Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997L0019

    Richtlijn 97/19/EG van de Commissie van 18 april 1997 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/221/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 125 van 16.5.1997, p. 1–20 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; stilzwijgende opheffing door 32009R0661

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1997/19/oj

    31997L0019

    Richtlijn 97/19/EG van de Commissie van 18 april 1997 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/221/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 125 van 16/05/1997 blz. 0001 - 0020


    RICHTLIJN 97/19/EG VAN DE COMMISSIE van 18 april 1997 tot aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 70/221/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 70/221/EEG van de Raad van 20 maart 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 81/333/EEG van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 3,

    Overwegende dat Richtlijn 70/221/EEG een van de bijzondere richtlijnen vormt met betrekking tot de EG-typegoedkeuringsprocedure die is ingevoerd bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/79/EG van de Raad en het Europees Parlement (4); dat derhalve de bepalingen van Richtlijn 70/156/EEG betreffende voertuigsystemen, onderdelen en technische eenheden op Richtlijn 70/221/EEG van toepassing zijn;

    Overwegende dat met name artikel 3, lid 4, en artikel 4, lid 3, van Richtlijn 70/156/EEG bepalen, dat aan iedere bijzondere richtlijn een inlichtingenformulier met daarin de relevante punten van bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG en een op bijlage VI bij Richtlijn 70/156/EEG gebaseerd goedkeuringsformulier moeten zijn toegevoegd, met het oog op de computerisering van de typegoedkeuring;

    Overwegende dat de onderhavige wijzigingen uitsluitend betrekking hebben op de bestuursrechtelijke bepalingen in Richtlijn 70/221/EEG; dat het derhalve niet noodzakelijk is bestaande goedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 70/221/EEG ongeldig te verklaren en evenmin de registratie, de verkoop en het in het verkeer brengen te beletten van nieuwe voertuigen die onder deze goedkeuringen vallen;

    Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het bij Richtlijn 70/156/EEG ingestelde Comité voor de aanpassing aan de technische vooruitgang,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Richtlijn 70/221/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1. Artikel 1 komt als volgt te luiden:

    "Artikel 1

    Onder voertuigen wordt in deze richtlijn verstaan ieder motorvoertuig met of zonder carrosserie, op ten minste vier wielen en met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 25 km per uur, bestemd om aan het wegverkeer deel te nemen, alsmede aanhangwagens daarvan, met uitzondering van voertuigen die zich over rails voortbewegen, landbouw- en bosbouwtrekkers en alle mobiele machines.".

    2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a) In lid 2 wordt de zinsnede:

    ". . . in de zin van artikel 9 bis van Richtlijn 70/156/EEG en welke overeenkomstig de voorschriften van bijlage, punt II.5, is aangebracht."

    vervangen door:

    ". . . in de zin van artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG en welke overeenkomstig de voorschriften van punt 5 van bijlage II is aangebracht."

    b) In lid 3 wordt de zinsnede:

    ". . . in de zin van artikel 9 bis van Richtlijn 70/156/EEG, voldoet aan de desbetreffende voorschriften van de bijlage."

    vervangen door:

    ". . . in de zin van artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG, voldoet aan de desbetreffende voorschriften van bijlage II."

    3. Artikel 2 bis wordt als volgt gewijzigd:

    a) In lid 2 wordt de zinsnede:

    ". . . in de zin van artikel 9 bis van Richtlijn 70/156/EEG is goedgekeurd en volgens de voorschriften van punt II.5 van de bijlage is aangebracht."

    vervangen door:

    ". . . in de zin van artikel 2 van Richtlijn 70/156/EEG is goedgekeurd en volgens de voorschriften van punt 5 van bijlage II is aangebracht."

    b) In lid 3 wordt "artikel 9 bis" vervangen door "artikel 2".

    4. In artikel 2 ter wordt

    "de punten II.2.1 en II.2.2 van de bijlage" vervangen door "de punten 2.1 en 2.2 van bijlage II".

    5. In artikel 3 wordt "punt I" vervangen door "bijlage I".

    6. De bijlage bij Richtlijn 70/221/EEG wordt vervangen door de bijlage bij deze richtlijn.

    Artikel 2

    Met ingang van 1 oktober 1997 mogen de lidstaten, om redenen die verband houden met de reservoirs voor vloeibare brandstof en beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden, of voor een nieuw type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden als afzonderlijke technische eenheid, voor een nieuw type motorvoertuig,

    - niet langer de EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 4, lid 1, en, indien van toepassing, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG verlenen en

    - de nationale typegoedkeuring weigeren,

    indien niet aan de voorschriften van Richtlijn 70/221/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn, is voldaan.

