EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31991L0226

Richtlijn 91/226/EEG van de Raad van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

PB L 103 van 23.4.1991, p. 5–28 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; opgeheven door 32009R0661

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1991/226/oj

31991L0226

Richtlijn 91/226/EEG van de Raad van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan

Publicatieblad Nr. L 103 van 23/04/1991 blz. 0005 - 0028
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0071
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 20 blz. 0071


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 27 maart 1991 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake opspatafschermingssystemen bij bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 91/226/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

In samenwerking met het Europese Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

Overwegende dat het van belang is de noodzakelijke maatregelen te treffen om in de periode van nu tot 31 december 1992 de interne markt geleidelijk te verwezenlijken; dat de interne markt een gebied omvat zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal gewaarborgd is;

Overwegende dat de technische eisen waaraan bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan overeenkomstig de nationale wetgeving moeten voldoen, onder meer betrekking hebben op de opspatafschermingssystemen bij deze voertuigen;

Overwegende dat deze eisen van Lid-Staat tot Lid-Staat verschillen; dat het daarom noodzakelijk is dat alle Lid-Staten dezelfde eisen stellen, ten einde de mogelijkheid te scheppen om voor elk voertuigtype de EEG-goedkeuringsprocedure in te voeren welke is opgenomen in Richtlijn 70 /156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 4 ), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/403/EEG ( 5 );

Overwegende dat het voor het verhogen van de verkeersveiligheid belangrijk wordt geacht alle bedrijfsvoertuigen van zwaardere gewichtscategorieën en met een door de constructie bepaalde minimumsnelheid, uit te rusten met afschermingssystemen tegen opspattend water;

Overwegende dat het wenselijk is één enkele prestatieproef voor deze systemen bij montage ervan op de verschillende voertuigtypen vast te stellen als een fundamentele stap ter

verbetering van de situatie; dat voor de EEG-goedkeuring van opspatafschermingen rekening is gehouden met de twee typen voorzieningen die thans in de handel zijn, namelijk die van het type met energieabsorptie en die van het type lucht/waterscheiders en dat het noodzakelijk is gebleken twee verschillende proeven vast te stellen naar gelang van het goed te keuren type voorziening;

Overwegende dat, in het licht van de lopende studies, onderzoeken en proeven, zo spoedig mogelijk een prestatieproef voor de voertuigtypen met deze systemen zal worden vastgesteld;

Overwegende dat de Lid-Staten niet uit het oog mogen verliezen dat het opspatten van water ook samenhangt met de aard van het wegdek en vooral de constructie ervan, het profiel van de banden en de snelheid en aërodynamische eigenschappen van het voertuig;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen inzake motorvoertuigen een wederzijdse erkenning door de Lid-Staten van de door elk van deze Staten op de grondslag van gemeenschappelijke eisen uitgevoerde controles met zich brengt,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD : Artikel 1 1 . Elke Lid-Staat verleent de EEG-goedkeuring voor elk type voorziening ter beperking van het opspattende water dat wordt veroorzaakt door de banden van rijdende voertuigen, hierna te noemen "opspatafscherming", indien deze voorziening aan de constructie - en beproevingsvoorschriften van bijlage II voldoet, zulks met inachtneming van de definities in bijlage I .

2 . Een Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend, treft de nodige maatregelen om, voor zover nodig en eventueel in samenwerking met de bevoegde autoriteiten in de andere Lid-Staten, te controleren of de produktie in overeenstemming is met het goedgekeurde type . Hiertoe passen de Lid-Staten de in bijlage IV vervatte voorschriften toe . Artikel 2 De Lid-Staten kennen de fabrikant of diens gemachtigde voor elk type opspatafscherming dat zij op grond van artikel 1

goedkeuren, een EEG-goedkeuringsmerk toe volgens het in aanhangsel 3 van bijlage II vastgestelde model .

De Lid-Staten treffen alle passende maatregelen ter voorkoming van het gebruik van merktekens die verwarring kunnen veroorzaken tussen de opspatafschermingen waarvoor een typegoedkeuring overeenkomstig artikel 1 is verleend, en andere opspatafschermingssystemen . Artikel 3 De Lid-Staten mogen het in de handel brengen van opspatafschermingen niet verbieden om redenen die verband houden met hun constructie en doeltreffendheid voor zover hierop het EEG-goedkeuringsmerk is aangebracht .

Deze bepaling belet een Lid-Staat evenwel niet om ten aanzien van opspatafschermingen waarop het EEG-goedkeuringsmerk is aangebracht toch een dergelijke maatregel te treffen, indien deze afschermingen systematisch niet met het goedgekeurde type in overeenstemming zijn .

De betrokken Lid-Staat stelt onverwijld de andere Lid-Staten en de Commissie van de genomen maatregelen in kennis met vermelding van de redenen voor dit besluit . De bepalingen van artikel 5 zijn eveneens van toepassing .

Gebrek aan overeenstemming met het goedgekeurde type in de zin van de tweede alinea bestaat indien niet wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage II . Artikel 4 Binnen een maand zenden de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten afschriften van de EEG-goedkeuringsformulieren voor elk type opspatafscherming dat zij goedkeuren of weigeren goed te keuren . Artikel 5 1 . Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend, vaststellen dat een aantal opspatafschermingen die vergezeld gaan van een certificaat van overeenstemming met een zelfde type, niet met het door deze Staat goedgekeurde type in overeenstemming zijn, nemen zij de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de produktie opnieuw met het goedgekeurde type in overeenstemming wordt gebracht . Zij stellen de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten in kennis van de getroffen maatregelen, die eventueel de intrekking van de EEG-goedkeuring kunnen behelzen.

Die autoriteiten treffen dezelfde maatregelen indien zij door de bevoegde autoriteiten van een andere Lid-Staat van een dergelijk gebrek aan overeenstemming in kennis worden gesteld .

2 . Binnen een maand stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten elkaar op de hoogte van de intrekking van een verleende EEG-goedkeuring door toezending van een afschrift van het goedkeuringsformulier waarop in grote letters de woorden "EEG-GOEDKEURING INGETROKKEN" zijn vermeld, welke vermelding moet zijn ondertekend en gedateerd, en van de redenen die tot die maatregel hebben geleid .

