EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31977R2891

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen

PB L 336 van 27.12.1977, p. 1–7 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/1989; opgeheven door 31989R1552

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1977/2891/oj

31977R2891

Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 2891/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen

Publicatieblad Nr. L 336 van 27/12/1977 blz. 0001 - 0007
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0064
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0076
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 01 Deel 2 blz. 0076


++++

VERORDENING ( EEG , EURATOM , EGKS ) Nr . 2891/77 VAN DE RAAD

van 19 december 1977

houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal , inzonderheid op artikel 78 novies ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 209 ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie , inzonderheid op artikel 183 ,

Gelet op het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 1 ) , hierna te noemen " besluit van 21 april 1970 " , inzonderheid op artikel 6 , lid 2 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 2 ) ,

Gezien het advies van de Rekenkamer ,

Overwegende dat het Verdrag van 22 juli 1975 houdende wijziging van een aantal financiële bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van het Verdrag tot instelling van één Raad en één Commissie welke de Europese Gemeenschappen gemeen hebben , op 1 juni 1977 in werking is getreden ;

Overwegende dat het stelsel van de eigen middelen waarin bij besluit van 21 april 1970 is voorzien , met ingang van 1978 in zijn geheel van toepassing zal zijn ;

Overwegende dat de Gemeenschappen moeten kunnen beschikken over de in artikel 4 van het besluit van 21 april 1970 genoemde eigen middelen die naar gelang van de gedane vaststellingen aan de Gemeenschappen moeten worden toegekend ;

Overwegende echter dat , voor wat betreft de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde , hierna te noemen " BTW-middelen " , de toepassing van artikel 22 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde : uniforme grondslag ( 3 ) , kan leiden tot vervalsingen tussen de Lid-Staten bij het ter beschikking stellen van de genoemde middelen en dat de oorzaak van deze vervalsingen dient te worden weggenomen door te bepalen dat alle Lid-Staten de begrotingsraming van deze middelen ter beschikking van de Gemeenschappen moeten stellen in de vorm van vaste maandelijkse twaalfden en eventueel later de aldus op grond van de werkelijke BTW-grondslag ter beschikking gestelde bedragen moeten regulariseren zodra deze grondslag geheel bekend is ;

Overwegende dat de eigen middelen ter beschikking kunnen worden gesteld in de vorm van een boeking van de verschuldigde bedragen op het credit van een rekening die daartoe op naam van de Commissie is geopend bij de schatkist van elke Lid-Staat of bij het orgaan dat de Lid-Staat aanwijst ; dat de Gemeenschappen ten einde het geldverkeer te beperken tot hetgeen nodig is voor de uitvoering van de begroting , van de genoemde rekeningen slechts de sommen hoeven op te nemen die nodig zijn ter dekking van de kasbehoeften van de Commissie ;

Overwegende dat het saldo van een begrotingsjaar dat dient te worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar , alsmede de wijze waarop de ontvangsten en het over te dragen saldo budgettair worden verwerkt dienen te worden bepaald ;

Overwegende dat ten einde in alle omstandigheden de financiering van de communautaire begroting te waarborgen , nadere regels moeten worden bepaald voor het ter beschikking stellen van de op het bruto nationaal produkt gebaseerde bijdragen als bedoeld in artikel 4 , leden 2 en 3 , van het besluit van 21 april 1970 ;

Overwegende dat de Lid-Staten de bescheiden en de inlichtingen die nodig zijn voor de uitoefening van de bevoegdheden die aan de Commissie zijn toegekend ten aanzien van de eigen middelen en de begrotingsprocedure , ter beschikking van de Commissie moeten houden en haar deze in voorkomend geval moeten doen toekomen ;

Overwegende dat de Lid-Staten de controles en enquêtes met betrekking tot de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen dienen te verrichten ; dat de Commissie haar bevoegdheden dient uit te oefenen onder de in deze verordening te bepalen voorwaarden ;

