EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022H0627(02)

Aanbeveling van de Raad van 16 juni 2022 betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt 2022/C 243/02

ST/9790/2022/INIT

PB C 243 van 27.6.2022, p. 10–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.6.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 243/10


AANBEVELING VAN DE RAAD

van 16 juni 2022

betreffende een Europese benadering van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt

(2022/C 243/02)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 149 en 292, 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

1.

In Europa moeten steeds meer mensen hun kennis, vaardigheden en competenties bijspijkeren en verbeteren om de kloof te dichten tussen onderwijs en opleiding in het formele circuit en de behoeften van een snel veranderende maatschappij en arbeidsmarkt. Het herstel van de COVID-19-pandemie en de digitale en de groene transitie hebben het tempo van de veranderingen in onze manier van leven, leren en werken versneld. Ook is duidelijk geworden dat mensen beter moeten worden uitgerust om het hoofd te bieden aan huidige en toekomstige uitdagingen. De pandemie heeft de loopbaanvooruitzichten van zowel jongeren als volwassenen beïnvloedt. Ook heeft de pandemie de werkloosheid vergroot en het lichamelijke, geestelijke en emotionele welzijn van honderden miljoenen mensen in Europa schade toegebracht.

2.

Een van de grootste uitdagingen waarmee Europese bedrijven en werkgevers worden geconfronteerd, is een ontoereikende instroom van relevante vaardigheden op de arbeidsmarkt van de EU. Tegelijkertijd worden werknemers geconfronteerd met ongekende veranderingen in de organisatie van het werk. Daarnaast veranderen de taakprofielen en de vaardigheidsvereisten fundamenteel als gevolg van de digitale en de groene transitie. Zoals uiteengezet in Besluit (EU) 2021/1868 van de Raad van 15 oktober 2021 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (1), moeten “de lidstaten en de Unie [...] een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid ontwikkelen, met name ter bevordering van een competente, goed opgeleide en flexibele beroepsbevolking, alsmede van arbeidsmarkten die toekomstgericht zijn en snel inspelen op economische veranderingen”. Voortdurende bij- en omscholing is voor werknemers van essentieel belang om te kunnen inspelen op de behoeften van hun huidige baan of voor de overgang naar nieuwe banen en groeisectoren, zoals de groene en de digitale sector, met name in de context van de vergrijzing.

3.

Om hun persoonlijke, sociale, culturele en professionele kennis, vaardigheden en competenties te kunnen ontwikkelen, moeten mensen toegang hebben tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs en tot leermogelijkheden die op verschillende manieren en in verschillende omgevingen worden aangeboden. Er is gevraagd om onderwijs- en opleidingsstelsels flexibeler in te richten en oplossingen te vinden voor leermogelijkheden die sterker op de lerende zijn gericht en die toegankelijker en inclusiever zijn voor een bredere reeks profielen. Ook niet-formele aanbieders van onderwijs en opleiding voorzien in deze behoefte door nieuwe en innovatieve mogelijkheden voor bij- en omscholing te bieden.

4.

Een doeltreffende cultuur van een leven lang leren is essentieel om ervoor te zorgen dat iedereen beschikt over de nodige kennis, vaardigheden en competenties om voorspoedig te groeien in de samenleving, de arbeidsmarkt en zijn of haar privéleven. Het is van essentieel belang dat mensen hun hele leven lang toegang hebben tot kwaliteitsvolle en relevante vormen van onderwijs en opleiding, bij- en omscholing. Mogelijkheden voor een leven lang leren moeten deel uitmaken van de langetermijnstrategie van onderwijs- en opleidingsinstellingen, zodat zij beter kunnen inspelen op de snel veranderende behoeften van werkgevers en lerenden. Dit zou een diverser corpus van lerenden (met inbegrip van afgestudeerden van deze instellingen en andere lerende volwassenen) in staat stellen zich bij en om te scholen. Aangeraden wordt dat instellingen voor hoger onderwijs, instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, aanbieders van volwasseneneducatie en andere aanbieders van microcredentials, ook werkgevers, samenwerken en de recentste onderzoeksresultaten integreren in het ontwerp en de actualisering van leermogelijkheden.

5.

Microcredentials zouden kunnen helpen bij het certificeren van de resultaten van kleine, op maat gesneden leerervaringen. Zij maken gerichte, flexibele verwerving van kennis, vaardigheden en competenties mogelijk om tegemoet te komen aan nieuwe en opkomende behoeften in de samenleving en op de arbeidsmarkt en maken het voor individuen mogelijk om tekorten aan te vullen voor vaardigheden die zij nodig hebben om succesvol te kunnen zijn in een snel veranderende omgeving, zonder traditionele kwalificaties te vervangen. Zij kunnen zo nodig bestaande kwalificaties aanvullen en toegevoegde waarde bieden, zonder afbreuk te doen aan het principe dat programma’s in beginsel een volledige opleiding in het initieel onderwijs en de initiële opleiding behelzen. Microcredentials zouden kunnen worden ontworpen en afgegeven door uiteenlopende aanbieders in tal van verschillende leeromgevingen (formele, niet-formele en informele leeromgevingen).

6.

In Europa ontbreekt vooralsnog een gemeenschappelijke definitie van, of normen voor, microcredentials, ondanks het toenemende gebruik ervan. Daardoor is er een beperkt inzicht in microcredentials en het gebruik ervan, met als gevolg dat het potentieel van microcredentials om flexibele leer- en loopbaantrajecten te faciliteren niet ten volle kan worden benut. Deze aanbeveling is erop gericht het vertrouwen in microcredentials bij alle betrokkenen, zowel aanbieders als begunstigden, in heel Europa te helpen opbouwen.

7.

Volgens het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten (2) heeft iedereen recht op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen, overal in de Europese Unie. Het vierde beginsel van de Europese pijler van sociale rechten bepaalt dat iedereen recht heeft op tijdige en op maat gesneden hulp bij het verbeteren van zijn of haar vooruitzichten om een baan te vinden of zich als zelfstandige te vestigen. Dit recht op hulp omvat het recht op ondersteuning bij opleiding en herscholing. In het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten worden microcredentials genoemd als innovatieve instrumenten die “flexibele leertrajecten mogelijk [kunnen] maken en werknemers bij hun baan of tijdens professionele transities [kunnen] ondersteunen”. Microcredentials kunnen een rol spelen bij de verwezenlijking van de kerndoelen van de EU die tussen nu en 2030 moeten worden gehaald, onder meer de doelstelling om jaarlijks minstens 60 % van alle volwassenen aan opleiding te laten deelnemen en een arbeidsparticipatie van ten minste 78 % te bereiken. Deze beide doelstellingen zijn tijdens de sociale top van Porto positief onthaald door de leiders van de EU, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld en werden vervolgens door de Europese Raad verwelkomd op zijn zitting van 24 en 25 juni 2021 (3).

8.

