digitale tijdperk" gehouden. Uit deze raadpleging is gebleken dat er behoefte bestaat aan een verbeterd steunprogramma voor de Europese audiovisuele industrie; bovendien dragen de activiteiten op audiovisueel gebied in het digitale tijdperk bij tot het scheppen van werkgelegenheid, in het bijzonder op het gebied van de productie en de verspreiding van audiovisuele werken.

(2) De Raad Culturele en Audiovisuele Zaken van 28 mei 1998 heeft met zijn goedkeuring van de resultaten van de te Birmingham gehouden Europese audiovisuele conferentie beklemtoond dat het wenselijk is de ontwikkeling van een sterke en concurrerende Europese audiovisuele-programma-industrie aan te moedigen, daarbij met name rekening houdend met de Europese culturele verscheidenheid en de bijzondere omstandigheden van kleine taalgebieden.

(3) Het verslag van de studiegroep op hoog niveau over het audiovisueel beleid van 26 oktober 1998, getiteld "Het digitale tijdperk en het Europese audiovisueel beleid", erkent de noodzaak de steunmaatregelen ten gunste van de audiovisuele en filmindustrie te versterken, met name door het Media-programma middelen toe te kennen die in overeenstemming zijn met de omvang en het strategisch belang van de audiovisuele industrie.

(4) De uitdagingen bij de productie, distributie en beschikbaarheid van Europese audiovisuele inhoud waren de voornaamste thema's die werden aangesneden tijdens het Audiovisuele Forum "Een Europese inhoud voor het digitale millennium", dat het voorzitterschap in samenwerking met de Commissie op 10 en 11 september 1999 te Helsinki heeft georganiseerd.

(5) In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad, getiteld "Audiovisueel beleid: de volgende stappen", erkent de Commissie dat een grotere overheidssteun, met name op gemeenschapsvlak, noodzakelijk is om het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector te versterken.

(6) Het groenboek over de convergentie van de sectoren telecommunicatie, media en informatietechnologie en de implicaties daarvan voor de regelgeving beklemtoont dat er een kans bestaat dat er een tekort aan kwaliteitsprogramma's voor de analoge en digitale televisiemarkt ontstaat.

(7) Uit de door de Commissie uitgevoerde openbare raadpleging over het groenboek is gebleken dat het noodzakelijk is een gunstig kader te scheppen voor de distributie en de promotie van Europese audiovisuele programma's voor de nieuwe en traditionele media in een digitale omgeving.

(8) In de conclusies inzake de resultaten van de openbare raadpleging over het convergentiegroenboek van 27 september 1999(1) heeft de Raad de Commissie verzocht de resultaten van de raadpleging bij het uitwerken van voorstellen voor maatregelen ter versterking van de Europese audiovisuele sector, met inbegrip van de sector multimedia, in aanmerking te nemen.

(9) In haar Mededeling van 14 december 1999, "Beginselen en richtsnoeren voor het audiovisuele beleid van de Gemeenschap in het digitale tijdperk", heeft de Commissie de prioriteiten vastgesteld die zij hanteert bij haar optreden in de audiovisuele sector in de periode 2000-2005.

(10) De Commissie heeft een actieprogramma ter promotie van de ontwikkeling van de audiovisuele industrie in Europa (Media) (1991-1995), zoals vastgesteld bij Besluit 90/685/EEG van de Raad van 21 december 1990(2), uitgevoerd, dat met name acties ter ondersteuning van de ontwikkeling en de distributie van Europese audiovisuele werken omvat.

(11) Na het Groenboek "Strategische opties voor de versterking van de programma-industrie in de context van het audiovisuele beleid van de Europese Unie" (COM(1994) 96), heeft de Commissie in november 1995 een voorstel voor een besluit van de Raad tot oprichting van een Europees Garantiefonds ter aanmoediging van de film- en televisieproductie ingediend(3), waarover het Europees Parlement op 22 oktober 1996 een positief advies heeft uitbracht(4).

(12) De communautaire strategie ter ontwikkeling en versterking van de Europese audiovisuele industrie is bekrachtigd in het kader van het programma Media II, zoals vastgesteld bij Besluit 95/563/EEG van de Raad(5) en bij Besluit 95/564/EG van de Raad(6); op grond van de met dit programma opgedane ervaringen moet worden gezorgd voor de verlenging ervan, met inachtneming van de bereikte resultaten.

(13) De Commissie is, in haar verslag over de resultaten die in de periode van 1 januari 1996 tot 30 juni 1998 in het kader van het programma Media II (1996-2000) zijn bereikt, van oordeel dat het programma voldoet aan het beginsel van subsidiariteit van communautaire middelen ten opzichte van nationale middelen, aangezien de steunverlening van Media II een aanvulling vormt op de vanouds overwegende rol van de nationale mechanismen.

(14) Het is noodzakelijk dat overeenkomstig artikel 151, lid 4, van het Verdrag met de culturele aspecten van de audiovisuele sector rekening wordt gehouden.

(15) Conform het door de Raad aan de Commissie verleende onderhandelingsmandaat zal de Unie tijdens de komende WTO-onderhandelingen er evenals in de Uruguayronde op toezien dat de Gemeenschap en haar lidstaten de mogelijkheid blijven behouden om hun culturele en audiovisuele beleid met het oog op het behoud van hun culturele verscheidenheid uit te stippelen en uit te voeren.