Overwegende dat met ingang van 1978 een nieuwe rekeneenheid , " Europese rekeneenheid " genoemd , in de begroting wordt ingevoerd ;

Overwegende dat een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie de toepassing van deze verordening , die ten doel heeft de Gemeenschappen in staat te stellen onder zo gunstig mogelijke omstandigheden over de eigen middelen te beschikken , zal vergemakkelijken ;

Overwegende dat de volledige toepassing van het stelsel van de eigen middelen een algemene wijziging van Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 2/71 van de Raad van 2 januari 1971 houdende toepassing van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 4 ) impliceert en dat het derhalve dienstig lijkt deze verordening te vervangen ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

TITEL I

Algemene bepalingen

Artikel 1

De in het besluit van 21 april 1970 bedoelde eigen middelen van de Gemeenschappen , hierna te noemen " eigen middelen " , worden door de Lid-Staten vastgesteld overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en worden ter beschikking van de Commissie gesteld en gecontroleerd op de in deze verordening vastgestelde wijze , onverminderd Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 2892/77 van de Raad van 19 december 1977 houdende toepassing voor de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde van het besluit van 21 april 1970 betreffende de vervanging van de financiële bijdragen van de Lid-Staten door eigen middelen van de Gemeenschappen ( 5 ) .

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht als vastgesteld zodra de overeenkomstige vordering door de bevoegde dienst of instelling van de Lid-Staat deugdelijk is geconstateerd .

Wanneer er aanleiding toe bestaat een correctie aan te brengen in een overeenkomstig de eerste alinea uitgevoerde vaststelling , gaat de bevoegde dienst of instelling van de Lid-Staat over tot een nieuwe vaststelling .

Artikel 3

De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen ten einde te verzekeren dat de bewijsstukken betreffende de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen gedurende ten minste drie kalenderjaren , te rekenen vanaf het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben , worden bewaard .

Artikel 4

1 . Elke Lid-Staat doet de Commissie , op haar verzoek , mededeling van :

a ) de naam van de diensten of instellingen die verantwoordelijk zijn voor de vaststelling van de eigen middelen en eventueel hun statuut ;

b ) de wettelijke , bestuursrechtelijke en comptabiliteitsbepalingen van algemene aard betreffende de vaststelling en het ter beschikking van de Commissie stellen van de eigen middelen .

2 . De Commissie deelt de in lid 1 bedoelde gegevens op hun verzoek aan de andere Lid-Staten mede .

Artikel 5

Elke Lid-Staat stelt jaarlijks een samenvattende rekening op , vergezeld van een verslag betreffende de vaststelling van en de controle op de eigen middelen , en zendt die voor 1 juli van het jaar volgend op het betrokken begrotingsjaar aan de Commissie toe .

Artikel 6

Het in artikel 4 , lid 1 , tweede alinea , van het besluit van 21 april 1970 bedoelde percentage wordt in de begroting van de Gemeenschappen vastgesteld . Het wordt uitgedrukt in een tot de vierde decimaal afgerond getal en berekend als percentage van de vastgestelde grondslag van de belasting over de toegevoegde waarde ( BTW ) , zodat het gedeelte van de begroting dat niet uit douanerechten , landbouwheffingen , diverse ontvangsten en , in voorkomend geval , op het bruto nationaal produkt ( BNP ) gebaseerde financiële bijdragen wordt gefinancierd , hierdoor volledig wordt gedekt .

TITEL II

Boekhouding van de eigen middelen

Artikel 7

1 . Bij de schatkist van iedere Lid-Staat of bij het orgaan dat de Lid-Staat aanwijst wordt een boekhouding van de eigen middelen gevoerd , gespecificeerd naar de aard van de middelen .

2 . De vastgestelde rechten worden uiterlijk op de 20e dag van de tweede maand , volgende op die waarin de vaststelling heeft plaatsgehad , in de boekhouding opgenomen .

