EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014R0609-20161001

Consolidated text: Verordening (EU, Euratom) nr. 609/2014 van de Raad van 26 mei 2014 betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien (Herschikking)

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/609/2016-10-01

2014R0609 — NL — 01.10.2016 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU, Euratom) nr. 609/2014 VAN DE RAAD

van 26 mei 2014

betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien

(Herschikking)

(PB L 168 van 7.6.2014, blz. 39)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU, Euratom) 2016/804 VAN DE RAAD van 17 mei 2016

  L 132

85

21.5.2016




▼B

VERORDENING (EU, Euratom) nr. 609/2014 VAN DE RAAD

van 26 mei 2014

betreffende de regels en procedures voor de terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen, de btw- en de bni-middelen, en betreffende de maatregelen om in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien

(Herschikking)



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat regels voor de terbeschikkingstelling van de in artikel 2, lid 1, onder a), b) en c), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde eigen middelen van de Unie aan de Commissie.

Artikel 2

Tijdstip van de vaststelling van de traditionele eigen middelen

1.  Voor de toepassing van deze verordening geldt een recht van de Unie op de in artikel 2, lid 1, onder a), van Besluit 2014/335/EU, Euratom genoemde traditionele eigen middelen als vastgesteld, zodra is voldaan aan de voorwaarden van de douanevoorschriften voor wat betreft de boeking van het bedrag van het recht en de kennisgeving daarvan aan de belastingschuldige.

2.  Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de boeking, bedoeld in de douanevoorschriften.

Met betrekking tot de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker bepaalde heffingen en andere rechten, is het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip het tijdstip van de in de regeling voor de sector suiker voorgeschreven mededeling.

Wanneer deze mededeling niet uitdrukkelijk is voorgeschreven, geldt het tijdstip van de vaststelling door de lidstaten van de door de belastingschuldigen verschuldigde bedragen, in voorkomend geval als voorschot of vereffening.

3.  In geval van een geschil worden de bevoegde overheidsorganen geacht het bedrag van het verschuldigde recht uiterlijk bij het nemen van de eerste administratieve beslissing waarbij de schuld aan de belastingschuldige wordt meegedeeld, of op het tijdstip van aanhangig maken van het geschil bij de rechter, indien dat eerder is, met het oog op de in lid 1 bedoelde vaststelling te kunnen berekenen.

Het voor de in lid 1 bedoelde vaststelling in aanmerking te nemen tijdstip is het tijdstip van de beslissing of dat van de berekening die moet worden gemaakt nadat het geschil aanhangig is gemaakt.

4.  Lid 1 is van toepassing wanneer de kennisgeving moet worden gecorrigeerd.

Artikel 3

Bewaring van bewijsstukken

De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen om te verzekeren dat de bewijsstukken betreffende de vaststelling en de terbeschikkingstelling van de eigen middelen gedurende ten minste drie kalenderjaren, te rekenen vanaf het einde van het jaar waarop zij betrekking hebben worden bewaard.

▼M1

De bewijsstukken die betrekking hebben op de in artikel 3 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 bedoelde methoden en statistische grondslagen, moeten door de lidstaten worden bewaard tot en met 30 november van het vierde jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar. De bewijsstukken die betrekking hebben op de grondslag van de btw-middelen moeten gedurende dezelfde periode worden bewaard.

▼B

Indien bij een overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 of artikel 11 van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad ( 1 ) verricht onderzoek van de in de eerste en tweede alinea bedoelde bewijsstukken een rectificatie noodzakelijk mocht blijken, worden deze bewijsstukken zolang na het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn bewaard als nodig is voor het aanbrengen van de rectificatie en voor de controle daarop.

Indien een geschil tussen een lidstaat en de Commissie over de verplichting om een bepaald bedrag aan eigen middelen ter beschikking te stellen in onderling overleg of door een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt beslecht, dient de lidstaat de bewijsstukken die nodig zijn voor de financiële follow-up binnen twee maanden nadat het geschil is beslecht, in bij de Commissie.

Artikel 4

Administratieve samenwerking

1.  Elke lidstaat doet de Commissie mededeling van:

a) de naam van de diensten of instellingen die belast zijn met de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen, en van de belangrijkste bepalingen met betrekking tot de rol en het functioneren van deze diensten en instellingen;

b) de wettelijke, bestuursrechtelijke en comptabiliteitsbepalingen van algemene aard betreffende de vaststelling, de inning, de terbeschikkingstelling en de controle van de eigen middelen;

c) de exacte benaming van alle administratieve en boekhoudkundige staten waarin de vastgestelde rechten zoals nader omschreven in artikel 2 worden geregistreerd, met name de staten die worden gebruikt bij de boekingen als bedoeld in artikel 6.