(16) Vanuit diezelfde benadering en met het oog op de speciale rol van de Europese audiovisuele sector bij de instandhouding van een cultureel pluralisme, een gezonde economie en de vrijheid van meningsuiting, heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 18 november 1999 zijn verknochtheid bevestigd aan het beginsel van vrijheid van actie in de sector van het audiovisuele beleid, zoals dat ook in de Uruguayronde werd erkend en gesteld dat de regels van de GATS inzake culturele diensten, met name in de audiovisuele sector, geen bedreiging mogen vormen voor de culturele verscheidenheid en autonomie van de verdragspartijen bij de WTO.

(17) Om de meerwaarde van de communautaire maatregelen te vergroten is het noodzakelijk te blijven toezien op de complementariteit van de op communautair niveau uitgevoerde maatregelen en nationale vormen van steunverlening.

(18) Het is noodzakelijk samenhang te waarborgen tussen het huidige besluit en de actie van de Commissie met betrekking tot nationale steunmaatregelen voor de audiovisuele sector, met name in het licht van het behoud van de culturele diversiteit in Europa, door ruimte te laten voor nationaal beleid dat op passende wijze het productiepotentieel van de lidstaten tot ontwikkeling brengt. Voorts dient de communautaire steun cumuleerbaar te zijn met alle andere vormen van overheidssteun.

(19) De opkomst van een Europese audiovisuele markt vereist de ontwikkeling en productie van Europese werken, dat wil zeggen producties afkomstig uit de lidstaten of uit Europese derde landen die aan het programma Media Plus deelnemen of over een kader voor samenwerking daarmee beschikken, zulks met inachtneming van de voorwaarden die in artikel 6 van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisie-omroepactiviteiten(7) zijn vastgelegd.

(20) In de komende jaren zal de digitale revolutie nieuwe mogelijkheden voor de verspreiding van audiovisuele inhoud opleveren, waardoor de toegang tot Europese audiovisuele werken zal worden vergemakkelijkt en de verspreiding ervan buiten het land van herkomst zal toenemen.

(21) Wil de audiovisuele-programma-industrie concurrerend zijn, dan is het gebruik van nieuwe technologieën in het ontwikkelings-, productie- en distributiestadium van programma's noodzakelijk. Bijgevolg moet worden gezorgd voor een passende en doeltreffende coördinatie met de op het gebied van de nieuwe technologieën ondernomen acties, met name het vijfde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor acties op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (1998-2002), zoals vastgesteld bij Besluit 182/1999/EG van het Europees Parlement en de Raad(8), en moeten er gecoördineerde maatregelen komen om met name gebruik te kunnen maken van nieuwe mogelijkheden voor meertalige producties en om, met het toekomstige zesde kaderprogramma, te zorgen voor samenhang met de in het kader van dat programma op te zetten acties; daarbij dient speciale aandacht te worden besteed aan de eisen en mogelijkheden van kleine en middelgrote bedrijven die opereren op de markt voor audiovisuele producten.

(22) De Commissie dient na te gaan of, met name in het kader van "e-Europe" en initiatieven die het gevolg zijn van de conclusies van de Europese Raad van Lissabon, voor het stimuleren van Europese audiovisuele projecten extra financiële middelen kunnen worden vrijgemaakt uit andere communautaire instrumenten, zoals de Europese Investeringsbank (EIB), het Europese Investeringsfonds (EIF) en de kaderprogramma's voor onderzoek. De vakmensen uit de audiovisuele sector dienen geïnformeerd te worden over de verschillende steunmogelijkheden die de Europese Unie hun te bieden heeft.

(23) Overeenkomstig het besluit van de Europese Raad van Lissabon dienen de Raad en de Commissie uiterlijk eind 2000 verslag uit te brengen over de aan de gang zijnde herziening van de financiële instrumenten van de EIB en het EIF, teneinde de financiële ondersteuning te richten op startende ondernemingen, hoogtechnologische bedrijven en microbedrijven, en op andere initiatieven met risicokapitaal of garantiemechanismen die door de EIB en het EIF worden voorgesteld. Daarbij dient ook op bijzondere wijze rekening te worden gehouden met de audiovisuele industrie, zodat deze gemakkelijker toegang krijgt tot de kapitaalmarkt en zijn concurrentiepositie versterkt wordt.

(24) De Commissie stelt in haar verslag aan de Europese Raad over de werkgelegenheidsperspectieven in de informatiemaatschappij vast dat de nieuwe audiovisuele diensten grote mogelijkheden voor het scheppen van werkgelegenheid bieden.

(25) De Commissie heeft in haar Mededeling over het communautaire beleid ter ondersteuning van de werkgelegenheid de positieve werking van het programma Media II op de werkgelegenheid in de audiovisuele sector erkend.

(26) Bijgevolg dienen investeringen in de audiovisuele industrie gestimuleerd te worden en dienen de lidstaten verzocht te worden om het scheppen van nieuwe banen in deze industrie met verschillende middelen te bevorderen.

(27) Het MEDIA Plus-programma moet een klimaat creëren dat ondernemingsgeest en investeringen aanmoedigt, om de aanwezigheid van de Europese audiovisuele industrie op de wereldmarkt te verzekeren en de culturele diversiteit op doeltreffende wijze te bevorderen.

(28) De bijdrage die het MKB kan leveren tot de ontwikkeling van de audiovisuele sector moet worden bevorderd.

(29) De voorwaarden waaronder Europese films op de Europese en internationale markt worden gedistribueerd en gepromoot, moeten worden verbeterd. Het is noodzakelijk dat de samenwerking tussen internationale distributeurs, nationale distributeurs, exploitanten en producenten wordt bevorderd, dat vooral de vorming van een netwerk van distributeurs wordt gestimuleerd, met name het MKB, en dat er gecoördineerde initiatieven met het oog op gezamenlijke acties voor een Europese programmering worden gesteund.