    Deze richtlijn brengt niet de ongeldigheid teweeg van vroegere krachtens Richtlijn 70/221/EEG verleende goedkeuringen en belet evenmin uitbreiding van dergelijke goedkeuringen overeenkomstig het bepaalde in de richtlijn krachtens welke de goedkeuringen oorspronkelijk werden verleend.

    Artikel 3

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 september 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 4

    Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 18 april 1997.

    Voor de Commissie

    Martin BANGEMANN

    Lid van de Commissie

    (1) PB nr. L 76 van 6. 4. 1970, blz. 23.

    (2) PB nr. L 131 van 18. 5. 1981, blz. 4.

    (3) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.

    (4) PB nr. L 18 van 21. 1. 1997, blz. 7.

    BIJLAGE I

    RESERVOIRS VOOR VLOEIBARE BRANDSTOF

    1. TOEPASSINGSGEBIED

    1.1. Deze bijlage heeft betrekking op de onder Richtlijn 70/156/EEG vallende voertuigen.

    2. DEFINITIES

    In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    2.1. "type voertuig voor wat betreft reservoirs voor brandstof", voertuigen die met betrekking tot onderstaande essentiële kenmerken onderling geen verschillen vertonen:

    2.1.1. structuur, vorm, afmetingen en materialen van het/de reservoir/s),

    2.1.2. plaats van het/de reservoir(s) in het voertuig (links en/of rechts, vooraan, achteraan, centraal);

    2.2. "reservoir", het reservoir dat bestemd is om vloeibare brandstof, als gedefinieerd in punt 2.3, die voornamelijk wordt gebruikt ter voortdrijving van een motorvoertuig, te bevatten, zonder de bijbehorende onderdelen (vulpijp (als deze een afzonderlijk onderdeel is), vulopening, sluitdop, brandstofmeter, leidingen naar de motor of ter compensatie van overdruk, enz.);

    2.3. "vloeibare brandstof", brandstof die vloeibaar is bij normale omgevingscondities.

    3. AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING VOOR EEN VOERTUIG

    3.1. De aanvraag van EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een voertuig voor wat betreft reservoirs voor brandstof moet door de fabrikant van het voertuig worden ingediend.

    3.2. In aanhangsel 1 wordt een model van het inlichtingenformulier gegeven.

    3.3. De met de type-goedkeuringsproeven belaste technische dienst moet het volgende ter beschikking worden gesteld:

    3.3.1. een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren voertuigtype of de delen van het voertuig welke de technische dienst voor de goedkeuringsproeven nodig acht.

    4. VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING

    4.1. Wanneer aan de desbetreffende eisen is voldaan, wordt overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, indien van toepassing, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG de EG-typegoedkeuring verleend.

    4.2. In aanhangsel 2 wordt een model van het EG-typegoedkeuringsformulier gegeven.

    4.3. Aan elk goedgekeurd voertuigtype wordt overeenkomstig bijlage VII van Richtlijn 70/156/EEG een goedkeuringsnummer toegekend. Eenzelfde lidstaat mag niet hetzelfde nummer aan een ander voertuigtype toekennen.

    5. SPECIFICATIES

    5.1. Reservoirs voor brandstof moeten zodanig zijn vervaardigd, dat zij bestand zijn tegen corrosie. Zij moeten de door de fabrikant uitgevoerde dichtheidsproeven met een druk gelijk aan het dubbele van de relatieve bedrijfsdruk, en in ieder geval met een druk van ten minste 1,3 bar, met goed gevolg doorstaan. Iedere eventuele overdruk of iedere druk groter dan de bedrijfsdruk moet automatisch worden gecompenseerd met behulp van passende inrichtingen (gaten, veiligheidskleppen en dergelijke). De luchtgaten moeten zodanig zijn dat ieder gevaar voor ontbranding wordt voorkomen. De motorbrandstof mag niet kunnen wegvloeien door de sluitdop van de vulopening of door de inrichtingen voor de compensatie van overdruk, zelfs bij algehele omkanteling van het reservoir; druppeling zal worden getolereerd.

    5.2. Reservoirs voor motorbrandstof moeten zodanig zijn geplaatst dat zij zijn beschermd tegen de gevolgen van een schok aan voor- of achterzijde van het voertuig; uitstekende delen, snijdende kanten, enz., in de buurt van een reservoir, moeten worden vermeden.

    6. WIJZIGINGEN VAN HET TYPE EN VAN DE GOEDKEURING

    6.1. In geval van wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type, zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

    7. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

    7.1. De maatregelen die worden genomen om te zorgen voor overeenstemming van de productie moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.

    Aanhangsel 1

    INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . overeenkomstig bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (1*) betreffende de EG-typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot het/de reservoir(s) voor vloeibare brandstof

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    (Richtlijn 70/221/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

    De onderstaande gegevens moeten in voorkomend geval in drievoud worden verstrekt en vergezeld gaan van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.