Elke wijziging van deze namen of bepalingen wordt onverwijld aan de Commissie meegedeeld.

2.  De Commissie deelt op verzoek van een lidstaat de in lid 1 bedoelde gegevens mee aan alle andere lidstaten.

Artikel 5

Toepasselijke percentages

Het in artikel 2, lid 1, onder c), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde uniforme percentage wordt in de loop van de begrotingsprocedure vastgesteld en berekend op basis van de som van het geraamde bruto nationale inkomen („bni”) van de lidstaten, op zodanige wijze dat het gedeelte van de begroting dat niet wordt gefinancierd met de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde ontvangsten, met financiële bijdragen ten behoeve van de aanvullende programma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling, of met overige ontvangsten, er volledig door wordt gedekt.

Dat percentage wordt in de begroting uitgedrukt door een getal dat zoveel decimalen bevat als nodig is om het bni-middel integraal over de lidstaten te kunnen verdelen.



HOOFDSTUK II

BOEKHOUDING VAN DE EIGEN MIDDELEN

Artikel 6

Boeking en verslaglegging

▼M1

1.  Bij de schatkist van iedere lidstaat of een publiekrechtelijke entiteit die vergelijkbare functies uitoefent („schatkist”) of de nationale centrale bank van iedere lidstaat wordt een boekhouding van de eigen middelen gevoerd. Deze wordt gespecificeerd naar de aard van de middelen.

▼B

2.  Ten behoeve van de boekhouding van de eigen middelen eindigt de boekmaand niet eerder dan om 13.00 uur op de laatste werkdag van de maand van de vaststelling.

3.  De overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten worden, onder voorbehoud van het bepaalde in de tweede alinea van dit lid, uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de vaststelling heeft plaatsgehad, in de boekhouding opgenomen.

Vastgestelde rechten die niet in de in de eerste alinea bedoelde boekhouding zijn opgenomen omdat zij nog niet zijn geïnd en geen zekerheid is gesteld, worden binnen de in de eerste alinea vastgestelde termijn in een specifieke boekhouding opgenomen. De lidstaten kunnen de vastgestelde rechten waarvoor een zekerheid is gesteld, echter eveneens in een specifieke boekhouding opnemen indien deze rechten worden betwist, waardoor de waarde ervan wijzigingen kan ondergaan als de uitslag van de geschillen bekend is.

Evenwel worden het btw-middelen het bni-middel, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, als volgt opgenomen in de in de eerste alinea genoemde boekhouding:

 op de eerste werkdag van elke maand, ten belope van één twaalfde zoals in ►M1  artikel 10 bis, lid 1 ◄ , aangegeven,

▼M1

 jaarlijks, voor wat betreft het resultaat van de in artikel 10 ter, lid 5, eerste alinea, bedoelde berekening, met uitzondering van de in artikel 10 ter, lid 2, onder b), bedoelde bijzondere aanpassingen, die op de eerste werkdag van de maand na die waarin tussen de betrokken lidstaat en de Commissie overeenstemming is bereikt in de boekhouding worden opgenomen.

▼B

De vastgestelde rechten betreffende de in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker bepaalde heffingen, bijdragen en andere rechten worden in de in de eerste alinea bedoelde boekhouding opgenomen. Indien deze rechten vervolgens niet binnen de gestelde termijnen zijn geïnd, kunnen de lidstaten de opneming corrigeren en bij wijze van uitzondering de rechten opnemen in de specifieke boekhouding.

4.  Elke lidstaat zendt de Commissie, binnen de in lid 3 gestelde termijn toe:

a) een maandoverzicht van zijn boekhouding betreffende de in de eerste alinea van lid 3 bedoelde rechten;

b) een kwartaaloverzicht van de in de tweede alinea van lid 3 bedoelde specifieke boekhouding.

De betrokken lidstaten doen de maandoverzichten vergezeld gaan van de gegevens of overzichten betreffende de bedragen die op grond van bepalingen betreffende de grondgebieden met een bijzondere status op de eigen middelen in mindering zijn gebracht.

