Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31989L0107

Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt

PB L 40 van 11.2.1989, p. 27–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/01/2010; opgeheven door 32008R1333

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1989/107/oj

31989L0107

Richtlijn 89/107/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt

Publicatieblad Nr. L 040 van 11/02/1989 blz. 0027 - 0033
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 17 blz. 0200
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 17 blz. 0200


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake levensmiddelenadditieven die in voor menselijke voeding bestemde waren mogen worden gebruikt (89/107/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie,

In samenwerking met het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal GOmjté (2),

Overwegende dat de verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake levensmiddelenadditieven en de gebruiksvoorwaarden daarvan voor het vrije verkeer van levensmiddelen een belemmering vormen; dat zij concurrentievervalsing in de hand kunnen werken en uit dien hoofde de totstandkoming of de werking van de gemeenschappelijke markt rechtstreeks ongunstig kunnen beïnvloeden;

Overwegende dat de onderlinge aanpassing van deze wetgevingen derhalve noodzakelijk is;

Overwegende dat de betrokken voorschriften dienen te worden opgenomen in een algemene richtlijn, indien nodig in een aantal fasen;

Overwegende dat de opstelling van lijsten van categorieën levensmiddelenadditieven die in een richtlijn moeten worden ondergebracht,een zaak is waarover door de Raad volgens de procedure van artikel 100 A van het Verdrag moet worden beslist;

Overwegende dat het gebruik van tot dergelijke categorieën behorende levensmiddelenadditieven alleen op grondslag van door de Raad vastgestelde erkende wetenschappelijke en technologische criteria dient te worden toegestaan;

Overwegende dat bij het opstellen van lijsten van additieven en de voorwaarden voor het gebruik daarvan het bij Besluit 74/234/EEG van de Commissie (3) ingestelde Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding dient te worden geraadpleegd alvorcns bepalingen worden vastgesteld die gevolgen voor de volksgezondheid kunnen hebben;

Overwegende dat de lijsten van toegestane toevoegingsmiddelen aangepast moeten kunnen worden aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang; dat het in dat geval wenselijk kan zijn, naast de procedurevoorschriften van het Verdrag, ook de beschikking te hebben over een stelsel dat de Lid-Staten in staat stelt om door middel van tijdelijke nationale maatregelen bij te dragen tot het vinden van een communautaire oplossing;

Overwegende dat het vaststellen van zuiverheidseisen voor levensmiddelenadditieven en het opstellen van analyse- en bemonsteringsmethoden technische aangelegenheden zijn die aan de Commissie dienen te worden opgedragen;

Overwegende dat de bestaande communautaire bepalingen ten aanzien van kleurstoffen, conserveermiddelen, antioxidanten en emulgatoren, stabilisatoren, verdikkings- en geleermiddelen in het licht van deze richtlijn wijziging behoeven;

Overwegende dat in alle gevallen waarin de Raad bevoegdheden voor de tenuitvoerlegging van de ten aanzien van levensmiddelen vastgestelde voorschriften aan de Commissie overdraagt, dient te worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het kader van het bij Besluit 69/414/EEG (4) ingestelde Permanent Comité voor levensmiddelen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op levensmiddelenadditieven van de in bijlage I vermelde categorieën die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt als ingrediënten bij de vervaardiging of de bereiding van levensmiddelen en die, zelfs in gewijzigde vorm, nog in het eindprodukt aanwezig zijn, hierna "levensmiddelenadditieven'' te noemen.

2. In deze richtlijn wordt onder "levensmiddelenadditief'' verstaan: elke stof met of zonder voedingswaarde die op zichzelf gewoonlijk niet als voedsel wordt geconsumeerd en gewoonlijk niet als kenmerkend voedselingrediënt wordt gebruikt,en die om technische redenen bij het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen bewust aan deze levensmiddelen wordt toegevoegd, met als gevolg of redelijkerwijs te verwachten gevolg dat de stof zelf dan wel de derivaten ervan, direct of indirect, een bestanddeel van die levensmiddelen worden.

