Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021XG0610(02)

Conclusies van de Raad over het initiatief “Europese universiteiten” — Een brug slaan tussen hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving: de weg effenen voor een nieuwe dimensie in het Europese hoger onderwijs 2021/C 221/03

ST/8658/2021/INIT

PB C 221 van 10.6.2021, p. 14–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

10.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 221/14


Conclusies van de Raad

over het initiatief “Europese universiteiten” — Een brug slaan tussen hoger onderwijs, onderzoek, innovatie en samenleving: de weg effenen voor een nieuwe dimensie in het Europese hoger onderwijs

(2021/C 221/03)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

HERINNEREND AAN de politieke achtergrond van dit onderwerp, die in de bijlage bij deze conclusies wordt toegelicht;

BENADRUKKEND HETGEEN VOLGT:

1.

in de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2017 werden de lidstaten, de Raad en de Europese Commissie opgeroepen verder te werken aan het versterken van de strategische partnerschappen tussen instellingen voor hoger onderwijs in de hele EU en de ontwikkeling, uiterlijk in 2024, te bevorderen van een twintigtal “Europese Universiteiten”, bestaande uit van onderop opgezette netwerken van instellingen voor hoger onderwijs in de hele EU, om studenten in staat te stellen een diploma te behalen door studies in verschillende EU-landen te combineren, waardoor het internationale concurrentievermogen van de Europese universiteiten zal toenemen;

2.

in zijn conclusies van 28 juni 2018 riep de Europese Raad ertoe op de samenwerking tussen onderzoek, innovatie en onderwijs aan te moedigen, mede via het initiatief “Europese Universiteiten”;

3.

in de conclusies van de Raad van 22 mei 2018 over toewerken naar een visie op een Europese Onderwijsruimte wordt verder erkend dat de “Europese Universiteiten” als vlaggenschip zouden kunnen fungeren bij de totstandbrenging van een omvattende Europese Onderwijsruimte;

4.

de resolutie van de Raad van 8 november 2019 over het verder ontwikkelen van de Europese Onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels bekrachtigde de verdere ontwikkeling van het initiatief “Europese Universiteiten”, aangezien dit een baanbrekende stap voorwaarts zou kunnen zijn in de interinstitutionele samenwerking doordat er verschillende inspirerende visies, modellen en thema's voor interactie uit resulteren voor de toekomstige ontwikkeling van de Europese Onderwijsruimte naargelang de veranderende behoeften van de samenleving;

5.

tijdens het allereerste gezamenlijke oriënterend debat van 8 november 2019 benadrukten de ministers van Financiën en van Onderwijs dat er meer doeltreffende en doelmatige investeringen in onderwijs en opleiding en vaardigheden en competenties nodig zijn, gericht op kwaliteit, kwantiteit, inclusiviteit en kansengelijkheid (1),

6.

in de resolutie van de Raad van 27 februari 2020 over onderwijs en opleiding in het Europees Semester wordt verder onderkend dat investeren in onderwijs en opleiding de krachtigste investering is die in mensen en in de toekomst kan worden gedaan gezien het sociale en economische rendement ervan voor personen, werkgevers en de samenleving in het algemeen;

7.

de Europese vaardighedenagenda, die op 30 juni 2020 door de Commissie is goedgekeurd, stelt dat de “Europese Universiteiten” de normen zullen bepalen voor de transformatie van instellingen voor hoger onderwijs in de Europese Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte (EOR), waarbij ook een leven lang leren en het circuleren van talent een realiteit worden. Dit zal met name worden bereikt door de volledige uitrol van het initiatief “Europese Universiteiten” in het kader van het Erasmus+-programma 2021-2027 en Horizon Europa, evenals door de ontwikkeling van een Europees competentiekader voor onderzoekers;

8.

in zijn conclusies van 1 december 2020 over de nieuwe EOR benadrukte de Raad de noodzaak van sterkere synergieën en verbanden tussen de EOR en de aan het hoger onderwijs gerelateerde onderdelen van de Europese Onderwijsruimte, wees hij institutionele veranderingen, onderzoeksloopbanen, wetenschapsonderwijs, opleiding, internationale samenwerking en kenniscirculatie aan als mogelijke gebieden voor meer vastberaden samenwerking, en steunde hij de verdere ontwikkeling van Europese allianties van universiteiten als een toonaangevend voorbeeld voor moderne en inclusieve instellingen voor hoger onderwijs van de toekomst in Europa;

9.

in het communiqué van Rome, dat op 19 november 2020 tijdens de conferentie van ministers van de Europese ruimte voor hoger onderwijs (EHOR) werd aangenomen, verklaarden de voor het hoger onderwijs verantwoordelijke ministers dat de allianties die in het kader van het initiatief “Europese Universiteiten” tot stand zijn gekomen, een belangrijke manier zijn om intensievere, grootschaligere systematische samenwerking te verkennen, wat nuttig kan zijn voor het opsporen en wegnemen van hindernissen voor nauwere transnationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs in de toekomst;

10.

in de Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) werd als vierde strategische prioriteit de versterking van het Europese hoger onderwijs vastgesteld, waarbij wordt erkend dat instellingen voor hoger onderwijs in de komende tien jaar zullen worden aangemoedigd nieuwe vormen van nauwere samenwerking te vinden, met name door transnationale allianties op te zetten, onder meer door de volledige uitrol van het initiatief “Europese Universiteiten”;

11.

in zijn conclusies van 28 mei 2021 over “De Europese Onderzoeksruimte: verdieping van de EOR om aantrekkelijke en duurzame loopbanen en arbeidsomstandigheden te bieden voor onderzoekers”;

ZICH BEWUST VAN HET VOLGENDE:

12.