Parallel met het actieplan heeft de Commissie ook een aanbeveling goedgekeurd over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (de “EASE”-aanbeveling) (4). De aanbeveling biedt de lidstaten concrete beleidsrichtsnoeren inzake de ontwikkeling van samenhangende beleidspakketten om transities op de arbeidsmarkt te vergemakkelijken en een banenrijk herstel van COVID-19 te bevorderen. De beleidsrichtsnoeren hebben onder meer betrekking op bij- en omscholingsmogelijkheden en steunmaatregelen.

9.

In de Europese vaardighedenagenda (5) werd onder de twaalf vlaggenschipacties een nieuw initiatief aangekondigd voor een Europese benadering van microcredentials. Dit nieuwe initiatief is bedoeld om de kwaliteit, de transparantie en het gebruik van microcredentials in de hele EU te ondersteunen. In de vaardighedenagenda werd ook een initiatief aangekondigd op het gebied van individuele leerrekeningen, dat zou kunnen helpen om de bestaande lacunes bij de toegang tot onderwijs en opleidingen voor volwassenen in de werkende leeftijd te dichten en mensen in staat te stellen met succes transities op de arbeidsmarkt te maken. Microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van het onderwijs en de opleiding die aan mensen ter beschikking worden gesteld om de werking van deze individuele leerrekeningen te ondersteunen.

10.

In haar mededeling over het tot stand brengen van de Europese onderwijsruimte tegen 2025 (6) kondigde de Commissie aan te zullen werken aan de ontwikkeling van een Europese benadering van microcredentials om de leermogelijkheden te verruimen en de rol van instellingen voor hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -opleiding op het gebied van een leven lang leren te versterken.

11.

In de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (7) wordt de Commissie verzocht “het concept en het gebruik van microcredentials te onderzoeken”.

12.

In de resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese onderwijsruimte en verder (2021-2030) (8) wordt de verkenning van het concept en het gebruik van microcredentials gepresenteerd als een van de concrete punten en acties van prioritair gebied 2 van het strategisch kader (Een leven lang leren en mobiliteit).

13.

In de conclusies van de Raad over het initiatief “Europese universiteiten” – Een brug slaan tussen hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving: de weg effenen voor een nieuwe dimensie in het Europese hoger onderwijs (9) wordt het volgende benadrukt: “Microcredentials wijken weliswaar niet af van het principe dat programma’s in beginsel een volledige opleiding behelzen en doen daar evenmin afbreuk aan, maar zouden niettemin een bijdrage kunnen leveren tot het verruimen van de leermogelijkheden, zodat een stap kan worden gezet in de richting van niet-traditionele [lerenden] en kan worden voorzien in de behoefte aan nieuwe vaardigheden op de arbeidsmarkt; de leerervaring flexibeler en meer modulair maken; ondersteuning bieden bij de toegang tot het hoger onderwijs; en [lerenden], ongeacht hun eerdere kwalificaties of achtergrond, betrekken en omscholings- en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maar tegelijk kwalitatief hoogwaardig onderwijs waarborgen”.

14.

De ministers van Onderwijs van de Europese ruimte voor hoger onderwijs hebben zich er in het communiqué van Rome van het intergouvernementele Bolognaproces (10) toe verbonden hun instellingen voor hoger onderwijs te helpen om: i) het leeraanbod te diversifiëren; en ii) te innoveren op het gebied van educatieve inhoud en aangeboden onderwijsvormen. Naast programma’s die een volledige opleiding behelzen, en onverminderd hun recht om studieprogramma’s te ontwerpen en regels voor de overdracht van studiepunten vast te stellen, bieden veel instellingen voor hoger onderwijs kleinere leereenheden aan of zijn dat van plan. Deze kleinere leereenheden kunnen lerenden helpen hun culturele, professionele en transversale vaardigheden en competenties in verschillende stadia van hun leven te ontwikkelen of bij te werken. Via samenwerking in het kader van het Bolognaproces wordt onderzocht hoe en in welke mate deze kleinere, flexibele leereenheden, met inbegrip van die welke tot microcredentials leiden, kunnen worden gedefinieerd, ontwikkeld, uitgevoerd en erkend met behulp van gemeenschappelijke instrumenten.

15.

Onderwijs- en opleidingsstelsels moeten inspelen op de uiteenlopende individuele behoeften, vermogens en capaciteiten van alle lerenden. Zij moeten ook leermogelijkheden bieden aan iedereen, onder meer in niet-formele en informele omgevingen, zoals wordt onderstreept in de conclusies van de Raad over kansengelijkheid en inclusie in onderwijs en opleiding ter bevordering van onderwijssucces voor iedereen (11). Goed ontworpen microcredentials kunnen worden gebruikt als onderdeel van gerichte maatregelen om inclusie te ondersteunen en de toegang tot onderwijs en opleiding voor een breder scala aan lerenden te vergemakkelijken. Dit breder scala aan lerenden omvat kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en personen die kansarm zijn vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstand). Microcredentials kunnen ook worden gebruikt om studenten beter te helpen oriënteren, de toegang tot en het succes in onderwijs en opleiding te vergemakkelijken en de overgang van school naar werk te ondersteunen. Met de verwachte toename van het aantal vluchtelingen en asielzoekers moeten er strategieën worden ontwikkeld om deze groepen doeltreffend te integreren in onderwijs-, opleidings- en arbeidsstelsels. Begeleiding en wederzijds leren in de hele EU bij het ontwerpen en het afgeven van microcredentials kan inclusie bevorderen en ervoor zorgen dat lerenden uit alle groepen van de samenleving toegang hebben tot de voordelen ervan.

16.

Microcredentials kunnen ook de professionele ontwikkeling en mobiliteit van werkenden ondersteunen, met inbegrip van mensen in atypische vormen van werk, bijvoorbeeld in de platformeconomie (12), die vanwege hun arbeidsstatus moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toegang tot opleiding (13).

17.

Microcredentials zouden een actieve rol kunnen spelen bij de uitvoering van EU-beleidsinitiatieven ter bevordering van de digitale en de groene transitie. Microcredentials zouden: i) kunnen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het geactualiseerde Actieplan Voor Digitaal Onderwijs 2021-2027 (14) om het aanbieden van flexibele en toegankelijke leermogelijkheden voor digitale vaardigheden te faciliteren; en ii) de doelstellingen kunnen helpen verwezenlijken van het “Digitaal kompas 2030” van de Commissie, een plan om tussen nu en 2030 te komen tot een Europese bevolking met digitale vaardigheden en hooggekwalificeerde ICT-specialisten. Microcredentials zouden ook een rol kunnen spelen bij de uitvoering van de Europese Green Deal (15), de groeistrategie die erop gericht is de economie en samenleving van de EU te transformeren en een duurzamer pad te laten inslaan.

18.