(30) De voorwaarden waaronder Europese werken op de televisie worden uitgezonden op de internationale en Europese markt moeten worden verbeterd. Gezien de belangrijke rol die tv-zenders kunnen hebben in de circulatie van Europese werken en de geringe positie die deze werken momenteel in hun programmeringen innemen, moeten de Europese omroeporganisaties zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 89/552/EEG de Europese verspreiding van programma's bevorderen door werken te kopen die in andere lidstaten zijn geproduceerd.

(31) De markttoegang van Europese zelfstandige productie- en distributie-ondernemingen moet worden vergemakkelijkt en zowel Europese werken als Europese ondernemingen in de audiovisuele sector moeten worden bevorderd.

(32) De toegang van het publiek tot het Europese audiovisuele erfgoed moet worden verbeterd, met name door de digitalisering en de vorming van netwerken op Europees vlak.

(33) Europese inhoudseigenaren moeten gestimuleerd worden hun catalogi, met inbegrip van de archieven en het cinematografisch erfgoed, te digitaliseren en via netwerken toegankelijk te maken.

(34) Bij de ondersteuning van de ontwikkeling, de distributie en de promotie moet rekening worden gehouden met structurele doelstellingen, zoals de ontwikkeling van het potentieel in landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of een geringe geografische omvang of een klein taalgebied, en de ontwikkeling van een onafhankelijke Europese productiesector, met name het midden- en kleinbedrijf.

(35) De geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa, Cyprus, Malta, Turkije en de EVA-landen die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, kunnen op basis van aanvullende kredieten en volgens met de betrokken landen overeen te komen procedures aan de communautaire programma's deelnemen.

(36) De andere Europese landen die partij zijn bij de overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie, maken een integrerend deel uit van de Europese audiovisuele ruimte en kunnen daarom, op basis van aanvullende kredieten en op de voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen moeten worden vastgelegd, aan het programma deelnemen; deze landen moeten, indien zij dit wensen, en afhankelijk van begrotingsoverwegingen of van prioriteiten van hun audiovisuele industrie, aan het programma kunnen deelnemen of van een beperkte samenwerkingsformule gebruik kunnen maken, op basis van aanvullende kredieten en volgens tussen de betrokken partijen overeen te komen specifieke voorwaarden.

(37) De deelname van Europese derde landen aan het programma wordt onderworpen aan de voorwaarde dat eerst wordt nagegaan of hun nationale wetgeving verenigbaar is met het acquis communautaire en met name met Richtlijn 89/552/EEG.

(38) Samenwerking met niet-Europese derde landen op grond van wederzijdse en evenwichtige belangen kan een meerwaarde voor de Europese audiovisuele industrie opleveren inzake de promotie, de markttoegang, de distributie, de verspreiding en de exploitatie van Europese producties in deze landen; openstelling voor derde landen zal leiden tot een groeiend besef van de Europese culturele verscheidenheid en maakt het mogelijk gemeenschappelijke democratische waarden uit te wisselen; een dergelijke samenwerking moet worden ontwikkeld op basis van aanvullende kredieten en volgens specifieke voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen moeten worden vastgelegd.

(39) In dit besluit wordt voor de gehele looptijd van het programma een financieel referentiebedrag opgenomen in de zin van punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie(9), zulks zonder afbreuk te doen aan de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit.

(40) De nodige maatregelen ter uitvoering van dit besluit worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(10),

BESLUIT:

Artikel 1

Vaststelling en doelstellingen van het programma

1. Voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2005 wordt een programma ter aanmoediging van de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken, binnen en buiten de Europese Unie, hierna "programma" genoemd, vastgesteld, dat erop gericht is de Europese audiovisuele industrie te versterken.

2. De doelstellingen van het programma zijn:

a) de verbetering van het concurrentievermogen van de Europese audiovisuele sector, met inbegrip van het midden- en kleinbedrijf, op de internationale en Europese markt, door de ontwikkeling, de distributie en de promotie van Europese audiovisuele werken te steunen, met inachtneming van de ontwikkeling van de nieuwe technologieën;

b) de versterking van de sectoren die bijdragen tot een betere transnationale circulatie van Europese werken;

c) de eerbiediging en promotie van de culturele verscheidenheid en de veeltaligheid van Europa;

d) de ontsluiting van het Europese audiovisuele erfgoed, met name de digitalisering en de netvorming ervan;

e) de ontwikkeling van de audiovisuele sector in de landen of gebieden met een geringe audiovisuele productiecapaciteit en/of met een klein geografisch gebied en/of taalgebied en de versterking van de netwerkvorming en van de transnationale samenwerking van het midden- en kleinbedrijf;

f) de verspreiding van nieuwe soorten audiovisuele inhoud die gebruik maken van nieuwe technologieën.

De doelstellingen worden uitgevoerd volgens de in de bijlage opgenomen bepalingen.

Artikel 2

Specifieke doelstellingen van het programma met betrekking tot de ontwikkeling

Met betrekking tot de ontwikkeling heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a) de promotie, door het verlenen van financiële steun, van de ontwikkeling van productieprojecten die door zelfstandige met name kleine en middelgrote ondernemingen worden aangeboden en voor de internationale en Europese markt zijn bestemd (dramaproducties voor bioscoop of televisie, documentaire films, animatiefilms voor televisie of bioscoop, werken die het audiovisuele en filmerfgoed ontsluiten);

b) de promotie, door het verlenen van financiële steun, van de ontwikkeling van productieprojecten die gebruik maken van nieuwe technologieën op het gebied van de creatie, productie en verspreiding.