3. Deze richtlijn is van toepassing op:

a) technische hulpmiddelen (5);

b) stoffen die voor de bescherming van planten en plantaardige produkten worden gebruikt overeenkomstig de communautaire fytosanitaire voorschriften:

c) in Richtlijn 88/388/EEG (6) bedoelde aroma's, bestemd om in levensmiddelen te worden gebruikt;

d) stoffen die als voedingsstoffen aan levensmiddelen worden toegevoegd (bij voorbeeld mineralen, spoorelementen of vitaminen).

Artikel 2

1. Voor de in bijlage I opgenomen categorieën additieven waarvoor lijsten overeenkomstig artikel 3, lid 3, zijn opgesteld, geldt dat bij de vervaardiging of de bereiding van levensmiddelen alleen stoffen van die lijsten als levensmiddelenadditief mogen worden gebruikt en zulks uitsluitend onder de in die lijsten gespecificeerde gebruiksvoorwaarden.

2. Levensmiddelenadditieven worden in één van de categorieën van bijlage I ingedeeld naar de hoofdfunctie die gewoonlijk aan die additieven wordt toegekend. Indeling van een additief in een bepaalde categorie sluit echter niet uit dat het gebruik van dit additief voor andere functies kan worden toegestaan.

3. Levensmiddelenadditieven worden in een lijst opgenomen aan de hand van de in bijlage II vermelde algemene criteria.

Artikel 3

1. Voor de additieven van de in bijlage I genoemde categorieën worden bijzondere bepalingen opgenomen in een algemene richtlijn waarin met name de reeds bestaande bijzondere richtlijnen inzake bepaalde categorieën additieven worden opgenomen. Deze richtlijn kan echter in fasen worden opgesteld.

2. De Raad stelt, op voorstel van de Commissie, volgens de procedure van artikel 100 A van het Verdrag vast:

a) de lijst van de additieven waarvan het gebruik met uitsluiting van enig ander additief wordt toegestaan;

b) de lijst van levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd, de voorwaarden waaronder deze toevoeging mag plaatsvinden en,in voorkomend geval,een beperking qua technisch gebruiksdoel;

c) de voorschriften inzake additieven die worden gebruikt als oplosmiddelen die als draagstof fungeren, eventueel met inbegrip van de daarvoor geldende zuiverheidseisen.

3. Volgens de procedure van artikel 11 worden vastgesteld:

a) de zuiverheidseisen voor de desbetreffende additieven;

b) zo nodig, de analysemethoden die nodig zijn om te controleren of aan de onder a) bedoelde zuiverheidseisen is voldaan;

c) zo nodig, de wijze van bemonstering en de methoden voor de kwalitatieve en kwantitatieve analyse van levensmiddelenadditieven in en op levensmiddelen;

d) andere voorschriften die nodig zijn om te bewerkstelligen dat aan de bepalingen van artikel 2 wordt voldaan.

Artikel 4

1. Indien een Lid-Staat op grond van nieuwe gegevens of van nieuwe inzichten in bestaande gegevens, die na de vaststelling van deze of van de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn zijn verkregen, welbepaalde redenen heeft om te oordelen dat het gebruik van een additief in levensmiddelen voor de volksgezondheid gevaar oplevert, alhoewel dat gebruik aan deze richtlijn of een krachtens artikel 3 vastgestelde Iijst voldoet, mag die Lid-Staat de toepassing van de desbetreffende bepalingen op zijn grondgebied tijdelijk opschorten of beperken. De betrokken Lid-Staat stelt de overige Lid-Staten en de Commissie daarvan onverwijld in kennis onder vermelding van de argumenten die tot zijn besluit hebben geleid.

2. De Commissie onderzoekt de door de in lid 1 bedoelde Lid-Staat opgegeven redenen zo spoedig mogelijk in het Permanent Comité voor levensmiddelen; zij brengt vervolgens onverwijld advies uit en neemt de passende maatregelen.