    Indien de systemen, onderdelen of technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

    0. ALGEMENE GEGEVENS

    0.1. Merk (firmanaam):.

    0.2. Type en algemene handelsbenaming(en):.

    0.3. Middel tot identificatie van het type, indien op het voertuig aangegeven (b):.

    0.3.1. Plaats van dat merkteken:.

    0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c).

    0.5. Naam en adres van de fabrikant:.

    0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en):.

    1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

    1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig (uitsluitend verschillende carrosserieën):.

    3. MOTOR (q)

    3.2.2. Brandstof: dieselolie/benzine/LPG/andere (1)

    3.2.3. Brandstofreservoir(s)

    3.2.3.1. Bedrijfsbrandstofreservoir(s)

    3.2.3.1.1. Aantal, inhoud en materiaal:.

    3.2.3.1.2. Tekening en technische beschrijving van de reservoir(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen:.

    3.2.3.1.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de reservoir(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven:.

    3.2.3.2. Reservebrandstofreservoir(s)

    3.2.3.2.1. Aantal, inhoud en materiaal:.

    3.2.3.2.2. Tekening en technische beschrijving van de reservoir(s) met alle verbindingen en alle leidingen van het ontluchtings- en ventilatiesysteem, vergrendeling, kleppen, bevestigingsmiddelen:.

    3.2.3.2.3. Tekening waarop duidelijk de plaats(en) van de reservoir(s) in het voertuig is (zijn) aangegeven:.

    .

    (Datum, dossier)

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    (1*) De nummers van de punten, alsmede de voetnoten, die in dit inlichtingenformulier worden gebruikt, stemmen overeen met die welke zijn gebruikt in bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG. Items die voor het doel van deze richtlijn niet relevant zijn, zijn weggelaten.

    Aanhangsel 2

    MODEL (maximumformaat: A4 (210 × 297 mm)) EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    Dienststempel

    Mededeling betreffende de:

    - typegoedkeuring (1)

    - uitbreiding van de typegoedkeuring (1)

    - weigering van de typegoedkeuring (1)

    - intrekking van de typegoedkeuring (1)

    van een voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn . . ./. . ./EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG

    Goedkeuringsnummer: .

    Reden voor uitbreiding: .

    DEEL I

    0.1. Merk (firmanaam): .

    0.2. Type en handelsbenaming(en): .

    0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) (2) is aangebracht: .

    0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

    0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3): .

    0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

    0.7. Ingeval van onderdelen en technische eenheden: plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: .

    0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

    DEEL II

    1. Eventuele aanvullende inlichtingen (zie addendum):

    2. Met de keuring belaste technische dienst: .

    3. Datum van het beproevingsrapport: .

    4. Nummer van het beproevingsrapport: .

    5. Eventuele opmerkingen (zie addendum):

    6. Plaats: .

    7. Datum: .

    8. Handtekening: .

    9. Bijgaand is de lijst aangehecht van de documenten waaruit het informatiepakket bestaat dat door de keuringsinstantie wordt bewaard. Die documenten worden op verzoek toegezonden.

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.(2) Indien het type-identificatienummer tekens omvat die niet van belang zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, dient dit in de documentatie te worden aangegeven door middel van het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).(3) Als gedefinieerd in bijlage II, onder A, van Richtlijn 70/156/EEG.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    Addendum bij EG-typegoedkeuringsforulier nr. . . . betreffende de typegoedkeuring van een voertuig met betrekking tot Richtlijn 70/221/EEG (brandstofreservoirs), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    1. Aanvullende inlichtingen: .

    1.1. Materiaal: .

    1.2. Inhoud: .

    1.3. Plaats(en): .

    1.4. Brandstof: dieselolie/benzine/andere (1):

    5. Opmerkingen: .

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    BIJLAGE II

    BESCHERMINGSINRICHTINGEN AAN DE ACHTERZIJDE TEGEN KLEMRIJDEN

    1. ALGEMEEN

    Onder deze richtlijn vallende voertuigen moeten zo zijn ontworpen dat zij een doeltreffende bescherming bieden tegen klemrijden aan de achterzijde door voertuigen van de categorieën M1 en N1 (1).

    2. DEFINITIES

    2.1. Type voertuig voor wat betreft de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

    Onder "type voertuig voor wat betreft de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden" wordt verstaan, voertuigen die met betrekking tot onderstaande essentiële kenmerken onderling geen verschillen vertonen:

    2.1.1. breedte van de achteras, structuur, afmetingen, vorm en materialen van de achterzijde van het voertuig, voor zover deze van invloed zijn op de voorschriften van de punten 5.1 tot en met 5.4.5.5;

    2.1.2. kenmerken van de ophanging, voor zover deze van invloed zijn op de voorschriften van de punten 5.1 tot en met 5.4.5.5;

    2.1.3. type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden, indien aanwezig.