De aanbeveling van de Raad inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren en tot intrekking van de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (16) biedt een gemeenschappelijk referentiekader om mensen en organisaties te helpen bij het vergelijken van de verschillende kwalificatiesystemen en de bijbehorende kwalificatieniveaus. Als Europees referentiekader staat het Europees kwalificatiekader (EKK) open voor alle soorten en niveaus van kwalificaties en vormt het de gemeenschappelijke standaardreferentie voor transparantie, overdraagbaarheid en vergelijkbaarheid. Het EKK staat ook open voor microcredentials indien en wanneer zij eerst zijn opgenomen in nationale kwalificatiekaders.

19.

In de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (17) werd de lidstaten verzocht om uiterlijk in 2018, overeenkomstig de nationale omstandigheden en kenmerken en op de wijze die hen passend lijkt, regelingen te hebben getroffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Deze validatieregelingen houden in dat mensen de kennis, vaardigheden en competenties die zij door niet-formeel en informeel leren hebben verworven, kunnen laten valideren. Op basis van deze validatieregelingen kunnen personen ook een volledige of, in voorkomend geval, een gedeeltelijke kwalificatie behalen. In de in 2020 verrichte evaluatie van de aanbeveling (18) werd opgeroepen tot een sterkere ontwikkeling van de verbanden tussen validatie en microcredentials.

20.

In Besluit (EU) 2018/646 van het Europees Parlement en de Raad van 18 april 2018 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verstrekken van betere diensten voor vaardigheden en kwalificaties (Europass) en houdende intrekking van Beschikking nr. 2241/2004/EG (19) is de basis vastgelegd voor het aanbieden van online-instrumenten aan de hand waarvan mensen hun loopbaan en de kwalificaties en vaardigheden die zij tijdens een leven lang leren hebben verworven, kunnen beheren, met authenticatiediensten die microcredentials meeneembaar maken.

21.

De relevantie, ontwikkeling en actualisering van microcredentials hangen af van:

i)

samenwerking en overleg tussen regionale en nationale overheden, onderwijs- en opleidingsorganisaties, en

ii)

sectorale en sectoroverschrijdende sociale dialoog (bij deze sociale dialoog moeten organisaties worden betrokken die zowel werknemers en werkgevers uit de particuliere als uit de openbare sector vertegenwoordigen, kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), en professioneel en leidinggevend personeel).

22.

Deze aanbeveling is volledig in overeenstemming met de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, de beginselen van institutionele autonomie en academische vrijheid, en de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en organisatie van het onderwijs en de beroepsopleiding in overeenstemming met de nationale omstandigheden en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden.

23.

Deze aanbeveling doet geen afbreuk aan Richtlijn 2005/36/EG als gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en de regeling voor automatische erkenning waarin zij voorziet,

HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD, die moet worden uitgevoerd in overeenstemming met de wetgeving en prioriteiten op regionaal, nationaal en EU-niveau, de nationale omstandigheden en de beschikbare middelen, met inbegrip van de sociaal-economische situatie en de kenmerken van de nationale stelsels voor onderwijs, opleiding, een leven lang leren en arbeidsvoorziening, en in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden:

Doelstellingen

1.

De lidstaten wordt aanbevolen een Europese benadering van microcredentials vast te stellen met als doel:

a)

mensen in staat te stellen de kennis, vaardigheden en competenties te verwerven, bij te spijkeren en te verbeteren die zij nodig hebben om succes te hebben in een veranderende arbeidsmarkt en samenleving, zodat zij ten volle kunnen profiteren van een sociaal rechtvaardig herstel en van rechtvaardige transities naar de groene en digitale economie en beter zijn uitgerust om het hoofd te bieden aan huidige en toekomstige uitdagingen;

b)

de paraatheid van aanbieders van microcredentials te ondersteunen om de kwaliteit, transparantie, toegankelijkheid en flexibiliteit van het leeraanbod te vergroten zodat mensen hun eigen persoonlijke leer- en loopbaantrajecten kunnen ontwikkelen;

c)

inclusiviteit, toegang en gelijke kansen te bevorderen, en bij te dragen tot het bereiken van veerkracht, sociale rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen, in een context van demografische en maatschappelijke veranderingen en in alle fasen van de conjunctuurcycli.

2.

De lidstaten wordt aanbevolen om waar passend microcredentials te gebruiken als instrument om de bestaande leermogelijkheden te versterken en aan te vullen, de deelname aan een leven lang leren te vergroten en jaarlijks 60 % van alle volwassenen aan een opleiding te laten deelnemen, een doelstelling die is vastgelegd in het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten en die positief is onthaald door de EU-leiders en is goedgekeurd in de resolutie van de Raad betreffende een vernieuwde Europese agenda voor volwasseneneducatie 2021-2030 (20).

Toepassingsgebied

3.

Deze aanbeveling heeft betrekking op microcredentials en op het beleid ter ondersteuning van het doeltreffende ontwerp, de doeltreffende afgifte en het doeltreffende gebruik ervan.

4.

Microcredentials kunnen worden gebruikt ter aanvulling op en verbetering van ecosystemen op het gebied van onderwijs, opleiding, een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. De in deze aanbeveling beschreven maatregelen zijn erop gericht de leermogelijkheden en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te versterken, zonder de stelsels voor initieel onderwijs, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding te ontregelen en bestaande kwalificaties en diploma’s te ondermijnen en vervangen. De maatregelen bevelen aan een gemeenschappelijke Europese benadering voor het huidige en toekomstige aanbod van microcredentials in de Europese Unie vast te leggen en bevatten een definitie en richtsnoeren voor het ontwerp, de afgifte en de beschrijving van microcredentials om de kwaliteit en de transparantie ervan te verbeteren en het gebruik ervan te bevorderen.

Definities

5.

Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt verstaan onder:

a)

“microcredential”: het bewijs van de leerresultaten die een lerende heeft behaald na een klein leervolume. Deze leerresultaten zijn beoordeeld aan de hand van transparante en duidelijk omschreven criteria. Leerervaringen die leiden tot microcredentials zijn bedoeld om de lerende te voorzien van specifieke kennis, vaardigheden en competenties die beantwoorden aan maatschappelijke, persoonlijke, culturele of arbeidsmarktbehoeften. Microcredentials zijn eigendom van de lerende, kunnen worden gedeeld en zijn meeneembaar. Zij kunnen op zichzelf staan of tot bredere credentials worden gecombineerd. Zij worden ondersteund door kwaliteitsborging volgens overeengekomen normen in de betrokken sector of het betrokken activiteitengebied;

b)

“aanbieders van microcredentials”: onderwijs- en opleidingsinstellingen en -organisaties, sociale partners (d.w.z. organisaties die werknemers en werkgevers vertegenwoordigen), werkgevers en het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s) en regionale en nationale overheden, en andere soorten actoren die microcredentials voor formeel, niet-formeel en informeel leren ontwerpen, verstrekken en afgeven. Dit laat regionale en nationale wetgeving en omstandigheden onverlet;

c)