3. Indien de Commissie wijzigingen in deze richtlijn of in de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn noodzakelijk acht om aan de in lid 1 bedoelde moeilijkheden het hoofd te bieden en de bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, leidt zij met het oog op de vaststelling van de wijzigingen de procedure van artikel 11 in; in dat geval mag de Lid-Staat die vrijwaringsmaatregelen heeft getroffen, deze handhaven totdat de wijzigingen zijn vastgesteld.

Artikel 5

1. Een Lid-Staat kan, ten einde rekening te houden met de wetenschappelijke of technische ontwikkeling die sedert de vaststelling van een lijst overeenkomstig artikel 3 heeft

plaatsgevonden, de handel in en het gebruik van een additief behorend tot een van de categorieën van bijlage I, doch niet voorkomend op die lijst, onder de volgende voorwaarden voorlopig op zijn grondgebied toelaten:

a) de toelating moet beperkt worden tot een tijdvak van ten hoogste twee jaar;

b) de Lid-Staat moet een officiële controle uitoefenen op de levensmiddelen waarin het additief is gebruikt waarvan het gebruik is toegelaten;

c) de Lid-Staat kan bij de toelating voorschrijven dat de aldus vervaardigde levensmiddelen van een speciale aanduiding moeten worden voorzien.

2. De Lid-Staat stelt de overige Lid-Staten en de Commissie in kennis van de tekst van ieder krachtens lid 1 genomen toelatingsbesluit, en wel binnen een termijn van twee maanden na de datum waarop dit besluit van kracht is geworden.

3. Vóór het verstrijken van de in lid 1, onder a), vastgestelde termijn van twee jaar, kan de Lid-Staat bij de Commissie een verzoek indienen om het overeenkomstig lid 1 op nationaal vlak toegelaten additief in de overeenkomstig artikel 3 aangenomen lijst op te nemen. Tegelijkertijd verstrekt hij de documenten die volgens hem de opneming in deze bijlage rechtvaardigen en vermeldt hij het gebruik waarvoor dit additief is bestemd. Indien de Commissie het verzoek gerechtvaardigd acht, leidt zij de procedure van artikel 100 van het oog op de wijziging van de overeenkomstig artikel 3 aangenomen lijst. De Raad beslist, op voorstel van de Commissie, binnen 18 maanden nadat de zaak aan hem is voorgelegd.

4. Indien de Commissie binnen de in lid 1 bedoelde termijn van drie jaar geen voorstel overeenkomstig lid 3 indient, of indien de Raad niet binnen de in lid 3 bedoelde termijn van 18 maanden beslist, moet de nationale toelating worden ingetrokken. Tegelijkertijd dienen alle door andere Lid-Staten verstrekte toelatingen voor hetzelfde toevoegingsmiddel te worden ingetrokken.

5. Een nieuwe nationale toelating voor hetzelfde toevoegingsmiddel kan alleen worden verleend indien dit gerechtvaardigd is op grond van de wetenschappelijke of technische ontwikkeling sedert de in lid 4 bedoelde intrekking.

Artikel 6

Bepalingen die gevolgen kunnen hebben voor de volksgezondheid, worden vastgesteld na raadpleging van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding.

Artikel 7

1. Levensmiddelenadditieven die niet voor verkoop aan de eindverbruiker zijn bestemd, mogen slechts in de handel worden gebracht indien op de verpakking of recipiënt de volgende goed zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare gegevens zijn aangebracht:

a) - voor levensmiddelenadditieven die afzonderlijk of met elkaar gemengd worden verkocht en voor elk additief, de naam die in de communautaire bepalingen wordt genoemd en het EEG-nummer, of, bij ontbreken van dergelijke bepalingen, een omschrijving van het additief die voldoende nauwkeurig is om het te kunnen onderscheiden van andere additieven waarmee het kan worden verward, in aflopende volgorde van het gewichtsaandeel in het totaal;