    2.2. Type beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden.

    Onder "type beschermingsinrichting aan de achterzijde" wordt verstaan inrichtingen die onderling geen verschillen vertonen voor wat betreft de hieronder vermelde kenmerken:

    2.2.1. vorm;

    2.2.2. afmetingen;

    2.2.3. bevestiging;

    2.2.4. materialen.

    3. AANVRAAG VAN EG-TYPEGOEDKEURING

    3.1. Aanvraag van EG-typegoedkeuring voor een voertuig

    3.1.1. De aanvraag van EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een voertuig voor wat betreft de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden moet door de fabrikant van het voertuig worden ingediend.

    3.1.2. In aanhangsel 1 wordt een model van het inlichtingenformulier gegeven.

    3.1.3. De met de type-goedkeuringsproeven belaste technische dienst dient een voertuig dat representatief is voor het goed te keuren voertuigtype ter beschikking te worden gesteld.

    3.2. Aanvraag van EG-typegoedkeuring voor een als afzonderlijke technische eenheid beschouwde beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

    3.2.1. De aanvraag van EG-typegoedkeuring overeenkomstig artikel 3, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG voor een in de zin van artikel 2 van die richtlijn als afzonderlijke technische eenheid beschouwde beschermingsinrichting aan de achterzijde, moet door de fabrikant van de beschermingsinrichting worden ingediend.

    3.2.2. In aanhangsel 2 wordt een model van het inlichtingenformulier gegeven.

    3.2.3. De met de type-goedkeuringsproeven belaste technische dienst dient een exemplaar van het goed te keuren type inrichting ter beschikking te worden gesteld. De genoemde technische dienst kan, indien hij dit nodig acht, om een extra exemplaar vragen. Op deze exemplaren moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar de firmanaam of het handelsmerk van de aanvrager, alsmede de vermelding van het type zijn aangebracht.

    4. VERLENING VAN EG-TYPEGOEDKEURING VAN EEN VOERTUIG

    4.1. Wanneer aan de desbetreffende eisen is voldaan, wordt overeenkomstig artikel 4, lid 3, en, indien van toepassing, artikel 4, lid 4, van Richtlijn 70/156/EEG de EG-typegoedkeuring verleend.

    4.2. Een model van het EG-typegoedkeuringscertificaat wordt gegeven:

    4.2.1. in aanhangsel 3 voor de in punt 3.1 bedoelde gevallen en

    4.2.2. in aanhangsel 4 voor de in punt 3.2 bedoelde gevallen.

    4.3. Aan elk goedgekeurd voertuigtype of type beschermingsinrichting wordt overeenkomstig bijlage VII bij Richtlijn 70/156/EEG een goedkeuringsnummer toegekend. Eenzelfde lidstaat mag niet hetzelfde nummer aan een ander voertuigtype of beschermingsinrichting toekennen.

    5. SPECIFICATIES

    5.1. De in deze richtlijn bedoelde voertuigen moeten zodanig zijn geconstrueerd en/of uitgerust dat zij een tegen de achterzijde oprijdend voertuig van de categorieën M1 en N1 (2) een over de gehele breedte doelmatige bescherming tegen klemrijden bieden.

    5.2. Elk voertuig van een van de categorieën M1, M2, M3, N1, O1 of O2 (3) wordt geacht aan de in punt 5.1 bedoelde eis te voldoen:

    - indien het aan de voorschriften van punt 5.3 voldoet, of

    - indien de hoogte onder de achterzijde van het onbelaste voertuig niet meer bedraagt dan 55 cm over een breedte, die aan iedere zijde niet meer dan 10 cm smaller is dan de breedte van de achteras (zonder rekening te houden met de uitbolling van de banden boven de grond).

    Indien er verscheidene achterassen zijn moet de breedste as in aanmerking worden genomen.

    Aan dit voorschrift moet ten minste worden voldaan over een denkbeeldige lijn op maximaal 45 cm afstand van het achteruiteinde van het voertuig.

    5.3. Elk voertuig van een van de categorieën N2, N3, O3 of O4 (4) wordt geacht aan de sub 5.1 bedoelde eis te voldoen indien:

    - het voertuig is voorzien van een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden overeenkomstig de voorschriften van punt 5.4, of indien

    - het voertuig aan de achterzijde zodanig is geconstrueerd en/of uitgerust dat de delen ervan op grond van vorm en eigenschappen kunnen worden beschouwd als delen ter vervanging van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden. Als delen die de beschermingsinrichting vervangen, gelden die delen welke gecombineerd voldoen aan de voorschriften van punt 5.4.