3 . Indien de Lid-Saat die de EEG-goedkeuring heeft verleend, het gebrek aan overeenstemming waarvan hij in kennis is gesteld, niet erkent, trachten de betrokken Lid-Staten het geschil te regelen . De Commissie wordt op de hoogte gehouden . Zij pleegt zo nodig passend overleg om de aangelegenheid op te lossen . Artikel 6 Elk besluit tot weigering of intrekking van de EEG-goedkeuring of houdende een verbod op het in de handel brengen of op het gebruik, dat in het kader van de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde bepalingen is genomen, moet omstandig met redenen worden omkleed . Dit besluit wordt medegedeeld aan de betrokken partij, die tevens op de hoogte wordt gebracht van de haar in de wetgeving van de Lid-Staten openstaande rechtsmiddelen en van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen kunnen worden aangewend . Artikel 7 Onder "voertuig" in de zin van deze richtlijn wordt verstaan elk motorvoertuig van de categorie N en elke aanhangwagen van de categorie O, volgens de definities van die categorieën die voorkomen in bijlage I bij Richtlijn 70/156/EEG . Artikel 8 De Lid-Staten mogen de EEG-goedkeuring of de nationale goedkeuring niet weigeren en ook niet de verkoop, de inschrijving, het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen weigeren of verbieden om redenen die verband houden met de opspatafschermingssystemen daarvan, indien deze overeenkomstig de bepalingen van bijlage III zijn gemonteerd en indien op de opspatafschermingen waarmede deze voertuigen zijn uitgerust, het EEG-goedkeuringsmerk is aangebracht . Artikel 9 De wijzigingen die noodzakelijk zijn om de in de bijlagen opgenomen voorschriften aan de vooruitgang van de techniek aan te passen, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG . Artikel 10 1 . De Lid-Staten doen vóór 10 april 1992 de nodige bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis .

2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen .

3 . Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen . De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten .

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel, 27 maart 1991 .

Voor de Raad

De Voorzitter

R . GOEBBELS

OVERZICHT VAN DE BIJLAGEN

BIJLAGE III :

Definities

BIJLAGE III :

Voorschriften voor de EEG-goedkeuring van opspatafschermingen

Aanhangsel 1 : Proeven met opspatafschermingen van het type dat de energie opneemt

Aanhangsel 2 :

Proeven met opspatafschermingen van het type lucht/waterscheiders

Aanhangsel 3 :

Model van EEG-goedkeuringsmerk

Aanhangsel 4 :

Model van EEG-goedkeuringsformulier

Bijlage III :

Voorschriften voor de EEG-goedkeuring van een type voertuig wat de montage van opspatafschermingssystemen betreft

Aanhangsel :

Bijlage bij het EEG-goedkeuringsformulier van een type voertuig wat de montage van opspatafschermingssystemen betreft

Bijlage IV :

Overeenstemming van de produktie - Stopzetting van de produktie

Afbeeldingen

( 1 tot en met 9 )

( 1 ) PB nr . C 203 van 14 . 8 . 1989, blz . 16.(2 )

PB nr . C 96 van 17 . 4 . 1990, blz . 92, en besluit van 13 maart 1991 ( nog niet verschenen in het Publikatieblad).(3 )

PB nr . C 62 van 12 . 3 . 1990, blz . 2.(4 )

PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970, blz . 1 .(5 )

PB nr . L 220 van 8 . 8 . 1987, blz . 44 .

BIJLAGE I

DEFINITIES Voor de toepassing van deze richtlijn zijn de volgende definities van toepassing .

1 . Opspatafschermingssysteem

Systeem dat bestemd is om de verstuiving van water dat door de banden van een rijdend voertuig wordt opgeworpen, te beperken . Het opspatafschermingssysteem bestaat, naar gelang van het geval, uit spatborden, spatlappen of zijafschermingen aan de buitenzijde, die voorzien zijn van een opspatafscherming .

2 . Spatbord

Stijf of halfstijf onderdeel dat bestemd is om het door de banden van een rijdend voertuig opgeworpen water op te vangen en deze naar het wegdek te leiden . Spatborden kunnen volledig of gedeeltelijk een integrerend deel vormen van de carrosserie of van andere delen van het voertuig zoals het onderste gedeelte van het laadvlak, enz .

3 . Spatlap

Flexibel onderdeel dat verticaal achter het wiel aan het onderste gedeelte van het chassis of van het laadvlak of aan het spatbord is aangebracht .

Ook de spatlap moet het gevaar beperken veroorzaakt door kleine voorwerpen, in het bijzonder grind of stenen, die door de banden van een rijdend voertuig van het wegdek omhoog of zijwaarts in de richting van andere weggebruikers worden geworpen .

4 . Opspatafscherming

Deel van het opspatafschermingssysteem dat kan bestaan uit een :

4.1 . Lucht/waterscheider

Onderdeel dat deel uitmaakt van de zijafscherming aan de buitenzijde en/of de spatlap en via welke de lucht kan passeren terwijl gelijktijdig het opspatten van verstoven water ( sproeiwater ) wordt verminderd .

4.2 . Energieabsorberende inrichting

Onderdeel dat deel uitmaakt van het spatbord en/of de spatlap en/of de zijafscherming aan de buitenzijde en dat de energie van het opspattende water opneemt, waardoor het opspatten van verstoven water ( sproeiwater ) wordt verminderd .

5 . Zijafscherming aan de buitenzijde

Onderdeel dat zich in een nagenoeg verticaal vlak bevindt en evenwijdig is aan het vlak in de lengterichting van het voertuig . De zijafscherming kan deel uitmaken van een spatbord of van de carrosserie van het voertuig .

6 . Gestuurde wielen

De wielen die door het besturingssysteem van het voertuig worden bediend .

7 . Volgas

Een as die om een centraal punt zodanig scharniert dat deze een horizontale boog kan beschrijven . In deze richtlijn wordt een volgas van het scharnierende type beschouwd en behandeld als een as met gestuurde wielen .

8 . Volgwielen

Wielen die niet door het besturingssysteem van het voertuig worden bediend en die onder een hoek van niet meer dan 20o kunnen draaien ten gevolge van de wrijving die door het wegdek wordt uitgeoefend .