Artikel 3

Specifieke doelstellingen van het programma met betrekking tot de distributie en verspreiding

Met betrekking tot de distributie en verspreiding heeft het programma de volgende specifieke doelstellingen:

a) de versterking van de Europese filmdistributiesector door de distributeurs aan te moedigen te investeren in productie, aankoop, marketing en promotie van niet-nationale Europese bioscoopfilms;

b) de begunstiging van ruimere transnationale verspreiding van niet-nationale Europese films op de internationale en Europese markt door stimulerende maatregelen ten behoeve van de distributie en programmering daarvan in de bioscoop, met name door stimulering van gecoördineerde marketingstrategieën;

c) de versterking van de distributiesector van Europese werken in voor particulier gebruik bestemde vorm door de distributeurs aan te moedigen in digitale technologie en de promotie van niet-nationale Europese werken te investeren;

d) het ijveren voor het binnen en buiten de Gemeenschap in omloop brengen van door zelfstandige bedrijven geproduceerde Europese televisieprogramma's door aanmoediging van de samenwerking tussen zenders, enerzijds, en Europese zelfstandige distributeurs en producenten, anderzijds;

e) de aanmoediging van de vorming van verzamelingen van Europese werken in digitale uitvoering die voor de exploitatie via de nieuwe media zijn bestemd;

f) de ondersteuning van de veeltaligheid van de Europese audiovisuele en cinematografische werken.

Artikel 4

Specifieke doelstellingen van het programma met betrekking tot de promotie en de markttoegang

Op het gebied van de promotie en de markttoegang heeft het programma ten doel:

a) de promotie en het in omloop brengen van Europese cinematografische en audiovisuele werken in het kader van zowel commerciële evenementen en vakmarkten als Europese audiovisuele festivals, in Europa en wereldwijd, te vergemakkelijken en aan te moedigen, voorzover deze evenementen een belangrijke rol kunnen spelen voor de promotie van de Europese werken en de netwerkvorming van de vakmensen;

b) de netwerkverbinding van de Europese ondernemers aan te moedigen, door gezamenlijke acties op de Europese en de internationale markt van nationale overheidsinstanties of particuliere organisaties die zich met promotieactiviteiten bezighouden.

Artikel 5

Financiële bepalingen

1. De begunstigden van communautaire steun moeten een aanzienlijk deel van de financiering voor hun rekening nemen, eventueel door gebruikmaking van andere vormen van overheidsfinanciering. De communautaire financiering bedraagt maximaal 50 % van de kosten. In de uitdrukkelijk in de bijlage bepaalde gevallen kan dit percentage echter oplopen tot 60 % van de kosten.

2. Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van het programma, voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde periode, bedraagt 350 miljoen euro. De indicatieve uitsplitsing per sector van dit bedrag staat in punt 1.5 van de bijlage. De begrotingsautoriteit kent de jaarlijkse kredieten toe binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

3. Onverminderd de overeenkomsten en verdragen waarbij de Gemeenschap partij is, moeten de voor dit programma in aanmerking komende ondernemingen, hetzij rechtstreeks, hetzij door een meerderheidsdeelneming, in het bezit zijn en blijven van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten.

Artikel 6

Financiële steun

De in het kader van het programma toegekende financiële steun wordt verleend in de vorm van voorwaardelijk terug te betalen voorschotten of van subsidies, zoals omschreven in de bijlage. De terugbetalingen van de in het kader van het programma toegekende bedragen worden evenals die welke voortkomen uit acties in het kader van de programma's Media (1991-1995) en Media II (1996-2000) voor het programma Media Plus aangewend.

Artikel 7

Uitvoering van dit besluit

1. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen betreffende de hieronder genoemde aangelegenheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8, lid 2, bedoelde beheersprocedure:

a) de algemene richtsnoeren voor alle in de bijlage beschreven maatregelen;

b) de inhoud van de oproepen om voorstellen in te dienen, de vaststelling van de criteria en van de procedures voor de keuze van de projecten;

c) de vraagstukken betreffende de jaarlijkse interne uitsplitsing van het programma, waaronder ook de uitsplitsing over de acties in de sectoren Ontwikkeling, Promotie en Distributie;

d) de wijze waarop deze acties gevolgd en geëvalueerd moeten worden;

e) voorstellen voor een communautaire toewijzing van meer dan 200000 EUR voor wat betreft de ontwikkeling, van 300000 EUR voor wat betreft de distributie en van 200000 EUR per ontvanger en per jaar voor wat betreft de promotie. Deze drempels kunnen in het licht van de opgedane ervaringen opnieuw worden bezien door het Comité;

f) De keuze van de proefprojecten van artikel 10.

2. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die op andere aangelegenheden betrekking hebben, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 8, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure. Deze procedure is ook van toepassing op de definitieve keuze van de bureaus voor technische bijstand.

3. De technische bijstand wordt geregeld door de bepalingen die in het kader van het financieel reglement zijn vastgesteld.

4. De Commissie informeert het Europees Parlement en de Raad regelmatig en tijdig over de stand van de uitvoering van dit besluit, meer bepaald wat de aanwending van de beschikbare financiële middelen betreft.