“leeromgevingen”: de diverse fysieke, online, blended (21), virtuele en digitale locaties, contexten en culturen waarin mensen leren, die alle omgevingen omvatten waarin formeel, niet-formeel en informeel leren kan plaatsvinden;

d)

“formeel leren”: leren in een georganiseerde en gestructureerde omgeving die specifiek voor leren is bestemd, dat doorgaans leidt tot de toekenning van een kwalificatie, gewoonlijk in de vorm van een certificaat of diploma; hieronder vallen de stelsels van algemeen onderwijs, initieel, voortgezet en tertiair beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs (22);

e)

“niet-formeel leren”: leren dat buiten het formele onderwijs en de formele opleiding plaatsvindt via geplande activiteiten wat betreft leerdoelen en leertijd, en met een bepaalde vorm van leerondersteuning (23);

f)

“informeel leren”: leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning; het kan vanuit het perspectief van de lerende onbedoeld zijn (24). Het leidt niet automatisch tot een microcredential, maar kan in aanmerking worden genomen in het kader van validatieregelingen waarmee de leerresultaten van een persoon kunnen worden vastgesteld, gedocumenteerd, beoordeeld en/of gecertificeerd;

g)

“meeneembaarheid”: de mogelijkheid waarover een houder van een credential beschikt om microcredentials op te slaan in een systeem naar keuze, deze te delen met een partij naar keuze (nationaal of transnationaal) en de mogelijkheid waarover alle partijen bij de uitwisseling beschikken om de inhoud van de credentials te begrijpen en de authenticiteit ervan te controleren. Dit maakt meeneembaarheid tussen en binnen onderwijs- en opleidingssectoren, op de arbeidsmarkt en tussen landen mogelijk;

h)

“stapelbaarheid”: de mogelijkheid om, indien van toepassing, verschillende microcredentials te combineren en logisch op elkaar te laten voortbouwen; De beslissing om credentials te “stapelen” of te combineren ligt bij de ontvangende organisatie (bv. onderwijs- en opleidingsinstellingen, werkgevers enz.) in overeenstemming met haar praktijken en moet de doelstellingen en behoeften van de lerende ondersteunen. Stapelen geeft geen automatisch recht op een kwalificatie of diploma. Dergelijke beslissingen worden genomen door regionale of nationale autoriteiten of instellingen, conform hun toekenningsprocessen;

i)

“beoordeling”: het proces dat of de methode die wordt gebruikt om de leerresultaten van personen die zijn verworven in formele, niet-formele of informele omgevingen te beoordelen, te meten en uiteindelijk te beschrijven. De beoordeling wordt uitgevoerd door de aanbieder of andere erkende beoordelaars.

Definitie en Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential

6.

De lidstaten wordt aanbevolen het volgende vast te stellen en het gebruik ervan te bevorderen:

a)

de definitie van microcredentials zoals vastgelegd in punt 5, a);

b)

de Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential (zoals beschreven in bijlage I), met inbegrip van de volgende verplichte elementen:

i)

identificatie van de lerende,

ii)

titel van de microcredential,

iii)

land(en)/regio’s van de uitgevende instelling,

iv)

toekennende instantie(s),

v)

datum van afgifte,

vi)

leerresultaten,

vii)

theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS, het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten),

viii)

niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (Europees kwalificatiekader, kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs), indien van toepassing,

ix)

soort beoordeling,

x)

vorm van deelname aan de leeractiviteit,

xi)

soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen,

c)

de Europese beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (zoals beschreven in bijlage II).

Ontwikkeling van het ecosysteem voor microcredentials

7.

De lidstaten wordt aanbevolen, waar passend, de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in formele leeromgevingen te bevorderen, onder meer door:

a)

de instellingen voor hoger onderwijs te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het bieden van leermogelijkheden aan diverse lerenden, met name aan de hand van een breder, aantrekkelijk, toegankelijk, inclusief en op de lerenden gericht aanbod van activiteiten op het gebied van een leven lang leren, onder meer door middel van de activiteiten van de allianties van “Europese universiteiten” (25), indien van toepassing;

b)

de instellingen voor beroepsonderwijs- en -opleiding en andere aanbieders van beroepsonderwijs- en -opleiding te ondersteunen bij hun onderzoek van de rol van microcredentials in het voortgezet beroepsonderwijs en de voortgezette beroepsopleiding ter ondersteuning van de bij- en omscholing van volwassenen, onder meer via de activiteiten van de expertisecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding, indien van toepassing;

c)

te overwegen overheidsfinanciering te verstrekken die is afgestemd op de nationale omstandigheden, voor de ontwikkeling en verstrekking van kleine onderwijs- en opleidingsactiviteiten die tot microcredentials leiden, op alle onderwijs- en opleidingsniveaus, waarbij rekening wordt gehouden met de institutionele autonomie om diversiteit en creativiteit mogelijk te maken.

8.

De lidstaten wordt aanbevolen, waar passend, de huidige en toekomstige ontwikkeling van microcredentials in niet-formele en informele leeromgevingen te bevorderen, onder meer door:

a)

steun te bieden voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials door andere aanbieders dan die bedoeld in punt 7 (deze aanbieders kunnen omvatten: ondernemingen, sociale partners, maatschappelijke organisaties, lokale overheden, gemeenschapscentra, beroepsverenigingen, organisaties voor onderzoek en innovatie en particuliere aanbieders), met inbegrip van het bevorderen van de diversiteit van financieringsbronnen;

b)

waar passend de ontwikkeling te bevorderen van microcredentials die via de sociale dialoog door de vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers zijn ontworpen en overeengekomen;

c)

te overwegen procedures voor de erkenning van verworven competenties en de validatie van niet-formeel en informeel leren aan te passen om de toekenning van microcredentials mogelijk te maken.

9.

De lidstaten worden ertoe aangemoedigd de kwaliteit en de transparantie van microcredentials, waar passend, te ondersteunen, onder meer door:

a)

mechanismen toe te passen, aan te passen en te ontwikkelen voor de kwaliteitsborging van microcredentials die door verschillende aanbieders worden afgegeven, en daarbij waar mogelijk bestaande mechanismen te gebruiken (zie bijlage 2);

b)

het gebruik te ondersteunen van systemen die inzicht geven in vaardigheden (“skills intelligence”) om de behoeften van de arbeidsmarkt en de demografische veranderingen te analyseren, zodat zij kunnen vaststellen welke behoeften er zijn om microcredentials te ontwikkelen of te actualiseren;

c)

aanbieders aan te moedigen catalogi van door hen aangeboden microcredentials te publiceren, met inbegrip van, in voorkomend geval, hun beleid inzake de erkenning van door andere aanbieders afgegeven microcredentials;

d)

microcredentials te integreren in nationale kwalificatiekaders en -systemen. Besluiten om microcredentials in regionale en nationale kaders of stelsels te integreren, worden genomen door nationale autoriteiten of instellingen in overeenstemming met de nationale omstandigheden.