9 . Hefas

As die bij normaal gebruik van het voertuig kan worden opgetrokken .

10 . Onbeladen voertuig

Voertuig met carrosserie ( of met representatieve onderdelen) en eventueel met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, gereedschap, reservewiel en bestuurder waarvan de massa op 75 kg is vastgesteld .

11 . Loopvlak van de band

Het deel van de band dat met het wegdek in aanraking komt en dat mede voor de vaste wegligging zorgt .

12 . Type opspatafscherming

Inrichtingen die onderling niet verschillen in de volgende hoofdkenmerken :

- het fysische beginsel dat is gekozen om het opspatten te beperken ( bij voorbeeld het opnemen van de energie van het water, lucht/waterscheiding, enz .);

- materialen;

- vorm;

- afmetingen ( voor zover zij van invloed kunnen zijn op het gedrag van het materiaal ).

BIJLAGE II

VOORSCHRIFTEN VOOR DE EEG -GOEDKEURING VAN OPSPATAFSCHERMINGEN

0 .

Algemene specificaties

0.1 .

De opspatafschermingen dienen zodanig te zijn gefabriceerd dat zij bij normaal gebruik op natte wegen op de juiste wijze functioneren . Voorts mogen zij geen constructie - of fabricagefouten vertonen die de goede werking schaden .

1 .

Te verrichten proeven

1.1 .

Opspatafschermingen worden volgens hun fysische werkingsbeginsel onderworpen aan de relevante proeven die in de aanhangsels 1 en 2 zijn beschreven en moeten voldoen aan de resultaten die in punt 4 van genoemde aanhangsels zijn vereist .

2 .

Aanvraag om EEG-goedkeuring

2.1 .

De aanvraag om EEG-goedkeuring voor een type opspatafscherming wordt ingediend door de fabrikant of door zijn gemachtigde .

2.2 .

Voor elk type opspatafscherming gaat de aanvraag vergezeld van de volgende documenten in drievoud en de volgende gegevens en materialen :

2.2.1 .

een technische beschrijving van de opspatafscherming met vermelding van het fysische werkingsbeginsel en de betreffende proef waaraan de afscherming moet worden onderworpen, de gebruikte materialen alsook een of meer voldoende gedetailleerde tekeningen op passende schaal aan de hand waarvan de opspatafscherming kan worden geïdentificeerd;

2.2.2 .

vier proefexemplaren : drie exemplaren voor de proeven, terwijl het vierde exemplaar door het laboratorium wordt behouden voor eventuele verificaties op een later tijdstip . Het laboratorium kan om meer proefexemplaren verzoeken .

2.3 .

Opschriften

Op elk proefexemplaar moet onuitwisbaar en duidelijk leesbaar de fabrieks - of handelsbenaming zijn aangebracht, het type zijn vermeld en er moet voldoende ruimte zijn voor het EEG-goedkeuringsmerk .

3 .

EEG-goedkeuring

3.0 .

Alvorens over te gaan tot de handelingen voor het verlenen van de EEG-goedkeuring, gaat de bevoegde autoriteit bij de fabrikant na of er doeltreffende controlesystemen voor de overeenstemming van de produktie aanwezig zijn .

3.1 .

Wanneer de representatieve proefexemplaren van het goed te keuren type opspatafscherming aan de betreffende proeven als beschreven in de aanhangsels 1 of 2 voldoen, wordt voor dit type opspatafscherming de EEG-goedkeuring verleend .

3.2 .

Aan ieder type opspatafscherming waarvoor de EEG-goedkeuring is verleend, wordt een goedkeuringsnummer toegekend .

3.3 .

Elke opspatafscherming die in overeenstemming is met een krachtens deze richtlijn goedgekeurd type moet zijn voorzien van een EEG -goedkeuringsmerk . Het EEG-goedkeuringsmerk wordt zodanig op de afscherming aangebracht dat het onuitwisbaar is en ook na montage op het voertuig duidelijk leesbaar is .

3.4 .

Het EEG-goedkeuringsmerk ( waarvan het model in aanhangsel 3 is opgenomen ) bestaat uit :

3.4.1 .

een rechthoek met daarin een kleine letter "e", gevolgd door een of meer kenletters of het nummer van de Lid-Staat die de EEG-goedkeuring heeft verleend : 1 voor Duitsland, 2 voor Frankrijk, 3 voor Italië, 4 voor Nederland, 6 voor België, 9 voor Spanje, 11 voor het Verenigd Koninkrijk, 13 voor Luxemburg, 18 voor Denemarken, 21 voor Portugal, EL voor Griekenland, IRL voor Ierland;

3.4.2 .

het EEG-goedkeuringsnummer ( overeenkomend met het nummer op het goedkeuringsformulier, waarvan een model is weergegeven in aanhangsel 4 ) dat vlakbij de rechthoek wordt aangebracht, onder de letter "e" of links of rechts daarvan . De cijfers van het goedkeuringsnummer worden aan dezelfde kant van de letter "e" geplaatst en in dezelfde richting . Het gebruik van Romeinse cijfers als goedkeuringsnummer dient te worden vermeden om verwarring met andere symbolen te voorkomen;

3.4.3 .

de letter "A" of "S", naargelang de inrichting van het type met energieopneming of -absorptie ( A ) of van het type met lucht/waterscheiding ( S ) is, op een willekeurige plaats boven en vlakbij de rechthoek .

Aanhangsel 1 Proeven met opspatafschermingen van het type dat de energie van het water opneemt

1 .

Principe

Het doel van de proef is het kwantificeren van het vermogen van een afscherming om water vast te houden dat met een aantal stralen daarop wordt gericht . De proefopstelling is bedoeld om de omstandigheden te reproduceren waaronder de uitrusting, wanneer deze op een voertuig is aangebracht, moet functioneren met betrekking tot volume en snelheid van het water dat door het loopvlak van de band van de grond wordt opgeworpen .

2 .

Uitrusting

Zie figuur 8 voor een beschrijving van de proefopstelling . De tests worden uitgevoerd in een tochtvrije omgeving .

3 .

Werkwijze

3.1 .