De lidstaten doen het laatste kwartaaloverzicht van elk begrotingsjaar vergezeld gaan van een raming van het totaalbedrag van de rechten die op 31 december van het betrokken begrotingsjaar in de specifieke boekhouding zijn opgenomen en waarvan de inning onzeker is.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met nadere voorschriften betreffende de maand- en kwartaaloverzichten. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, tweede alinea, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 7

Boekhoudkundige correcties

Na 31 december van het derde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar wordt het totaalbedrag dat is opgenomen in de in artikel 6, lid 4, eerste alinea, bedoelde maandoverzichten met betrekking tot dit begrotingsjaar niet meer gecorrigeerd, behoudens op punten waarvan vóór het verstrijken van deze termijn door de Commissie of de betrokken lidstaat kennis werd gegeven.

Artikel 8

Correctie van vastgestelde rechten

Het totaalbedrag van de vastgestelde rechten, wordt krachtens de in artikel 2, lid 4, bedoelde correcties verhoogd of verlaagd. Deze correcties worden naar gelang van de datum waarop zij zijn aangebracht in de in artikel 6, lid 3, eerste en tweede alinea, bedoelde boekhoudingen, alsmede in de in artikel 6, lid 4, bedoelde overzichten opgenomen.



HOOFDSTUK III

TERBESCHIKKINGSTELLING VAN DE EIGEN MIDDELEN

Artikel 9

Schatkist en boekingsregels

▼M1

1.  Op de in de artikelen 10, 10 bis en 10 ter aangegeven wijze boekt iedere lidstaat de eigen middelen op het credit van de rekening die daartoe op naam van de Commissie bij zijn schatkist of nationale centrale bank is geopend. Behoudens het berekenen van negatieve rente als bedoeld in de derde alinea mag deze rekening slechts worden gedebiteerd in opdracht van de Commissie.

Deze rekening wordt in nationale valuta bijgehouden en er worden geen kosten noch rente berekend.

▼M1

Wanneer negatieve rente wordt toegepast op deze rekening, boekt de betrokken lidstaat een bedrag op het credit van de rekening dat overeenstemt met het bedrag van de toegepaste negatieve rente, uiterlijk op de eerste werkdag van de tweede maand die volgt op die waarin die negatieve rente is toegepast.

▼M1

2.  De lidstaten of hun nationale centrale bank verstrekken de Commissie langs elektronische weg:

a) op de werkdag waarop de eigen middelen op de rekening van de Commissie worden gecrediteerd, een rekeningafschrift of een creditbericht waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt;

b) onverminderd punt a), uiterlijk op de tweede werkdag na de creditering van de rekening, een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de eigen middelen zijn geboekt.

▼B

3.  De geboekte bedragen worden in euro in de boekhouding opgenomen overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) („Financieel Reglement”) en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie ( 3 ).

▼M1

Artikel 10

Terbeschikkingstelling van de traditionele eigen middelen

1.  Na aftrek van de inningskosten krachtens artikel 2, lid 3, en artikel 10, lid 3, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, geschiedt de boeking van de traditionele eigen middelen als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), van dat besluit, uiterlijk op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin het recht overeenkomstig artikel 2 van deze verordening is vastgesteld.

Voor de volgens artikel 6, lid 3, tweede alinea, in een afzonderlijke boekhouding opgenomen rechten moet de boeking echter uiterlijk geschieden op de eerste werkdag na de negentiende dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de rechten zijn geïnd.

2.  Zo nodig kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van andere dan de btw-en de bni-middelen met een maand te vervroegen op basis van de gegevens waarover zij de vijftiende van die maand beschikken.

Elke vervroegde boeking wordt in de maand volgende op de in lid 1 genoemde boeking geregulariseerd. Dit geschiedt in de vorm van een negatieve boeking voor eenzelfde bedrag als dat van de vervroegde boeking.

Artikel 10 bis

Terbeschikkingstelling van de btw- en de bni-middelen

1.  De btw-middelen en de bni-middelen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering, worden op de eerste werkdag van elke maand geboekt voor één twaalfde van de uit dien hoofde uit de begroting voortvloeiende bedragen, omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.

2.  Voor de specifieke betalingsbehoeften van het ELGF uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ), en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, kan de Commissie de lidstaten verzoeken de boeking van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen, of een fractie daarvan, met maximaal twee maanden in de loop van het eerste kwartaal van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Onverminderd de derde alinea kan de Commissie, voor de specifieke betalingsbehoeften van de Europese structuur- en investeringsfondsen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), en afhankelijk van de kaspositie van de Unie, de lidstaten verzoeken de boeking van maximaal een bijkomende helft van één twaalfde van de bedragen die in de begroting zijn opgenomen uit hoofde van de btw- en de bni-middelen in de loop van de eerste zes maanden van het begrotingsjaar te vervroegen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering.