het beleid inzake hoger onderwijs wordt overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel op nationaal of regionaal niveau vastgesteld op het niveau van de afzonderlijke lidstaten;

13.

instellingen voor hoger onderwijs zijn autonoom. De academische en wetenschappelijke vrijheid is een basisbeginsel van hun opdracht en activiteiten (2);

14.

de Europese instellingen voor hoger onderwijs zijn rijk aan diversiteit wat betreft hun geschiedenis, organisatiestructuren, studierichtingen en de regio's waar zij gevestigd zijn en waarmee zij verbonden zijn;

15.

de “Europese Universiteiten” bevinden zich nog in de beginfase en er is meer evaluatie en empirisch onderbouwde informatie nodig over de 41 geselecteerde proefprojecten en de resultaten daarvan om een coherent en toekomstgericht beleid te kunnen ondersteunen;

16.

de “Europese universiteiten” staan open voor partners uit alle soorten instellingen voor hoger onderwijs, zij verbinden academische en niet-academische partners en de arbeidsmarkt met elkaar en bestrijken over het algemeen uiteenlopende vormen van samenwerking met een brede geografische reikwijdte in heel Europa;

17.

de “Europese Universiteiten” zullen een beslissende bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de ambitieuze visie van een innovatieve, mondiaal concurrerende en aantrekkelijke Europese Onderwijsruimte en Europese Onderzoeksruimte, in volledige synergie met de EHOR, door bij te dragen aan het stimuleren van de excellentiedimensie van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie, en tegelijkertijd gendergelijkheid, inclusiviteit en kansengelijkheid te bevorderen, waardoor naadloze en ambitieuze transnationale samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs in Europa mogelijk wordt gemaakt en dit inspiratie biedt voor de transformatie van het hoger onderwijs;

18.

de “Europese universiteiten” kunnen een belangrijke rol spelen bij de aanpassing van onderwijs, opleiding en onderzoek aan het digitale tijdperk, in overeenstemming met het actieplan voor digitaal onderwijs (2021-2027), de Europese Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte, door Europese interuniversitaire campussen te ontwikkelen. Dit initiatief zal synergieën tussen hoger onderwijs en onderzoek stimuleren door innovatieve modellen voor digitaal leren en digitaal onderwijs toe te passen, door middel van open wetenschap, open onderwijs en open data (3).

NEEMT NOTA VAN HET VOLGENDE:

19.

Na twee oproepen tot het indienen van voorstellen in het kader van Erasmus+, aangevuld met Horizon 2020-steun, werken 41 proefallianties van “Europese Universiteiten” met meer dan 280 instellingen voor hoger onderwijs, die 5 % van alle instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa bestrijken en die het potentieel hebben om 20 % van alle Europese studenten te bereiken, nu aan hun gedeelde visie en institutionele verandering, waarbij ze een structureel, systemisch en duurzaam effect op onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie en op de dienstverlening aan de samenleving nastreven;

20.

de eerste twee voorstellen streefden naar het juiste evenwicht tussen kwaliteit en excellentie enerzijds en een inclusieve en billijke geografische dekking anderzijds, waarbij innovatief onderwijs, kennisoverdracht, onderzoek en innovatie worden ondersteund om de doelstellingen van het initiatief, zoals Europese cohesie en concurrentievermogen, te verwezenlijken en tegelijkertijd de Europese waarden en de versterking van de Europese identiteit te bevorderen;

21.

instellingen voor hoger onderwijs zijn veerkrachtig gebleken in de omgang met de gevolgen van de COVID-19-pandemie, maar de pandemie heeft ook zwakke punten aan het licht gebracht met betrekking tot gelijke toegang en steun voor studenten, personeel en onderzoekers, met name voor hen die minder mogelijkheden hebben en digitaal minder onderlegd zijn, evenals voor mobiele beginnende onderzoekers. Uit een enquête (4) bleek dat de leden van de eerste 17 “Europese Universiteiten” van mening waren dat zij als onderdeel van een alliantie beter in staat zijn om de crisis te boven te komen en dat zij waarschijnlijk sneller zullen kunnen herstellen door hun middelen en potentieel te bundelen;

22.

de Europese arbeidsmarkten veranderen snel als gevolg van technologische ontwikkelingen, de digitale en groene transitie en de herstructurering van de economie, maar ook onder invloed van de COVID-19-pandemie. In alle levensfasen en in alle disciplines en sectoren zijn er flexibele leermogelijkheden en -formats nodig. Dit biedt een kans voor instellingen voor hoger onderwijs om innovatieve curricula, studieprogramma's, evenals flexibele leervoorzieningen en alternatieve leertrajecten te ontwikkelen om de kwaliteit, inclusie en gendergelijkheid in het hoger onderwijs te verbeteren, en om onderwijs- en onderzoeksagenda's te ontwikkelen die inspelen op de digitale en groene transitie en op belangrijke sociaal-economische uitdagingen, terwijl ze blijven inzetten op excellentie;

23.

de “Europese Universiteiten” hebben het potentieel om, door middel van een stroom creatieve talenten, ondernemerschap en transversale vaardigheden te stimuleren en innovatie te bevorderen ter ondersteuning van de oprichting en opschaling van start-ups en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's) in Europa, met name door het opzetten en versterken van technologieoverdracht of het delen van capaciteit voor kennis- en technologieoverdracht, waardoor de ontwikkeling van nieuwe concepten die tot doorbraken of marktcreërende innovaties kunnen leiden, potentieel wordt ondersteund;

24.

