Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012IE1049

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake „Coöperaties en herstructurering” (initiatiefadvies)

PB C 191 van 29.6.2012, p. 24–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

29.6.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 191/24


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité inzake „Coöperaties en herstructurering” (initiatiefadvies)

2012/C 191/05

Rapporteur: mevrouw ZVOLSKÁ

Corapporteur: de heer OLSSON

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 14 juli 2011 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

Coöperaties en herstructurering.

De Adviescommissie Industriële reconversie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 april 2012 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw ZVOLSKÁ, corapporteur de heer OLSSON.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 25 en 26 april 2012 gehouden 480e zitting (vergadering van 25 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 148 stemmen vóór, bij 1 onthouding, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Door hun aard en het bedrijfsmodel dat ze hanteren, dragen coöperaties bij tot de verwezenlijking van de EU 2020-strategie. Coöperaties pakken verandering op een economisch efficiënte en maatschappelijk verantwoorde wijze aan. Ze dragen bij tot sociale en territoriale cohesie. Ze organiseren nieuwe en innovatieve bedrijfsmodellen om hun concurrentievermogen te vergroten. In 2012, het Internationaal Jaar van de coöperaties, is het van belang om dit alles voor het voetlicht te brengen.

1.2

Met uitzondering van enkele sectoren vormen coöperaties slechts een beperkt deel van de Europese economie. De cijfers die in dit advies worden verstrekt laten echter zien dat coöperaties in tijden van crisis veerkrachtiger en stabieler zijn dan andere ondernemingsvormen en dat ze nieuwe initiatieven op het gebied van het ondernemerschap ontwikkelen. Dit kan worden toegeschreven aan het specifieke karakter van coöperatieve ondernemingen: hun langetermijnbenadering, hun sterke territoriale wortels, het feit dat ze de belangen van hun leden bevorderen en hun focus op onderlinge samenwerking. Het is belangrijk om deze excellente kenmerken van coöperaties te verspreiden en in nationaal en EU-beleid verder te ontwikkelen.

1.3

De diversiteit van ondernemingen wordt erkend in het Verdrag, en de specifieke kenmerken van het coöperatieve model zijn recentelijk ook onderkend door het Europees Hof van Justitie (arrest van het Hof (Eerste kamer) van 8 september 2011 – gevoegde zaken C-78/08 t/m C-80/08), waarin wordt geoordeeld dat gericht beleid rechtmatig is.

Aanbevelingen voor het EU-beleid

1.4

Om de in de vorige paragraaf genoemde redenen moet in al het EU-beleid dat bijdraagt tot slimme, duurzame en inclusieve groei en in alle relevante kerninitiatieven van de EU 2020-strategie rekening worden gehouden met coöperatieve ondernemingen. Daarbij moet worden gezorgd voor een gelijk speelveld voor coöperaties en andere ondernemingsvormen, onder behoud van de doeleinden en werkmethoden van coöperaties.

1.5

Om de specifieke ervaring van coöperatieve ondernemingen met herstructurering in aanmerking te nemen, zouden deze een rol moeten krijgen in de verwezenlijking van de doeleinden van het industriebeleid van de EU en de tenuitvoerlegging van de maatregelen die in dat kader worden genomen, met inbegrip van het desbetreffende kerninitiatief.

1.6

De Europese Commissie en de EIB/EIF-groep zouden ervoor moeten zorgen dat financiële mechanismen op EU-niveau – waaronder het actieplan ter verbetering van de toegang tot financiering voor het mkb dat wordt voorgesteld in de Single Market Act – ook toegankelijk zijn voor coöperatieve ondernemingen en zouden zich ervoor moeten inzetten, samen met de sector van de coöperatieve banken, dat coöperatieve ondernemingen ook worden betrokken bij het vaststellen van specifieke instrumenten. Ook zou de bemiddelende rol van de financiële instrumenten van de EIB voor kleinere coöperatieve banken moeten worden vergemakkelijkt, met name door vereenvoudiging van de administratieve eisen.

1.7

De nieuwe voorschriften voor de plaatsing van overheidsopdrachten (het pakket-Almunia) zouden zo spoedig mogelijk van kracht moeten worden. Deze voorschriften, evenals de tenuitvoerlegging ervan in de lidstaten, zouden moeten worden vereenvoudigd en zouden specifieke maatregelen moeten omvatten om sociale coöperaties die werk bieden aan personen met een handicap of uit andere achterstandsgroepen meer mogelijkheden te geven. Ook zouden de ervaringen van coöperaties met het beheer van eigendommen die zijn geconfisqueerd vanwege illegale activiteiten (zoals in Italië met in beslag genomen eigendommen van de maffia) in deze voorschriften moeten worden geïncorporeerd.