Artikel 8

Comité

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op twee maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 9

Samenhang en complementariteit

1. Bij de uitvoering van het programma zorgt de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, voor de algehele samenhang en complementariteit met andere communautaire beleidsmaatregelen, programma's en acties die op audiovisueel gebied van invloed zijn.

2. De Commissie zorgt voor een doeltreffende samenhang tussen het onderhavige programma en de programma's en acties op audiovisueel gebied in het kader van de samenwerking van de Gemeenschap met derde landen en de bevoegde internationale organisaties.

Artikel 10

Proefprojecten

1. Gedurende de hele looptijd van het programma worden er proefprojecten opgezet die gericht zijn op een betere toegang tot Europese audiovisuele inhoud en die profijt trekken van de mogelijkheden welke ontstaan door de ontwikkeling en de introductie van nieuwe en innoverende technologie, waaronder de digitalisering en de nieuwe distributiemethodes.

2. Bij de selectie van de proefprojecten wordt de Commissie geadviseerd door technische adviesgroepen, samengesteld uit door de lidstaten aangewezen deskundigen. De lijst van projecten die in aanmerking genomen kunnen worden, wordt op gezette tijden volgens de procedure van artikel 8, lid 2, aan het comité voorgelegd.

Artikel 11

Openstelling van het programma voor derde landen

1. Het programma staat open voor deelneming van de geassocieerde landen van Midden- en Oost-Europa overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgelegd in de met deze landen gesloten of te sluiten associatieovereenkomsten of aanvullende protocollen daarbij inzake de deelneming aan communautaire programma's.

2. Het programma staat open voor deelneming van Cyprus, Malta, Turkije en de EVA-staten die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, op basis van aanvullende kredieten en volgens de met die landen overeen te komen procedures.

3. Het programma wordt opengesteld voor deelneming van de landen die partij zijn bij de overeenkomst van de Raad van Europa inzake grensoverschrijdende televisie die niet reeds in de leden 1 en 2 zijn genoemd, op basis van aanvullende kredieten, onder de voorwaarden die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd.

4. De openstelling van het programma voor de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde Europese derde landen wordt onderworpen aan een voorafgaand onderzoek naar de verenigbaarheid van hun nationale wetgeving met het acquis communautaire, met inbegrip van artikel 6, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 89/552/EEG.

5. Het programma staat eveneens open voor samenwerking met andere derde landen, op basis van aanvullende kredieten en specifieke voorwaarden en met financiële deelneming volgens procedures die in overeenkomsten tussen de betrokken partijen worden vastgelegd. De in lid 3 bedoelde Europese derde landen die niet volledig aan het programma wensen deel te nemen, kunnen in aanmerking komen voor samenwerking volgens de in dat lid vastgelegde voorwaarden.

Artikel 12

Follow-up en beoordeling

1. De Commissie draagt zorg voor de beoordeling vooraf, de follow-up en de beoordeling achteraf van de in het kader van dit besluit uitgevoerde acties. Zij ziet toe op de toegankelijkheid van het programma en op de transparantie van de uitvoering ervan.

2. Na afloop van de projecten beoordeelt de Commissie hoe de uitvoering verlopen is en wat het effect ervan is geweest teneinde na te gaan of de oorspronkelijke doelstellingen zijn verwezenlijkt.

3. De Commissie dient aan de hand van de na twee jaar bereikte resultaten, bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een beoordelingsverslag in over de gevolgen en de doeltreffendheid van het programma, dat zij eerst aan het Comité van artikel 8 voorlegt. Dit verslag gaat, zo nodig, vergezeld van voorstellen ter aanpassing van het programma.

4. Na afloop van het programma doet de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een uitvoerig verslag toekomen over de uitvoering en de resultaten van het programma.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2001.

Gedaan te Brussel, 20 december 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

É. Guigou

(1) PB C 283 van 6.10.1999, blz. 1.

(2) PB L 380 van 31.12.1990, blz. 37.

(3) PB C 41 van 13.2.1996, blz. 8.

(4) PB C 347 van 18.11.1996, blz. 33.

(5) PB L 321 van 30.12.1995, blz. 25.

(6) PB L 321 van 30.12.1995, blz. 33.

(7) PB L 298 van 17.10.1989, blz. 23. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG van het Europees Parlement en/of de Raad (PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60).

(8) PB L 26 van 1.2.1999, blz. 1.

(9) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

(10) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

BIJLAGE

1. UIT TE VOEREN ACTIES

1.1. In de sector ontwikkeling van audiovisuele werken

Om in te spelen op de ondernemersstrategieën die een afspiegeling vormen van de diversiteit van de productiestructuren en de aard van de projecten hebben de acties van het programma ten doel financiële steun toe te kennen aan de ondernemingen van de audiovisuele sector die het volgende voorleggen:

a) voorstellen voor de ontwikkeling van projectpakketten voor ondernemingen met grotere investeringsmogelijkheden,

b) voorstellen voor de ontwikkeling van projectpakketten voor ondernemingen met beperktere investeringsmogelijkheden,

c) per project ingediende voorstellen voor de ontwikkeling van audiovisuele werken.

De selectiecriteria zullen voornamelijk gericht zijn op de internationale en Europese mogelijkheden van de projecten, met name op:

- hun productiepotentieel;

- hun mogelijkheid tot transnationale exploitatie, de beoogde marketing- en distributiestrategieën;

- hun kwaliteit en hun originaliteit.

De uit hoofde van ontwikkeling toegekende steun wordt verleend volgens voorschriften die erin voorzien dat wanneer een project de productiefase ingaat, de steun opnieuw geïnvesteerd wordt in de ontwikkeling van nieuwe productieprojecten.