de “Europese Universiteiten” ontwikkelen op uitdagingen gebaseerde benaderingen voor gedeeld onderwijs, onderzoek en innovatie om de interdisciplinaire kritische massa te vergroten; ze delen capaciteit en bundelen middelen, en vergroten zo de aantrekkelijkheid van academische en onderzoeksloopbanen, waarbij ze institutionele veranderingen ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van inclusieve gendergelijkheidsplannen, en de samenwerking met omliggende ecosysteemactoren versterken; zij werken toe naar open wetenschap en open onderwijs, zoeken samen met burgers naar oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen en stimuleren excellentie op het gebied van onderwijs en onderzoek om hun mondiale concurrentievermogen te vergroten;

IS INGENOMEN MET:

25.

het feit dat veel leden van de Europese hogeronderwijsgemeenschap en veel van haar belanghebbenden positief hebben gereageerd op het initiatief en zo de reeds geboekte vooruitgang mogelijk hebben gemaakt;

26.

de volledige uitrol van het initiatief “Europese Universiteiten” in het kader van het Erasmus+-programma 2021-2027 en Horizon Europa en de beoogde synergieën met andere programma's, als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame langetermijnstrategieën inzake onderwijs en opleiding, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving, waarbij de kennisvierhoek (5) wordt versterkt;

27.

het feit dat met het initiatief “Europese Universiteiten” wordt gestreefd naar meer kwaliteit en een ambitieus niveau van uitgebreide samenwerking tussen instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa, waarbij gebruik wordt gemaakt van synergieën met bijvoorbeeld de gezamenlijke masteropleidingen van Erasmus Mundus, de samenwerkingspartnerschappen en allianties voor innovatie van het Erasmus+-programma, de kennis- en innovatiegemeenschappen van het Europees Instituut voor innovatie en technologie (KIG's — EIT), de Europese Innovatieraad (EIC), de Marie Skłodowska-Curiebeurzen (MSCA) van Horizon Europa of de strategische partnerschappen binnen nationale, regionale en Europese programma's en andere succesvolle bestaande samenwerkingsverbanden;

ONDERKENT HET VOLGENDE:

28.

het initiatief “Europese Universiteiten” heeft tot doel bij te dragen tot een meer verenigd, innovatief, digitaal, verbonden en groen Europa, dat openstaat voor de rest van de wereld, door de veerkracht, excellentie, geografische en sociale inclusiviteit, gendergelijkheid, aantrekkelijkheid en het internationale concurrentievermogen van de Europese instellingen voor hoger onderwijs te vergroten;

29.

de “Europese Universiteiten” hebben tot doel bij te dragen tot de kwaliteit van transnationale samenwerking door middel van interinstitutionele strategieën die leren en onderwijs, onderzoek, innovatie en kennisoverdracht naar de economie en de samenleving combineren, en bijdragen tot beleidsmatige en maatschappelijke veranderingen;

30.

de “Europese Universiteiten” kunnen belangrijke versnellers zijn voor het veranderen en innoveren van leer- en onderwijsmethoden. Het zijn ook belangrijke platforms voor de verdere ontwikkeling van de onderzoeks- en de innovatiedimensie binnen instellingen voor hoger onderwijs die op onderzoek gebaseerd leren moeten nastreven, en van op lange termijn flexibele en aantrekkelijke onderzoeks- en onderwijscarrières;

31.

in overeenstemming met de visie op een Europese Onderwijsruimte en de verwezenlijking daarvan uiterlijk in 2025, met de Europese Onderzoeksruimte, en rekening houdend met het ministeriële communiqué van Rome, moeten de “Europese Universiteiten” — met volledige inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten en met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, institutionele autonomie en academische vrijheid, in overeenstemming met de nationale en regionale omstandigheden en in nauwe samenwerking met de hogeronderwijsautoriteiten van de lidstaten — ertoe worden gebracht dat ze:

a)

een gemeenschappelijke Europese visie bevorderen, met inbegrip van fundamentele academische waarden die bijdragen tot een sterkere Europese identiteit voor alle lerenden, leerkrachten, onderzoekers en personeel, zodat zij over de nodige kennis, vaardigheden en competenties beschikken om de transformatie naar een duurzamer, veerkrachtiger en inclusiever Europa te stimuleren, samen te werken en samen kennis te creëren binnen verschillende Europese en mondiale culturen, in verschillende talen, over grenzen, sectoren en academische disciplines heen;

b)

Europese interuniversitaire campussen opzetten, gebaseerd op inclusie, kansengelijkheid, gendergelijkheid en excellentie op het gebied van leren, onderwijs, onderzoek en innovatie, met een breed geografisch bereik in heel Europa;

c)

bijdragen tot gedeelde, geïntegreerde langetermijnonderwijs- en opleidingsstrategieën, onderzoeks- en innovatiestrategieën en dienstverlening aan de samenleving, teneinde de kwaliteit, de aantrekkelijkheid, het concurrentievermogen en de relevantie van de Europese instellingen voor hoger onderwijs te bevorderen en de kennisvierhoek te versterken. Instellingen voor hoger onderwijs bundelen online- en fysiek materiaal, cursussen, expertise, personeel, gegevens en infrastructuur om hun sterke punten te benutten en veerkrachtiger te worden;

d)

nieuwe en aantrekkelijke manieren verkennen voor de werving, beloning, beoordeling en professionalisering van leerkrachten, personeel en onderzoekers, streven naar een betere erkenning en een beter evenwicht tussen prestaties op het gebied van onderwijs, onderzoek, management en ondernemerschap, en zo beste praktijken voor werving en loopbaanontwikkeling bevorderen, met inachtneming van het evenwicht tussen werk en privéleven, en een hernieuwde waardering en beoordeling van prestaties ontwikkelen;

e)

steeds sterkere allianties tot stand brengen door de haalbaarheid te onderzoeken van gezamenlijke inschrijving van studenten en gezamenlijke werving van academici en onderzoekers, binnen de verschillende nationale stelsels, om hun onderwijs- en onderzoeksloopbanen aantrekkelijker, duurzamer en flexibeler te maken binnen de allianties;

