EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31999D0196

1999/196/EGKS: Beschikking van de Commissie van 14 juli 1998 betreffende borgtochten voor Eisen- und Stahlwalzwerke Rötzel GmbH (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2369) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

PB L 63 van 12.3.1999, p. 63–65 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1999/196/oj

31999D0196

1999/196/EGKS: Beschikking van de Commissie van 14 juli 1998 betreffende borgtochten voor Eisen- und Stahlwalzwerke Rötzel GmbH (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2369) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 063 van 12/03/1999 blz. 0063 - 0065


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE van 14 juli 1998 betreffende borgtochten voor Eisen- und Stahlwalzwerke Rötzel GmbH (kennisgeving geschied onder nummer C(1998) 2369) (Slechts de tekst in de Duitse taal is authentiek) (Voor de EER relevante tekst) (1999/196/EGKS)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, inzonderheid op artikel 4, onder c),

Gelet op Beschikking nr. 2496/96/EGKS van de Commissie van 18 december 1996 houdende communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie (1), inzonderheid op artikel 6,

Na de belanghebbenden te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken,

Overwegende hetgeen volgt:

I

Bij schrijven van 12 augustus 1997 deelde de Commissie Duitsland mee dat zij de procedure van artikel 6, lid 5, van Beschikking nr. 2496/96/EGKS, hierna: "de staalsteuncode" genoemd, had ingeleid wegens een door de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen verleende borgtocht "Ausfallbürgschaft" van 80 % ten gunste van Eisen- und Stahlwalzwerkte Rötzel GmbH, hierna "Rötzel" genoemd.

Op 25 april 1995 verleende de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen een borgtocht van 80 % voor een bankkrediet van 15 miljoen DEM. Deze borgtocht berustte op een goedgekeurd garantieprogramma van deze deelstaat (N 155/88; brief SG(88) D/6814 van 9 juni 1988). Deze goedkeuring was uitsluitend gebaseerd op het EG-Verdrag, doch niet op het EGKS-Verdrag. Bovendien was in de goedkeuring het voorbehoud voorzien dat in gevoelige sectoren - zoals de staalsector - een afzonderlijke aanmeldingsplicht zou gelden. In het onderhavige geval werd de steun niet aangemeld.

Het krediet en de borgtocht dienden ter ondersteuning van het herstructureringsplan van de onderneming. Rötzel produceert in haar vestigingsplaats Nettetal bandstaal, koudband en geprofileerde respectievelijk gelegeerde producten. Haar productiecapaciteit voor warmgewalst bandstaal bedraagt 54 000 ton per jaar. De onderneming produceert jaarlijks in totaal 50 000 ton, waarvan omstreeks 30 000 ton warmbandproducten en omstreeks 20 000 ton koudbandproducten. Ongeveer de helft van de warmbandproductie wordt in de fabriek verwerkt. Rötzel heeft 170 werknemers in dienst, waarvan 95 voor de koudbandproductie en 35 voor de warmbandproductie.

Van 1950 tot 1993 had Rötzel ook een vestiging in Dinslaken, met een warmwalscapaciteit van 264 000 ton per jaar. Ten gevolge van de marktsituatie ging de jaarproductie voor warmgewalst smalband tussen 1976 en 1994 achteruit, waarop Rötzel de koudwalserij te Nettetal uitbreidde. De investeringen daarvoor bedroegen ongeveer 20 miljoen DEM. Toen de situatie in de jaren negentig verslechterde, besloot Rötzel de fabriek in Dinslaken stil te leggen. De kosten hiervoor werden door Duitsland op 10,5 miljoen DEM geraamd. Een jaarlijkse productiecapaciteit van 264 000 ton warmgewalste producten kwam te vervallen. De stillegging van een zo groot deel van de onderneming maakte een volledige herstructurering noodzakelijk, hetgeen leidde tot het opnieuw in gebruik nemen van warmwalserij IV in Nettetal.