De BTW-middelen worden evenwel in de boekhouding opgenomen :

- op de eerste werkdag van iedere maand , ten belope van het in artikel 10 , lid 3 , bedoelde twaalfde ;

- jaarlijks , voor wat betreft het in artikel 10 , lid 4 , bedoelde saldo .

3 . Iedere Lid-Staat zendt de Commissie een maandelijks overzicht van zijn boekhouding toe .

Artikel 8

De ingevolge artikel 2 , tweede alinea , gedane nieuwe vaststellingen worden vermeld in het maandelijkse overzicht dat de datum van die vaststellingen bestrijkt , en gevoegd bij of in mindering gebracht op het totale bedrag van de rechten die zijn vastgesteld .

TITEL III

Het ter beschikking stellen van de eigen middelen

Artikel 9

1 . Het bedrag van de vastgestelde eigen middelen wordt door iedere Lid-Staat geboekt op het credit van de rekening welke daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of bij het orgaan dat die Lid-Staat aanwijst is geopend .

De BTW-middelen en , in voorkomend geval , de op het BNP gebaseerde financiële bijdragen worden echter geboekt op de wijze bedoeld in artikel 10 , leden 3 en 4 .

Deze rekening wordt zonder enige kosten bijgehouden .

2 . Elk bedrag wordt bruto geboekt . Binnen 30 dagen na kennisgeving van iedere boeking geeft de Commissie een overschrijvingsopdracht af ten gunste van de Lid-Staat voor de bedragen welke overeenkomen met de forfaitaire terugbetaling van de inningskosten als bedoeld in artikel 3 , lid 1 , vijfde alinea , van het besluit van 21 april 1970 .

3 . De geboekte bedragen worden door de Commissie in haar boekhouding opgenomen in Europese rekeneenheden ( ERE ) , op basis van de noteringen op de laatste dag van de boekingstermijn of de eerste voorafgaande dag waarop noteringen beschikbaar zijn .

Artikel 10

1 . De in artikel 9 , lid 1 , bedoelde boeking geschiedt uiterlijk op de 20e dag van de tweede maand na die waarin het recht is vastgesteld .

2 . Zo nodig kan de Commissie de Lid-Staten verzoeken de boeking van andere middelen dan de BTW-middelen met een maand te vervroegen op basis van de gegevens waarop zij de 15e van die maand beschikken .

Elke vervroegde boeking wordt in die maand volgend op de in lid 1 genoemde boeking geregulariseerd . Dit geschiedt in de vorm van een negatieve boeking voor een zelfde bedrag als dat van de vervroegde boeking .

3 . De BTW-middelen of , in voorkomend geval , de op het BNP gebaseerde financiële bijdragen worden echter op de eerste werkdag van iedere maand voor een twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen geboekt .

Iedere wijziging van het BTW-percentage of , in voorkomend geval , van de op het BNP gebaseerde financiële bijdragen wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde of aanvullende begroting ; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast .

Deze aanpassing geschiedt op de eerste boeking die volgt op de definitieve vaststelling van de gewijzigde of aanvullende begroting .

Het twaalfde betreffende de boeking van de maand januari van elk begrotingsjaar wordt berekend op basis van de in de ontwerp-begroting opgenomen bedragen ; dit bedrag wordt bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd . Wanneer de begroting niet voor het begin van het begrotingsjaar definitief is vastgesteld , worden de twaalfden eveneens op basis van de in de ontwerp-begroting opgenomen bedragen berekend ; de regularisatie vindt dan plaats op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting .

4 . Aan de hand van het in artikel 10 , lid 1 , van Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 2892/77 bedoelde jaaroverzicht van de BTW-middelen , wordt elke Lid-Staat gedebiteerd voor een bedrag dat voortvloeit uit de in dit overzicht opgenomen gegevens door toepassing van het voor het voorafgaande begrotingsjaar bepaalde percentage , en gecrediteerd voor de twaalf boekingen die in de loop van dat begrotingsjaar zijn verricht . De Commissie bepaalt het saldo en deelt het tijdig aan de Lid-Staten mede , zodat deze het op de eerste werkdag van de maand augustus van hetzelfde jaar op de in artikel 9 , lid 1 , van deze verordening bedoelde rekening kunnen boeken .

