EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020R2180

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/2180 van de Commissie van 18 december 2020 tot verlenging van de referentieperiode als vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/1429 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen voor een duurzame spoorwegmarkt naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak (Voor de EER relevante tekst)

C/2020/9260

PB L 433 van 22.12.2020, p. 37–38 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2020/2180/oj

22.12.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 433/37


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/2180 VAN DE COMMISSIE

van 18 december 2020

tot verlenging van de referentieperiode als vastgesteld bij Verordening (EU) 2020/1429 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van maatregelen voor een duurzame spoorwegmarkt naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2020/1429 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 tot vaststelling van maatregelen voor een duurzame spoorwegmarkt naar aanleiding van de COVID-19-uitbraak (1), en met name artikel 5, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De COVID-19-pandemie en de maatregelen die de lidstaten hebben genomen om die pandemie in te dammen, hebben tot een sterke terugval van het spoorverkeer geleid.

(2)

Op deze omstandigheden hebben de spoorwegondernemingen, die blijvend geconfronteerd worden met aanzienlijke liquiditeitsproblemen en grote verliezen en in sommige gevallen failliet dreigen te gaan, geen vat.

(3)

Om de negatieve economische gevolgen van de COVID-19-pandemie op te vangen en spoorwegondernemingen te ondersteunen, biedt Verordening (EU) 2020/1429 de lidstaten de mogelijkheid om infrastructuurbeheerders toe te staan de heffingen voor de toegang tot spoorweginfrastructuur te verlagen, kwijt te schelden of uit te stellen. Die mogelijkheid werd verleend van 1 maart 2020 tot en met 31 december 2020 (hierna: “de referentieperiode”).

(4)

Tijdens de pandemie opgelegde mobiliteitsbeperkingen hadden aanzienlijke gevolgen voor het gebruik van de trein. De pandemie had ook tot gevolg dat veel bedrijven hun productie terugschroefden of stil legden, waardoor er ook minder goederen per spoor moesten worden vervoerd. Uit de door de spoorweginfrastructuurbeheerders in de EU-27 verstrekte gegevens blijkt dat de pandemie de zwaarste impact had op het passagierssegment, met name op de commerciële passagierstreinen; in alle lidstaten werd het commercieel aanbod sterk teruggeschroefd. Tussen maart en september 2020 daalde het passagiersvervoer, uitgedrukt in treinkilometers, met 16,9 % ten opzichte van dezelfde periode in 2019; het goederenvervoer kende een terugval met 11,1 %. Tussen maart en september 2020 daalde het aantal treinkilometers op grond van openbaredienstcontracten ten opzichte van dezelfde periode in 2019 met 12,2 %; bij het commerciële passagiersvervoer bedroeg die terugval 37,3 %. Het aantal passagierskilometers is in het tweede kwartaal van 2020 met 71,2 % gedaald ten opzichte van dezelfde periode in 2019; het goederenvervoer, uitgedrukt in tonkilometer, kende een terugval van 15,9 %. Deze trend kan een enorme impact hebben op de concurrentie in het passagiersvervoer per spoor, op de ontwikkeling van een echte eengemaakte Europese spoorwegruimte en uiteindelijk op de transitie naar een duurzamere vervoerssector met een groter aandeel van het spoor in het vervoer van passagiers en goederen.

(5)

Uit de gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie blijkt dat het dagelijks aantal gerapporteerde gevallen opnieuw toeneemt, met in oktober 2020 talrijke dagen waarop meer dan 300 000 nieuwe gevallen werden gerapporteerd.

(6)

In november 2020 schatte het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) dat er “in de Europese Unie/Europese Economische Ruimte (EU/EER) en het Verenigd Koninkrijk (VK) sprake is van een aanzienlijke toename van het aantal COVID-19-infecties en dat de huidige situatie een grote bedreiging vormt voor de volksgezondheid” en dat “de huidige epidemiologische situatie in de meeste landen een ernstig probleem vormt, met een toenemend risico op overdracht, die onmiddellijke, gerichte volksgezondheidsmaatregelen vereist”.

(7)

Naar aanleiding van die ontwikkeling hebben de lidstaten sinds oktober steeds strengere mobiliteitsbeperkingen opgelegd. Daarom zijn er dan ook geen vooruitzichten op een snel herstel van het spoorverkeer op korte termijn.

(8)

De terugval van het spoorverkeer ten opzichte van de overeenkomstige periode in de voorgaande jaren, waarvoor de cijfers van 2019 overeenkomstig artikel 5, leden 1 en 2, van Verordening (EU) 2020/1429 als referentie worden gehanteerd, houdt aan en is te wijten aan de gevolgen van de COVID-19-uitbraak.

(9)

De prognoses wijzen op een zeer geleidelijk herstel van de economie in de komende twee jaren, aangezien de indicatoren voor het consumentenvertrouwen en het economisch sentiment op dit moment negatief zijn. In het licht van de voor eerdere perioden beschikbare gegevens zal elke verbetering op het gebied van de volksgezondheid, bijvoorbeeld dankzij de beschikbaarheid van een vaccin en in de veronderstelling dat die verbetering in de eerste helft van 2021 kan worden verwacht, zich pas na een aanzienlijke termijn vertalen in een positieve impact op het spoorvervoer. De positieve effecten zullen waarschijnlijk pas vanaf de tweede helft van 2021 zichtbaar worden.

(10)

De terugval van het spoorkeer ten opzichte van de overeenkomstige periode in de voorgaande jaren houdt aan en zal waarschijnlijk blijven duren; die situatie is te wijten aan de gevolgen van de COVID-19-uitbraak.

(11)

Daarom moet de in artikel 1 van de verordening vastgestelde referentieperiode worden verlengd tot eind juni 2021.

(12)

Het is de bedoeling dat deze gedelegeerde verordening in werking treedt na afloop van de referentieperiode die momenteel voorzien is in artikel 1 van Verordening (EU) 2020/1429. Om rechtsonzekerheid te voorkomen, moet deze verordening worden vastgesteld volgens de spoedprocedure van artikel 7 van de verordening, en moet zij met spoed in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1 van Verordening (EU) 2020/1429 wordt vervangen door:

“Artikel 1

Bij deze verordening worden tijdelijke regels vastgesteld inzake de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur als bedoeld in hoofdstuk IV van Richtlijn 2012/34/EU. Zij is van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 (“de referentieperiode”) van toepassing op het gebruik van spoorweginfrastructuur voor binnenlands en internationaal spoorvervoer die onder die richtlijn valt.”.

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 december 2020.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 333 van 12.10.2020, blz. 1.


Top