Voor de financiering van de door de sluiting van de installaties te Dinslaken noodzakelijk geworden herstructurering moest Rötzel onroerende goederen van de hand doen. Bovendien was voor de eindfase het voormelde bankkrediet van 15 miljoen DEM nodig. Het krediet werd gedekt door een borgtocht van de beide aandeelhouders ten belope van 5 miljoen DEM en door een borgtocht van de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen van 80 %. Volgens Duitsland hielden deze investeringen geen verband met de warmwalserijen in Nettetal.

De producten van Rötzel vallen onder twee verschillende verdragen, het EG-Verdrag en het EGKS-Verdrag. De warmgewalste productie valt onder het EGKS-Verdrag. Bij de inleiding van de procedure stelde de Commissie vast dat Rötzel een staalproducent was waarop artikel 80 van het EGKS-Verdrag en de in dat Verdrag vervatte bepalingen inzake staatssteun van toepassing waren. Ook al werd de voormelde borgtocht, zoals Duitsland opmerkte, enkel gebruikt als zekerheid voor een investeringskrediet voor de koudwalserij, toch heeft de herstructurering van Rötzel, waartoe de investering diende, ook geleid tot het opnieuw in gebruik nemen van de warmwalserij. Bovendien bestaat het gevaar dat de borgtocht, als gevolg van de nauwe samenhang tussen de koudwalsproductie en de EGKS-activiteiten, die beide in een en dezelfde onderneming plaatsvinden, ook gevolgen kan hebben voor de EGKS-sector van de staalproductie.

Volgens de Commissie heeft de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen zich niet als een particuliere investeerder gedragen, omdat hij voor zijn garantie voor het bankkrediet geen risicopremie verlangde en zo een zeker risico accepteerde. Bijgevolg beschouwde de Commissie de borgtocht als staatssteun.

Volgens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Uitzonderingen op deze regel zijn neergelegd in de op grond van artikel 95 van het EGKS-Verdrag vastgestelde staalsteuncode.

Bij de inleiding van de procedure had de Commissie ernstige twijfel ten aanzien van de verenigbaarheid van deze staatssteun met de gemeenschappelijke markt, omdat geen van de uitzonderingen uit de staalsteuncode leek te kunnen worden toegepast. Bijgevolg kwam zij tot de slotsom dat de borgtocht onder het verbod van artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag viel.

Op grond hiervan besloot de Commissie de procedure van artikel 6, lid 5, van de staalsteuncode in te leiden.

II

Het besluit van de Commissie de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt (2). In deze mededeling werd de overige lidstaten en andere belanghebbenden verzocht hun opmerkingen kenbaar te maken.

In haar standpunt van 18 november 1997 verklaarde UK Steel Association dat zij zich weliswaar verzette tegen de opvatting dat alle staatssteun voor een onderneming die zowel in EGKS- als in niet-EGKS-sectoren actief is, automatisch en ongeacht het gebruik ervan aan de EGKS-voorschriften is onderworpen, maar dat in dit geval het door de Commissie gekozen uitgangspunt gerechtvaardigd was, omdat Rötzel één, volledig geïntegreerde en op dezelfde locatie gevestigde onderneming is. De Commissie heeft Duitsland dit standpunt bij schrijven van 10 december 1997 doen toekomen, om het de gelegenheid te geven opmerkingen te maken.

Bij schrijven van 24 februari 1998 reageerde Duitsland op de inleiding van de procedure en het standpunt van UK Steel Association. Het bevestigde dat Rötzel op 18 mei 1995 een borgtocht van 80 % had gekregen voor een bankkrediet, dat als volgt was samengesteld:

a) een aflossingslening van 2,5 miljoen DEM voor investeringen;

b) een aflossingslening van 4,5 miljoen DEM voor de bedrijfsexploitatie;

c) een kredietlijn van 8 miljoen DEM voor de bedrijfsexploitatie.

Aangezien Rötzel ondertussen het faillissement had aangevraagd, werd op de garantie een beroep gedaan. De deelstaat kon zijn verlies reeds gedeeltelijk verminderen, doch de verdere ontwikkeling is thans niet te voorzien, omdat de faillissementsprocedure ten vroegste eind 1998 zal zijn beëindigd.