5 . Met ingang van 1 januari 1979 gaan de Lid-Staten die in het voorafgaande begrotingsjaar op het BNP gebaseerde financiële bijdragen hebben geboekt , op de in lid 3 vermelde vervaldagen volgens dezelfde methode over tot aanpassing van deze bijdragen , zodat , met inachtneming van de werkelijke opbrengst aan BTW-middelen , de oorspronkelijke verdeling in de begroting over deze laatste en de op het BNP gebaseerde financiële bijdragen wordt hersteld .

6 . De in de leden 4 en 5 genoemde verrichtingen vormen wijzigingen van de ontvangsten van het begrotingsjaar waarin zij plaatsvinden .

Artikel 11

Elke vertraging bij het boeken op de in artikel 9 , lid 1 , bedoelde rekening , verplicht de betrokken Lid-Staat tot het betalen van rente ten belope van de hoogste discontovoet die op de vervaldatum in de Lid-Staten wordt toegepast . Deze rente wordt met 0,25 punt per maand vertraging verhoogd . De aldus verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging .

TITEL IV

Beheer van de kasmiddelen

Artikel 12

1 . De Commissie beschikt over de op het credit van de in artikel 9 , lid 1 , bedoelde rekeningen geboekte bedragen , voor zover dat nodig is ter dekking van haar behoeften aan kasmiddelen ingevolge de uitvoering van de begroting .

2 . Indien de behoeften aan kasmiddelen groter zijn dan de activa van bovengenoemde rekeningen , kan de Commissie hogere bedragen opnemen dan het totaal van deze activa . In dat geval stelt zij de Lid-Staten vooraf in kennis van de te verwachten overschrijvingen .

3 . Het verschil tussen de totale activa en de behoeften aan kasmiddelen wordt over de Lid-Staten omgeslagen , zoveel mogelijk naar verhouding tot de op grond van de begroting geraamde ontvangsten van elk hunner .

4 . De opdrachten en instructies die zij aan de schatkist of de bevoegde dienst van iedere Lid-Staat verstrekt , worden ten spoedigste uitgevoerd .

TITEL V

Voorschriften voor de toepassing van artikel 4 , leden 2 en 3 , van het besluit van 21 april 1970

Artikel 13

1 . Dit artikel is van toepassing voor zover het nodig is gebruik te maken van de voorlopige afwijkingen , bedoeld in artikel 4 , leden 2 en 3 , van het besluit van 21 april 1970 .

2 . Het bruto nationaal produkt tegen marktprijzen wordt berekend op basis van de door het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen opgestelde statistieken , die voor elke Lid-Staat overeenkomen met het rekenkundig gemiddelde van de eerste drie jaren van de vijfjarige periode die voorafgaat aan het begrotingsjaar waarvoor artikel 4 , leden 2 en 3 , van het besluit van 21 april 1970 is toegepast .

3 . Het bruto nationaal produkt van elk referentiejaar wordt vastgesteld in ERE tegen de gemiddelde koers van de ERE van het in aanmerking genomen jaar .

4 . Zolang de in artikel 4 , lid 2 , van het besluit van 21 april 1970 bedoelde afwijking voor één of meer Lid-Staten van toepassing is , stelt de Commissie in haar voorontwerp van begroting het voorlopige dekkingspercentage van de begroting vast dat overeenkomt met de financiële bijdragen van deze Lid-Staten op basis van de verhouding tussen hun BNP en de som van het BNP van elk der Lid-Staten , en bepaalt zij het BTW-percentage dat overeenkomt met de resterende dekking door de overige Lid-Staten . Deze gegevens worden volgens de begrotingsprocedure goedgekeurd .