Bevestig een 500 (+ 0/-5 ) mm breed en 750 mm hoog gedeelte van het te beproeven materiaal op het verticale raam van de beproevingsuitrusting waarbij ervoor zorg wordt gedragen dat het materiaalmonster duidelijk binnen de grenzen van de opvangbak ligt en dat geen hindernis de waterstraal vóór of na het neerkomen daarvan op het proefmateriaal kan afbuigen .

3.2 .

Stel de waterstraal in op een snelheid van 0,675 (+ 0,01 /- 0,01 ) liter/seconde en richt een hoeveelheid van ten minste 90 liter vanaf een horizontale afstand van 500 (+ 2 /- 2 ) mm op het proefexemplaar ( figuur 8 ).

3.3 .

Laat het water van het proefexemplaar in de opvangbak druipen en bereken het procentuele verschil tussen de opgevangen en versproeide hoeveelheid .

3.4 .

Herhaal de proef vijfmaal en bereken het gemiddelde percentage van het opgevangen water .

4 .

Resultaten

4.1 .

Het berekende gemiddelde percentage water dat tijdens vijf proeven wordt opgevangen mag niet minder zijn dan 70 % van de hoeveelheid die op de afscherming wordt gericht .

4.2 .

Indien de hoogste en laagste percentages opgevangen water meer dan 5 % verschillen van het gemiddelde percentage, is de proef ongeldig en moet zij worden herhaald .

Indien bij deze tweede proef de hoogste en laagste percentages opgevangen water opnieuw meer dan 5 % verschillen van het gemiddelde percentage en de laagste waarde niet voldoet aan punt 4.1, wordt de goedkeuring geweigerd .

4.3 .

Indien de verticale positie van de afscherming van invloed is op de verkregen resultaten, moet de in de punten 3.1 en 3.4 beschreven werkwijze worden herhaald in de posities die het grootste en het kleinste percentage opgevangen water opleveren; de voorschriften van punt 4.2 blijven van toepassing .

Het voorschrift van punt 4.1 blijft van toepassing voor het aangeven van de resultaten van elke proef .

Aanhangsel 2 Proeven met opspatafschermingen van het type lucht/waterscheiders

1 .

Principe

Het doel van de proef is het bepalen van de doeltreffendheid van poreus materiaal dat water vast moet houden waarmee het door middel van een lucht/waterdrukverstuiver wordt besproeid .

De proefopstelling moet de omstandigheden simuleren waaraan het materiaal, wanneer het op een voertuig is gemonteerd, wordt onderworpen met betrekking tot volume en snelheid van het water dat door de banden wordt opgeworpen .

2 .

Uitrusting

2.1 .

Zie figuur 9 voor een beschrijving van de proefopstelling .

3 .

Werkwijze

3.1 .

Bevestig een proefexemplaar van 305 × 100 mm verticaal in de proefopstelling, controleer of er zich geen holle ruimte bevindt tussen het proefexemplaar en de bovenste gebogen plaat en of de bak op de juiste plaats staat . Vul de verstuiver met precies 1 liter water en plaats deze zoals op het schema aangegeven .

3.2 .

De verstuiver wordt als volgt afgesteld :

- druk ( druk aan de verstuiver ): 5 bar + 10 %/-0 %

- debiet : 1 liter/minuut ± 5 seconden

- verstuiving : cirkelvormig, met een diameter van ongeveer 50 mm op 200 mm van het proefexemplaar, mondstuk met een diameter van 5 mm .

3.3 .

Verstuif tot er geen waternevel meer is en noteer de verstreken tijd . Laat gedurende 60 seconden het water van het proefexemplaar in de bak druipen en meet de opgevangen hoeveelheid water die eventueel in de verstuiver is gebleven. Bereken het percentage van de opgevangen hoeveelheid water ten opzichte van de verstoven hoeveelheid water .

3.4 .

Herhaal de proef vijfmaal en bereken het gemiddelde percentage van de opgevangen hoeveelheid . Controleer voor elke proef of de opvangbak, het verstuivervat en het meetvat droog zijn .

3.5 .

De omgevingstemperatuur moet tijdens de proef 21 (+ 3 /- 3 ) oC bedragen .

4 .

Resultaten

4.1 .

Het berekende gemiddelde percentage water dat tijdens vijf proeven wordt opgevangen mag niet minder zijn dan 85 % van de hoeveelheid water die op de afscherming wordt gericht .

4.2 .

Indien de hoogste en laagste percentages opgevangen water meer dan 5 % verschillen van het gemiddelde percentage, is de proef ongeldig en moet zij worden herhaald .

Indien bij deze tweede proef de hoogste en laagste percentages opgevangen water opnieuw meer dan 5 % verschillen van het gemiddelde percentage en de laagste waarde niet voldoet aan punt 4.1, wordt de goedkeuring geweigerd .

4.3 .

Indien de verticale positie van de afscherming van invloed is op de verkregen resultaten, moet de in de punten 3.1 en 3.4 beschreven werkwijze worden herhaald in de posities die het grootste en het kleinste percentage opgevangen water opleveren; de voorschriften van punt 4.2 blijven van toepassing .

Het voorschrift van punt 4 .1 blijft van toepassing voor het aangeven van de resultaten van elke proef .

Aanhangsel 3 Model van EEG-goedkeuringsmerk Aanhangsel 4 MODEL VAN EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER ( maximumformaat A4 ( 210 mm × 297 mm )) e . . .

Naam van de overheidsdienst

Mededeling betreffende de EEG-goedkeuring, afwijzing, intrekking of uitbreiding van de EEG-goedkeuring voor een opspatafscherming

EEG-goedkeuringsnummer : ..........................Uitbreidingsnummer : .

1 . Fabrieksmerk van de afscherming : .

2 . Soort en handelsbenaming van de afscherming : .

.

3 . Werkingsbeginsel van de afscherming : met energieabsorptie / lucht/waterscheider (*): .

4 . Naam en adres van de fabrikant : .

.

5 . Naam en adres van de ( eventuele ) gemachtigde van de fabrikant : .

.

6 . Kenmerken van de opspatafschermingen ( korte beschrijving, handelsmerk of naam, nummer(s )): .

.

.

.