1.8

Als follow-up van op het voorstel van het EESC voor een kader dat de financiële participatie van werknemers vergemakkelijkt zouden maatregelen moeten worden genomen om de overdracht van bedrijven aan werknemers te vergemakkelijken. Bedrijfsopvolgingen door productiecoöperaties/werknemers zouden moeten worden ondersteund door een specifieke EU-begrotingslijn, die ook financiële instrumenten zou moeten omvatten.

1.9

De voor de komende begrotingsperiode 2014-2020 van de EU vast te stellen programma's en middelen, en met name de structuurfondsen, moeten belangrijke instrumenten voor de ondersteuning van coöperaties worden. Bij het vaststellen van de prioriteiten en maatregelen van operationele programma's zou de focus moeten liggen op het ondersteunen van duurzame bedrijfsontwikkeling en verantwoorde herstructurering, en de programma's zouden maatregelen moeten omvatten als de overdracht van ondernemingen aan werknemers en de bevordering van sociale coöperaties, lokale ontwikkeling en sociale innovatie met behulp van algemene subsidies en andere financiële instrumenten.

1.10

Het EESC roept op om in 2012 een vereenvoudigde verordening betreffende het statuut voor een Europese coöperatieve vennootschap goed te keuren. Dit zou moeten worden aangevuld met een actualisering van de wijze waarop coöperatieve beginselen in nationale wetgeving moeten worden opgenomen.

1.11

Het EESC dringt er bij Eurofound (de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden), en in het bijzonder bij het Europees waarnemingscentrum voor het veranderingsproces, op aan om samen met de coöperatieve sector grondig onderzoek te doen naar de rol van coöperaties op het gebied van herstructurering.

1.12

In het komende Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020 zou ook specifiek moeten worden verwezen naar studies naar de factoren die de veerkracht van ondernemingen tijdens crises bepalen.

1.13

Door hun doelstellingen en governancemodel zijn coöperaties van nature een belanghebbende partij bij het Initiatief voor een sociaal ondernemerschap dat de Commissie onlangs heeft gepresenteerd. De belangrijkste voorgestelde acties moeten derhalve ook betrekking hebben op de coöperatieve sector. Een dringende kwestie is dat ook in het recente voorstel voor de instelling van Europese sociaalondernemerschapsfondsen de ervaring van coöperaties met specifiek op hun sector toegesneden financiële instrumenten in aanmerking moet wordt genomen.

Aanbevelingen voor het beleid van de lidstaten

1.14

In overeenstemming met Aanbeveling 193/2002 van de IAO betreffende de bevordering van coöperaties zouden de lidstaten een omgeving moeten scheppen waarin de erkenning en ontwikkeling van coöperaties op alle terreinen en in alle sectoren wordt bevorderd en zouden ze een alomvattend beleid moeten voeren om het coöperatieve bedrijfsmodel te ondersteunen. Met name zouden de lidstaten onderwijs en opleiding op het gebied van coöperaties voor zowel studenten als werknemers moeten stimuleren, de statistieken moeten verbeteren om de coöperatieve sector zichtbaarder te maken, de wetgeving inzake coöperaties moeten moderniseren, passende financiële instrumenten moeten invoeren en de rol van coöperaties in de nationale sociale dialoog moeten erkennen. Voorts zouden zij de mogelijkheid moeten bestuderen om het concept van ondeelbare reserves of „vergrendeling van kapitaal” voor coöperaties in hun wetgeving op te nemen, zoals reeds is gedaan door een substantieel aantal lidstaten, waar dit een belangrijk ontwikkelingsinstrument is gebleken.

1.15

Het EESC beveelt de nationale SER's aan om adviezen in het kader van het Internationaal Jaar van de coöperaties goed te keuren.

Aanbevelingen aan coöperaties

1.16

Coöperaties zouden zichzelf zichtbaarder moeten maken en de mechanismen om wederzijds van elkaar te leren zowel binnen als buiten de coöperatieve beweging moeten versterken. Binnen de coöperatieve beweging zouden ze zich moeten concentreren op „samenwerking tussen coöperaties”. Ze zouden richtsnoeren moeten opstellen en goede praktijken actief moeten verspreiden, waarbij speciale aandacht zou moeten worden besteed aan veranderingsmanagement. Buiten de coöperatieve beweging zouden ze partnerschappen met andere particulier ondernemingen, overheidsinstanties en andere actoren moeten aangaan.