Artikel 14

In de zin van deze verordening :

a ) is het bruto nationaal produkt tegen marktprijzen gelijk aan het bruto binnenlands produkt tegen marktprijzen , vermeerderd met de uit het buitenland ontvangen lonen , salarissen , sociale lasten en inkomens uit vermogen en onderneming , en verminderd met de overeenkomstige naar het buitenland toegevloeide stromen ;

b ) komt het bruto binnenlands produkt tegen marktprijzen , dat het eindresultaat van de produktieactiviteit van de binnenlandse produktie-eenheden voorstelt , overeen met de totale produktie van goederen en diensten van de volkshuishouding , verminderd met het totale intermediaire verbruik en vermeerderd met de belastingen op invoer .

TITEL VI

Voorschriften voor de toepassing van artikel 4 , lid 5 , van het besluit van 21 april 1970

Artikel 15

Voor de toepassing van artikel 4 , lid 5 , van het besluit van 21 april 1970 wordt het saldo van een begrotingsjaar gevormd door het verschil tussen :

- de totale ontvangsten welke uit hoofde van dat begrotingsjaar zijn geïnd en

- het bedrag van de betalingen uit de kredieten van dat begrotingsjaar , vermeerderd met de kredieten van hetzelfde begrotingsjaar die volgens de artikelen 6 en 95 van het Financieel reglement zijn gehandhaafd .

Dit verschil wordt aangepast met het nettobedrag dat voortvloeit uit de annuleringen van uit vroegere begrotingsjaren afkomstige kredieten en de overschrijdingen inzake betaling van de genoemde kredieten welke het gevolg zijn van wijzigingen van de wisselkoersen tussen de vaststelling van het bedrag der gehandhaafde kredieten en het gebruik ervan .

Het saldo van het begrotingsjaar 1978 wordt voorts aangepast met het overschot of tekort dat op 1 januari 1978 , bij de omzetting in Europese rekeneenheden van de op 31 december 1977 in rekeneenheden opgestelde balans , optreedt .

Artikel 16

1 . Voor het einde van de maand oktober van elk begrotingsjaar stelt de Commissie , aan de hand van de gegevens waarover zij op dat tijdstip beschikt , een raming op van de ontvangsten aan eigen middelen van het gehele jaar .

Indien belangrijke afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen optreden , wordt naar aanleiding hiervan een nota van wijzigingen bij de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar opgesteld .

2 . Bij de in artikel 10 , leden 4 en 5 , bedoelde verrichtingen wordt de raming van de ontvangsten in de begroting van het lopende begrotingsjaar door middel van een gewijzigde begroting verhoogd of verminderd met de verschillen die voortvloeien uit die verrichtingen .

TITEL VII

Bepalingen betreffende de controle

Artikel 17

1 . De Lid-Staten zijn verplicht alle nodige maatregelen te treffen opdat de bedragen van de overeenkomstig de artikelen 1 en 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie worden gesteld op de in deze verordening vastgestelde wijze .

2 . De Lid-Staten behoeven de bedragen van de vastgestelde rechten slechts dan niet ter beschikking van de Commissie te stellen indien door overmacht geen inning heeft kunnen plaatsvinden .

3 . De Lid-Staten geven om het halfjaar aan de Commissie kennis , in voorkomend geval binnen het kader van de bestaande procedures , van de algemene gegevens en de principiële vragen betreffende de belangrijkste problemen die in verband met de toepassing van deze verordening , in het bijzonder naar aanleiding van geschillen , zijn gerezen .

Artikel 18

1 . De Lid-Staten verrichten de verificaties en enquêtes met betrekking tot de vaststelling en het ter beschikking stellen van de eigen middelen . De Commissie oefent haar bevoegdheden uit onder de in dit artikel aangegeven voorwaarden .

2 . In dit kader :

- verrichten de Lid-Staten de aanvullende controles die de Commissie in een met redenen omkleed verzoek van hen kan verlangen ;

- betrekken de Lid-Staten de Commissie , op haar verzoek , bij de door hen uitgevoerde controles .