Het totale bedrag van de boeking die de Commissie de lidstaten kan vragen in eenzelfde maand te vervroegen uit hoofde van de eerste en de tweede alinea, is in geen geval hoger dan een bedrag dat overeenstemt met twee bijkomende twaalfden.

Na de eerste zes maanden mag de gevraagde maandelijkse boeking niet hoger zijn dan één twaalfde van de btw-middelen en de bni-middelen, steeds binnen de grenzen van de daartoe in de begroting opgenomen bedragen.

De Commissie stelt de lidstaten hiervan vooraf en uiterlijk twee weken vóór een uit hoofde van de eerste of de tweede alinea gevraagde boeking, in kennis.

De Commissie informeert de lidstaten ruim van tevoren en uiterlijk zes weken vóór een uit hoofde van de tweede alinea gevraagde boeking, over haar voornemen om te verzoeken om die boeking.

Lid 4 betreffende de boeking in de maand januari van elk jaar en lid 5 dat van toepassing is wanneer de begroting vóór het begin van het begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, zijn van toepassing op deze vervroegde boekingen.

3.  Iedere wijziging van het uniforme percentage voor de btw-middelen, van het percentage voor de bni-middelen, van de in de artikelen 4 en 5 van Besluit 2014/335/EU, Euratom bedoelde aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en de financiering daarvan, en van de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering wordt gerechtvaardigd door de definitieve vaststelling van een gewijzigde begroting; de sedert het begin van het begrotingsjaar geboekte twaalfden worden dienovereenkomstig aangepast.

Deze aanpassingen geschieden bij de eerste boeking na de definitieve vaststelling van de gewijzigde begroting indien deze vaststelling vóór de zestiende van de maand plaatsvindt. In het andere geval geschieden deze aanpassingen bij de tweede boeking na de voornoemde definitieve vaststelling. In afwijking van artikel 11 van het Financieel Reglement worden deze aanpassingen in de rekening van het begrotingsjaar van de desbetreffende gewijzigde begroting opgenomen.

4.  De twaalfden voor de maand januari van elk begrotingsjaar worden berekend op basis van de bedragen opgenomen in de ontwerpbegroting zoals bedoeld in artikel 314, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en omgerekend in nationale valuta's tegen de wisselkoersen van de eerste noteringsdag na 15 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het begrotingsjaar; deze bedragen worden bij de boeking van de volgende maand geregulariseerd.

5.  Wanneer de begroting uiterlijk twee weken vóór de boeking van januari van het volgende begrotingsjaar niet definitief is vastgesteld, boeken de lidstaten op de eerste werkdag van elke maand, met inbegrip van de maand januari, één twaalfde van het bedrag van de in de laatste definitief vastgestelde begroting opgenomen btw-middelen en bni-middelen, met inachtneming van de gevolgen voor die middelen van de aan het Verenigd Koninkrijk toegestane correctie voor begrotingsonevenwichtigheden en van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering; de regularisatie geschiedt dan op de eerste vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting, indien deze vóór de zestiende van de maand plaatsvindt. In het andere geval geschiedt de regularisatie op de tweede vervaldag na de definitieve vaststelling van de begroting.

6.  Bij wijziging van de bni-gegevens overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 wordt de financiering van de aan Denemarken, Nederland, Oostenrijk en Zweden toegestane brutovermindering niet achteraf bijgesteld.

Artikel 10 ter

Aanpassingen van de btw- en de bni-middelen van voorgaande begrotingsjaren

1.  Op grond van het in artikel 7, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 bedoelde jaaroverzicht betreffende de grondslag van de btw-middelen wordt iedere lidstaat in het jaar dat volgt op dat waarin dat overzicht is toegezonden, gedebiteerd voor het bedrag dat uit de in dat overzicht opgenomen gegevens voortvloeit bij toepassing van het uniforme percentage dat is vastgesteld voor het begrotingsjaar waarop het overzicht betrekking heeft, en gecrediteerd voor de twaalf boekingen die voor dat begrotingsjaar zijn verricht. De grondslag van de btw-middelen van een lidstaat waarop dat percentage wordt toegepast, mag echter niet meer bedragen dan het bij artikel 2, lid 1, onder b), van Besluit 2014/335/EU, Euratom vastgestelde percentage van het bni van die lidstaat, als bedoeld in artikel 2, lid 7, eerste alinea, van dat besluit.

