Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0147

Samenvatting van het arrest

Court reports – general

Zaak C-147/12

ÖFAB, Östergötlands Fastigheter AB

tegen

Frank Koot en Evergreen Investments BV

(verzoek van het Hovrätt för Nedre Norrland om een prejudiciële beslissing)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bevoegd gerecht — Bijzondere bevoegdheden ‚ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst’ en ‚ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad’”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 juli 2013

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Werkingssfeer – Uitgesloten gebieden – Faillissementen, akkoorden en andere soortgelijke procedures – Begrip – Vordering ingesteld tegen lid van raad van bestuur en aandeelhouder van vennootschap door schuldeiser van die vennootschap en ertoe strekkende om hen aansprakelijk te stellen voor schulden van vennootschap – Daarvan uitgesloten – Toepasselijkheid van verordening

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 1, lid 2, sub b)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bepalingen van die verordening die worden aangemerkt als gelijkwaardig aan die van het Verdrag van Brussel – Uitlegging van die bepalingen conform de rechtspraak van het Hof over dat Verdrag

    (Executieverdrag; verordening nr. 44/2001 van de Raad)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst en inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad – Begrippen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 1, sub a, en 3)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad – Begrip – Vordering ingesteld tegen lid van raad van bestuur en aandeelhouder van vennootschap door schuldeiser van die vennootschap en ertoe strekkende om hen aansprakelijk te stellen voor schulden van vennootschap – Daaronder begrepen – Overdracht van schuldvordering – Geen invloed

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  5. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Vraag gesteld in context waarin nuttig antwoord uitgesloten is – Vragen gesteld zonder voldoende precisering van feitelijke context – Niet-ontvankelijkheid

    (Art. 267 VWEU)

  6. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Verordening nr. 44/2001 – Bijzondere bevoegdheden – Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad – Plaats waar schadebrengend feit zich heeft voorgedaan – Begrip – Plaats waar vennootschap haar werkzaamheden verrichtte en plaats verband houdende met de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 24-26)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29)

  3.  Het begrip verbintenissen uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken omvat elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van die verordening.

    Enerzijds kan het begrip verbintenissen uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van die verordening niet aldus worden uitgelegd dat het ziet op een situatie waarin geen sprake is van een door een partij jegens een andere vrijwillig aangegane verbintenis. Bijgevolg is voor de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst in artikel 5, punt 1, sub a, vereist dat er sprake is van een vrijwillig aangegane juridische verbintenis van een persoon jegens een andere waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd. Anderzijds kan pas van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad worden gesproken wanneer een oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de schade en het feit waaruit die schade is voortgekomen.

    (cf. punten 32-34)

  4.  Het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op door een schuldeiser van een vennootschap ingediende vorderingen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die erop gericht zijn om, enerzijds, een bestuurslid en, anderzijds, een aandeelhouder van de vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van de vennootschap, op grond dat zij het mogelijk hebben gemaakt dat die vennootschap haar werkzaamheden voortzette ofschoon er sprake was van onderkapitalisatie en de vennootschap in vereffening diende te gaan.

    In dit verband kan de uitlegging dat voor de kwalificatie van dergelijke vorderingen moet worden uitgegaan van de kwalificatie van de schulden van de vennootschap, naargelang deze al dan niet onder verbintenissen uit overeenkomst vallen, niet worden aanvaard. Deze uitlegging zou immers leiden tot een uitbreiding van het aantal gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen die dezelfde foutieve gedraging van het bestuurslid of de aandeelhouder van de betrokken vennootschap aan de orde stellen, afhankelijk van de aard van de verschillende schulden van die vennootschap waartegen dergelijke vorderingen kunnen worden ingediend. In een dergelijke situatie verzet de nabijheidsdoelstelling van de bijzondere bevoegdheidsregels genoemd in artikel 5, punten 1 en 3, van verordening nr. 44/2001 en gebaseerd op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de overeenkomst of de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen, zich tegen het feit dat de bepaling van de bevoegde rechter kan afhangen van de aard van de schulden van de betrokken vennootschap.

    In deze omstandigheden is de omstandigheid dat de betrokken vordering door de oorspronkelijke schuldeiser is overgedragen aan een andere schuldeiser, evenmin van invloed is op de bepaling van het bevoegde gerecht op grond van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.

    (cf. punten 38, 41, 42, 59, dictum 1, 3)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 44-47)

  6.  Het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat voor vorderingen die ertoe strekken, een bestuurslid en een aandeelhouder van een vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van die vennootschap, die plaats zich bevindt in de plaats waarmee de door die vennootschap verrichte werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden verband houden.

    Wat vorderingen betreft die zijn ingediend op grond dat het bestuurslid en de hoofdaandeelhouder van de vennootschap met betrekking tot die vennootschap niet aan hun wettelijke verplichtingen zouden hebben voldaan, moet de plaats van de schadebrengende gebeurtenis zowel voor verzoekers als voor verweerders een hoge mate van voorspelbaarheid hebben. Bovendien moet er in die omstandigheden in termen van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting een bijzonder nauw verband bestaan tussen de door verzoekers ingediende vorderingen en die plaats.