De bijdrage wordt doorgaans beperkt tot 50 % van de projectkosten maar kan tot 60 % oplopen voor projecten die van belang zijn omdat zij de culturele verscheidenheid en de veeltaligheid van Europa tot haar recht laten komen.

In het kader van het in artikel 12 bedoelde verslag toetst de Commissie de met elkaar vergeleken resultaten van de in deze bijlage bedoelde regelingen aan de doelstellingen van het programma. Zij legt, volgens de procedure van artikel 8, lid 2, aan het comité passende voorstellen voor met betrekking tot de toepassingsvoorschriften voor de verdere duur van het programma.

1.2. In de sector distributie en verspreiding

1.2.1. Distributie van films

Om de doelstellingen van artikel 3 te verwezenlijken worden de volgende actielijnen gevolgd:

a) een steunregeling in de vorm van een voorwaardelijk terug te betalen voorschot voor distributeurs van bioscoopfilms en Europese cinematografische werken buiten hun productieland. Deze regeling heeft ten doel:

- de netwerkvorming van Europese distributeurs, in samenwerking met de internationale producenten en distributeurs, te stimuleren, teneinde gemeenschappelijke strategieën op de Europese markt aan te moedigen,

- distributeurs in het bijzonder aan te moedigen om voor Europese films passende kosten voor promotie en distributie te maken,

- de veeltaligheid van Europese werken te bevorderen (nasynchronisatie, ondertiteling, veeltalige productie, internationale soundtrack). Het deel van de steun dat bestemd is om de taalkundige verscheidenheid te financieren, wordt in de vorm van een subsidie uitgekeerd.

De gegadigden kunnen worden geselecteerd aan de hand van een onderverdeling naar budgetcategorie. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan films die van belang zijn omdat zij de culturele en taalkundige verscheidenheid van Europa tot haar recht laten komen;

b) een "automatische" steunregeling voor Europese distributeurs naar rato van het aantal bioscoopbezoeken voor niet-nationale Europese films in de aan het programma deelnemende landen, met een maximumbedrag per film dat varieert per land. De aldus verkregen steun mag door de distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in:

- de coproductie van niet-nationale Europese films,

- de aankoop van de exploitatierechten van niet-nationale Europese films, bijvoorbeeld via de minimumgaranties,

- de kosten van editing (het maken van kopieën, nasynchronisatie en ondertiteling), van promotie en van reclame voor niet-nationale Europese films;

De regels voor herinvestering worden doorgaans beperkt tot 50 % van de projectkosten maar kunnen tot 60 % oplopen, met name voor investeringen in de productiefase en in films die van belang zijn omdat zij de culturele en taalkundige verscheidenheid van Europa tot haar recht laten komen.

c) een steunregeling voor Europese bedrijven op het gebied van de internationale distributie van bioscoopfilms ("verkoopagenten"), uitgaande van hun marktprestaties gedurende een referentieperiode van ten minste één jaar. De aldus verkregen steun mag door de verkoopagenten worden gebruikt om te investeren in de aankoop (gegarandeerde minima) en promotiekosten inzake nieuwe Europese producties op de Europese en internationale markten;

d) een passende steun om zaalexploitanten te stimuleren een aanzienlijk aandeel niet-nationale Europese films gedurende een minimumperiode te vertonen in commerciële bioscopen waar films in première gaan. Voorwaarde voor de steun is een minimumaantal voorstellingen van Europese films. Bij de bepaling van de hoogte van de steun kan rekening gehouden worden met het aantal gedurende een bepaalde referentieperiode in de bioscopen verkochte toegangskaarten voor niet-nationale Europese films, tot een bepaald maximumbedrag.

Tevens kan steun worden toegekend om de vorming en consolidatie van netwerken van Europese exploitanten te bevorderen, door gezamenlijke acties ten gunste van deze programmering te ontwikkelen.

De toegekende steun kan worden gebruikt voor het ontwikkelen van acties op het gebied van educatie en bewustmaking van het jonge bioscooppubliek.

Voorzover mogelijk zal de steun aan bioscopen en aan netwerken een evenwichtige geografische spreiding stimuleren.

1.2.2. Off-linedistributie van Europese werken

Hieronder wordt verstaan de distributie van Europese werken in een voor privé-gebruik bestemde vorm.

Automatische steun: een steunregeling voor uitgevers en distributeurs van Europese audiovisuele en cinematografische werken, met uitzondering van spelletjes, in een voor privé-gebruik bestemde vorm (zoals videocassettes, DVD), waarbij de steun wordt bepaald aan de hand van hun marktprestaties gedurende een referentieperiode van ten minste één jaar. Bij de beoordeling van deze prestaties kan rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van de verschillende nationale markten door middel van adequate wegingen. De aldus verkregen steun mag door de distributeurs uitsluitend worden gebruikt om te investeren in:

a) de kosten van het uitbrengen en distribueren van nieuwe, niet-nationale Europese werken in digitale vorm, of

b) de promotiekosten van nieuwe, niet-nationale Europese werken in niet-digitale vorm.

Deze regeling heeft ten doel:

a) het gebruik van de nieuwe technologieën bij het uitbrengen van Europese werken die voor privé-gebruik zijn bestemd, te bevorderen (totstandbrenging van een digitale "master" die door alle Europese distributeurs kan worden gebruikt);

b) met name de distributeurs te stimuleren om voor de kosten voor promotie en adequate distributie voor niet-nationale Europese films en audiovisuele werken middelen uit te trekken;

c) de taalkundige verscheidenheid van Europese werken te ondersteunen (nasynchronisatie, ondertiteling en veeltalige productie).