- wanneer in additieven andere stoffen, materialen of voedselingrediënten worden geïntegreerd om het opslaan, verkopen, standaardiseren, verdunnen of oplossen van een of meer levensmiddelenadditieven te vergemakkelijken, de naam van het additief overeenkomstig het eerste streepje alsmede de vermelding van elk bestanddeel in aflopende volgorde van het gewichtsaandeel in het totaal;

b) - hetzij de vermelding "voor gebruik in levensmiddelen'',

- hetzij de vermelding "voor levensmiddelen, beperkt gebruik'',

- hetzij een meer specifieke aanduiding inzake het voedingsgebruik waarvoor het additief is bestemd;

c) zo nodig de bijzondere voorwaarden voor de bewaring en het gebruik;

d) een gebruiksaanwijzing indien een behoorlijk gebruik van het additief zonder gebruiksaanwijzing onmogelijk is;

e) een vermelding aan de hand waarvan de partij kan worden geïdentificeerd;

f) de naam of handelsnaam en het adres van de fabrikant of van de verpakker dan wel van een in de Gemeenschap gevestigde verkoper;

g) een aanduiding van het percentage van elk bestanddeel waarvoor in een levensmiddel een kwantitatieve beperking geldt of andere passende gegevens over de samenstelling aan de hand waarvan de koper kan voldoen aan enigerlei voor het levensmiddel geldende communautaire of, bij gebreke daarvan, nationale bepaling. Indien deze kwantitatieve beperking geldt voor een groep bestanddelen die afzonderlijk of in combinatie worden gebruikt, mag het gecombineerde percentage in één getal worden aangegeven;

h) de nettohoeveelheid;

i) alle andere bij de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn voorgeschreven gegevens.

2. In afwijking van lid 1, behoeven de in lid 1, onder a), tweede streepje, alsmede de onder d) en g) van dit lid genoemde aanduidingen alleen in de vóór of bij levering te verstrekken handelsdocumenten betreffende de partij te worden vermeld, mits de aanduiding "bestemd voor de vervaardiging van levensmiddelen, niet voor de verkoop in het klein'' op een goed zichtbare plaats van de verpakking of het recipiënt van het betrokken produkt voorkomt.

Artikel 8

Levensmiddelenadditieven die bestemd zijn om aan de eindverbruiker te worden verkocht, mogen slechts in de handel worden gebracht indien op de verpakking of recipiënt de volgende goed zichtbare, duidelijk leesbare en onuitwisbare gegevens zijn aangebracht:

a) de naam waaronder het produkt wordt verkocht. Deze naam is die welke wordt genoemd in communautaire bepalingen die voor het betrokken produkt gelden en het EEG-nummer ervan, of, bij het ontbreken van communautaire bepalingen, een omschrijving van het produkt die voldoende nauwkeurig is om het te kunnen onderscheiden van andere produkten waarmee het kan worden verward;

b) de gegevens die volgens artikel 7, lid 1, onder a) tot en met f) en h), zijn vereist;

c) de datum van minimale houdbaarheid in de zin van artikel 9 van Richtlijn 79/112/EEG (7);

d) alle andere bij de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn voorgeschreven gegevens.

Artikel 9

De artikelen 7 en 8 gelden onverminderd meer gedetailleerde of uitgebreidere wetten lijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake metrologie of inzake de presentatie, indeling, verpakking en etikettering van gevaarlijke stoffen en preparaten of het vervoer rvan.

Artike1 10

Ten aanzien van de wijze waarop de in de artikelen 7 en 8 genoemde vermeldingen moeten worden aangeduid, onthouden de Lid-Staten zich van het stellen van eisen die verder gaan dan hetgeen is bepaald.

De in de artikelen 7 en 8 bedoelde vermeldingen moeten in een voor de koper gemakkelijk te begrijpen taal zijn gesteld, tenzij andere maatregelen zijn getroffen om te waarborgen dat deze wordt ingelicht. Deze bepaling belet niet dat dergelijke vermeldingen in verscheidene talen worden aangebracht.

Artikel 11

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter de procedure in bij het Permanent Comité voor levensmiddelen, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie dient een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk. Het spreekt zich uit met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen als bepaald in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, doet de Commissie de Raad onverwijld een voorstel inzake de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na de indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 12

1. De Lid-Staten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de levensmiddelenadditieven van de categorieën in bijlage I slechts in de handel worden gebracht indien deze aan de voorschriften van deze richtlijn en de bijlagen voldoen.