De Lid-Staten nemen alle maatregelen ter vergemakkelijking van bovengenoemde controles . Wanneer de Commissie bij deze controles wordt betrokken , houden de Lid-Staten de in artikel 3 bedoelde bewijsstukken te harer beschikking . Ten einde aanvullende controles zoveel mogelijk te beperken , en in specifieke gevallen , kan de Commissie verlangen dat haar bepaalde stukken worden toegezonden .

3 . De in de leden 1 en 2 bedoelde controles doen geen afbreuk aan :

a ) de controles die door de Lid-Staten worden uitgevoerd overeenkomstig hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ;

b ) de maatregelen genoemd in de artikelen 206 , 206 bis en 206 ter van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en de artikelen 180 , 180 bis en 180 ter van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie ;

c ) de controles welke worden georganiseerd op grond van artikel 209 , sub c ) , van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap en artikel 183 , sub c ) , van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie .

4 . De Commissie brengt geregeld aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de werking van het controlestelsel .

Artikel 19

De bepalingen van het communautaire recht die gelden ter zake van het in artikel 2 , eerste alinea , van het besluit van 21 april 1970 bedoelde gebied , met name wat betreft de nomenclatuur , de oorsprong , de douanewaarde , het communautaire douanevervoer en de actieve veredeling , worden voor de vaststelling van de eigen middelen toegepast door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten .

TITEL VIII

Bepalingen betreffende het raadgevend Comité voor de eigen middelen

Artikel 20

1 . Er wordt overgegaan tot instelling van een raadgevend Comité voor de eigen middelen , hierna te noemen " Comité " .

2 . Het Comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en van de Commissie . Elke Lid-Staat is in het Comité met ten hoogste vijf ambtenaren vertegenwoordigd .

Het Comité staat onder voorzitterschap van een vertegenwoordiger van de Commissie .

Het secretariaat van het Comité wordt waargenomen door de diensten van de Commissie .

3 . Het Comité stelt zijn reglement van orde vast .

Artikel 21

Het Comité onderzoekt de aangelegenheden die door zijn voorzitter , eigener beweging of op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat , aan de orde worden gesteld en die betrekking hebben op de toepassing van deze verordening , inzonderheid voor wat betreft :

a ) de mededelingen en kennisgevingen bedoeld in artikel 4 , lid 1 , sub b ) , in artikel 5 en in artikel 18 , lid 3 ;

b ) de gevallen van overmacht bedoeld in artikel 18 , lid 2 ;

c ) de controles en onderzoekingen bedoeld in artikel 19 , lid 2 .

TITEL IX

Slotbepalingen

Artikel 22

De Commissie dient voor 30 september 1979 een verslag in over de toepassing van deze verordening alsmede , in voorkomend geval , voorstellen tot wijziging ervan .

Artikel 23

Op voorstel van de Commissie stelt de Raad , met eenparigheid van stemmen , voor zover nodig , de voorschriften inzake de toepassing van deze verordening vast .

Artikel 24

Verordening ( EEG , Euratom , EGKS ) nr . 2/71 wordt per 1 januari 1978 ingetrokken . Verwijzingen hiernaar dienen te worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening .

Artikel 25

Voor het begrotingsjaar 1978 worden de termijnen van artikel 5 en artikel 10 , lid 4 , verlengd tot 1 september 1979 respectievelijk de eerste werkdag van oktober 1979 .

Artikel 26

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen .

Zij is toepasselijk vanaf het begrotingsjaar 1978 .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel , 19 december 1977 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . GEENS

( 1 ) PB nr . L 94 van 28 . 4 . 1970 , blz . 19 .

( 2 ) PB nr . C 266 van 7 . 11 . 1977 , blz . 50 .

( 3 ) PB nr . L 145 van 13 . 6 . 1977 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 3 van 5 . 1 . 1971 , blz . 1 .

( 5 ) Zie blz . 8 van dit Publikatieblad .

Top