10.

De lidstaten worden ertoe aangemoedigd, waar passend, doeltreffende tests, samenwerking, governance en partnerschappen te bevorderen en te ondersteunen tussen:

i)

onderwijs- en opleidingsinstellingen;

ii)

sociale partners;

iii)

werkgevers en het bedrijfsleven;

iv)

organisaties voor onderzoek en innovatie;

v)

maatschappelijke organisaties;

vi)

diensten voor werkgelegenheid en sociale inclusie; en

vii)

lokale, regionale en nationale autoriteiten.

Deze tests, samenwerking, governance en partnerschappen zijn belangrijk om de behoeften aan microcredentials vast te stellen, microcredentials gezamenlijk te ontwikkelen en microcredentials te actualiseren, alsmede om de gevolgen ervan voor bij- en omscholing, een leven lang leren en loopbaanontwikkeling te beoordelen.

Het potentieel van microcredentials benutten

11.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, microcredentials te integreren in de onderwijs- en opleidingsstelsels en in het vaardighedenbeleid, onder meer door:

a)

aan te moedigen onderwijs- en opleidingsaanbiedingen die leiden tot microcredentials, op te nemen in catalogi van aangeboden onderwijs- en opleidingsmogelijkheden;

b)

microcredentials te gebruiken om waar passend de toegang tot onderwijs en opleiding te verbeteren voor alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare groepen (zoals personen met een handicap, ouderen, laaggekwalificeerde/laaggeschoolde personen, minderheden, personen met een migratieachtergrond, vluchtelingen en kansarmen vanwege hun geografische situatie en/of hun sociaal-economische achterstandspositie);

c)

microcredentials te gebruiken om waar passend flexibele leertrajecten en de overgang van hoger secundair onderwijs of beroepsonderwijs en -opleiding naar tertiair onderwijs en volwassenenonderwijs te ondersteunen;

d)

waar passend microcredentials te gebruiken die kunnen worden geïntegreerd in of die een aanvulling kunnen vormen op studieprogramma’s;

e)

microcredentials te gebruiken als extra middel om de elementaire en geavanceerde digitale vaardigheden en competenties van een breder scala aan lerenden te verbeteren, in overeenstemming met het actieplan voor digitaal onderwijs en het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten;

f)

microcredentials te gebruiken ter ondersteuning van de ontwikkeling van leermogelijkheden voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling van de Raad inzake onderwijs voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling;

g)

het gebruik van microcredentials door onderwijs- en opleidingsinstellingen en andere aanbieders, in samenwerking met hun kennis- en innovatie-ecosysteem, te bevorderen om de relevantie en de mogelijke positieve impact van microcredentials op de lokale en regionale economie te vergroten;

h)

het inzicht in en het gebruik van microcredentials te bevorderen aan de hand van permanente professionele ontwikkeling voor leraren en opleiders, studie- en beroepskeuzevoorlichters (bv. in het kader van de Erasmus+ Teacher Academies), alsmede voor academici en onderzoekers en andere betrokken personeelsleden;

i)

het gebruik van microcredentials te bevorderen om de recentste onderzoeksresultaten snel te kunnen overdragen naar leermogelijkheden, waardoor de synergieën tussen de Europese onderwijsruimte en de Europese onderzoeksruimte worden versterkt;

j)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in de Europese onderwijsruimte om gender- en andere discriminerende stereotypen met betrekking tot studiekeuzes en onderwijspraktijken en -materiaal aan te pakken.

12.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, microcredentials te integreren in hun werkgelegenheidsbeleid en actief arbeidsmarktbeleid (bv. diensten voor arbeidsvoorziening, opleidingsondersteuning en werkgelegenheidsprikkels), onder meer door:

a)

indien relevant, microcredentials te gebruiken om:

i)

vaardighedenmismatches en knelpunten in bepaalde economische sectoren en regio’s aan te pakken en

ii)

werknemers bij en om te scholen met het oog op vaardigheden en banen die op de arbeidsmarkt worden gevraagd, met name in het kader van de digitale en de groene transitie;

b)

opleidingen die tot microcredentials leiden op te nemen in nationale registers van erkende opleidingsmogelijkheden die kunnen worden gekoppeld aan individuele leerrekeningen, indien deze bestaan, en andere systemen voor opleidingsondersteuning;

c)

het gebruik van microcredentials te bevorderen als middel om de vaardigheden van zelfstandigen en werknemers in atypische vormen van werk, met inbegrip van platformwerkers en werknemers van kmo’s, te actualiseren en te verbeteren;

d)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials in gerichte initiatieven om kansarme en kwetsbare groepen (zoals ontvangers van een minimuminkomen, personen met een handicap, langdurig werklozen en laaggekwalificeerden) te ondersteunen en te motiveren om de arbeidsmarkt opnieuw te betreden of aan het werk te blijven;

e)

onderzoek te verrichten naar een rol voor microcredentials binnen de systemen voor de uitvoering van de versterkte jongerengarantie om jongeren te ondersteunen, onder meer bij voorbereidende opleidingen en een kwaliteitsvol aanbod van voortgezet onderwijs of voortgezette opleiding;

f)

onderzoek te verrichten naar de rol van microcredentials als onderdeel van de nationale uitvoering van de aanbeveling over doeltreffende actieve steun voor werkgelegenheid na de COVID-19-crisis (EASE);

g)

onderzoek te verrichten naar het gebruik van microcredentials om de professionele ontwikkeling van werkenden te ondersteunen en te voldoen aan de bindende vereisten voor bij- en omscholing in bepaalde banen en soorten werk (bv. voor vergunningen, vereiste opleiding en machtigingen).

13.

De lidstaten wordt aanbevolen om, waar passend, het Europees netwerk van nationale informatiecentra en de nationale informatiecentra voor academische erkenning (ENIC-NARIC-netwerken) of passende organen aan te moedigen en te ondersteunen om, waar relevant, transparante procedures te ontwikkelen voor de erkenning van microcredentials die door verschillende soorten aanbieders worden afgegeven. Dit moet gebeuren in samenwerking met de in punt 10 genoemde relevante belanghebbenden, onder meer door onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van automatische erkenning van microcredentials (26).

14.

De lidstaten wordt aanbevolen om, indien van toepassing, ervoor te zorgen dat informatie en advies over de identificatie en selectie van microcredentials worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren. Deze omvatten begeleidingsdiensten in de beroepskeuzecentra van instellingen voor hoger onderwijs, openbare diensten voor arbeidsvoorziening, particuliere diensten voor arbeidsvoorziening, sociale diensten en andere begeleidingsdiensten (werkgelegenheid, loopbaan, onderwijs en opleiding, coaching). De begeleiding met betrekking tot microcredentials waarin deze diensten voorzien, moet afgestemd zijn op de behoeften van alle lerenden, met inbegrip van kansarme en kwetsbare lerenden.