7 . Ter EEG-goedkeuring aangeboden op : .

8 . Technische dienst belast met de goedkeuringsproeven : .

.

9 . Datum en nummer van het beproevingsrapport van de technische dienst : .

10 . Datum van de EEG-goedkeuring / weigering / intrekking / uitbreiding van de EEG-goedkeuring (*): .

.

11 . Reden(en ) van de eventuele uitbreiding van de EEG-goedkeuring : .

.

12 . Plaats : .

13 . Datum : .

14 . Handtekening : .

15 . De stukken die het goedkeuringsdossier vormen, en een lijst van die stukken, welke zijn gedeponeerd bij de bevoegde autoriteiten die de EEG-goedkeuring hebben verleend, zijn als bijlage opgenomen; een afschrift van al die stukken of van een gedeelte daarvan is op verzoek verkrijgbaar .

16 . Eventuele opmerkingen : .

.

.

.

.

.

(*) Doorhalen wat niet van toepassing is .

BIJLAGE III

VOORSCHRIFTEN VOOR DE EEG-GOEDKEURING VAN EEN TYPE VOERTUIG WAT DE MONTAGE VAN OPSPATAFSCHERMINGSSYSTEMEN BETREFT

TOEPASSINGSGEBIED

0.1 .

Ieder voertuig van de categorieën N2 met een maximummassa van meer dan 7,5 ton, N3, O3 en O4 moet zodanig zijn geconstrueerd en/of van opspatafschermingssystemen zijn voorzien dat aan de onderstaande voorschriften wordt voldaan .

0.2 .

De in punt 1 bedoelde voorschriften betreffende de in punt 4 van bijlage I omschreven opspatafschermingen zijn niet verplicht voor voertuigen die uitsluitend uit chassis en cabine bestaan, voertuigen zonder carrosserie, terreinvoertuigen als omschreven in Richtlijn 70/156/EEG of voertuigen waarbij de aanwezigheid van opspatafschermingen onverenigbaar is met het gebruik daarvan . Maar als op dergelijke voertuigen afschermingen worden gemonteerd, moeten deze voldoen aan de voorschriften van de onderhavige richtlijn .

VERZOEK OM EEN EEG-GOEDKEURING

1.1 .

Het verzoek om EEG-goedkeuring van een type voertuig, wat de montage van het opspatafschermingssysteem betreft, wordt ingediend door de fabrikant van het voertuig of door diens gemachtigde .

1.2 .

Het verzoek gaat vergezeld van de volgende in drievoud opgestelde bescheiden en van de volgende gegevens :

1.2.1 .

een technische beschrijving van het opspatafschermingssysteem, alsmede een of meer voldoende gedetailleerde tekeningen op een voor identificatie geschikte schaal .

1.3 .

Een van een opspatafschermingssysteem voorzien voertuig dat representatief is voor het goed te keuren type, moet ter beschikking worden gesteld van de technische dienst die met de goedkeuringsproeven is belast .

EEG-GOEDKEURING

2 .

Bij het EEG-goedkeuringsformulier wordt een formulier gevoegd dat overeenstemt met het in het aanhangsel afgebeelde model .

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

3 .

Assen

3.1 .

3.1 .

Hefassen

Indien een voertuig een of meer hefassen heeft, moet het opspatafschermingssysteem alle wielen afschermen wanneer de as niet is opgetrokken en bij opgetrokken as de wielen afschermen die in contact zijn met het wegdek .

3.2 .

Volgassen

Indien een voertuig met een volgas is uitgerust, moet het opspatafschermingssysteem voldoen aan de voorwaarden die voor niet-gestuurde wielen gelden indien zij op het scharnierende gedeelte is gemonteerd . Indien zij niet op dat gedeelte is gemonteerd, moet zij voldoen aan de voorwaarden die gelden voor assen met gestuurde wielen .

4 .

Positie van de zijafscherming aan de buitenzijde

4.1 .

Bij niet-gestuurde wielen mag de afstand "c" tussen het in de lengterichting lopende raakvlak aan de buitenzijkant van de band - waarbij een eventuele uitstulping van de band vlakbij het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten - en de binnenrand van de zijafscherming niet meer bedragen dan 75 mm tenzij de straal van de binnenrand van de zijafscherming zoals omschreven in de punten 7.2, 8.2 en 9.2 niet groter is dan 1,0 R . In het laatste geval mag bedoelde afstand niet meer bedragen dan 100 mm ( figuur 1 ).

4.2 .

Bij gestuurde wielen en volgwielen mag de afstand "c" niet meer bedragen dan 100 mm .

5 .

Toestand van het voertuig

Voor de controle in verband met de bepalingen van deze richtlijn moet het voertuig zich in de volgende toestand bevinden :

a ) het moet onbeladen zijn en de wielen moeten zich in de stand voor rechtuit rijden bevinden;

b )

bij opleggers moeten de laadvlakken zich in horizontale stand bevinden;

c )

de banden moeten op de normale druk zijn gebracht .

6 .

Opspatafschermingssystemen

6.1 .

De opspatafschermingssystemen moeten voldoen aan de voorschriften van de punten 7 of 9 .

6.2 .

De opspatafschermingssystemen van de niet-gestuurde wielen of volgwielen waarboven zich de carrosserievloer of het onderste gedeelte van het laadvlak bevindt, moeten voldoen aan de voorschriften van punt 7 of 9, dan wel aan de specificaties van punt 8 .

BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN

7 .

Voorschriften voor energieabsorberende opspatafschermingssystemen bij assen met gestuurde wielen of volgwielen of niet-gestuurde wielen

7.1 .

Spatborden

7.1.1 .

De spatborden moeten de zone direct boven, voor en achter de band(en ) bedekken, en wel op de onderstaande wijze :

a ) bij enkel - of meervoudige assen waar de afstand "d" ( figuur 4 ) tussen de banden gemonteerd op naast elkaar liggende assen meer dan 300 mm bedraagt, moet de voorrand "c" ( figuur 2 ) zich in voorwaartse richting uitstrekken tot de lijn o-z welke ten opzichte van het horizontale vlak een hoek è vormt van ten hoogste 30o in geval van assen met gestuurde wielen of volgwielen en van ten hoogste 20o boven horizontaal bij assen met niet-gestuurde wielen.