f)

maatschappelijke uitdagingen en vaardigheidsbehoeften in Europa aanpakken door als partners samen te werken en te bouwen aan Europese kenniscreërende, transdisciplinaire en transnationale teams van studenten en academici, samen met onderzoekers en deelnemers uit het bedrijfsleven, de innovatiebranche en de bredere samenleving. In samenwerking met hun omringende innovatie-ecosystemen bereiden instellingen voor hoger onderwijs studenten, afgestudeerden en beginnende onderzoekers voor om hun inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te maximaliseren en de geboden kansen te benutten en veranderingen teweeg te brengen voor de gelijktijdige groene en digitale transitie, alsook om de promotie- en postdoctorale opleidingsprogramma's uit te breiden en te versterken naast de academische opleiding en, waar passend, transversale vaardigheden op te nemen die waardevol zijn voor andere sectoren;

g)

evolueren naar het mainstreamen van onderwijs voor duurzame ontwikkeling in alle niveaus en disciplines, aangestuurd door de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, een Steam-aanpak (6) bevorderen en de STEM-richtingen en academische en onderzoeksloopbanen aantrekkelijker maken, ook voor vrouwen;

h)

gecombineerde vormen van mobiliteit, namelijk fysieke mobiliteit — die de belangrijkste vorm van mobiliteit moet blijven — gemengde mobiliteit (7) en/of virtuele mobiliteit (8) in de curricula opnemen, teneinde de mobiliteit van studenten en afgestudeerden op alle niveaus te verbeteren en internationalisering in de eigen lidstaat werkelijkheid te doen worden, in overeenstemming met de kwaliteitsnormen in Europa en in de lidstaten (9);

i)

een leven lang leren realiseren in het hoger onderwijs, door diverse onderwijsmogelijkheden aan te bieden en innovatieve en studentgerichte onderwijsmethoden in te voeren in de vorm van een gezamenlijk aanbod op Europese interuniversitaire campussen, waar een door diversiteit gekenmerkte studentenpopulatie flexibele leertrajecten kan ontwikkelen op alle niveaus van studie en loopbaan. Microcredentials (10) wijken weliswaar niet af van het principe dat programma's in beginsel een volledige opleiding behelzen en doen daar evenmin afbreuk aan, maar zouden niettemin een bijdrage kunnen leveren tot het verruimen van de leermogelijkheden, zodat een stap kan worden gezet in de richting van niet-traditionele leerders en kan worden voorzien in de behoefte aan nieuwe vaardigheden op de arbeidsmarkt; de leerervaring flexibeler en meer modulair maken; ondersteuning bieden bij de toegang tot het hoger onderwijs; en leerders, ongeacht hun eerdere kwalificaties of achtergrond, betrekken en omscholings- en bijscholingsmogelijkheden bevorderen, maar tegelijk kwalitatief hoogwaardig onderwijs waarborgen;

j)

praktische en/of werkgerelateerde ervaring, waarvoor steun wordt geboden door externe mentoren, bevorderen om een ondernemersgeest te stimuleren, en burgerbetrokkenheid ontwikkelen;

k)

streven naar evenwichtige mobiliteit van studenten en personeel en naar breincirculatie binnen de allianties;

l)

nieuwe, inclusievere en innovatievere leeromgevingen creëren die alle leerders bereiken, daaronder begrepen kansarme en niet-traditionele leerders, en die bijdragen tot de kwaliteit en de sociale dimensie van de Europese stelsels voor hoger onderwijs;

m)

de onderzoeks- en de innovatiedimensie van instellingen voor hoger onderwijs in Europa helpen te versterken door werk te maken van een gemeenschappelijke agenda en gedeelde infrastructuur en middelen, te zorgen voor meer kritische massa en meer menselijk kapitaal en niet-academische actoren bij onderwijs en onderzoek te betrekken, zodat banden worden gecreëerd met de omliggende innovatie-ecosystemen, de burger en de samenleving;

n)

“Europese Universiteiten” bevorderen als proeftuinen voor innovatief onderwijs en voor onderzoek, met onder meer academische loopbaanbeoordelings- en beloningssystemen waarbij rekening wordt gehouden met elementen zoals openwetenschapspraktijken, onderwijskwaliteit, kennisoverdracht en outreach; betere loopbaantrajectsystemen (“tenure track”), een beter loopbaanbeheer en betere diversificatie, en toepassing van beginselen en praktijken op het gebied van open wetenschap, zoals bijvoorbeeld de Europese openwetenschapscloud, publicatievoorzieningen met open toegang, het delen van kennis en gegevens, en open samenwerking;

o)

zich inzetten voor de bekrachtiging van het Europees Handvest voor onderzoekers en de Gedragscode voor de werving van onderzoekers (11), alsmede van de uitvoeringsmechanismen daarvan, zoals onder meer de “Human Resources Strategy for Researchers” (HRS4R) en Euraxess, de conclusies van de Raad over het verdiepen van de Europese Onderzoeksruimte en het toekomstige talentenplatform van de EOR, die gericht zijn op het bevorderen van Europese praktijken voor de ontwikkeling van onderzoekscarrières, toegepast op diverse loopbaantrajecten;

p)

aanmoedigen dat het potentieel van de excellente onderzoeks- en innovatiecapaciteit van de EU in de sectoren hoger onderwijs en onderzoek volledig wordt benut door hooggekwalificeerde en concurrerende Europese onderzoekers te ondersteunen, te streven naar meer excellentie op onderzoeksgebied en de kennisoverdracht en innovatiecapaciteit in Europa te versterken, door de banden met Horizon Europa nauwer aan te halen en werk te maken van carrièremogelijkheden over grenzen, disciplines en sectoren heen;