2.  Eventuele correcties van de grondslag van de btw-middelen overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 geven, voor iedere betrokken lidstaat waarvan de grondslag, rekening gehouden met die correcties, niet meer bedraagt dan de percentages bepaald in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, aanleiding tot de volgende aanpassingen van het overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde saldo:

a) correcties aangebracht tot en met 31 juli overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89, geven aanleiding tot een globale aanpassing in het volgende jaar;

b) overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 kan een specifieke aanpassing te allen tijde worden geboekt indien de betrokken lidstaat en de Commissie dat zijn overeengekomen;

c) wanneer de door de Commissie genomen maatregelen voor het corrigeren van de grondslag overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 tot een specifieke aanpassing van de boekingen op de in artikel 9, lid 1, van deze verordening bedoelde rekening leiden, vindt deze aanpassing plaats op de datum die de Commissie in het kader van de toepassing van die maatregelen heeft vastgesteld.

De in lid 4 van dit artikel bedoelde wijzigingen van het bni geven ook aanleiding tot een aanpassing van het saldo van iedere lidstaat waarvan de grondslag van de btw-middelen, rekening gehouden met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde correcties, is vastgesteld op de in artikel 2, lid 1, onder b), en artikel 10, lid 2, van Besluit 2014/335/EU, Euratom, bepaalde maximale percentages.

3.  Aan de hand van de op grond van artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 door de lidstaten verstrekte cijfers betreffende het totale bni tegen marktprijzen en de onderdelen daarvan voor het voorgaande jaar wordt iedere lidstaat in het jaar dat volgt op dat waarin de cijfers zijn verstrekt, gedebiteerd voor het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing op zijn bni van het percentage dat is bepaald voor het jaar dat voorafgaat aan dat waarin de cijfers zijn verstrekt, en gecrediteerd voor de boekingen die in de loop van dat jaar zijn verricht.

4.  Wijzigingen die krachtens artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 in het bni van voorafgaande begrotingsjaren worden aangebracht, geven, behoudens artikel 5 van die verordening, voor iedere betrokken lidstaat aanleiding tot een aanpassing van het overeenkomstig lid 3 van dit artikel bepaalde saldo. Na 30 november van het vierde jaar volgende op een bepaald begrotingsjaar worden eventuele wijzigingen van het bni niet meer in aanmerking genomen, behalve op vóór het verstrijken van deze termijn hetzij door de Commissie, hetzij door de lidstaat ter kennis gebrachte punten.

5.  De Commissie berekent voor elke lidstaat het verschil tussen de bedragen die voortvloeien uit de in de leden 1 tot en met 4 bedoelde aanpassingen, met uitzondering van specifieke aanpassingen overeenkomstig lid 2, onder b) en c), en het resultaat van de vermenigvuldiging van de totale bedragen van de aanpassingen met het aandeel dat het bni van die lidstaat vertegenwoordigt in het bni van alle lidstaten, zoals van toepassing op 15 januari op de geldende begroting voor het jaar dat volgt op dat waarin de gegevens voor de aanpassingen zijn verstrekt („het nettobedrag”).

Voor deze berekening geschiedt de omrekening van de bedragen tussen de nationale valuta's en de euro tegen de wisselkoers van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van boeking, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.

De Commissie deelt de lidstaten de uit deze berekening voortvloeiende bedragen mee vóór 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de gegevens voor de aanpassingen zijn verstrekt. Elke lidstaat boekt het nettobedrag op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening op de eerste werkdag van de maand juni van hetzelfde jaar.

6.  De in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bedoelde verrichtingen vormen ontvangsten van het begrotingsjaar waarin zij op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening moeten worden geboekt.

▼B

Artikel 11

Opt-out-aanpassing

1.  Wanneer een lidstaat overeenkomstig het VWEU en de daaraan gehechte Protocollen nr. 21 en nr. 22 niet deelneemt aan de financiering van een specifieke actie of een beleidsmaatregel van de Unie, heeft hij recht op een volgens lid 2 van dit artikel berekende aanpassing van de door hem afgedragen eigen middelen voor elk jaar van niet-deelname.

▼M1

2.  De Commissie berekent de aanpassing tijdens het jaar dat volgt op het betrokken begrotingsjaar.

De berekening vindt plaats op basis van de volgende gegevens van het betrokken begrotingsjaar:

a) het totale bni tegen marktprijzen en de onderdelen daarvan, die door de lidstaten overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 zijn verstrekt;

b) het begrotingsresultaat van de beleidsuitgaven voor de betrokken actie of beleidsmaatregel.