1.17

Verslagen over coöperatief verantwoord ondernemen (maatschappelijk verantwoord ondernemen op coöperatieve wijze) zouden een belangrijk instrument voor het vergroten van de zichtbaarheid en de bevordering van het coöperatieve model moeten worden. De coöperatieve sector zou ook regels voor goed bestuur en nauwgezette interne controles moeten vaststellen om misbruik van de coöperatieve vorm te voorkomen.

2.   Inleiding

2.1

Het doel van dit advies is om de aandacht te richten op de wijze waarop coöperatieve ondernemingen door hun specifieke bedrijfsmodel in de huidige crisis anticiperen op veranderingen in de industrie en de dienstensector - waarvan, zoals in recente verslagen van de IAO is beschreven, de werkgelegenheidseffecten bijzonder ernstig zijn - en de wijze waarop ze op deze veranderingen inspelen. Het advies is gericht op het vergroten van het bewustzijn van de coöperatie als een ondernemingsvorm die nieuwe inzichten in sociale innovatie biedt en bijdraagt tot de duurzame creatie en verdeling van welvaart.

2.2

In het coöperatieve bedrijfsmodel staan mensen centraal. De coöperatieve onderneming is door de Internationale Coöperatieve Alliantie (ICA) omschreven en door verschillende internationale organisaties (de VN, de IAO, de EU) erkend als als „een autonoom, vrijwillig samenwerkingsverband van personen die zich in een vennootschap hebben verenigd waarvan het bezit aan alle leden toebehoort en die democratisch wordt bestuurd, teneinde gemeenschappelijke sociaal-economische en culturele aspiraties en behoeften te verwezenlijken”.

2.2.1

Het advies is ook bedoeld als input voor de huidige werkzaamheden van de CCMI inzake herstructurering (1).

2.3

De coöperatieve identiteit wordt versterkt door waarden als democratie, gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit, transparantie en maatschappelijke verantwoordelijkheid. De ICA heeft zeven beginselen vastgesteld die coöperaties dienen te volgen: „vrijwilligheid en open lidmaatschap; democratische controle door de leden; economische participatie door de leden; autonomie en onafhankelijkheid; onderwijs, opleiding en informatie; samenwerking tussen coöperaties en zorg voor de gemeenschap”.

2.4

Het coöperatieve bedrijfsmodel is volledig in overeenstemming met de waarden van het EU-Verdrag en de doelstellingen van de EU 2020-strategie. Omdat ze zowel economische als sociale doelen nastreven, zijn coöperaties een onmisbaar onderdeel van de „sociale markteconomie”.

2.5

Coöperaties hebben het langetermijndoel om economische en sociale duurzaamheid te verwezenlijken door personen vaardigheden bij te brengen, te anticiperen op veranderingen en het gebruik van hulpbronnen te optimaliseren. Hun winsten worden niet gebruikt om de vergoedingen voor ingelegd kapitaal te maximaliseren, maar om duurzame investeringen te plegen.

2.6

Omdat coöperatieve ondernemingen mensen centraal stellen en worden bestuurd door de leden, hebben ze sterke lokale wortels. Dit staat het vermogen van coöperaties om in nationale en internationale markten te opereren niet in de weg.

2.7

De flexibiliteit en creativiteit van de coöperatieve methode stelt zowel traditionele als nieuwe coöperaties in staat om in alle sectoren van de economie actief te zijn.

2.8

Europa telt 160 000 coöperatieve ondernemingen, met in totaal 123 miljoen leden, die werk bieden aan 5,4 miljoen mensen.

2.9

De coöperatieve ondernemingsvorm geniet weinig bekendheid onder het algemene publiek, in het bedrijfsleven en bij overheden. In bepaalde landen heeft het woord „coöperatief” zelfs een slechte bijklank, met name in Midden- en Oost-Europese landen. Coöperaties worden niet gezien als „echte” bedrijven. In sommige lidstaten zijn de omstandigheden voor de ontwikkeling van coöperaties de afgelopen jaren verslechterd (zoals in Polen, waar geprobeerd is om met nieuwe ontwerpwetgeving inzake coöperaties de autonomie en onafhankelijkheid van coöperaties in te perken, en in Italië, waar de belastingvoordelen voor coöperaties, die waren bedoeld als compensatie voor hun maatschappelijke rol, sterk zijn verminderd).

2.10

Coöperaties hebben niet gemakkelijk toegang tot durfkapitaal en tot kredieten in de reguliere kapitaalmarkten.

2.11

Er is niet altijd sprake van een gelijk speelveld, omdat de specifieke kenmerken van coöperaties niet in aanmerking worden genomen in nationale en Europese wetgeving en programma's ter ondersteuning van bedrijven.