III

Volgens artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag zijn door de staten verleende subsidies of hulp, in welke vorm ook, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en moeten zij bijgevolg binnen de Gemeenschap worden afgeschaft en verboden. De enige uitzonderingen op dit verbod zijn neergelegd in de staalsteuncode. Het betreft:

a) steun voor onderzoek en ontwikkeling;

b) steun voor milieubescherming; en

c) sluitingssteun.

Duitsland heeft in deze zaak geen beroep gedaan op een van deze uitzonderingen.

Evenmin bestreed Duitsland het bij de inleiding van de procedure aangevoerde argument dat de borgtocht staatssteun is, omdat de deelstaat een risico genomen heeft zonder daarvoor een passende risicopremie te eisen. De Commissie is van oordeel dat het volledige gewaarborgde bedrag staatssteun vormt. De sluiting van de vestiging te Dinslaken en het feit dat bij Rötzel in Nettetal verdere herstructurering moest plaatsvinden, tonen aan dat de onderneming zich reeds in moeilijkheden bevond toen de borgtocht werd verleend. Het krediet van 15 miljoen DEM diende voor de herstructurering van Rötzel en was in dat opzicht van levensbelang voor de onderneming. Gezien de moeilijkheden waarmee de onderneming te kampen had, was het uiterst onwaarschijnlijk dat het krediet zonder een staatsgarantie zou zijn toegekend. De staatssteun bedraagt derhalve 12 miljoen DEM (80 % van 15 miljoen DEM).

Bovendien is de Commissie van oordeel dat de borgtocht - gezien de integratie van EGKS- en niet-EGKS-activiteiten - moet worden getoetst aan de voorschriften van de EGKS-Verdrag en de staalsteuncode. Duitsland heeft geen inlichtingen verstrekt aan de hand waarvan een opsplitsing van de kosten over de diverse activiteiten mogelijk was. Voorts beschikt de Commissie over informatie dat de herstructurering geleid heeft tot het opnieuw in bedrijf nemen van een warmwalserij, hetgeen onder de toepassing van het EGKS-Verdrag valt. Overigens neemt de Commissie er kennis van dat van het bankkrediet daadwerkelijk 12,5 miljoen DEM bestemd is voor de exploitatie en slechts 2,5 miljoen DEM voor investeringen. Aangezien de exploitatiekosten voor de productieactiviteiten die onder de twee Verdragen vallen, niet duidelijk te scheiden zijn, is de Commissie verplicht de borgtocht te onderzoeken op grond van het EGKS-Verdrag. UK Steel Association deelt dit standpunt en in de loop van de procedure heeft Duitsland dit uitgangspunt niet betwist.

Concluderend stelt de Commissie daarom vast dat de borgtocht staatssteun vormt die binnen het toepassingsgebied van het EGKS-Verdrag valt en srijdig is met artikel 4, onder c), van dat Verdrag. Voorts is in dit geval geen van de in de staalsteuncode genoemde uitzonderingen van toepassing,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steun in de vorm van een borgtocht van 80 % van de deelstaat Noord-Rijnland-Westfalen voor een bankkrediet van 15 miljoen DEM ten gunste van Eisen- und Stahlwalzwerke Rötzel GmbH te Nettetal is onwettig, omdat hij niet vooraf is aangemeld. Bovendien is de steun overeenkomstig artikel 4, onder c), van het EGKS-Verdrag onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal.

Artikel 2

Duitsland vordert het ten gunste van Eisen- und Stahlwalzwerke Rötzel GmbH te Nettetal gewaarborgde bedrag van 12 miljoen DEM terug volgens de bepalingen van het Duitse recht betreffende de invordering van vorderingen van de staat. Om de gevolgen van de steun ongedaan te maken wordt over dit bedrag rente geheven vanaf de toekenning van de steun tot de terugbetaling ervan, tegen de door de Commissie gedurende die periode voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent van regionale steun gehanteerde rentevoet.

Artikel 3

Duitsland deelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft getroffen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Bondsrepubliek Duitsland.

Gedaan te Brussel, 14 juli 1998.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB L 338 van 28. 12. 1996, blz. 42.

(2) PB C 328 van 30. 10. 1997, blz. 11.

Top