    (cf. punten 52, 55, dictum 2, 3)

Top

Zaak C-147/12

ÖFAB, Östergötlands Fastigheter AB

tegen

Frank Koot en Evergreen Investments BV

(verzoek van het Hovrätt för Nedre Norrland om een prejudiciële beslissing)

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Bevoegd gerecht — Bijzondere bevoegdheden ‚ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst’ en ‚ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad’”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 18 juli 2013

  1. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Werkingssfeer — Uitgesloten gebieden — Faillissementen, akkoorden en andere soortgelijke procedures — Begrip — Vordering ingesteld tegen lid van raad van bestuur en aandeelhouder van vennootschap door schuldeiser van die vennootschap en ertoe strekkende om hen aansprakelijk te stellen voor schulden van vennootschap — Daarvan uitgesloten — Toepasselijkheid van verordening

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 1, lid 2, sub b)

  2. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bepalingen van die verordening die worden aangemerkt als gelijkwaardig aan die van het Verdrag van Brussel — Uitlegging van die bepalingen conform de rechtspraak van het Hof over dat Verdrag

    (Executieverdrag; verordening nr. 44/2001 van de Raad)

  3. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit overeenkomst en inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Begrippen

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 1, sub a, en 3)

  4. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Begrip — Vordering ingesteld tegen lid van raad van bestuur en aandeelhouder van vennootschap door schuldeiser van die vennootschap en ertoe strekkende om hen aansprakelijk te stellen voor schulden van vennootschap — Daaronder begrepen — Overdracht van schuldvordering — Geen invloed

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  5. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Vraag gesteld in context waarin nuttig antwoord uitgesloten is — Vragen gesteld zonder voldoende precisering van feitelijke context — Niet-ontvankelijkheid

    (Art. 267 VWEU)

  6. Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Rechterlijke bevoegdheid en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken — Verordening nr. 44/2001 — Bijzondere bevoegdheden — Bevoegdheid inzake verbintenissen uit onrechtmatige daad — Plaats waar schadebrengend feit zich heeft voorgedaan — Begrip — Plaats waar vennootschap haar werkzaamheden verrichtte en plaats verband houdende met de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden

    (Verordening nr. 44/2001 van de Raad, art. 5, punt 3)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 24-26)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 28, 29)

  3.  Het begrip verbintenissen uit onrechtmatige daad in de zin van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken omvat elke vordering die ertoe strekt een verweerder aansprakelijk te stellen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van die verordening.

    Enerzijds kan het begrip verbintenissen uit overeenkomst in de zin van artikel 5, punt 1, sub a, van die verordening niet aldus worden uitgelegd dat het ziet op een situatie waarin geen sprake is van een door een partij jegens een andere vrijwillig aangegane verbintenis. Bijgevolg is voor de toepassing van de bijzondere bevoegdheidsregel voor verbintenissen uit overeenkomst in artikel 5, punt 1, sub a, vereist dat er sprake is van een vrijwillig aangegane juridische verbintenis van een persoon jegens een andere waarop de vordering van de verzoeker is gebaseerd. Anderzijds kan pas van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad worden gesproken wanneer een oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de schade en het feit waaruit die schade is voortgekomen.

    (cf. punten 32-34)

  4.  Het begrip „verbintenissen uit onrechtmatige daad” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat het betrekking heeft op door een schuldeiser van een vennootschap ingediende vorderingen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, die erop gericht zijn om, enerzijds, een bestuurslid en, anderzijds, een aandeelhouder van de vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van de vennootschap, op grond dat zij het mogelijk hebben gemaakt dat die vennootschap haar werkzaamheden voortzette ofschoon er sprake was van onderkapitalisatie en de vennootschap in vereffening diende te gaan.

    In dit verband kan de uitlegging dat voor de kwalificatie van dergelijke vorderingen moet worden uitgegaan van de kwalificatie van de schulden van de vennootschap, naargelang deze al dan niet onder verbintenissen uit overeenkomst vallen, niet worden aanvaard. Deze uitlegging zou immers leiden tot een uitbreiding van het aantal gerechten die bevoegd zijn om kennis te nemen van vorderingen die dezelfde foutieve gedraging van het bestuurslid of de aandeelhouder van de betrokken vennootschap aan de orde stellen, afhankelijk van de aard van de verschillende schulden van die vennootschap waartegen dergelijke vorderingen kunnen worden ingediend. In een dergelijke situatie verzet de nabijheidsdoelstelling van de bijzondere bevoegdheidsregels genoemd in artikel 5, punten 1 en 3, van verordening nr. 44/2001 en gebaseerd op het bestaan van een bijzonder nauwe band tussen de overeenkomst of de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan en het gerecht dat daarvan kennis moet nemen, zich tegen het feit dat de bepaling van de bevoegde rechter kan afhangen van de aard van de schulden van de betrokken vennootschap.

    In deze omstandigheden is de omstandigheid dat de betrokken vordering door de oorspronkelijke schuldeiser is overgedragen aan een andere schuldeiser, evenmin van invloed is op de bepaling van het bevoegde gerecht op grond van artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001.

    (cf. punten 38, 41, 42, 59, dictum 1, 3)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 44-47)

  6.  Het begrip „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen” in artikel 5, punt 3, van verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat voor vorderingen die ertoe strekken, een bestuurslid en een aandeelhouder van een vennootschap aansprakelijk te stellen voor de schulden van die vennootschap, die plaats zich bevindt in de plaats waarmee de door die vennootschap verrichte werkzaamheden en de financiële situatie met betrekking tot die werkzaamheden verband houden.

    Wat vorderingen betreft die zijn ingediend op grond dat het bestuurslid en de hoofdaandeelhouder van de vennootschap met betrekking tot die vennootschap niet aan hun wettelijke verplichtingen zouden hebben voldaan, moet de plaats van de schadebrengende gebeurtenis zowel voor verzoekers als voor verweerders een hoge mate van voorspelbaarheid hebben. Bovendien moet er in die omstandigheden in termen van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting een bijzonder nauw verband bestaan tussen de door verzoekers ingediende vorderingen en die plaats.

    (cf. punten 52, 55, dictum 2, 3)

Top