3.   Uitdagingen op het gebied van bedrijfsherstructurering in Europa

3.1

Als gevolg van de crisis in de Europese economie zijn we momenteel getuige van een grootschalige herstructurering. Maatschappelijk verantwoorde herstructureringsstrategieën zijn van essentieel belang om nog meer bedrijfssluitingen en -faillissementen te voorkomen, werkgelegenheid te behouden en te scheppen en sociale welvaart te organiseren door het concurrentievermogen en lokale ontwikkeling te bevorderen.

3.2

De Europese Commissie is van mening dat met betrekking tot herstructurering een bredere visie op bedrijfsinnovatie moet worden gehanteerd, die moet „passen in een langetermijnvisie op de ontwikkeling en de richting van de Europese economie om ervoor te zorgen dat de veranderingen daadwerkelijk een middel zijn om het concurrentievermogen daarvan te versterken” en die ook organisatorische en sociale patronen moet omvatten, zodat een duurzame territoriale ontwikkeling kan worden verwezenlijkt. In dit verband is de Commissie van mening dat innovatie „niet alleen onderzoek en technologie [betekent], maar ook nieuwe marketingmethoden en managementoplossingen”.

3.3

De Commissie heeft opgemerkt dat „bedrijven die in staat zijn om op een maatschappelijk verantwoorde wijze herstructureringen door te voeren vaak betere resultaten laten zien in termen van concurrentie en aanpassingsvermogen op de markt (2).

3.3.1

Ook heeft de Commissie de wens uitgesproken dat werknemers nauwer worden betrokken bij en in sterkere mate kunnen deelnemen aan verantwoorde herstructureringen (3). De sociale partners op EU-niveau hebben het beginsel van „sociaal intelligente” herstructurering neergelegd in een gezamenlijke tekst waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van het scheppen en in stand houden van banen.

3.4

De Commissie wil de voorwaarden voor de overdracht van bedrijven aan werknemers versoepelen:

Werknemers hebben een bijzonder belang bij het voortbestaan van hun bedrijf en hebben vaak veel inzicht in de bedrijfsactiviteiten. Het ontbreekt hun echter niet zelden aan financiële middelen en ondersteuning om het bedrijf over te nemen en te beheren. Een zorgvuldige, geleidelijke voorbereiding van de overdracht van het bedrijf aan de werknemers, die zich in een werknemerscoöperatie organiseren, kan de overlevingskansen doen toenemen (4). „Indien geen opvolger in de familie kan worden gevonden, zorgt een overdracht aan werknemers voor een grote mate van continuïteit van het bedrijf”. „Slechts enkele lidstaten moedigen dergelijke overdrachten echter aan door bijzondere verlichtingen van de inkomstenbelasting (…) (5).

3.5

De Commissie heeft de lidstaten verzocht om op basis van beste praktijken een kader voor bedrijfsoverdrachten aan werknemers te ontwikkelen teneinde bedrijfssluitingen te voorkomen. Als voorbeeld kunnen de bedrijfstoeslagen (pago único) in Spanje en de wet-Marcora in Italië dienen, die het mogelijk maken om met werkloosheidsuitkeringen nieuwe, startende coöperaties te financieren.

4.   Een coöperatieve economie: veerkracht en nieuwe ontwikkelingen, ook in tijden van crisis

4.1

Coöperatieve ondernemingen zijn in tijden van crisis veerkrachtiger dan conventionele ondernemingen. Dat geldt met name voor banken, productiecoöperaties in de industrie en de dienstensector, sociale coöperaties en coöperaties van kleine en middelgrote ondernemingen. Het coöperatieve bedrijfsmodel maakt ook in nieuwe sectoren (energie, vrije beroepen, enz.) een sterke ontwikkeling door. Door het proces van herstructurering hebben coöperaties meer ruimte gekregen om bij te dragen tot een daadwerkelijk pluralistische economie, waar vooral ondernemingen die op zoek waren naar meer duurzame productie- en consumptiemodellen van hebben geprofiteerd.

4.2

Volgens het IAO-rapport „Resilience of the Cooperative Business Model in Times of Crisis” („Veerkracht van het coöperatieve bedrijfsmodel in tijden van crisis”) zijn financiële coöperaties financieel gezond gebleven; consumentencoöperaties melden een hogere omzet; productiecoöperaties zien groei omdat meer mensen in reactie op de nieuwe economische realiteit voor de coöperatieve ondernemingsvorm kiezen.