De achterrand "A" ( figuur 2 ) moet zover naar onder doorlopen dat hij zich niet meer dan 100 mm boven een horizontale lijn door het middelpunt van het wiel bevindt;

b )

bij meervoudige assen, waarbij de afstand "d" tussen de banden op naast elkaar gelegen assen niet meer bedraagt dan 300 mm, moeten de spatborden overeenkomen met figuur 4a;

c )

het spatbord moet een totale breedte "q" hebben ( figuur 1 ) waarmede ten minste de gehele breedte "b" van de band of, bij dubbele wielen, de gehele breedte "t" van de twee banden wordt overdekt; daarbij wordt rekening gehouden met de door de fabrikant gespecificeerde uitersten voor de band/wielcombinatie . De afmetingen "b" en "t" worden op naafhoogte gemeten en alle opschriften, ribben, beschermingsbanden, enz . op de zijvlakken van de band worden buiten beschouwing gelaten .

7.1.2 .

Het voorvlak van het achterdeel van het spatbord moet zijn voorzien van een opspatafscherming die voldoet aan de specificaties vermeld in aanhangsel 1 van bijlage II . Deze afscherming moet de binnenzijde van het spatbord bedekken tot op een hoogte die bepaald wordt door een rechte lijn vanuit het middelpunt van het wiel welke ten opzichte van horizontaal een hoek maakt van ten minste 30o ( figuur 3 ).

7.1 .3 .

Indien de spatborden uit verschillende onderdelen bestaan, mogen deze in gemonteerde toestand geen enkele opening vertonen waardoor het sproeiwater of andere opspattende voorwerpen zich kunnen verspreiden als het voertuig in beweging is .

7.2 .

Zijafschermingen aan de buitenzijde

7.2.1 .

Bij enkele assen, of bij meervoudige assen waarbij de afstand "d" tussen de banden op naast elkaar gelegen assen meer dan 300 mm bedraagt, mag de onderrand van de zijafscherming aan de buitenzijde zich niet verder uitstrekken dan onderstaande afstanden en stralen, gemeten vanuit het middelpunt van het wiel ( figuur 2 ):

Rv = 1,5 R;

a ) assen met gestuurde wielen of volgwielen :

vanaf de voorrand ( naar de voorzijde van het voertuig )

( punt c op 30o)

tot aan de achterrand ( naar de achterzijde van het voertuig )

( punt A op 100 mm )

aa

Rv 9 1,5 R

b )

assen met niet-gestuurde wielen :

vanaf de voorrand ( punt c op 20o )

tot aan de achterrand ( punt A op 100 mm )

aa

Rv 9 1,25 R

waarin :

Rv = de straal van de band die op het voertuig is gemonteerd;

Rv = de radiale afstand waarop de onderrand van de zijafscherming aan de buitenzijde zich bevindt .

7.2.2 .

Bij meervoudige assen waarbij de afstand "d" tussen de banden op naast elkaar gelegen assen niet meer bedraagt dan 300 mm, moeten de zijafschermingen aan de buitenzijde in de ruimte tussen de assen zich bevinden op de afstanden vermeld in punt 7.2.1 en moeten zij zover naar onder doorlopen dat zij zich op niet meer dan 150 mm boven een horizontale lijn door het middelpunt van de wielen bevinden, dan wel zover dat de afstand in horizontale richting tussen de onderste uiteinden niet meer bedraagt dan 60 mm ( figuur 4a ).

7.2.3 .

De diepte van de zijafscherming aan de buitenzijde moet achter een verticale lijn door het middelpunt van het wiel minimaal 45 mm zijn . Vóór deze lijn mag de diepte van de zijafscherming geleidelijk afnemen .

7.2.4 .

In de zijafschermingen aan de buitenzijde of tussen deze zijafschermingen en de overige delen van de spatborden mag zich geen enkele opening bevinden waardoor het sproeiwater of andere opspattende voorwerpen zich kunnen verspreiden wanneer het voertuig in beweging is .

7.3 .

Spatlappen

7.3.1 .

De breedte van de spatlap moet voldoen aan de eis voor "q" in punt 7.1.1, onder c ), behalve indien de spatlap zich binnen het spatbord bevindt . In het laatste geval moet de spatlap ten minste even breed zijn als het loopvlak van de band .

7.3.2 .

De stand van de spatlap moet ongeveer verticaal zijn .

7.3.3 .

De maximumhoogte van de onderrand mag niet meer dan 200 mm bedragen ( figuur 3 ).

Deze afstand bedraagt voor de achterste as 300 mm, indien de radiale afstand van de onderrand van de zijafscheiding aan de buitenzijde, Rv, niet groter is dan de straal van de banden van de wielen op deze as .

7.3.4 .

De spatlap mag zich, horizontaal gemeten, niet verder dan 300 mm van de achterkant van de band bevinden .

7.3.5.

Bij meervoudige assen waarbij de afstand "d" tussen de banden op naast elkaar liggende assen minder dan 250 mm bedraagt, hoeven alleen de achterste wielstellen met spatlappen te zijn uitgerust . Indien de afstand "d" tussen de banden op naast elkaar liggende assen 250 mm of meer bedraagt, moet er een spatlap achter elk wiel zijn gemonteerd ( figuur 4b ).

7.3.6 .

Spatlappen mogen niet meer dan 100 mm achterwaarts doorbuigen onder invloed van een kracht van 3 N per 100 mm spatlapbreedte, uitgeoefend op een afstand van 50 mm boven de onderrand van de spatlap .

7.3.7 .

Het gehele voorvlak van het gedeelte van de spatlap dat aan de vereiste minimumafmetingen voldoet, moet zijn voorzien van een opspatafscherming die in overeenstemming is met de specificaties van

bijlage II, aanhangsel 1 .

7.3.8 .

Tussen de achterste onderrand van het spatbord en de spatlap mag zich geen enkele opening bevinden waardoor sproeiwater of andere opspattende voorwerpen zich kunnen verspreiden .

7.3.9 .

Indien de opspatafscherming voldoet aan de specificaties voor spatlappen ( punt 7.3 ) is geen extra spatlap vereist .