    5.4. Een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden, hierna de "inrichting" genoemd, bestaat in de regel uit een dwarsligger en verbindingsstukken met de langsliggers of met wat deze vervangt.

    De inrichting moet als volgt zijn uitgevoerd:

    5.4.1. de inrichting moet zover mogelijk achterwaarts op het voertuig zijn aangebracht. De onderkant van de inrichting mag bij een onbeladen voertuig (5) op geen enkel punt méér dan 55 cm van de rijbaan zijn verwijderd;

    5.4.2. de breedte van de inrichting mag op geen enkele plaats groter zijn dan de breedte van de achteras, gemeten aan de buitenste zijden der wielen, waarbij de uitbolling van de band boven de grond buiten beschouwing wordt gelaten, en aan geen enkele kant méér dan 10 cm kleiner zijn dan genoemde breedte. Indien er verschillende achterassen zijn, moet de breedste as in aanmerking worden genomen;

    5.4.3. de hoogte van het profiel van de dwarsligger moet ten minste 10 cm bedragen. De zijdelingse uiteinden van de dwarsligger mogen niet naar achteren zijn omgebogen noch naar de buitenzijde een scherpe rand vertonen; aan deze voorwaarde wordt voldaan, indien de zijdelingse uiteinden van de dwarsligger naar buiten zijn afgerond met een krommingsstraal van ten minste 2,5 mm;

    5.4.4. de inrichting mag ook zodanig zijn uitgevoerd dat de stand ervan op het voertuig kan worden versteld. In dat geval moet er echter zekerheid bestaan dat de inrichting in de gebruiksstand zodanig kan worden vergrendeld dat deze niet ongewild los kan gaan. De inrichting moet kunnen worden versteld onder aanwending van een kracht van niet meer dan 40 daN;

    5.4.5. de inrichting moet voldoende weerstand kunnen bieden aan de evenwijdig aan de lengterichting van het voertuig optredende krachten en moet in gebruiksstand zijn verbonden met de langsliggers van het voertuig of met wat deze vervangt.

    Aan dit voorschrift is voldaan, indien wordt aangetoond dat noch tijdens, noch na de uitoefening van deze krachten, de horizontale afstand tussen de achterzijde van de inrichting en het meest achterwaarts gelegen deel van het voertuig op geen enkel van de punten P1, P2 en P3 meer dan 40 cm bedraagt. Bij het meten van deze afstand wordt geen rekening gehouden met delen van het voertuig in onbeladen toestand die zich meer dan 3 m boven de rijbaan bevinden.

    5.4.5.1. De punten P1 liggen op een afstand van 30 cm van de vlakken die in de lengterichting van het voertuig de buitenzijden van de wielen van de achteras raken; de punten P2, die zich op de verbindingslijn tussen de punten P1 bevinden, liggen symmetrisch ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig en wel op een onderlinge afstand van 70 tot 100 cm van genoemd vlak, waarbij de juiste plaats door de fabrikant kan worden vastgesteld. De hoogte van de punten P1 en P2 ten opzichte van de rijbaan wordt door de fabrikant van het voertuig bepaald binnen de lijnen die de horizontale begrenzing van de inrichting vormen. Deze hoogte mag bij onbeladen voertuig evenwel niet meer dan 60 cm bedragen. Punt P3 is het midden van het lijnstuk P2-P2.

    5.4.5.2. In de twee punten P1 en in punt P3 moet achtereenvolgens in horizontale richting een kracht worden uitgeoefend die overeenkomt met een waarde van 12,5 % van de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig, zonder een maximum van 2,5 × 104 N te overschrijden.

    5.4.5.3. In de twee punten P2 moet achtereenvolgens in horizontale richting een kracht worden uitgeoefend die overeenkomt met een waarde van 50 % van de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig, zonder een maximum van 10 × 104 N te overschrijden.

    5.4.5.4. De in de punten 5.4.5.2 en 5.4.5.3 voorgeschreven krachten moeten afzonderlijk worden uitgeoefend. De volgorde waarin deze krachten worden uitgeoefend kan door de fabrikant worden aangegeven.

    5.4.5.5. Indien de naleving van bovenstaande voorschriften aan de hand van een praktische proef wordt onderzocht, moeten onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

    5.4.5.5.1. de inrichting moet met de langsliggers van het voertuig of met wat deze vervangt zijn verbonden;

    5.4.5.5.2. de voorgeschreven krachten moeten door middel van voldoende beweeglijke stempels (b.v. door middel van cardankoppeling) evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig worden aangelegd via een steunvlak met een maximale hoogte van 25 cm - de juiste hoogte moet door de fabrikant worden aangegeven - en een breedte van 20 cm, waarvan de afrondingsstraal van de verticale randen 5 mm ± 1 mm bedraagt en waarvan het middelpunt achtereenvolgens in de punten P1, P2 en P3 wordt geplaatst.