1.2.3. Televisie-uitzendingen

Onafhankelijke producenten aanmoedigen om fictie, documentaires en tekenfilms te maken waartoe wordt bijgedragen door niet minder dan twee, en bij voorkeur meer, zenders uit verscheidene staten die aan het programma deelnemen of meewerken, behorend tot verschillende taalgebieden.

De gegadigden kunnen onder meer worden geselecteerd aan de hand van een onderverdeling naar budgetcategorie en naar genre. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan audiovisuele werken die van belang zijn omdat zij het erfgoed en de culturele en taalkundige verscheidenheid van Europa tot hun recht laten komen.

Het deel van de steun dat bestemd is voor de financiering van de taalkundige verscheidenheid (met inbegrip van de productie van een soundtrack - muziek en effecten) van de werken zal in de vorm van een subsidie worden verleend.

1.2.4. On-linedistributie van Europese werken

Hieronder wordt verstaan de distributie van Europese werken via geavanceerde distributiediensten en nieuwe media (bijvoorbeeld internet, video-on-demand). Het doel is de aanpassing van de Europese audiovisuele-programma-industrie aan de ontwikkelingen van digitale technologie te bevorderen, met name op het gebied van geavanceerde on-linedistributiediensten.

Door middel van stimulerende maatregelen voor digitalisering van de werken en voor de totstandbrenging van promotie- en reclamemateriaal in digitale vorm de Europese ondernemingen (internetproviders, thematische zenders, enz.) stimuleren tot het maken van verzamelingen van Europese werken in digitale vorm die bestemd zijn voor exploitatie via de nieuwe media.

1.3. Promotie

1.3.1. Op het gebied van promotie en toegang tot de professionele markten

De acties van het programma hebben ten doel:

a) de toegankelijkheid tot commerciële evenementen en de professionele audiovisuele markten binnen en buiten Europa voor de vakmensen te verbeteren door middel van specifieke acties voor technische en financiële bijstand in het kader van evenementen zoals:

- grote internationale en Europese filmmarkten,

- grote internationale en Europese televisiemarkten,

- themamarkten, met name markten op het gebied van animatiefilms, documentaire films, multimedia en nieuwe technologieën;

b) het opzetten van een gegevensbank en/of een netwerk van voor vakmensen bestemde gegevensbanken met gegevens over verzamelingen van Europese programma's te bevorderen;

c) zoveel mogelijk steun verlenen voor de promotie van cinematografische werken vanaf de productiefase van het desbetreffende werk.

Hiertoe bevordert de Commissie de vorming van netwerken op Europees vlak voor ondernemingen, met name door gezamenlijke acties tussen nationale openbare of particuliere instanties op het gebied van promotie te steunen.

De bijdrage is in de regel beperkt tot 50 % van de projectkosten, maar kan oplopen tot 60 % voor projecten die van belang zijn omdat zij de Europese taalkundige en culturele verscheidenheid tot haar recht laten komen.

1.3.2. Op het gebied van festivals

De acties van het programma hebben ten doel:

a) audiovisuele festivals die in partnerschap tot stand zijn gebracht en waarbij een aanzienlijk aantal Europese werken in het programma is opgenomen, te steunen;

b) projecten voor samenwerking op Europees vlak tussen audiovisuele evenementen waarbij ten minste acht staten betrokken zijn die deelnemen of samenwerken aan het programma, te bevorderen, waarbij een plan voor gezamenlijke actie ter promotie van Europese audiovisuele werken en hun verspreiding wordt voorgelegd.

Bijzondere aandacht wordt geschonken aan festivals die bijdragen tot de promotie van werken uit lidstaten of gebieden met een geringe productiecapaciteit op audiovisueel gebied, alsmede tot de promotie van werken van jonge Europese producenten, waarbij een actief promotie- en aanmoedigingsbeleid voor de distributie van geprogrammeerde Europese werken wordt ingevoerd.

Er wordt prioriteit verleend aan netwerkprojecten waarbij een duurzame samenwerking tussen evenementen wordt aangegaan.

De bijdrage is in de regel beperkt tot 50 % van de projectkosten, maar kan oplopen tot 60 % voor projecten die van belang zijn omdat zij de Europese taalkundige en culturele verscheidenheid tot haar recht laten komen.

1.3.3. Activiteiten ter promotie van de Europese productie

Het aanmoedigen van de organisatie van promotieactiviteiten door vakmensen, in nauwe samenwerking met de lidstaten, ter stimulering van de voor het grote publiek bestemde Europese cinematografische en audiovisuele productie.

1.4. Proefprojecten

Proefprojecten, waarvan de doelstellingen zijn vastgelegd in artikel 9, kunnen met het oog op exploitatie, netwerkvorming en promotie onder meer betrekking hebben op de volgende gebieden:

a) cinematografisch erfgoed;

b) archieven van Europese audiovisuele programma's;

c) catalogi van Europese audiovisuele werken;

d) digitaal uitgezonden Europese inhoud, zoals bijvoorbeeld geavanceerde distributiediensten.

De met de proefprojecten opgedane ervaringen worden uitgewisseld; de resultaten krijgen ruime publiciteit om de verspreiding van goede praktijken te stimuleren.

Na twee jaar van uitvoering van het programma verifieert de Commissie de resultaten van de proefprojecten en stelt zij aanpassingen van het programma voor.