Voor de berekening van de aanpassing wordt het totaalbedrag van de betrokken uitgaven, exclusief die welke door deelnemende derde landen worden gefinancierd, vermenigvuldigd met het aandeel van het bni van de lidstaat die recht heeft op de aanpassing, in het bni van alle lidstaten. De aanpassing wordt door de deelnemende lidstaten gefinancierd volgens een schaal die wordt bepaald door het bni van elke betrokken lidstaat te delen door het bni van alle deelnemende lidstaten. Voor de berekening van de aanpassing geschiedt de omrekening tussen de nationale valuta en de euro tegen de wisselkoers van de laatste noteringsdag van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het betrokken begrotingsjaar, als bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie.

De aanpassing heeft voor elk jaar een eenmalig en definitief karakter, ongeacht eventuele latere wijzigingen van het aangehouden bni.

▼B

3.  De Commissie deelt het bedrag van de aanpassing tijdig aan de lidstaten mede, zodat deze het op de eerste werkdag van de maand december op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening kunnen boeken.

▼M1

Artikel 12

Vertragingsrente

1.  Elke vertraging bij de boeking op de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekening verplicht de betrokken lidstaat tot het betalen van vertragingsrente.

2.  Voor de btw-middelen en de bni-middelen moet alleen rente worden betaald aangaande vertragingen bij de boeking van bedragen:

a) als bedoeld in artikel 10 bis;

b) die voortvloeien uit de berekening als bedoeld in artikel 10 ter, lid 5, eerste alinea, op het tijdstip dat is bepaald in de derde alinea ervan;

c) die voortvloeien uit specifieke aanpassingen van de btw-middelen overeenkomstig artikel 10 ter, lid 2, onder c), van deze verordening op de door de Commissie vastgestelde datum in het kader van door haar genomen maatregelen overeenkomstig artikel 9, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89;

d) die voortvloeien uit het niet aanbrengen door een lidstaat van correcties van bni-gegevens die nodig zijn voor het aanpakken van door de Commissie of de lidstaat ter kennis gebrachte punten als bedoeld in artikel 10 ter, lid 4, vóór het verstrijken van de expliciete termijn. De rente op de aanpassingen die voortvloeien uit die correcties wordt berekend vanaf de eerste werkdag van juni van het jaar dat volgt op dat waarin de door de Commissie vastgestelde expliciete termijn verstreek.

3.  Wanneer het rentebedrag minder dan 500 EUR bedraagt, wordt afgezien van de inning.

4.  Voor de lidstaten van de economische en monetaire unie is de rentevoet gelijk aan de door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste rentevoet van de eerste dag van de maand van de vervaldag, zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie, C-serie, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten.

Deze rente wordt met 0,25 procentpunt per maand vertraging verhoogd.

De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 16 procentpunten bedragen. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.

5.  Voor de lidstaten die niet aan de economische en monetaire unie deelnemen, is de rentevoet gelijk aan de rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand door de respectieve centrale banken op hun basisherfinancieringstransacties wordt toegepast, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten. Voor de lidstaten waarvoor de rentevoet van de centrale bank niet beschikbaar is, is de rentevoet gelijk aan de meest equivalente rentevoet die op de eerste dag van de betrokken maand op de geldmarkt van de lidstaat wordt toegepast, of 0 procent als dit hoger is, vermeerderd met 2,5 procentpunten.

Deze rente wordt met 0,25 procentpunt per maand vertraging verhoogd.

De totale stijging uit hoofde van de eerste en de tweede alinea mag niet meer dan 16 procentpunten bedragen. De verhoogde rente geldt voor de gehele periode van de vertraging.

6.  Met betrekking tot de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde betaling van rente is artikel 9, leden 2 en 3, van overeenkomstige toepassing.

▼B

Artikel 13

Oninbare bedragen

1.  De lidstaten zijn verplicht alle nodige maatregelen te treffen opdat de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie worden gesteld op de in deze verordening vastgestelde wijze.

2.  De lidstaten behoeven de bedragen van de overeenkomstig artikel 2 vastgestelde rechten niet ter beschikking van de Commissie te stellen als zij om een van de onderstaande redenen niet kunnen worden geïnd:

a) door overmacht;

b) hetzij om andere redenen die niet aan hen te wijten zijn.

▼M1

De lidstaten kunnen worden vrijgesteld van de verplichting de bedragen van de krachtens artikel 2 vastgestelde rechten ter beschikking van de Commissie te stellen indien die rechten niet meer kunnen worden geïnd als gevolg van het uitstel van de boeking of de mededeling van een douaneschuld om een strafonderzoek in verband met de financiële belangen van de Unie niet te schaden.

▼B

De bedragen van de vastgestelde rechten worden oninbaar verklaard bij een besluit van de bevoegde administratieve autoriteit.