    5.5. In afwijking van bovenstaande bepalingen behoeven voertuigen van de volgende typen niet in overeenstemming te zijn met de voorschriften van deze bijlage betreffende de bescherming aan de achterzijde tegen klemrijden:

    - trekkers voor opleggers;

    - "mallejans" en soortgelijke aanhangwagens, bestemd voor het vervoer van boomstammen of andere lange voorwerpen;

    - voertuigen waarbij de aanwezigheid van een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden onverenigbaar is met het gebruiksdoel.

    6. EG-TYPEGOEDKEURINGSMERK

    6.1. Elke beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden welke overeenstemt met een op grond van deze richtlijn als technische eenheid goedgekeurd type, wordt voorzien van een EG-goedkeuringsmerk.

    6.2. Dit goedkeuringsmerk bestaat uit een rechthoek, met daarin de letter "e" gevolgd door de kenletters of het kengetal van de lidstaat die de typegoedkeuring verleent:

    1 voor Duitsland

    2 voor Frankrijk

    3 voor Italië

    4 voor Nederland

    5 voor Zweden

    6 voor België

    9 voor Spanje

    11. voor het Verenigd Koninkrijk

    12 voor Oostenrijk

    13 voor Luxemburg

    17 voor Finland

    18 voor Denemarken

    21 voor Portugal

    23 voor Griekenland

    IRL voor Ierland.In de nabijheid van de rechthoek moet ook het "basisgoedkeuringsnummer" worden aangebracht, dat deel 4 vormt van het typegoedkeuringsnummer zoals bedoeld in bijlage VII bij Richtlijn 70/156/EEG, voorafgegaan door een uit twee cijfers bestaand reeksnummer van de, op de datum dat de EG-typegoedkeuring is verleend, meest recente technische wijziging van Richtlijn 70/221/EEG. Het reeksnummer van de onderhavige richtlijn is 00.

    6.3. Het EG-typegoedkeuringsmerk moet onuitwisbaar op de beschermingsinrichting worden aangebracht op zodanige wijze dat dit merk duidelijk leesbaar is, zelfs wanneer de inrichting op het voertuig is gemonteerd.

    6.4. In aanhangsel 5 wordt een model van het EG-typegoedkeuringsmerk gegeven.

    7. WIJZIGINGEN VAN HET TYPE EN VAN DE GOEDKEURING

    7.1. In geval van wijziging van het overeenkomstig deze richtlijn goedgekeurde type, zijn de bepalingen van artikel 5 van Richtlijn 70/156/EEG van toepassing.

    8. OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUCTIE

    8.1. De maatregelen die worden genomen om te zorgen voor overeenstemming van de productie moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG.

    (1) Als gedefinieerd in bijlage II, onder A, van Richtlijn 70/156/EEG.

    (2) Als gedefinieerd in bijlage II, onder A, bij Richtlijn 70/156/EEG.

    (3) Als gedefinieerd in punt 2.6 van aanhangsel I.

    Aanhangsel 1

    INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . overeenkomstig bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (1*) betreffende de EG-typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot hun beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    (Richtlijn 70/221/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

    De onderstaande gegevens moeten in voorkomend geval in drievoud worden verstrekt en vergezeld gaan van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.

    Indien de systemen, onderdelen of technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

    0. ALGEMENE GEGEVENS

    0.1. Merk (firmanaam): .

    0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

    0.3. Middel tot identificatie van het type, indien op het voertuig aangegeven (b): .

    0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

    0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (c): .

    0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

    0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

    1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET VOERTUIG

    1.1. Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig: .

    1.5. Materiaal van de langsbalken (d): .

    2. AFMETINGEN EN MASSA'S (e)

    (mm en kg) (in voorkomend geval naar tekening verwijzen)

    2.3.3. Breedte van de breedste achteras: .

    2.4. Bereik van de afmetingen (buitenmaten) van het voertuig

    2.4.1. Chassis zonder carrosserie

    2.4.1.2. Breedte (k): .

    2.4.2. Chassis met carrosserie

    2.4.2.2. Breedte (k): .

    2.6. Massa van het voertuig met carrosserie en koppelinrichting in geval van een trekker (voor andere categorieën dan M1) in bedrijfsklare toestand, of massa van het chassis met cabine indien de fabrikant de carrosserie en/of de koppelinrichting niet levert (met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, andere vloeistoffen behalve gebruikt water (100 %), outillage, reservewiel en bestuurder en in het geval van bussen en toerbussen, de massa van de bijrijder (75 kg) indien er een bijrijderzitplaats aanwezig is (o)(å): .