8 .

Voorschriften voor opspatafschermingssystemen met energieopnemende opspatafschermingen bij assen met niet-gestuurde wielen of volgwielen ( zie punt 6.2 )

8.1 .

Spatborden

8.1.1 .

De spatborden moeten de zone direct boven de banden bedekken . De voorste en achterste uiteinden moeten ten minste doorlopen tot aan het horizontale raakvlak aan de bovenrand van de banden

( figuur 5 ). Het achterste uiteinde mag evenwel worden vervangen door de spatlap; in dat geval moet deze doorlopen tot aan het bovenste gedeelte van het spatbord ( of van het gelijkwaardige onderdeel ).

8.1 .2 .

Het gehele achterdeel van het spatbord moet aan de binnenzijde zijn voorzien van een opspatafscherming die aan de voorschriften van bijlage II, aanhangsel 1, voldoet .

8.2 .

Zijafschermingen aan de buitenzijde

8.2.1 .

Bij enkele assen of bij meervoudige assen waarbij de afstand tussen de naast elkaar gelegen banden ten minste 250 mm bedraagt, moet de zijafscherming aan de buitenzijde het oppervlak bedekken dat zich uitstrekt van het laagste gedeelte van het bovenste gedeelte van het spatbord tot een rechte die wordt gevormd door de raaklijn aan de bovenrand van de banden en tussen het verticale vlak dat wordt gevormd door de raaklijn aan de voorzijde van de band(en ) en de spatborden of spatlappen die zich achter het wiel of de wielen bevinden ( figuur 5b ).

Bij meervoudige assen moet op ieder wiel een zijafscherming aan de buitenzijde worden aangebracht .

8 .2.2 .

Tussen de zijafscherming aan de buitenzijde en het onderste gedeelte van het spatbord mag zich geen enkele opening bevinden waardoor sproeiwater of opspattende voorwerpen zich kunnen verspreiden .

8.2.3 .

Indien de spatlappen niet achter elk wiel zijn aangebracht ( zie punt 7.3.5 ), moet de zijafscherming aan de buitenzijde zich ononderbroken uitstrekken van de buitenrand van de spatlap tot het verticale vlak dat raakt aan het meest naar voren gelegen punt van de band ( figuur 5a ) van de eerste as .

8.2.4 .

Het gehele binnenoppervlakte van de zijafscherming aan de buitenzijde, waarvan de diepte niet minder dan 100 mm mag bedragen, moet zijn voorzien van een energieabsorberende opspatafscherming die voldoet aan de voorschriften van bijlage II .

8.3 .

Spatlappen

De spatlappen moeten doorlopen tot het onderste gedeelte van het spatbord en voldoen aan de voorschriften van de punten 7.3.1 tot en met 7.3.9 .

9 .

Voorschriften voor opspatafschermingssystemen met lucht/waterscheiders bij assen met gestuurde wielen of volgwielen of niet-gestuurde wielen

9.1 .

Spatborden

9.1.1 .

Spatborden moeten voldoen aan de voorschriften van punt 7.1.1, onder c ).

9.1.2 .

Spatborden voor enkel - of meervoudige assen waarbij de afstand tussen de banden van wielen op naast elkaar gelegen assen meer bedraagt dan 300 mm, moeten tevens voldoen aan de voorschriften van punt 7.1.1, onder a ).

9.1.3 .

Bij meervoudige assen waarbij de afstand tussen de banden van de wielen op naast elkaar gelegen assen niet meer bedraagt dan 300 mm, moeten de spatborden tevens in overeenstemming zijn met het model van figuur 7 .

9.2 .

Zijafschermingen aan de buitenzijde

9.2.1 .

De onderranden van de zijafschermingen aan de buitenzijde moeten zijn voorzien van opspatafschermingen met lucht/waterscheiding die voldoen aan de voorschriften van bijlage II .

9.2.2 .

Bij enkele assen of bij meervoudige assen waarbij de afstand tussen de banden van wielen op naast elkaar gelegen assen meer dan 300 mm bedraagt, moet de onderrand van de opschatafscherming die op de zijafscherming aan de buitenzijde is aangebracht, uitgaande van het middelpunt van het wiel, de volgende maximumafmetingen en stralen hebben ( figuren 6 en 7 ):

Rv 9 1,05 R

a ) assen met gestuurde wielen of volgwielen :

vanaf de voorrand ( naar de voorzijde van het voertuig )

( punt c op 30o )

tot de achterrand ( naar de achterzijde van het voertuig )

( punt A op 100 mm )

aa

Rv 9 1,05 R

b )

assen met niet-gestuurde wielen :

vanaf de voorrand ( punt c op 20o )

tot de achterrand ( punt A op 100 mm )

aa

Rv 9 1,00 R

waarin : Rv = de straal van de band die op het voertuig is gemonteerd;

Rv =

de radiale afstand tussen de onderrand van de zijafscherming aan de buitenzijde en het middelpunt van het wiel .

9.2.3 .

Bij meervoudige assen waarbij de afstand tussen de banden van wielen op naast elkaar gelegen assen niet meer bedraagt dan 300 mm, moeten de zijafschermingen aan de buitenzijde in de ruimte tussen de assen voldoen aan het bepaalde in punt 9.1.3, en moeten zij zodanig naar onder doorlopen dat zij zich op niet meer dan 100 mm boven een horizontale lijn door het middelpunt van de wielen bevinden

( zie figuur 7 ).

9.2.4 .

De diepte van de zijafscherming aan de buitenzijde moet achter een verticale lijn door het middelpunt van het wiel minimaal 45 mm bedragen . Vóór deze lijn mag de diepte van de zijafscherming geleidelijk afnemen .

9.2.5 .

In de zijafschermingen aan de buitenzijde of tussen deze zijafschermingen en de spatborden mag zich geen enkele opening vertonen waardoor sproeiwater of andere opspattende voorwerpen zich kunnen verspreiden .

9 .3 .

Spatlappen

9.3.1 .

Spatlappen moeten :

a ) voldoen aan punt 7.3 ( figuur 3 ) of

b )

voldoen aan de punten 7.3.1, 7.3.2, 7.3.5, 7.3.8 en 9.3.2 ( figuur 6 ).