De bedragen van de vastgestelde rechten worden geacht oninbaar te zijn uiterlijk na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf de datum waarop het bedrag overeenkomstig artikel 2 is vastgesteld of, in geval van een administratief of gerechtelijk beroep, de vaststelling, kennisgeving of bekendmaking van het definitieve besluit heeft plaatsgevonden.

In geval van betaling in termijnen gaat de periode van ten hoogste vijf jaar in na de laatste betaling die is verricht, voor zover de schuld hiermee niet is voldaan.

De oninbaar verklaarde of geachte bedragen worden definitief afgeboekt uit de in artikel 6, lid 3, tweede alinea, bedoelde specifieke boekhouding. Zij worden opgenomen in een bijlage bij het in artikel 6, lid 4, eerste alinea, bedoelde kwartaaloverzicht en, eventueel, in het in artikel 5 van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde kwartaaloverzicht.

▼M1

3.  Binnen drie maanden na het in lid 2 genoemde administratieve besluit of in overeenstemming met de in dat lid bedoelde termijnen dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in met de gegevens betreffende de gevallen waarin lid 2 toepassing heeft gevonden, voor zover het bedrag van de vastgestelde rechten hoger is dan 100 000  EUR.

▼B

Dit verslag moet de Commissie in staat stellen de in lid 2, onder a) en b), van dit artikel bedoelde redenen te beoordelen waarom de betrokken lidstaat het betrokken bedrag niet ter beschikking heeft kunnen stellen, alsmede de maatregelen die hij heeft genomen om de invordering te bewerkstelligen.

Het verslag wordt opgesteld volgens een door de Commissie vastgesteld model. De Commissie stelt hiertoe uitvoeringshandelingen vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 16, tweede alinea, bedoelde raadplegingsprocedure.

4.  De Commissie zendt binnen zes maanden na de ontvangst van het in lid 3 bedoelde verslag haar opmerkingen aan de betrokken lidstaat toe.

Indien de Commissie om aanvullende inlichtingen heeft verzocht, gaat de termijn van zes maanden in zodra de gevraagde aanvullende inlichtingen zijn ontvangen.



HOOFDSTUK IV

BEHEER VAN DE KASMIDDELEN

Artikel 14

Voorschriften voor het beheer van de kasmiddelen

1.  De Commissie beschikt over de op het credit van de in artikel 9, lid 1, bedoelde rekeningen geboekte bedragen, voor zover dat nodig is ter dekking van haar behoeften aan kasmiddelen ingevolge de uitvoering van de begroting.

2.  Indien de behoeften aan kasmiddelen groter zijn dan de activa van de rekeningen, kan de Commissie hogere bedragen opnemen dan het totaal van deze activa, voor zover kredieten op de begroting beschikbaar zijn en binnen de grenzen van de in de begroting geraamde eigen middelen. In dat geval stelt zij de lidstaten vooraf in kennis van de te verwachten overschrijdingen.

▼M1

3.  Uitsluitend in geval van wanbetaling met betrekking tot een lening aangegaan of gegarandeerd overeenkomstig verordeningen en besluiten vastgesteld door de Raad, of door het Europees Parlement en de Raad, en wanneer de Commissie niet tijdig andere maatregelen waarin wordt voorzien door de op deze leningen toepasselijke financiële regelingen kan treffen om te zorgen voor de nakoming van de wettelijke verplichtingen van de Unie jegens de kredietverschaffers, kan het bepaalde in de leden 2 en 4 voorlopig, onafhankelijk van de in lid 2 gestelde voorwaarden, toepassing vinden voor rentebetaling en aflossing van schulden van de Unie.

4.  Onverminderd de tweede alinea wordt het verschil tussen de totale activa en de behoeften aan kasmiddelen over de lidstaten omgeslagen, zoveel mogelijk naar verhouding tot de op grond van de begroting geraamde ontvangsten van elk hunner.

De Commissie streeft er bij het voorzien in haar behoeften aan kasmiddelen naar de gevolgen te beperken van de verplichting van de lidstaten om bedragen van negatieve rente te crediteren krachtens artikel 9, lid 1, derde alinea, door bij voorrang de op de betrokken rekeningen gecrediteerde bedragen te gebruiken.

Artikel 15

Uitvoering van betalingsopdrachten

1.  De lidstaten of hun nationale centrale bank voeren de betalingsopdrachten van de Commissie uiterlijk drie werkdagen na ontvangst ervan uit volgens de instructies van de Commissie. Wat betreft verrichtingen die op het middelenverkeer betrekking hebben, voeren de lidstaten of hun nationale centrale bank de opdrachten uit binnen de door de Commissie gestelde termijn; de Commissie dient hen daarvan ten minste één dag voordat de opdracht moet worden uitgevoerd, in kennis te stellen, behalve in uitzonderlijke gevallen.