1.5. Uitsplitsing van de middelen

De beschikbare middelen worden uitgesplitst op basis van de volgende richtsnoeren:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Alle percentages zijn indicatief en kunnen door het comité van artikel 8 volgens de procedure van artikel 8, lid 2, worden aangepast.

2. UITVOERINGSPROCEDURE

2.1. Benadering

Bij de uitvoering van het programma ziet de Commissie erop toe dat de doelstellingen van artikel 1, lid 2, worden nageleefd.

Voor de uitvoering van het programma werkt de Commissie, bijgestaan door het comité van artikel 8, nauw samen met de lidstaten. Ook pleegt zij overleg met de betrokken partners. Zij zal erop toezien dat de deelneming van de vakmensen aan het programma de culturele verscheidenheid van Europa weerspiegelt.

2.2. Financiering

2.2.1. Communautaire bijdragen

De communautaire financiering bedraagt niet meer dan 50 % van de definitieve kosten van de acties (behalve in het in deze bijlage uitdrukkelijk omschreven geval waarin een maximumpercentage van 60 % is voorzien) en wordt toegekend in de vorm van voorwaardelijk terug te betalen voorschotten of van subsidies. De subsidiabele kosten dienen rechtstreeks samen te hangen met de uitvoering van de gesteunde actie, ook als deze voor de selectieprocedure gedeeltelijk ten laste komen van de ontvanger. De communautaire steun voor de veeltaligheid van werken zal in de vorm van subsidies worden verleend.

2.2.2. Beoordeling vooraf, follow-up, en evaluatie achteraf

Alvorens de Commissie een verzoek om communautaire steun goedkeurt, onderwerpt zij het aan een zorgvuldige beoordeling om na te gaan of het in overeenstemming is met dit besluit en met de voorwaarden van de punten 2 en 3 van dit onderdeel van deze bijlage.

De verzoeken om communautaire steun dienen te bestaan uit:

a) een financieringsplan dat alle elementen van de financiering van de projecten bevat, waaronder de aan de Commissie gevraagde financiële steun;

b) een voorlopig tijdschema van de werkzaamheden;

c) alle andere nuttige informatie die de Commissie kan verlangen.

2.2.3. Financiële bepalingen en financiële controle

De Commissie stelt de regels vast voor de vastleggingen en betalingen met betrekking tot de in overeenstemming met dit besluit ondernomen acties, overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de financiële regelgeving.

Zij zorgt er met name voor dat de administratieve en financiële procedures worden toegesneden op de gestelde doelen en de praktijken en belangen van de audiovisuele industrie.

2.3. Uitvoering

2.3.1. De Commissie voert het programma uit. Zij kan hiertoe een beroep doen op onafhankelijke adviseurs alsmede op bureaus voor technische bijstand die na een aanbestedingsprocedure worden geselecteerd op basis van hun kennis van de sector, de met het programma MEDIA II opgedane ervaring of andere ervaring terzake. De technische bijstand wordt uit de begroting van het programma gefinancierd. De Commissie kan tevens volgens de procedure van artikel 8, lid 2, partnerschappen betreffende activiteiten aangaan met gespecialiseerde organisaties, met inbegrip van die welke krachtens andere Europese initiatieven zijn ingesteld, zoals Eureka Audiovisueel, EURIMAGES en het Europees waarnemingscentrum voor de audiovisuele sector, zulks voor het uitvoeren van gezamenlijke acties ten behoeve van de doelstellingen van het programma op het gebied van promotie.

De Commissie verricht de definitieve selectie van de begunstigden van het programma en stelt de toe te kennen financiële steun vast in het kader van artikel 8, lid 2, op basis van het voorbereidende werk van de bureaus voor technische bijstand. Zij zorgt ervoor dat haar besluiten tegenover de aanvragers van communautaire steun gemotiveerd zijn en ziet toe op de transparantie van de uitvoering van het programma.

De Commissie zorgt ervoor dat zij bij de verwezenlijking van het programma, en in het bijzonder bij de follow-up en de evaluatie van de in het kader van het programma gesteunde projecten en de op netwerkvorming gerichte acties, kan steunen op erkende onafhankelijke deskundigen uit de audiovisuele sector die indien nodig beschikken over bekwaamheden op het gebied van het beheer van rechten, met name in de nieuwe digitale omgeving.

2.3.2. De Commissie zorgt door middel van passende acties voor informatie over de door het programma geboden mogelijkheden en voor de bevordering van het programma. Daarenboven stelt de Commissie ook via internet volledige informatie ter beschikking over de vormen van steun die het beleid van de Europese Unie voor de audiovisuele sector te bieden heeft.

Met name nemen de Commissie en de lidstaten, door de activiteiten van de Media-desks en Media-antennes voort te zetten en toe te zien op de versterking van de vakbekwaamheid ervan, de nodige maatregelen om:

a) de vakmensen uit de audiovisuele sector te informeren over de verschillende vormen van steun die het beleid van de Europese Unie hun te bieden heeft;

b) het programma bekend te maken en te bevorderen;

c) een zo groot mogelijk aantal vakmensen tot deelneming aan de acties van het programma te stimuleren;

d) de vakmensen bij te staan bij de presentatie van hun projecten in het kader van de oproepen tot het indienen van voorstellen;

e) grensoverschrijdende samenwerking tussen vakmensen te bevorderen;

f) te zorgen voor een wisselwerking met de verschillende ondersteunende instellingen in de lidstaten, zodat de acties in het kader van dit programma en de nationale ondersteuningsmaatregelen elkaar aanvullen.

Top