4.3

Dit valt met name op in de bankensector. In de EU is tot nu toe geen enkele coöperatieve bank failliet gegaan. Uit gegevens van de Europese Vereniging van coöperatieve banken blijkt dat coöperatieve banken 20 % van alle spaargelden beheren. Ze financieren circa 29 % van de kleine en middelgrote ondernemingen in Europa. De afgelopen jaren hebben ze hun marktaandeel gestaag uitgebreid. In het Verenigd Koninkrijk hebben de coöperatieve banken hun marktaandeel verviervoudigd, van 1,2 % in 2009 tot 5 % in 2010. In Italië heeft het BCC-stelsel (Banche di credito cooperativo) het bedrag aan spaargelden dat het beheert en de uitstaande leningen de afgelopen vijf jaar sterk zien stijgen, met respectievelijk 49 % en 60 %, terwijl de werkgelegenheid met 17 % toenam (ter vergelijking: de werkgelegenheid in de rest van de Italiaanse bankensector nam in diezelfde periode met 5 % af). In Cyprus hebben coöperatieve kredietinstellingen volgens de Autoriteit voor het toezicht op en de ontwikkeling van coöperatieve vennootschappen hun marktaandeel in 2011 vergroot (van 35 % tot 38 % wat betreft beheerde spaargelden en van 27 % tot 29 % wat betreft uitstaande kredieten), hetgeen bevestigt dat Cyprioten de coöperatieve kredietinstellingen in tijden van crisis als veilige havens zien.

4.4

Het Internationaal Monetair Fonds heeft in een interne nota getiteld „Redesigning the Contours of the Future Financial System” („Nieuwe contouren van een toekomstig financieel stelsel”), van 16 augustus 2010 (SPN/10/10), de essentiële rol van coöperatieve banken onderstreept: „Kleinere, coöperatieve banken of onderlinge verzekeringsmaatschappijen zouden het ook goed kunnen doen. Deze banken, die minder afhankelijk zijn van de verwachtingen van aandeelhouders, hebben de fouten die grotere instellingen in de particuliere sector hebben gemaakt over het algemeen weten te vermijden. Hoewel ze niet altijd als de meest efficiënte, dynamische of innovatieve instellingen worden gezien, voorzien ze op betrouwbare en veilige wijze in de kredietbehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen en huishoudens”.

4.5

De CECOP – de Europese confederatie van productie- en sociale coöperaties in de industrie en de dienstensector – heeft de gevolgen van de crisis voor de ondernemingen binnen haar netwerk sinds 2009 nauwlettend gevolgd. In landen waar het coöperatieve model sterker is geworteld en al langer bestaat (Frankrijk, Italië, Spanje) lijken coöperaties de crisis beter te doorstaan dan conventionele ondernemingen die in dezelfde sectoren en geografische gebieden actief zijn.

4.6

Verschillende typen sociale coöperaties spelen een belangrijke rol in het herstructureringsproces en hebben aangezet tot waardevolle sociale innovaties. Coöperaties voor arbeidsintegratie hebben veel mensen in dienst die zijn ontslagen en er niet meer in zijn geslaagd om zich een positie op de gewone arbeidsmarkt te verwerven. In enkele landen zijn sociale coöperaties grote werkgevers van personen met een handicap (zoals in Bulgarije, Tsjechië, Polen, Italië …). Coöperaties die sociale diensten aanbieden zijn actief in de herstructurering van de publieke sector. Een specifiek nieuw verschijnsel zijn de Italiaanse coöperaties die „geconfisqueerde, uit illegale activiteiten verkregen bezittingen” beheren.

4.7

In een sector die hard is getroffen door de crisis tonen woningcorporaties zich, gemeten aan het aantal nieuw gebouwde woningen, veel veerkrachtiger dan de particuliere sector. Ook doen ze meer om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen door de energie-efficiëntie te vergroten. Deze rol is met name van belang in enkele EU-landen, zoals Tsjechië en Polen, waar grote coöperatieve renovatieprojecten worden uitgevoerd, vaak met financiering uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling.

4.8

Een snelle blik op enkele Europese landen leert ons dat coöperatieve ondernemingen relatief beter presteren als het gaat om groei, werkgelegenheid, het percentage bedrijven dat overleeft en het aantal startende bedrijven (zie met name: Zevi A., Zanotti A., Soulage F. en Zelaia A. (2011), „Beyond the crisis: Cooperatives, Work, Finance”, („Na de crisis: coöperaties, werk, financiering”), Cecop Publications, Brussel 2011).