2.  De lidstaten of hun nationale centrale bank sturen de Commissie uiterlijk op de tweede werkdag na afhandeling van de verrichting elektronisch een rekeningafschrift waaruit blijkt dat de verrichting heeft plaatsgevonden.

▼B



HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 7 van Verordening (EU, Euratom) nr. 608/2014 bedoelde Raadgevend Comité voor de eigen middelen. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 17

Overgangsbepaling betreffende de rentevoet

De rentevoet bedoeld in artikel 11 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 in de versie van vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad ( 6 ) van de Gemeenschappen, blijft van toepassing voor de berekening van de achterstandsrente in de gevallen waarin de vervaldag valt vóór 1 december 2004.

▼M1

Artikel 18

Intrekking van bestaande wetgeving

1.  Onverminderd lid 2 wordt Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 ingetrokken met ingang van 1 januari 2014.

2.  Artikel 10, lid 7 bis, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 wordt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken.

3.  Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

▼B

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op dezelfde dag als Besluit 2014/335/EU, Euratom.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

INGETROKKEN VERORDENING EN LIJST VAN ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN



Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 van de Raad

(PB L 130 van 31.5.2000, blz. 1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad

(PB L 352 van 27.11.2004, blz. 1)

Verordening (EG, Euratom) nr. 105/2009 van de Raad

(PB L 36 van 5.2.2009, blz. 1)




BIJLAGE II

CONCORDANTIETABEL



Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 3, eerste, tweede en derde alinea

Artikel 3, vierde alinea

Artikel 4

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 6, lid 3, onder a)

Artikel 6, lid 3, eerste alinea

Artikel 6, lid 3, onder b)

Artikel 6, lid 3, tweede alinea

Artikel 6, lid 3, onder c)

Artikel 6, lid 3, derde alinea

Artikel 6, lid 3, onder d)

Artikel 6, lid 3, vierde alinea

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a), eerste zin

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a)

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder a), eerste zin

Artikel 6, lid 4, tweede alinea

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b), eerste zin

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b)

Artikel 6, lid 4, eerste alinea, onder b), tweede zin

Artikel 6, lid 4, derde alinea

Artikel 6, lid 4, tweede alinea

Artikel 6, lid 4, vierde alinea

Artikel 6, lid 5

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8, eerste alinea

Artikel 8

Artikel 8, tweede alinea

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 9, lid 1a

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 10, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7

Artikel 10, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7

Artikel 10, lid 8

Artikel 10, lid 8, eerste alinea

Artikel 10, lid 9

Artikel 10, lid 9

Artikel 10, lid 10

Artikel 10 bis

Artikel 11

Artikel 11, lid 1

Artikel 12, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

Artikel 11, leden 2, 3 en 4

Artikel 12, leden 2, 3 en 4

Artikel 12, leden 1, 2, 3 en 4

Artikel 14

Artikel 12, lid 5, eerste alinea

Artikel 15, lid 1

Artikel 12, lid 5, tweede alinea

Artikel 15, lid 2

Artikel 15

Artikel 16, eerste en tweede alinea

Artikel 16, derde alinea

Artikel 10, lid 8, tweede alinea

Artikel 17, leden 1 en 2

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 17, lid 3, eerste alinea

Artikel 13, lid 3, eerste alinea

Artikel 17, lid 3, tweede alinea

Artikel 17, lid 3, derde alinea

Artikel 13, lid 3, tweede alinea

Artikel 13, lid 3, derde alinea

Artikel 17, lid 4

Artikel 13, lid 4

Artikel 17, lid 5

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 16

Artikel 21 bis

Artikel 17

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 18

Artikel 19

Bijlage

 

 

Bijlage I

Bijlage II



( 1 ) Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad van 29 mei 1989 betreffende de definitieve uniforme regeling voor de inning van de eigen middelen uit de belasting over de toegevoegde waarde (PB L 155 van 7.6.1989, blz. 9).

( 2 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

( 3 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

( 5 ) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

( 6 ) Verordening (EG, Euratom) nr. 2028/2004 van de Raad van 16 november 2004 tot wijziging van Verordening (EG, Euratom) nr. 1150/2000 houdende toepassing van Besluit 94/728/EG, Euratom betreffende het stelsel van eigen middelen (PB L 352 van 27.11.2004, blz. 1).

Top