2. De Lid-Staten mogen de handel in levensmiddelenadditieven, levensmiddelen en voedselingrediënten, indien deze aan deze richtlijn, de bestaande bijzondere richtlijnen of de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn voldoen, niet op met de levensmiddelenadditieven zelf verband houdende gronden verbieden, beperken of belemmeren.

3. Het bepaalde in lid 2 geldt onverminderd de nationale bepalingen die van toepassing zijn in afwachting van de overeenkomstige bepalingen die deel uitmaken van de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn.

Artikel 13

Maatregelen ter aartpassing van bestaande communautaire richtlijnen aan deze richtlijn worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 11.

Artikel 14

1. De Lid-Staten treffen alle maatregelen die nodig zijn om binnen 18 maanden na de kennisgeving aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Deze maatregelen moeten

- uiterlijk twee jaar na kennisgeving van deze richtlijn (8) het in de handel brengen en het gebruik van de met deze richtlijn overeenstemmende levensmiddelenadditieven toestaan,

- uitlijk drie jaar na kennisgeving van deze richtlijn het in de handel brengen en het gebruik van de niet met deze richtlijn overeenstemmende levensmiddelenadditieven verbieden.

2. Lid 1 doet geen afbreuk aan de huidige communautaire bepalingen of aan de nationale bepalingen die, bij gebreke van de in artikel 3 bedoelde algemene richtlijn, van toepassing zijn op bepaalde groepen levensmiddelenadditieven of waarin wordt vastgesteld in of op welke levensmiddelen de met de bepalingen van deze richtlijn overeenstemmende levensmiddelenadditieven kunnen worden gebruikt.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 21 december 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

V. PAPANOREOU

(1) PB nr. C 99 van 13. 4. 1987, blz. 65, en PB nr. C 12 van 16. 1. 1989.

(2) PB nr. C 328 van 22. 12. 1986, blz. 5.

(3) PB nr. L 136 van 20. 5. 1974, blz. 1.

(4) PB nr. L 291 van 19. 11. 1969, blz. 9

(5) In deze richtlijn wordt onder "technisch hulpmiddel'' verstaan: een stof die op zichzelf niet als voedselingrediënt wordt geconsumeerd, die bij de verwerking van grondstoffen, levensmiddelen of voedselingrediënten bewust wordt gebruikt om tijdens de bewerking of verwerking aan een bepaald technisch doel te beantwoorden en die kan leiden tot de onbedoelde maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen van deze stof of derivaten ervan in het eindprodukt, mits deze residuen geen gevaar voor de gezondheid opleveren en geen technologische gevolgen voor het eindprodukt hebben.

(6) PB nr. L 184 van 15. 7. 1988, blz. 61.

(7) PB nr. L 33 van 8. 2. 1979, blz. 1

(8) Van deze richtlijn is de Lid-Staten kennis gegeven op 28 december 1988.

BIJLAGE I

Categorieën levensmiddelenadditieven

Kleurstof

Conserveermiddel

Antioxidant

Emulgator

Smeltzout

Verdikkingsmiddel

Geleermiddel

Stabilisator (1)

Smaakversterker

Voedingszuur

Zuurteregelaar (2)

Antiklontermiddel

Gemodificeerd zetmeel

Zoetstof

Rijsmiddel

Antischuimmiddel

Glansmiddel (3)

Meelverbeteraar

Verstevigingsmiddel

Bevochtigingsmiddel

Complexvormer (4)

Enzym (4) (5)

Vulstof

Drijfgas en verpakkingsgas.

(1) Deze categorie omvat ook de schuimhoudbaarheidsmiddelen.

(2) Er wordt gepreciseerd dat deze middelen de zuurte kunnen regelen in beide richtingen.

(3) Deze stoffcn omvatten ook de glijmiddelen.

(4) Het opnemen van deze termen in deze lijst loopt niet vooruit op een eventuele beslissing omtrent het vermelden daarvan op de etikettering van voor de eindverbruiker bestemde levensmiddelen.