4.8.1

In 2009 steeg de omzet van coöperaties in het Verenigd Koninkrijk met 10 %, terwijl de economie van het Verenigd Koninkrijk met 4,9 % kromp. In 2010 liet de Britse economie als geheel een groei van 1,9 % liet zien, maar groeide de coöperatieve sector met 4,4 %. Het aantal coöperaties in het Verenigd Koninkrijk neemt gestaag toe, met 9 % in 2010. In alle sectoren van de economie wint het coöperatieve model terrein.

4.8.2

In Duitsland breidt de coöperatieve sector met name uit op de gebieden energie, kleine en middelgrote ondernemingen en gezondheidszorg. De afgelopen drie jaar is het aantal nieuwe coöperaties buitengewoon sterk gestegen: met 370 in 2011, met 289 in 2010, met 241 in 2009 („Genossenschaften in Deutschland” („Coöperaties in Duitsland”), DZ-Bank). In het jaarverslag 2010 van de Duitse confederatie van coöperaties DGRV wordt op basis van cijfers van de Creditreform-Datenbank vermeld dat in 2010 slechts 0,1 % van de gevallen van insolvabiliteit betrekking had op coöperatieve ondernemingen, het laagste cijfer van alle ondernemingsvormen. Maar ook is bevestigd dat het lidmaatschap van een coöperatie het risico op een faillissement van individuele ondernemingen aanzienlijk verkleint.

4.8.3

In Frankrijk bedraagt het percentage productiecoöperaties dat na drie jaar overleeft 74 %, terwijl het nationale gemiddelde op 66 % ligt. In de periode 2000-2009 veranderden 329 ondernemingen hun ondernemingsvorm in productiecoöperaties. Meer dan 250 daarvan bestaan nog steeds. De cijfers voor 2010 bevestigen de opwaartse trend die met name in de afgelopen drie jaar te zien is geweest. In dat jaar vormden meer dan vijftig ondernemingen zich om tot coöperaties (jaarverslag 2010 van het CG SCOP).

4.8.4

In Italië steeg de werkgelegenheid in coöperaties in 2010 met 3 %, terwijl de totale werkgelegenheid in de particuliere sector met 1 % afnam. De welvaartscrisis heeft ervoor gezorgd dat het aantal sociale coöperaties snel is gestegen. De meeste nieuwe coöperaties zijn beginnende ondernemingen, maar ongeveer een op de vier is een „spin-off” van andere coöperaties. Coöperaties hebben een hogere levensverwachting. Een derde van de coöperaties die in de periode 1970-1989 zijn opgericht bestaat nog steeds, tegen een kwart van de overige ondernemingen. Het sterftecijfer is lager; in de periode 2006-2009 werd 4 % van de coöperaties opgeheven, tegen meer dan 6 % van de overige bedrijven. De meest dramatische oorzaak voor deze bedrijfssluitingen was faillissement; in 2009 gold dit voor 2‰ van de coöperaties, tegen 6‰ van de overige bedrijven. Gemeten naar het type arbeidscontract is de werkgelegenheid in coöperaties minder onzeker: 6 % van de nieuw geworven werknemers heeft een tijdelijk contract, terwijl dat in andere ondernemingen gemiddeld 11 % is. Van het personeel van coöperaties volgde 40 % een interne opleiding, terwijl het nationale gemiddelde 26 % was.

4.8.5

In Spanje, dat bijzonder hard is getroffen door de crisis, nam het aantal banen in de coöperatieve sector in 2008 en 2009 met 4,5 % af, terwijl dat in conventionele ondernemingen 8 % was. In 2010 nam de werkgelegenheid in productiecoöperaties echter weer met 0,2 % toe, terwijl de totale werkgelegenheid in conventionele ondernemingen dat jaar met 3,2 % daalde.

4.8.6

In enkele andere landen is de situatie vergelijkbaar. Zo is het aantal startende coöperaties in Zweden verhoudingsgewijs hoger dan het aantal overige startende ondernemingen. Het sterftecijfer van coöperaties is lager dan dat van conventionele ondernemingen. Ook in Cyprus neemt het aantal coöperaties toe. De overheid onderstreept dat de bijdrage die ze leveren tot de economische en sociale vooruitgang in de samenleving van essentieel belang is.

5.   Hoe coöperaties verandering aanpakken

5.1

Het specifieke coöperatieve governancemodel, dat is gebaseerd op gezamenlijk eigendom, democratische participatie, bestuur door de leden en het vermogen om op de eigen financiële middelen en ondersteunende netwerken te vertrouwen, verklaart waarom coöperaties flexibeler en innovatiever zijn bij het beheer van herstructurering en het opzetten van nieuwe bedrijven.