15.

De lidstaten wordt aanbevolen om indien dienstig:

a)

maatregelen vast te stellen door voort te bouwen op relevante, bestaande nationale regelingen en financiële kaders om deze aanbeveling uit te voeren. Hieronder kunnen onder meer maatregelen worden begrepen die gekoppeld zijn aan individuele leerrekeningen – waar deze bestaan (met inachtneming van de verantwoordelijkheid en de autonomie van de onderwijs-, opleidings- en arbeidsmarktorganisaties in de nationale context);

b)

optimaal gebruik te maken van de fondsen en instrumenten van de Unie ter ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen, van het faciliterende kader tot de ontwikkeling en het gebruik van microcredentials.

Ondersteuning door de Commissie

De Raad is ingenomen met het voornemen van de Commissie om, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel en de nationale omstandigheden en in nauwe samenwerking met de lidstaten:

16.

bestaande instrumenten en diensten van de Unie, waar relevant, te ontwikkelen en aan te passen om de ontwikkeling van microcredentials door alle soorten aanbieders te ondersteunen, onder meer door:

a)

de ontwikkeling te ondersteunen van richtsnoeren voor de bevordering van de transparantie en de toepassing van de huidige EU- en Bologna-instrumenten op het gebied van hoger onderwijs op de interne en externe kwaliteitsborging van microcredentials;

b)

na te gaan hoe de handleiding van het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) op het gebied van hoger onderwijs kan worden aangepast om microcredentials te integreren;

c)

na te gaan hoe de EU-instrumenten voor vaardigheden en kwalificaties kunnen worden aangepast en ontwikkeld om microcredentials in de stelsels voor beroepsonderwijs en -opleiding te integreren;

d)

de rol van ENIC-NARIC en andere aangewezen organen bij de erkenning van microcredentials te bevorderen met het oog op verdere studies en/of werkgelegenheidsdoeleinden, onder meer door het ontwikkelen van begeleiding en opleiding;

e)

een gestructureerde dialoog te ondersteunen over de mogelijkheid om microcredentials in nationale kwalificatiekaders (NQF’s) op te nemen;

f)

de ontwikkeling van het initiatief voor een Europese studentenpas te onderzoeken, dat studenten in staat zal stellen de resultaten van tijdens hun studies in het buitenland behaalde microcredentials veilig te delen met andere onderwijs- en opleidingsinstellingen.

17.

samenwerking tussen de lidstaten en de belanghebbenden te ondersteunen, onder meer door:

a)

de uitwisseling van informatie tussen regionale en nationale autoriteiten over relevante regionale en nationale beleidsinitiatieven, alsook van gegevens over het effect ervan, te ondersteunen, waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder;

b)

de Europese samenwerking op het gebied van de kwaliteitsborging van microcredentials te bevorderen, waardoor wederzijds vertrouwen wordt opgebouwd;

c)

het experimenteren met en het gebruik van microcredentials door instellingen voor hoger onderwijs en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, waaronder allianties van Europese Universiteiten en expertisecentra voor beroepsonderwijs en -opleiding, te stimuleren, om de bredere onderwijs- en opleidingsgemeenschap aan te moedigen microcredentials te gaan toepassen;

d)

Erasmus+ Teacher Academies en andere aanbieders van onderwijs en opleiding voor leerkrachten aan te zetten tot het gebruik van microcredentials, om tegemoet te komen aan de behoeften van leerkrachten aan bij- en nascholing, indien dienstig;

e)

het gebruik te onderzoeken van microcredentials door sociale partners, werkgevers en de industrie, onder meer in het kader van het pact voor vaardigheden en de bijbehorende samenwerkingsinitiatieven zoals de blauwdruk voor sectorale samenwerking op het gebied van vaardigheden, de versterkte Europese Alliantie voor leerlingplaatsen en de coalitie voor digitale vaardigheden en banen;

f)

steun te bieden voor de samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen ODA’s en werkgevers met betrekking tot het gebruik van microcredentials ter ondersteuning van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in het kader van het netwerk van ODA’s;

g)

samenwerkingsprojecten tussen de sociale partners en onderwijs- en -opleidingsinstellingen te faciliteren met betrekking tot het gebruik en de toepassing van microcredentials om te voorzien in de behoeften aan vaardigheden op Europees, nationaal, lokaal en regionaal niveau, en in verschillende sectoren.

18.

de technische uitvoering van de aanbeveling te ondersteunen door verdere ontwikkelingen in het Europass-platform te onderzoeken om, waar dienstig:

a)

informatie te verstrekken over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden en over aanbieders die de Europese benadering van microcredentials hanteren;

b)

ondersteuning te verstrekken voor de authenticatie van microcredentials via Europese digitale credentials voor leerprestaties;

c)

ondersteuning te verstrekken voor de meeneembaarheid, stapelbaarheid, interoperabiliteit, uitwisseling en het delen van informatie over microcredentials via een Europese open standaard die een gemeenschappelijk formaat voor microcredentials specificeert.

19.

verder onderzoek te ondersteunen op het gebied van:

i)

de toepassing van de Europese benadering van microcredentials, met inbegrip van het gebruik ervan door aanbieders van onderwijs en opleiding, werkgevers en sociale partners;

ii)

specifieke resultaten en voordelen voor lerenden;

iii)

hun toegevoegde waarde ten aanzien van en als een aanvulling op volledige diploma’s of kwalificaties; en

iv)

verdere gegevens over de factoren die van invloed zijn op de prikkels en motivatie van mensen om een opleiding te volgen.

20.

De lidstaten en de Commissie zouden gezamenlijk moeten werken aan de verbetering van de reikwijdte en de relevantie van de bestaande gegevensverzameling over microcredentials op het niveau van de Unie.

Verslaglegging

21.

De lidstaten wordt aanbevolen zo spoedig mogelijk gevolg te geven aan deze aanbeveling. Ze worden verzocht de Commissie uiterlijk in december 2023 te informeren over de maatregelen die op het passende niveau worden genomen om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze aanbeveling te ondersteunen.

22.

De Commissie wordt verzocht om samen met de lidstaten, en zonder hen extra te belasten, en na raadpleging van de betrokken belanghebbenden, de bij de uitvoering van deze aanbeveling gemaakte vorderingen te monitoren via bestaande, relevante monitoring- en rapportagekaders van de Unie, en binnen vijf jaar na de datum van de vaststelling van deze aanbeveling verslag uit te brengen aan de Raad.

Gedaan te Luxemburg, 16 juni 2022.

Voor de Raad

De voorzitter

O. DUSSOPT


(1)  PB L 379 van 26.10.2021, blz. 1.

(2)  PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.

(3)  “[...] verwelkomt de Europese Raad de kerndoelen van de EU van het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten, in overeenstemming met de Verklaring van Porto”, conclusies van de Europese Raad van 24 en 25 juni 2021, EUCO 7/21.