q)

de belemmeringen voor de volledige benutting van het potentieel van het initiatief “Europese Universiteiten” in kaart helpen te brengen, en voor zover mogelijk oplossingen voor te stellen die het gehele hogeronderwijsstelsel ten goede zouden kunnen komen en die moeten worden genomen op het besluitvormingsniveau dat juridisch gezien verantwoordelijk is;

r)

optreden als rolmodel voor de transformatie van het Europese hoger onderwijs, met het oog op de verdere uitvoering van de kernverplichtingen van Bologna, waaronder automatische erkenning van kwalificaties en mobiliteitsperioden in het buitenland, en om een brug te slaan tussen de Europese Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte, in volledige synergie met de EHOR;

s)

zorgen voor meer excellentie in onderzoek en meer kwaliteit in het onderwijs, ook in de internationale context, en aldus bijdragen aan het concurrentievermogen van de Europese hogeronderwijssector in de wereldwijde talentenjacht, onder meer door instellingen voor hoger onderwijs te internationaliseren, samen te werken om mondiale uitdagingen tot een goed einde te brengen, de fundamentele academische waarden en gemeenschappelijke Europese waarden te bevorderen, samen te werken in de strijd tegen buitenlandse inmenging, systemen voor het beoordelen van onderzoek en loopbanen te hervormen en onderzoeksresultaten en intellectuele activa te beschermen conform de beginselen van open toegang en open data op EU-niveau;

VERZOEKT DE LIDSTATEN OM, MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL, DE INSTITUTIONELE AUTONOMIE EN DE ACADEMISCHE VRIJHEID EN NAARGELANG VAN DE NATIONALE OMSTANDIGHEDEN:

32.

het potentieel van alle beschikbare regionale, nationale en EU-financieringsmechanismen en van de nieuwe mogelijkheden in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon Europa en InvestEU, ten volle te benutten, teneinde de banden tussen onderwijs en opleiding, onderzoek en innovatie sterker te maken, ter ondersteuning van het initiatief “Europese Universiteiten”;

33.

te streven naar — waar mogelijk — medefinancieringsmechanismen voor instellingen voor hoger onderwijs die betrokken zijn bij het initiatief “Europese Universiteiten”, met als grondslag hun basis- en prestatiegerelateerde financiering, specifieke financieringsprogramma's of strategische fondsen;

34.

capaciteitsopbouw te ondersteunen voor regio's met een geringere onderzoeks- en innovatie-intensiteit, waarmee finaal wordt bijgedragen aan het verkleinen van de onderzoeks- en innovatiekloof en van de regionale verschillen op het gebied van toegang tot hoger onderwijs, het versterken van excellentie en het bevorderen van een evenwichtigere deelname van instellingen voor hoger onderwijs, ook in toekomstige allianties;

35.

op internationaal, nationaal en regionaal niveau en tussen regeringen en instellingen samen te werken om de belemmeringen voor compatibele hogeronderwijsstelsels en nauwere strategische allianties van instellingen voor hoger onderwijs in kaart te brengen en indien nodig weg te werken, voortbouwend op de uitgebreide werkzaamheden die reeds zijn verricht in het kader van de Europese Onderwijsruimte, de EHOR en de EOR;

36.

ondersteunende maatregelen zoals het initiatief voor een Europese studentenkaart, de automatische wederzijdse erkenning (12) van kwalificaties en mobiliteitsperioden in studie- en opleidingsprogramma's ten volle te benutten, en daarbij ook gebruik te maken van digitale middelen, teneinde belemmeringen voor mobiliteit en loopbaanontwikkeling weg te nemen;

37.

De belemmeringen voor een Europese aanpak voor kwaliteitsborging van gezamenlijke programma's in kaart te brengen en zo nodig weg te nemen, door de institutionele banden en procedures tussen de in het EQAR geregistreerde organisaties voor evaluatie, accreditatie en kwaliteitsborging te versterken, manieren van automatische wederzijdse erkenning te vinden, alsmede door de uitvoering van kwaliteitsborgingsprocedures te vergemakkelijken en de gezamenlijke evaluatie en accreditatie van studieprogramma's aan te moedigen;

38.

de academische vrijheid en de institutionele autonomie te verdedigen en te bevorderen als centraal beginsel van een goed functionerend, op kwaliteit gebaseerd en dynamisch hogeronderwijsstelsel, in overeenstemming met de toezeggingen van de voor hoger onderwijs bevoegde ministers van de EHOR en de ministers van Onderzoek (13);

VERZOEKT DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN OM, CONFORM HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN EN MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

39.

de totstandbrenging van excellente, flexibele, gevarieerde, algemeen gesproken geografisch evenwichtige en duurzame alliantiemodellen te blijven bevorderen, verbonden met lokale en regionale ecosystemen, waarbij onderwijs, onderzoek, innovatie en creativiteit worden aangemoedigd en goede samenwerkingspraktijken worden ontwikkeld die inspirerende rolmodellen kunnen zijn voor andere instellingen voor hoger onderwijs, waarmee gestreefd wordt naar naadloze evenwichtige mobiliteit van studenten, mobiliteit van docenten en personeel en breincirculatie, alsmede open werving en aantrekkelijkere loopbaan- en arbeidsomstandigheden voor onderzoekers en personeel;

40.

te zorgen voor schaalvergroting, onder meer door de “Europese Universiteiten” in staat te stellen hun goede praktijken en ervaringen te delen met alle instellingen voor hoger onderwijs in heel Europa, en er zo voor te zorgen dat de hervormingen, outputs en innovaties die door de “Europese Universiteiten” op gang worden gebracht, volledig toegankelijk zijn voor degenen die niet aan deze allianties deelnemen, en daarbij tegelijk de ervaringen van andere internationale samenwerkingsinitiatieven te waarderen;