5.2

Een langetermijnvisie is een basiskenmerk van elke coöperatieve onderneming. Deze langetermijnvisie van coöperaties om economische en sociale duurzaamheid voor de leden te verwezenlijken is door de crisis versterkt. Een coöperatieve onderneming zal rendement op kapitaal opofferen om werkgelegenheid te behouden en investeringen te kunnen blijven doen.

5.3

Een ander basiskenmerk van het governancemodel van coöperaties is dat ze zijn geworteld in het geografische gebied waar ze actief zijn. Anders dan de particuliere sector delokaliseren ze niet, wat niet onverenigbaar is met globalisering.

5.4

Vanwege hun lokale wortels wordt de rol van coöperaties bij het bevorderen van duurzame ontwikkeling, het scheppen van nieuwe banen en in het verlengde daarvan het nastreven van het algemeen belang, steeds belangrijker. Omdat herstructurering op lokaal niveau plaatsvindt, is het belangrijk om bij het vinden van oplossingen voort te bouwen op de ervaringen van coöperaties. In rurale gebieden houden coöperaties economische en sociale activiteiten in stand, waardoor ze de migratie beperken.

5.5

Hun territoriale verankering en hun focus op de belangen van de leden (huishoudens of kleine ondernemingen) verklaren waarom coöperatieve ondernemingen tijdens de financiële crisis goed stand hebben gehouden. Coöperatieve banken zijn ook sterk gefocust op duurzame en maatschappelijk verantwoorde financiering. De effecten van hun gedrag worden versterkt door klanten die met hun spaargelden en kredieten overstappen van particuliere banken naar coöperatieve banken.

5.6

Coöperaties beschermen werkgelegenheid omdat ze een model hanteren waarin interne mobiliteit wordt gecombineerd met baanzekerheid. Productiecoöperaties en sociale coöperaties passen liever het niveau van de lonen of het aantal gewerkte uren aan dan te snijden in het aantal banen. Waar mogelijk hebben ze activiteiten die ze eerder hadden uitbesteed geïnternaliseerd. De baanzekerheid is vergroot door de beschikbare banen te verdelen tussen ondernemingen binnen hetzelfde coöperatieve netwerk of dezelfde coöperatieve groep. Het scheppen van zekerheid voor werknemers tijdens het overgangsproces wordt ondersteund door het aanbieden van beroepsopleidingen, omdat coöperaties focussen op de ontwikkeling van menselijke hulpbronnen.

5.7

Coöperaties ontwikkelen al lange tijd verschillende modaliteiten om permanent onderling samen te werken, zowel in vertegenwoordigende organisaties op alle niveaus en als door combinaties van ondernemingen te vormen, zoals groepen, consortia en secundaire coöperaties. In de afgelopen jaren en decennia is een duidelijke consolidatie van deze trend te zien, waarbij een positieve correlatie tussen de groei van het aantal coöperaties en de ontwikkeling van instellingen die ze met elkaar verbindt kan worden waargenomen.

5.8

Het potentieel van vertegenwoordigende organisaties wordt duidelijk geïllustreerd door het Italiaanse voorbeeld. Italië wordt gekarakteriseerd door het bestaan van diverse coöperatieve intersectorale verenigingen. Alle soorten coöperaties (productie-, consumenten-, landbouwcoöperaties, enz.) zijn lid van een van deze verenigingen. Dit patroon heeft de creatie van gemeenschappelijke economische structuren tussen sectoren, die van groot belang zijn, vergemakkelijkt. Dankzij de mogelijkheden die dit schept om menselijke en financiële middelen van de ene naar de andere sector over te hevelen en ervaringen te delen, zijn veel coöperatieve ondernemingen en sectoren in staat om zelfs de moeilijkste tijden het hoofd te bieden.

5.9

Groepen, consortia en secundaire coöperaties maken het voor individuele ondernemingen mogelijk om zelf klein te blijven, maar toch te profiteren van schaalvoordelen. Italië is een goed voorbeeld van een land waar consortia in de bouw- en dienstensector en van sociale coöperaties substantieel bijdragen aan de ontwikkeling van kleine en nieuwe coöperaties. Ook in andere landen zijn kleine consortia van sociale coöperaties te vinden, zoals in Zweden. In enkele andere EU-landen, met name Frankrijk, Duitsland, Spanje en Nederland, zijn ook in andere sectoren, zoals de landbouw, de verwerkende industrie, de bankensector en de distributiesector, belangrijke coöperatieve groepen actief.