(4)  C(2021) 1372 final.

(5)  COM(2020) 274 final.

(6)  COM(2020) 625 final.

(7)  PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1.

(8)  PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.

(9)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 14.

(10)  Ministerieel Communiqué van Rome van 19 november 2020.

(11)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 3.

(12)  “[...] “onlineplatformeconomie” [is] een begrip dat betrekking heeft op alle economische activiteiten die voortvloeien uit feitelijke of voorgenomen commerciële transacties in de interne markt en die direct of indirect worden gefaciliteerd door onlineplatforms, met name onlinetussenhandelsdiensten en onlinezoekmachines”, Besluit van de Commissie van 26 april 2018 betreffende de oprichting van de deskundigengroep van het Waarnemingscentrum voor de onlineplatformeconomie, C(2018) 2393 final, 26 april 2018, blz. 1.

(13)  In de resolutie van het Europees Parlement van 16 september 2021 over eerlijke arbeidsvoorwaarden, rechten en sociale bescherming voor platformwerkers – Nieuwe vormen van werkgelegenheid die gekoppeld zijn aan de digitale ontwikkeling (2019/2186 (INI)) wordt verzocht dat in het kader van de Europese aanpak met betrekking tot microcredentials aandacht wordt besteed aan het onderwijs en de opleiding van platformwerkers.

(14)  COM(2020) 624 final.

(15)  COM(2019) 640 final.

(16)  PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15.

(17)  PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1.

(18)  SWD(2020) 121 final.

(19)  PB L 112 van 2.5.2018, blz. 42.

(20)  PB C 504 van 14.12.2021, blz. 9.

(21)  “Blended leren” in formeel onderwijs en formele opleiding is de term die gebruikt wordt wanneer een school, een leerkracht of een student het leerproces vanuit verschillende invalshoeken benadert.

(22)  Definitie gebaseerd op de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren (PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1).

(23)  Definitie overgenomen uit Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(24)  Definitie overgenomen uit Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

(25)  PB C 221 van 10.6.2021, blz. 14.

(26)  Zoals gedefinieerd in de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Europese standaardelementen voor de beschrijving van een microcredential

Deze bijlage bevat een lijst van gemeenschappelijke Europese standaardelementen ter beschrijving van microcredentials die worden aanbevolen ter ondersteuning van de uitvoering (1).

Verplichte elementen:

Identificatie van de lerende

Titel van de microcredential

Land/regio van de uitgevende instelling

Toekennende instantie(s)

Datum van afgifte

Leerresultaten

Theoretische werkbelasting die nodig is om de leerresultaten te bereiken (waar mogelijk uitgedrukt in ECTS-studiepunten)

Niveau (en cyclus, indien van toepassing) van de leerervaring die leidt tot de microcredential (EKK, QF-EHEA), indien van toepassing

Soort beoordeling

Vorm van deelname aan de leeractiviteit

Soort kwaliteitsborging die wordt gebruikt om de microcredential te onderbouwen

Optionele elementen, indien relevant (niet-uitputtende lijst)

Noodzakelijke voorwaarden voor deelname aan de leeractiviteit

Toezicht en identiteitscontrole tijdens de beoordeling (zonder toezicht en zonder identiteitscontrole, met toezicht en zonder identiteitscontrole, met online toezicht, of ter plaatse met identiteitscontrole)

Behaalde score

Opties voor integratie/stapelbaarheid (op zichzelf staande, onafhankelijke microcredential/geïntegreerd, stapelbaar met een andere credential)

Nadere informatie

Deze standaardelementen zullen worden opgenomen in een Europees gegevensmodel (2) dat een gemeenschappelijk formaat voor de beschrijving van microcredentials specificeert. Het gegevensmodel zal beschikbaar zijn als een open standaard voor aanbieders van microcredentials, indien relevant, en kan interoperabiliteit en de vlottere uitwisseling van gegevens over microcredentials ondersteunen.

De Commissie zal het gegevensmodel ontwikkelen op basis van de bovenstaande gemeenschappelijke standaardelementen. Zij zal dit gegevensmodel ontwikkelen in overeenstemming met:

i)

het overleg met de lidstaten en de belanghebbenden;

ii)

de gebruikersbehoeften en de technologische ontwikkelingen;

iii)

de veranderingen op de arbeidsmarkten;

iv)

de bestaande benaderingen voor het aanbieden van onderwijs en opleiding.

Dit gegevensmodel moet de samenhang van de informatie ondersteunen en blijk geven van een duidelijke meerwaarde. Het gegevensmodel voor microcredentials zal worden geregeld overeenkomstig het Europass-besluit, met name artikel 6, lid 1, punten b) en d), en artikel 6, lid 2, punt b), waarin de Commissie reeds wordt verzocht om open standaarden te ontwikkelen, te testen en te actualiseren.


(1)  Het gebruik van de Europese standaardelementen voor de beschrijving van microcredentials impliceert op zich geen officiële validering of erkenning, maar speelt er wel een belangrijke rol in.

(2)  Gegevensmodellen zijn grafische en/of lexicale weergaven van gegevens, waarin de eigenschappen, structuur en onderlinge verbanden van die gegevens worden gespecificeerd. Ze worden gebruikt als open standaarden, die vrij te gebruiken en transparant zijn en die op consensus gebaseerd zijn.


BIJLAGE II

Europese beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials

In de tien hieronder gepresenteerde beginselen worden de kenmerken van microcredentials beschreven en worden aan de lidstaten, overheidsinstanties en aanbieders richtsnoeren geboden voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials en voor microcredentialsystemen. In de beginselen wordt de nadruk gelegd op de belangrijkste kenmerken van de Europese benadering van microcredentials die het vertrouwen in en de kwaliteit van microcredentials kunnen waarborgen. De beginselen zijn universeel en kunnen waar passend in elk gebied of in elke sector worden toegepast.

1

Kwaliteit

Microcredentials zijn onderworpen aan interne en externe kwaliteitsborging door het systeem dat ze produceert (bv. het onderwijs-, opleidings- of arbeidsmarktkader waarin de microcredential wordt ontwikkeld en verstrekt). Kwaliteitsborgingsprocessen moeten geschikt zijn voor het beoogde doel, duidelijk gedocumenteerd en toegankelijk zijn en voldoen aan de behoeften en verwachtingen van lerenden en belanghebbenden.

Aanbieders: externe kwaliteitsborging is in de eerste plaats gebaseerd op de beoordeling van aanbieders (in plaats van individuele cursussen) en de doeltreffendheid van hun interne kwaliteitsborgingsprocessen.

Aanbieders moeten ervoor zorgen dat interne kwaliteitsborging alle volgende elementen omvat:

de algemene kwaliteit van de microcredential zelf, gebaseerd op de onderstaande normen;

de kwaliteit van de cursus, indien van toepassing, die tot de microcredential leidt;

de feedback van de lerenden over de leerervaring die tot de microcredential leidt; en

peerfeedback, met inbegrip van de feedback van andere aanbieders en belanghebbenden, over de leerervaring die tot de microcredential leidt.