41.

gezamenlijk na te gaan welke stappen er nodig zijn om het gebruik van microcredentials in het hoger onderwijs te testen, teneinde de leermogelijkheden te helpen verruimen en de rol van instellingen voor hoger onderwijs in een leven lang leren te versterken;

42.

de “Europese Universiteiten” te ondersteunen, en tegelijk hun institutionele autonomie te respecteren, om de capaciteit en passende omgevingen te creëren voor het bevorderen van duurzame moderne infrastructuur en loopbaantrajecten, alsmede aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden, en breincirculatie onder alle partners te bevorderen;

43.

sterkere synergieën tot stand te brengen tussen de hogeronderwijsdimensie van de Europese Onderzoeksruimte, de EOR en de EHOR. De “Europese Universiteiten” kunnen een belangrijke brugfunctie vervullen met het onderzoek en de op uitdagingen gebaseerde leer- en onderwijsbenaderingen binnen deze ruimten;

44.

na te denken over duurzamere financieringsinstrumenten voor de “Europese Universiteiten”, onder meer door gebruik te maken van de synergieën tussen regionale en nationale regelingen en Europese regelingen, zodat hun ambitieuze strategie resultaten kan opleveren; daarvoor zijn structurele en institutionele veranderingen nodig. Om de ambitieuze doelstellingen van het initiatief te verwezenlijken, zal een passende financiering per alliantie nodig zijn, ook voor de reeds geselecteerde allianties, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de samenwerkingsmodellen en de veelheid aan nationale en regionale financieringsregelingen;

45.

de ontwikkeling en het gebruik van innovatieve, doeltreffende en inclusieve leer-, onderwijs-, openwetenschaps- en openonderwijspraktijken te bevorderen, evenals vereenvoudigde administratieve procedures door de “Europese Universiteiten” te ondersteunen bij het uitstippelen en uitvoeren van strategieën voor digitale infrastructuur en IT-instrumenten;

46.

de “Europese Universiteiten” te ondersteunen bij het verwezenlijken van de ambitieuze doelstelling om van 50 % van de studenten mobiele studenten (14) te maken, waarbij de nadruk komt te liggen op evenwichtige fysieke, virtuele of gemengde mobiliteitsregelingen en breincirculatie, en waarbij wordt onderkend dat fysieke mobiliteit een prioriteit is en niet kan worden vervangen door andere vormen van mobiliteit, die een aanvullende rol hebben;

47.

ervoor te zorgen dat het initiatief gericht is op inclusie en excellentie en open staat voor alle soorten instellingen voor hoger onderwijs en voor alle studenten, docenten, personeel en onderzoekers, waarbij het gebruik van gemeenschappelijke en gedeelde infrastructuur, apparatuur en faciliteiten wordt bevorderd;

48.

regelmatig en gezamenlijk toezicht te houden (15) op de stand van zaken rond de 41 allianties van het initiatief “Europese Universiteiten” en eventuele nieuwe allianties, in nauwe samenwerking met de “Europese Universiteiten” en alle relevante belanghebbenden, teneinde de bereikte resultaten en de impact op de onderwijs- en de onderzoeksdimensie en op de samenleving te documenteren, en teneinde belemmeringen, tekortkomingen, uitdagingen en mogelijke oplossingen in kaart te brengen, zodat een vlotte werking en uitvoering van hun transnationale activiteiten kan worden gewaarborgd;

49.

continue uitwisselingen te organiseren tussen de Europese Commissie, de lidstaten, de “Europese Universiteiten” en de ad-hocgroep van deskundigen uit de lidstaten, en andere relevante belanghebbenden, om de vooruitgang te monitoren, bestaande belemmeringen voor samenwerking te bespreken en weg te werken, en oplossingen te ontwikkelen en in praktijk te brengen;

50.

instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen om de voortdurende transformatie te omarmen, zodat de uitoefening van hun taken op het gebied van onderwijs, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving in de Europese Onderwijsruimte en de Europese Onderzoeksruimte, in volledige synergie met de EHOR, een zo groot mogelijk effect kan sorteren;

51.

ondersteuning te bieden voor een duurzame samenwerking tussen de instellingen voor hoger onderwijs op Europees niveau, waarmee de doelstellingen van zowel de Europese Onderwijsruimte, de Europese Onderzoeksruimte als de EHOR worden verwezenlijkt en het concurrentievermogen van de “Europese Universiteiten” in de internationale context wordt versterkt in de wereldwijde wedloop om talent aan te trekken en te behouden, en zij in staat worden gesteld om nauwe banden te ontwikkelen met lokale en regionale ecosystemen;

52.

de “Europese Universiteiten” te ondersteunen en aan te moedigen om de betrokkenheid van studenten en personeel bij de allianties te vergroten, hetgeen essentieel is voor het welslagen, de ontwikkeling en de uitvoering van het initiatief, met name door hen op te nemen in de respectieve bestuursstructuren;

53.

binnen de Europese Onderwijsruimte met volledige inachtneming van de nationale en regionale stelsels voor hoger onderwijs vanaf 2022 duidelijke voorstellen te formuleren, samen met de relevante nationale en regionale autoriteiten voor hoger onderwijs, instellingen voor hoger onderwijs en belanghebbenden, om waar nodig de belemmeringen voor samenwerking op Europees niveau weg te werken, bijvoorbeeld door na te gaan of gezamenlijke Europese diploma's nodig en haalbaar zijn binnen de allianties van “Europese Universiteiten”, en door verdere Europese samenwerking op het gebied van kwaliteitsborging en automatische wederzijdse erkenning in het hoger onderwijs te bevorderen;