5.10

De Spaanse Mondragón-groep is een goed voorbeeld van individuele coöperatieve ondernemingen die zichzelf met succes op vrijwillige basis hebben georganiseerd in een grootschalige groep die actief is in de industrie, de landbouw, de distributiesector, de financiële sector, onderzoek en ontwikkeling en hoger onderwijs. Een opmerkelijk aspect van het succes van de Mondragón-groep is het vermogen van deze groep om in geglobaliseerde industriële sectoren de werkgelegenheid in stand te houden en producten, processen en de dienstverlening na de verkoop voortdurend te herstructureren. Hiervoor gebruikt de groep zijn industriële platforms overal ter wereld en een innovatiedriehoek bestaande uit de industriële ondernemingen, de universiteit en O&O-centra van de groep.

5.11

Ook kleine en middelgrote ondernemingen kunnen zich organiseren in coöperaties en dezelfde logica van schaalvergroting volgen. Deze organisatievorm is bijvoorbeeld heel succesvol in Duitsland, waar coöperaties van kleine ondernemingen als bakkerijen en slagerijen belangrijk zijn.

5.12

Om aan de behoeften van bepaalde groepen te voldoen, worden nieuwe coöperatievormen ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan zijn de coöperaties van artsen in Duitsland. Met nam in Italië begint de jongere generatie van hooggespecialiseerde professionals het coöperatieve bedrijfsmodel te gebruiken om marktkansen te benutten. Daarbij combineren ze het zelfstandig ondernemerschap met een vorm van collectief ondernemen. Een onlangs in Italië aangenomen wet op de beroepen, die deel uitmaakte van het algemene pakket aan economische hervormingen, ondersteunt deze initiatieven.

5.13

In Frankrijk, en in mindere mate in België en Zweden, zijn zogeheten „activiteiten- en werkgelegenheidscoöperaties” opgezet. Deze bieden werklozen de mogelijkheid om als zelfstandig ondernemer aan de slag te gaan, waarbij de coöperatieve onderneming niet alleen hun commerciële activiteiten, maar ook hun beroepsopleiding en sociale zekerheid organiseert.

5.14

Coöperaties kunnen over het algemeen geen grote hoeveelheden kapitaal bij hun leden ophalen en hebben niet gemakkelijk toegang tot de kapitaalmarkt. Coöperaties hebben hun eigen financieringsmechanismen ontwikkeld. Aandelen in coöperaties zijn doorgaans niet-overdraagbaar en winsten worden niet gebruikt om het beschikbaar stellen van kapitaal te belonen, maar worden normaliter in de onderneming geïnvesteerd om reserves op te bouwen. Dit weerspiegelt hun strategie: het is in het belang van de leden om buitensporige risico's te vermijden en om investeringen te plegen in activiteiten die rechtstreeks tegemoetkomen aan hun behoeften.

5.15

In enkele EU-lidstaten, zoals Frankrijk, Spanje en Italië, zijn deze reserves ondeelbaar, in de zin dat ze zelfs in geval van liquidatie niet onder de leden mogen worden verdeeld, maar moeten worden gebruikt voor de ontwikkeling van de coöperatieve beweging. Ondeelbare reserves hebben zich bewezen als een krachtig middel om demutualisering, het opgeven van de coöperatieve ondernemingsvorm, tegen te gaan.

5.16

In enkele landen zijn wettelijke bepalingen ingevoerd om externe partijen de mogelijkheid te geven om durfkapitaal aan coöperaties te verstrekken, zowel met als zonder stemrecht (zoals de „socio sovventore” in de Italiaanse wet nr. 59/1992). Voor dit doel zijn speciale instellingen opgericht, zoals in Italië de ontwikkelingsfondsen voor coöperaties (Fondi mutualistici) en de Cooperazione Finanza Impresa (CFI), in Frankrijk het investeringsfonds IDES en in Spanje de investeringsstructuren van de Mondragón-groep. Deze instellingen hebben coöperaties ook in staat gesteld om hun dialoog met andere financiële instellingen te verbeteren.

Brussel, 25 april 2012

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


(1)  COM(2012) 7. Herstructurering en anticipatie op veranderingen: uit de recente ervaring te trekken lessen.

(2)  COM(2005) 120. Herstructureringen en werkgelegenheid - Anticiperen op en begeleiden van herstructureringen met het oog op de ontwikkeling van de werkgelegenheid: de rol van de Europese Unie.

(3)  COM(2001) 366. De bevordering van een Europees kader voor de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven.

(4)  COM(2004) 18. Over de bevordering van coöperatieve vennootschappen in Europa.

(5)  COM(2006) 117. Uitvoering van het communautair Lissabonprogramma voor groei en werkgelegenheid: Overdracht van ondernemingen – Continuïteit door een nieuwe start.


Top