Standaarden: externe kwaliteitsborging moet worden uitgevoerd in overeenstemming met:

bijlage IV bij de aanbeveling inzake het Europees kwalificatiekader, indien van toepassing;

de normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs, indien van toepassing;

het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (Eqavet), indien van toepassing;

andere kwaliteitsborgingsinstrumenten, met inbegrip van registers en labels, om het vertrouwen van het publiek in microcredentials op te bouwen, indien van toepassing.

2

Transparantie

Microcredentials zijn meetbaar, vergelijkbaar en begrijpelijk, met duidelijke informatie over leerresultaten, werklast, inhoud, niveau en het leeraanbod, naargelang het geval.

Werklast

Instellingen voor hoger onderwijs moeten het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten (ECTS) gebruiken en de beginselen in bijlage V bij de EKK-aanbeveling waar mogelijk naleven om de theoretische werkbelasting aan te tonen die nodig is om de leerresultaten van de microcredential te behalen.

Aanbieders die geen gebruikmaken van het ECTS-systeem mogen andere systemen of soorten informatie gebruiken die de leerresultaten en de werklast doeltreffend beschrijven, overeenkomstig de beginselen van bijlage V bij de EKK-aanbeveling.

Kwalificatiekader/-systemen

Microcredentials kunnen worden opgenomen in nationale kwalificatiekaders/-systemen, indien relevant, en in overeenstemming met nationale prioriteiten en besluiten. Nationale kwalificatiekaders/-systemen zijn gekoppeld aan het Europees kwalificatiekader en, voor kwalificaties in het hoger onderwijs, door zelfcertificering aan het kwalificatiekader van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, hetgeen de transparantie van en het vertrouwen in microcredentials verder kan ondersteunen.

Informatie over het aanbod van microcredentials

Systemen voor microcredentials moeten transparante en duidelijke informatie verstrekken ter onderbouwing van begeleidingssystemen voor lerenden, in overeenstemming met de nationale praktijken en de behoeften van belanghebbenden:

Informatie over aanbieders van microcredentials wordt waar mogelijk gepubliceerd in bestaande relevante registers. Aanbieders van hoger onderwijs (en andere relevante aanbieders) moeten waar mogelijk worden opgenomen in de databank van externe kwaliteitsborgingsresultaten (DEQAR), op basis van kwaliteitsborging overeenkomstig de normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging in de Europese ruimte voor hoger onderwijs (ESG);

informatie over leermogelijkheden die tot microcredentials leiden, moet toegankelijk en eenvoudig uitwisselbaar zijn via relevante platformen, waaronder Europass.

3

Relevantie

Microcredentials moeten worden ontworpen en afgegeven als afzonderlijke, gerichte leerresultaten en tot microcredentials leidende leermogelijkheden moeten zo nodig worden bijgewerkt om te voldoen aan vastgestelde leerbehoeften.

Samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsorganisaties, werkgevers, sociale partners, andere aanbieders en gebruikers van microcredentials wordt aangemoedigd om de relevantie van de microcredentials voor de arbeidsmarkt te vergroten.

4

Geldige beoordeling

De leerresultaten van microcredentials worden beoordeeld aan de hand van transparante criteria.

5

Leertrajecten

Microcredentials worden ontworpen en afgegeven om flexibele leertrajecten te ondersteunen, met inbegrip van de mogelijkheid om microcredentials uit verschillende systemen te “stapelen”, te valideren en te erkennen.

Stapelbaarheid

Microcredentials hebben een modulair ontwerp zodat andere microcredentials kunnen worden toegevoegd om grotere credentials te creëren. De beslissing om credentials te “stapelen” of te combineren ligt bij de ontvangende organisatie (bv. onderwijs- en opleidingsinstellingen, werkgevers enz.) in overeenstemming met hun praktijken en moet de doelstellingen en behoeften van de lerende ondersteunen. Stapelen geeft geen automatisch recht op een kwalificatie of diploma. Dergelijke beslissingen worden genomen door regionale of nationale autoriteiten of instellingen, conform hun toekenningsprocessen.

Validering van niet-formeel en informeel leren

Microcredentials kunnen worden verkregen na beoordeling van de leerresultaten, ofwel via een specifieke cursus die leidt tot een microcredential, ofwel op basis van de beoordeling van leerresultaten als gevolg van niet-formeel en informeel leren.

6

Erkenning

Microcredentials hebben een duidelijke signaalwaarde van leerresultaten voor kleinere leermodules. Erkenning effent de weg naar een breder aanbod van dergelijke leerervaringen op vergelijkbare wijze in de hele EU.

Microcredentials worden waar mogelijk door de bevoegde autoriteiten erkend voor academische of tewerkstellingsdoeleinden, op basis van volgens de Europese standaardelementen verstrekte informatie (bijlage I) en de beginselen voor het ontwerp en de afgifte van microcredentials (bijlage II).

Wanneer microcredentials worden afgegeven door aanbieders van formeel onderwijs, worden ze waar mogelijk erkend op basis van standaarderkenningsprocedures die worden gebruikt voor de erkenning van buitenlandse kwalificaties en leerperioden in het buitenland.

Dit doet geen afbreuk aan het recht van de bevoegde autoriteiten om erkenningsprocedures vast te stellen of de authenticiteit van documenten te controleren.

7

Meeneembaar

Microcredentials zijn eigendom van de houder van de credential (de lerende) en kunnen eenvoudig worden opgeslagen en gedeeld door die houder, onder meer via beveiligde digitale portemonnees (bv. Europass), in overeenstemming met de algemene verordening gegevensbescherming. De infrastructuur voor de gegevensopslag is gebaseerd op open standaarden en gegevensmodellen. Daardoor worden interoperabiliteit en naadloze gegevensuitwisseling gewaarborgd en kan de authenticiteit van de gegevens vlot worden gecontroleerd.

8

De lerende staat centraal

Microcredentials zijn bedoeld om te voldoen aan de behoeften van de doelgroep van lerenden. De lerenden worden betrokken bij de interne en externe kwaliteitsborgingsprocessen en hun feedback wordt in aanmerking genomen als onderdeel van de voortdurende verbetering van de microcredential.

9

Authentiek

Microcredentials bevatten voldoende informatie om de identiteit van de houder van de credential (de lerende), de juridische identiteit van de uitgevende instelling, de datum en plaats van afgifte van de microcredential te controleren.

10

Informatie en begeleiding

Informatie en advies over microcredentials moeten worden opgenomen in de begeleidingsdiensten voor een leven lang leren en moeten zo breed mogelijke groepen lerenden bereiken, op een inclusieve manier, ter ondersteuning van onderwijs-, opleidings- en loopbaankeuzes.


Top