    .

    2.8. Technisch toelaatbare maximummassa volgens fabrieksopgave (maximum en minimum) (y): .

    9. CARROSSERIE

    9.1. Aard van de carrosserie (**): .

    9.2. Materialen en bouwwijze (**): .

    9.15. Beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden

    9.15.1. Tekening van de voertuigdelen die van belang zijn voor de beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden, dat wil zeggen tekening van het voertuig en/of chassis met de plaats en montage van de achterste as, tekening van de bevestigingsmiddelen of hulpstukken van de beschermingsinrichting. Indien de beschermingsinrichting geen afzonderlijke inrichting is, moet uit de tekening duidelijk blijken dat de afmetingen aan de voorschriften voldoen: .

    9.15.2. Volledige beschrijving of tekening van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (met bevestigingsmiddelen en hulpstukken), indien het een afzonderlijke inrichting is (indien deze is goedgekeurd als technische eenheid, het goedkeuringsnummer vermelden): .

    .

    (Datum, dossier)

    (**) Indien van toepassing, wanneer een gedeelte van de carrosserie deel uitmaakt van de beschermingsinrichting.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    (1*) De nummers van de punten, alsmede de voetnoten, die in dit inlichtingenformulier worden gebruikt, stemmen overeen met die welke zijn gebruikt in bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG. Items die voor het doel van deze richtlijn niet relevant zijn, zijn weggelaten.

    Aanhangsel 2

    INLICHTINGENFORMULIER Nr. . . . betreffende de EG-typegoedkeuring als technische eenheid van beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    (Richtlijn 70/221/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

    De onderstaande gegevens moeten in voorkomend geval in drievoud worden verstrekt en vergezeld gaan van een inhoudsopgave. Eventuele tekeningen worden op een passende schaal met voldoende details in formaat A4 of tot dat formaat gevouwen verstrekt. Op eventuele foto's moeten voldoende details te zien zijn.

    Indien de systemen, onderdelen of technische eenheden elektronisch gestuurde functies hebben, worden gegevens over de prestaties verstrekt.

    0. ALGEMENE GEGEVENS

    0.1. Merk (firmanaam): .

    0.2. Type en algemene handelsbenaming(en): .

    0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

    0.7. In het geval van onderdelen en technische eenheden, plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: .

    0.8. Adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

    1. ALGEMENE BOUWWIJZE VAN HET/DE VOERTUIG(EN) waarop de beschermingsinrichting kan worden gemonteerd, in zoverre dat zij betrekking hebben op de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (foto's en/of tekeningen toevoegen): .

    1.1. Minimumtotaal van de traagheidsmomenten om de horizontale as van de langsbalken in dwarsdoorsnede: .

    1.2. Afstand tussen de langsbalken en de bevestigingspunten op de beschermingsinrichting: .

    .

    2. AFMETINGEN EN MASSA'S

    2.1. Technisch toelaatbare maximummassa: .

    3. CARROSSERIE

    3.1. Volledige beschrijving of tekening van de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (met bevestingsmiddelen en hulpstukken): .

    .

    (Datum, dossier)

    >EIND VAN DE GRAFIEK>

    Aanhangsel 3

    MODEL (maximumformaat: A4 (210 × 297 mm)) EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    Dienststempel

    Mededeling betreffende de:

    - typegoedkeuring (1)

    - uitbreiding van de typegoedkeuring (1)

    - weigering van de typegoedkeuring (1)

    - intrekking van de typegoedkeuring (1)

    van een voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn . . ./. . ./EG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./

    Goedkeuringsnummer: .

    Reden voor uitbreiding: .

    DEEL I

    0.1. Merk (firmanaam): .

    0.2. Type en handelsbenaming(en): .

    0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) (2) is aangebracht: .

    0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

    0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3): .

    0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

    0.7. Ingeval van onderdelen en afzonderlijke technische eenheden: plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: .

    0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

    DEEL II

    1. Eventuele aanvullende inlichtingen (zie addendum):

    2. Met de keuring belaste technische dienst: .

    3. Datum van het beproevingsrapport: .

    4. Nummer van het beproevingsrapport: .

    5. Eventuele opmerkingen (zie addendum):

    6. Plaats: .

    7. Datum: .

    8. Handtekening: .

    9. Bijgaand is de lijst aangehecht van de documenten waaruit het informatiepakket bestaat dat door de keuringsinstantie wordt bewaard. Die documenten worden op verzoek toegezonden.