VERZOEKT DE COMMISSIE OM, CONFORM HAAR BEVOEGDHEDEN EN MET VOLLEDIGE INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL:

54.

uiterlijk eind 2021 verslag uit te brengen over de belangrijkste resultaten van de tussentijdse evaluatie van de eerste allianties, met het oog op de verdere ontwikkeling van de “Europese Universiteiten” en al hun ambities en potentieel;

55.

de ontwikkeling van “Europese Universiteiten” te ondersteunen als proeftuinen voor interoperabiliteit en bevordering van de samenwerking tussen de lidstaten wat betreft Europese praktijken op het gebied van onderzoek, onderwijs en loopbaanontwikkeling van het personeel, zoals onder meer de haalbaarheid van een stapsgewijze benadering van gezamenlijke wervingsregelingen die gericht zijn op doeltreffende breincirculatie en vrij verkeer van kennis in heel Europa, teneinde de aantrekkelijkheid van Europese academische en onderzoeksloopbanen te vergroten, waarbij rekening dient te worden gehouden met het subsidiariteitsbeginsel en de autonomie van instellingen voor hoger onderwijs, alsook met de verschillen tussen de nationale en regionale arbeidsmarkten;

56.

richtsnoeren op te stellen over de wijze waarop EU-programma's, -fondsen en -financieringsinstrumenten, in overeenstemming met hun doelstellingen, de steun voor de allianties voor de “Europese Universiteiten” en andere soorten instellingen voor hoger onderwijs op vereenvoudigde en gestroomlijnde wijze kunnen aanvullen met een solide begroting en voor een langere vastgestelde periode, en tegelijk synergieën op dit gebied te bevorderen;

57.

de succesvolle inclusieve, op excellentie gebaseerde en geografisch evenwichtige benaderingen van onderop in het Erasmus+-programma 2021-2027 te handhaven, met de steun van Horizon Europa, waarbij alle soorten instellingen voor hoger onderwijs, daaronder begrepen grensoverschrijdende samenwerking en andere internationale samenwerkingsinitiatieven, de kans krijgen om ambitieuze “Europese Universiteiten” tot stand te brengen, verschillende samenwerkingsmodellen te testen en thematisch open te staan;

58.

“Europese Universiteiten” aan te moedigen optimaal gebruik te maken van beleidsmaatregelen en initiatieven die hen ondersteunen om innovatiever en ondernemingsvriendelijker te worden, zoals HEInnovate en InvestEU, en samenwerking met Horizon Europa te bevorderen, om synergieën tot stand te brengen en dubbel werk te voorkomen;

59.

actieve uitwisselingsprogramma's tussen de academische wereld en het bedrijfsleven te ondersteunen, omdat rechtstreeks contact tussen de universiteiten toegevoegde waarde zou opleveren en daarmee beter zou kunnen worden ingespeeld op de behoeften van de arbeidsmarkt;

60.

te overwegen bestaande onlineplatforms te gebruiken om de “Europese Universiteiten” te bevorderen en te ondersteunen en de uitwisseling van beste praktijken en ervaringen mogelijk te maken;

61.

de nauwe samenwerking met de lidstaten voort te zetten en de Raad regelmatig te informeren over de voortgang van het initiatief voor de gezamenlijke creatie en verdere ontwikkeling van de “Europese Universiteiten”, met name via het Erasmus+-programmacomité en het Horizon Europa-programmacomité, inclusief de configuratie voor het verbreden van de deelname en het versterken van de EOR, alsmede via de ad-hocgroep van deskundigen en het EOR-transitieforum.

(1)  Zoals aangegeven in de Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen, via: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32020G0227(01)

(2)  Zoals onderstreept in de verklaring over academische vrijheid, gehecht aan het communiqué van Rome, dat op 19 november 2020 is aangenomen tijdens de conferentie van ministers van de Europese ruimte voor hoger onderwijs, en in de verklaring van Bonn van 20 oktober 2020.

(3)  Open wetenschap is een systeemverandering die betere wetenschap mogelijk maakt door middel van open en op samenwerking gebaseerde methoden voor het produceren en — zo vroeg mogelijk in het onderzoeksproces — delen van kennis en gegevens, en voor het communiceren en delen van resultaten; https://ec.europa.eu/info/sites/info/files/research_and_innovation/knowledge_publications_tools_and_data/documents/ec_rtd_factsheet-open-science_2019.pdf

Open onderwijs is een manier om onderwijs te verstrekken, vaak door digitale technologieën te gebruiken. Het doel is de toegang tot onderwijs te vergemakkelijken door hindernissen weg te nemen. Hierdoor kan iedereen er vlot en overal aan deelnemen en kan het ook aan iedereen worden aangepast. Het biedt verschillende manieren om les te geven en te leren, kennis op te bouwen en te delen. Het biedt ook verschillende toegangsmogelijkheden tot formeel en niet-formeel onderwijs en slaat een brug tussen beide (Opening up Education: A Support Framework for Higher Education Institutions, 2016).

Open data als concept wordt over het algemeen geacht betrekking te hebben op gegevens in een open formaat die door iedereen voor alle doeleinden vrij gebruikt, hergebruikt en gedeeld kunnen worden. (Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie).

(4)  Enquête van het initiatief “Europese Universiteiten” over de gevolgen van COVID-19 op de Europese Universiteiten, via: https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents/coronavirus-european-universities-initiative-impact-survey-results_nl

(5)  Een concept dat wordt opgevat als de verbinding van vier kerndomeinen: onderwijs, onderzoek, innovatie en dienstverlening aan de samenleving — Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's getiteld “De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen”:

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52020DC0625&rid=4

(6)  Steam (Science, Technology, Engineering, Arts and Mathematics): wetenschap, technologie, engineering, kunst en wiskunde.