9.3.2 .

Opspatafschermingen overeenkomstig de specificaties van bijlage II, aanhangsel 2, moeten ten minste langs de gehele rand aan de in punt 9.3.1, onder b ), bedoelde spatlappen zijn bevestigd .

9.3.2.1 .

De onderrand van de opspatafscherming mag zich niet hoger dan 200 mm boven het wegdek bevinden .

9.3.2.2 .

De opspatafscherming moet een hoogte hebben van ten minste 100 mm .

9.3.2.3 .

De in punt 9.3.1, onder b ), bedoelde spatlap mag, met uitsluiting van het onderste gedeelte dat de opspatafscherming omvat, niet meer dan 100 mm achterwaarts doorbuigen onder invloed van een kracht van 3 N per 100 mm spatlapbreedte gemeten bij het snijpunt van de spatlap met de opspatafscherming in de werkingspositie, uitgeoefend op een afstand van 50 mm boven de onderrand van de spatlap .

9.3.3 .

De spatlap mag zich, horizontaal gemeten, niet verder dan 200 mm van de achterkant van de band bevinden .

Aanhangsel MODEL ( maximumformaat A4 ( 210 mm × 297 mm )) BIJLAGE BIJ HET EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VAN EEN TYPE VOERTUIG WAT DE MONTAGE VAN OPSPATAFSCHERMINGSSYSTEMEN BETREFT ( Artikel 4, lid 2, en artikel 10 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ) e . . .

Naam van de overheidsdienst

EEG-goedkeuringsnummer : ..........................Uitbreidingsnummer : .

1 .

Fabrieks - of handelsmerk van het voertuig : .

2 .

Type en handelsbenaming van het voertuig : .

.

3 .

Identificatietekens van het type, indien op het voertuig vermeld : .

3.1 .

Plaats waar deze tekens zijn aangebracht: .

4 .

Categorie van het voertuig : .

5 .

Naam en adres van de fabrikant : .

.

6 .

Naam en adres van de eventuele gemachtigde : .

.

7 .

Kenmerken van de opspatafschermingssystemen ( korte beschrijving, handelsmerk of naam en goedkeuringsnummers van de gebruikte opspatafschermingen ): .

.

.

8.

Voertuig ter EEG-goedkeuring aangeboden op : .

9 .

Technische dienst belast met de EEG-goedkeuringsproeven : .

.

10 .

Datum van het door deze dienst opgestelde rapport : .

11 .

Nummer van het door deze dienst opgestelde rapport : .

12 .

Reden(en ) van de eventuele uitbreiding van de EEG-goedkeuring : .

.

13 .

De EEG-goedkeuring wat de montage van de opspatafschermingssystemen betreft wordt verleend/geweigerd (¹).

14 .

Plaats : .

15 .

Datum : .

16 .

Handtekening : .

17 .

De stukken die het goedkeuringsdossier vormen, en de lijst van die stukken, welke gedeponeerd zijn bij de bevoegde autoriteiten die de EEG-goedkeuring hebben verleend, zijn als bijlage opgenomen; een afschrift van al deze stukken of een gedeelte daarvan is op verzoek verkrijgbaar .

18 .

Eventuele opmerkingen : .

.

.

.

.

(¹) Doorhalen wat niet van toepassing is .

BIJLAGE IV

OVEREENSTEMMING VAN DE PRODUKTIE - STOPZETTING VAN DE PRODUKTIE

1 .

Overeenstemming van de produktie

1.1 .

Elke opspatafscherming waarop het EEG-goedkeuringsmerk is aangebracht moet in overeenstemming zijn met het goedgekeurde type . De instantie die het EEG-goedkeuringsmerk verstrekt, behoudt één exemplaar dat samen met het EEG-goedkeuringsformulier kan worden gebruikt om vast te stellen of de afschermingen die met het EEG-goedkeuringsmerk in de handel worden gebracht, aan de gewenste voorwaarden voldoen .

1.2 .

Elk type afscherming wordt bepaald door het model en de beschrijvende documenten die bij de aanvraag om EEG-goedkeuring worden ingezonden . Afschermingen waarvan de karakteristieken identiek zijn aan die van het model en waarvan de overige componenten niet verschillen van die van het model met uitzondering van varianten die geen uitwerking hebben op de eigenschappen die in deze bijlage zijn vermeld, kunnen geacht worden tot hetzelfde type te behoren .

1.3 .

De fabrikant voert routinecontroles uit ten einde de overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type te waarborgen .

Hiertoe moet de fabrikant :

- beschikken over een laboratorium dat zodanig is uitgerust dat de voornaamste proeven kunnen worden verricht, of

- proeven op de overeenstemming van de produktie laten uitvoeren door een erkend laboratorium .

De resultaten van de proeven inzake de overeenstemming van de produktie blijven gedurende ten minste een jaar ter beschikking van de bevoegde autoriteiten .

1.4 .

Daarnaast kan de bevoegde autoriteit steekproeven uitvoeren .

1.5 .

De overeenstemming van de produktie met het goedgekeurde type afscherming wordt gecontroleerd onder de voorwaarden en in overeenstemming met de methoden vermeld in bijlage II .

Op verzoek van de autoriteit die de goedkeuring heeft verleend, stelt de fabrikant exemplaren van het eerder goedgekeurde type ter beschikking voor het verrichten van proeven of controles op de overeenstemming .

1.6 .

Er is overeenstemming van de produktie indien van een monster van tien willekeurig gekozen exemplaren negen exemplaren in overeenstemming zijn met de voorschriften van punt 4 van de aanhangsels 1 en 2 van bijlage II .

1.7 .

Indien aan de eis van punt 1.6 niet wordt voldaan, worden opnieuw tien exemplaren willekeurig gekozen .

Het gemiddelde van alle metingen moet voldoen aan de specificaties van punt 4 van de aanhangsels 1 en 2 van bijlage II en van geen enkele afzonderlijke meting mag het resultaat minder van 95 % van deze specificaties bedragen .

2 .

Stopzetting van de produktie

Indien de houder van de EEG-goedkeuring de produktie volledig staakt, dient hij de bevoegde autoriteit daarvan onmiddellijk in kennis te stellen .

Top