(5) Het betreft alleen de als additieven gebruikte enzymen.

BIJLAGE II

Algemene criteria voor het gebruik van levensmiddelenadditieven

1. Levensmiddelenadditieven mogen alleen worden goedgekeurd:

- indien er voldoende technische noodzaak kan worden aangetoond en het nagestreefde doel niet met andere economisch en technisch bruikbare methoden kan worden bereikt;

- indien deze bij de voorgestelde hoeveelheden geen enkel gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren, voor zover zulks op grond van de beschikbare wetenschappelijke gegevens kan worden beoordeeid;

- indien het gebruik ervan de consument niet misleidt.

2. Het gebruik van een levensmiddelenadditief kan alleen worden overwogen indien is bewezen dat het voorgestelde gebruik van het additief voor de consument aantoonbare voordelen heeft, met andere woorden, er moet worden aangetoond dat het, zoals dat heet, "nodig'' is. Het gebruik van levensmiddelenadditieven moet beantwoorden aan de onder a) tot en met d) genoemde doelstellingen en mag alleen plaatsvinden wanneer deze doelstellingen niet met andere economisch en praktisch bruikbare middelen kunnen worden bereikt en de levensmiddelenadditieven geen gevaar voor de gezondheid van de consument opleveren;

a) instandhouding van de voedingskwaliteit van het levensmiddel: een opzettelijke verlaging van de voedingskwaliteit van een levensmiddel is alleen gerechtvaardigd indien het levensmiddel geen wezenlijk bestanddeel vormt van een normaal dieet of wanneer het additief nodig is voor de vervaardiging van levensmiddelen voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften;

b) levering van de benodigde ingrediënten of bestanddelen van levensmiddelen die voor groepen consumenten met speciale dieetbehoeften worden vervaardigd;

c) verhoging van de houdbaarheid of stabiliteit van een levensmiddel of verbetering van de organoleptische eigenschappen, mits dit de aard, substantie of kwaliteit van het levensmiddel niet zodanig verandert dat de consument daardoor kan worden misleid;

d) vergemakkelijking van het vervaardigen, verwerken, bereiden, behandelen, verpakken, vervoeren of opslaan van levensmiddelen, mits het additief niet wordt gebruikt om de gevolgen van het gebruik van ondeugdelijke grondstoffen of van ongewenste (en ook onhygiënische) methoden tijdens één van deze activiteiten te verhullen.

3. Om de eventuele schadelijke effecten van een levensmiddelenadditief of zijn derivaten te bepalen, moet dit worden onderworpen aan gerichte toxiciteitsproeven en een toxicologische beoordeling. Bij deze beoordeling moet eveneens rekening worden gehouden met bij voorbeeld de cumulatieve, synergetische en versterkende effecten van het gebruik ervan, alsook met intolerantie van de mens voor lichaamsvreemde stoffen.

4. Alle levensmiddelenadditieven moeten voortdurend worden geobserveerd en telkens opnieuw worden beoordeeld wanneer wijzigingen in de gebruiksomstandigheden en nieuwe wetenschappelijke gegevens daartoe aanleiding geven.

5. Levensmiddelenadditieven moeten te allen tijde aan de goedgekeurde zuiverheidseisen voldoen.

6. Goedkeuring van levensmiddelenadditieven moet

a) vergezeld gaan van de vermelding van de levensmiddelen waaraan deze additieven mogen worden toegevoegd en van de voorwaarden voor det oevoeginger van;

b) beperkt worden tot de kleinste hoeveelheid die nodig is om het gewenste effect te bereiken;

c) geschieden met inachtneming van de aanvaardbare dagelijkse dosis of een gelijkwaardig gegeven dat voor de levensmiddelenadditieven is vastgesteld en de waarschijnlijke dagelijke opname van het additief uit alle voedselbronnen.Wanneer het levensmiddelenadditief bestemd is om te worden gebruikt in levensmiddelen voor speciale groepen consumenten, moet rekening worden gehouden met de mogelijke dagelijkse opname van het additief door consumenten van die groepen.

Top