Volgens de Steam-benadering voor leren en lesgeven worden STEM-domeinen aan andere studierichtingen gekoppeld. Deze benadering bevordert transversale vaardigheden zoals digitale competenties, kritisch denken, probleemoplossend vermogen, management- en ondernemersvaardigheden, evenals samenwerking met niet-academische partners en beantwoordt aan economische, ecologische, politieke en sociale uitdagingen. Steam stimuleert het combineren van kennis die in de echte wereld nodig is met natuurlijke nieuwsgierigheid. Definitie van de “Peer Learning Activity on STEAM Education”, Wenen, maart 2020 (https://ec.europa.eu/education/sites/default/files/document-library-docs/et-2020-newsletter-may-2020.pdf).

Zie ook het werkdocument van de diensten van de Commissie COM(2020) 625, blz. 20.

(7)  De combinatie van fysieke mobiliteit met een virtuele component, die een op samenwerking gebaseerde onlineleeruitwisseling/teamwork vergemakkelijkt. Europese Commissie. Erasmus+-programmagids (versie 1 van 25.3.2021), via: https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/programme-guide_nl

(8)  Virtuele mobiliteit is een reeks activiteiten, ondersteund door informatie- en communicatietechnologie, zoals onder meer e-learning, die internationale, samenwerkingsgerichte ervaringen mogelijk maken of vergemakkelijken in het kader van onderwijs, opleiding of leren. Europese Commissie. Erasmus+-programmagids (versie 1 van 25.3.2021), via: https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/programme-guide_nl

(9)  Meer bepaald de Europese normen en richtsnoeren inzake kwaliteitsborging.

(10)  Een microcredential is een bewijs dat een leerder leerresultaten heeft behaald na een korte leerervaring. (Voorlopige definitie die de ad-hocadviesgroep van deskundigen hoger onderwijs heeft gegeven in het eindverslag: A European Approach to Micro-credentials — output of the micro-credentials education consultation group — https://ec.europa.eu/education/sites/default/files/document-library-docs/european-approach-micro-credentials-higher-education-consultation-group-output-final-report.pdf).

(11)  2005/251/EG.

(12)  Overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1) en overeenkomstig de beginselen van het Verdrag van Lissabon inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs in de Europese regio.

(13)  Verklaring over academische vrijheid, gehecht aan het communiqué van Rome, dat op 19 november 2020 is aangenomen tijdens de conferentie van ministers van de Europese Ruimte voor hoger onderwijs, alsmede Verklaring van Bonn van 20 oktober 2020.

(14)  Europese Commissie. (2020). Programmagids Erasmus+ Versie 3 (2020): 25.8.2020, blz. 132, via: https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/sites/default/files/erasmus_programme_guide_2020_v3_nl.pdf

(15)  Lidstaten, Europese Commissie (DG EAC en DG RTD).


BIJLAGE

Politieke achtergrond

1.   

Conclusies van de Raad over een nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs (20 november 2017)

2.   

Conclusies van de Europese Raad (14 december 2017)

3.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het actieplan voor digitaal onderwijs (17 januari 2018)

4.   

Conclusies van de Raad over toewerken naar een visie op een Europese onderwijsruimte (22 mei 2018)

5.   

Conclusies van de Europese Raad (28 juni 2018)

6.   

Aanbeveling van de Raad betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland (26 november 2018)

7.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een gecoördineerd plan inzake kunstmatige intelligentie (7 december 2018)

8.   

Conclusies van de Raad “Naar een steeds duurzamere Unie in 2030” (9 april 2019)

9.   

Conclusies van de Raad over de toekomst van een sterk gedigitaliseerd Europa na 2020: “Versterking van het digitale en economische concurrentievermogen in de hele Unie en van de digitale cohesie” (7 juni 2019)

10.   

Europese Raad: Een nieuwe strategische agenda 2019-2024 (20 juni 2019)

11.   

Conclusies van de Raad over de sleutelrol van leven lang leren-beleid om samenlevingen in staat te stellen om te gaan met de technologische en groene transitie ter ondersteuning van inclusieve en duurzame groei (8 november 2019)

12.   

Resolutie van de Raad over het verder ontwikkelen van de Europese onderwijsruimte ter ondersteuning van toekomstgerichte onderwijs- en opleidingsstelsels (8 november 2019)

13.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — “De Europese Green Deal” (11 december 2019)

14.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities (14 januari 2020)

15.   

Resolutie van de Raad over onderwijs en opleiding in het Europees Semester: zorgen voor geïnformeerde debatten over hervormingen en investeringen (27 februari 2020)

16.   

Conclusies van de Raad over het bestrijden van de COVID-19-crisis in onderwijs en opleiding (16 juni 2020)

17.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Europese vaardighedenagenda voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht (1 juli 2020)

18.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over het actieplan voor digitaal onderwijs 2021-2027 — Onderwijs en opleiding herbronnen voor het digitale tijdperk (30 september 2020)

19.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — De Europese onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen (30 september 2020)

20.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie (1 oktober 2020)

21.   

Communiqué van Rome, aangenomen tijdens de conferentie van ministers van de Europese ruimte voor hoger onderwijs (19 november 2020)

22.   

Conclusies van de Raad over digitaal onderwijs in de kennismaatschappijen van Europa (24 november 2020)

23.   

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan voor integratie en inclusie 2021-2027 (24 november 2020)

24.   

Conclusies van de Raad over de nieuwe Europese Onderzoeksruimte (1 december 2020)

25.   

Resolutie van de Raad betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) (18 februari 2021)

26.   

Conclusies van de Raad over het verdiepen van de Europese Onderzoeksruimte: onderzoekers aantrekkelijke en duurzame loopbanen en arbeidsomstandigheden bieden en braincirculation verwezenlijken (28 mei 2021).


Top