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.(2) Indien het type-identificatienummer tekens omvat die niet van belang zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, dient dit in de documentatie te worden aangegeven door middel van het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).(3) Als gedefinieerd in bijlage II, onder A, bij Richtlijn 70/156/EEG.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    Addendum bij EG-typegoedkeuringsformulier nr. . . . betreffende de typegoedkeuring van een voertuig met betrekking tot de beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden (Richtlijn 70/221/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    1. Aanvullende inlichtingen

    1.1. Categorie voertuig: .

    1.2. Het voertuig is niet uitgerust met een beschermingsinrichting aan de achterzijde (1)

    1.3. Het voertuig is uitgerust met een beschermingsinrichting aan de achterzijde (1)

    1.3.1. De beschermingsinrichting is goedgekeurd als technische eenheid (1)

    - afstand van de grond en van de achterzijde van het voertuig: .

    - goedkeuringsmerk: .

    1.3.2. De beschermingsinrichting is niet goedgekeurd als technische eenheid (1)

    - breedte, doorsneediepte, afstand van de grond en van de achterzijde van het voertuig: .

    - bevestigingswijze: .

    5. Opmerkingen: .

    (1) Doorhalen wanneer niet van toepassing.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    Aanhangsel 4

    MODEL (maximumformaat: A4 (210 × 297 mm)) EG-TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    Dienststempel

    Mededeling betreffende de:

    - typegoedkeuring (1)

    - uitbreiding van de typegoedkeuring (1)

    - weigering van de typegoedkeuring (1)

    - intrekking van de typegoedkeuring (1)

    van een voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) met betrekking tot Richtlijn . . ./. . ./EG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG.

    Goedkeuringsnummer: .

    Reden voor uitbreiding: .

    DEEL I

    0.1. Merk (firmanaam): .

    0.2. Type en handelsbenaming(en): .

    0.3. Middel tot identificatie van het type, indien het op het voertuig/onderdeel/technische eenheid (1) (2) is aangebracht: .

    0.3.1. Plaats van dat merkteken: .

    0.4. Categorie waartoe het voertuig behoort (1) (3): .

    0.5. Naam en adres van de fabrikant: .

    0.7. Ingeval van onderdelen en afzonderlijke technische eenheden: plaats en wijze van aanbrenging van het EG-goedkeuringsmerk: .

    0.8. Naam/namen en adres(sen) van de assemblagefabriek(en): .

    DEEL II

    1. Eventuele aanvullende inlichtingen (zie addendum):

    2. Met de keuring belaste technische dienst: .

    3. Datum van het beproevingsrapport: .

    4. Nummer van het beproevingsrapport: .

    5. Eventuele opmerkingen (zie addendum):

    6. Plaats: .

    7. Datum: .

    8. Handtekening: .

    9. Bijgaand is de lijst aangehecht van de documenten waaruit het informatiepakket bestaat dat door de keuringsinstantie wordt bewaard. Die documenten worden op verzoek toegezonden.

    (1) Doorhalen wat niet van toepassing is.(2) Indien het type-identificatienummer tekens omvat die niet van belang zijn voor de beschrijving van het type voertuig, onderdeel of technische eenheid waarop dit inlichtingenformulier betrekking heeft, dient dit in de documentatie te worden aangegeven door middel van het symbool "?" (bij voorbeeld ABC??123??).(3) Als gedefinieerd in bijlage II, onder A, bij Richtlijn 70/156/EEG.>EIND VAN DE GRAFIEK>

    Addendum bij EG-typegoedkeuringsformulier nr. . . . betreffende de typegoedkeuring als technische eenheid van een beschermingsinrichting aan de achterzijde tegen klemrijden

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    (Richtlijn 70/221/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn . . ./. . ./EG)

    1. Aanvullende inlichtingen

    1.1. Bouwijze

    1.1.1. Materiaal: .

    1.1.2. Bevestigingswijze: .

    1.1.3. Afmetingen van de beschermingsinrichting: .

    1.2. Technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig waarop de beschermingsinrichting mag worden gemonteerd: .

    1.3. (In voorkomend geval) beperkingen op het gebruik van de beschermingsinrichting: .

    5. Opmerkingen: .

    >EIND VAN DE GRAFIEK>

    Aanhangsel 5

    Model voor het EG-goedkeuringsmerk

    >REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

    >BEGIN VAN DE GRAFIEK>

    Het bovenstaande goedkeuringsmerk dat is aangebracht op beschermingsinrichtingen aan de achterzijde tegen klemrijden, geeft aan dat de betrokken inrichting voldoet aan de voorschriften van deze richtlijn (00) en is goedgekeurd in Spanje (e9) onder het basisgoedkeuringsnummer 0148.

    Het bovenstaande geldt uitsluitend als voorbeeld.

    >EIND VAN DE GRAFIEK>

    Top