Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0415

    Samenvatting van het arrest

    Trefwoorden
    Samenvatting

    Trefwoorden

    1. Procedure ° Verzoek om maatregelen van instructie ° Indiening na sluiting van mondelinge behandeling ° Voorwaarden voor ontvankelijkheid

    (Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 59, lid 2, en 60)

    2. Prejudiciële vragen ° Bevoegdheid van Hof ° Grenzen ° Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen, gesteld in context waarin nuttig antwoord is uitgesloten ° Bevoegdheid om te antwoorden op vragen gesteld in kader van procedure voortvloeiend uit door nationaal recht toegestane declaratoire vordering

    (EEG-Verdrag, art. 177)

    3. Gemeenschapsrecht ° Werkingssfeer ° Sport beoefend als economische activiteit ° Daaronder begrepen

    (EEG-Verdrag, art. 2)

    4. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Toepassingsvoorwaarden ° Bestaan van arbeidsbetrekking ° Werkgever die geen onderneming is ° Geen invloed

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    5. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Werkingssfeer ° Regels die economische betrekkingen tussen werkgevers regelen, maar voorwaarden voor tewerkstelling van loontrekkenden ongunstig beïnvloeden ° Daaronder begrepen

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    6. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Vrijheid van vestiging ° Vrij verrichten van diensten ° Verdragsbepalingen ° Werkingssfeer ° Sportactiviteiten ° Grenzen

    (EEG-Verdrag, art. 48, 52 en 59)

    7. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Draagwijdte ° Beperking uit hoofde van door artikel 128 EG-Verdrag opgelegde eerbiediging van verscheidenheid van nationale en regionale culturen ° Ontoelaatbaarheid

    (EEG-Verdrag, art. 48; EG-Verdrag, art. 128, lid 1)

    8. Gemeenschapsrecht ° Beginselen ° Grondrechten ° Vrijheid van vereniging ° Consequenties ° Recht voor sportverenigingen om regels vast te stellen die vrij verkeer van beroepssporters kunnen beperken ° Uitsluiting

    (Europese Akte, preambule; Verdrag betreffende de Europese Unie, art. F, lid 2)

    9. Gemeenschapsrecht ° Beginselen ° Subsidiariteitsbeginsel ° Draagwijdte ° Beperking van uitoefening van door Verdrag aan particulieren verleende rechten ° Uitsluiting

    10. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Werkingssfeer ° Regelingen strekkende tot collectieve regeling van arbeid in loondienst, die evenwel niet van openbaar gezag uitgaan ° Daaronder begrepen

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    11. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Beperkingen gerechtvaardigd uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid ° Mogelijkheid voor ieder, publiekrechtelijk dan wel privaatrechtelijk, persoon om die gronden aan te voeren

    (EEG-Verdrag, art. 48).

    12. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Werkingssfeer ° Regels vastgesteld door sportverenigingen betreffende voorwaarden waaronder beroepssporters activiteit in loondienst kunnen verrichten ° Daaronder begrepen

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    13. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Verdragsbepalingen ° Werkingssfeer ° Beroepssporter die onderdaan is van Lid-Staat en met club van andere Lid-Staat arbeidsovereenkomst heeft gesloten om op grondgebied van die staat arbeid in loondienst te verrichten ° Daaronder begrepen

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    14. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Regels vastgesteld door sportverenigingen, waarbij indienstneming van beroepssporter door nieuwe werkgever in andere Lid-Staat afhankelijk wordt gesteld van betaling door deze laatste van vergoedingen aan vorige werkgever ° Ontoelaatbaarheid ° Rechtvaardiging ° Afwezigheid

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    15. Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Gelijke behandeling ° Regels vastgesteld door sportverenigingen, waarbij voor bepaalde competities deelneming van beroepsspelers die onderdaan zijn van andere Lid-Staten, wordt beperkt ° Ontoelaatbaarheid ° Rechtvaardiging ° Afwezigheid

    (EEG-Verdrag, art. 48)

    16. Commissie ° Bevoegdheden ° Verlenen van garantie dat bepaalde gedraging verenigbaar is met Verdrag ° Uitgesloten behoudens specifieke machtiging ° Machtiging voor met Verdrag strijdige gedragingen ° Uitgesloten

    17. Prejudiciële vragen ° Uitlegging ° Werking in tijd van arresten houdende uitlegging ° Retroactieve werking ° Grenzen ° Rechtszekerheid ° Beoordelingsbevoegdheid van Hof

    (EEG-Verdrag, art. 177)

    Samenvatting

    1. Aan een door een partij na de sluiting van de mondelinge behandeling ingediend verzoek aan het Hof om krachtens artikel 60 van het Reglement voor de procesvoering een maatregel van instructie te bevelen, kan slechts gevolg worden gegeven, indien het betrekking heeft op feiten die van beslissende invloed kunnen zijn en waarop de betrokkene zich vóór de sluiting van de mondelinge behandeling niet heeft kunnen beroepen.

    2. In het kader van de in artikel 177 van het Verdrag neergelegde samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.

    Het Hof kan evenwel ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid een onderzoek instellen naar de omstandigheden waaronder de nationale rechter zich tot hem heeft gewend. De geest van samenwerking waarin de prejudiciële verzoeken moeten worden gedaan, impliceert immers, dat de nationale rechter oog heeft voor de aan het Hof opgedragen taak om bij te dragen aan een goede rechtsbedeling in de Lid-Staten, doch niet om adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken te formuleren.

    Gelet op deze taak kan het Hof geen uitspraak doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt, dat de door die rechter gestelde vraag over de uitlegging of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.

    In dit verband moeten als objectief noodzakelijk voor de oplossing van het bij een nationale rechter aanhangige geding worden beschouwd, vragen die deze rechter in het kader van declaratoire vorderingen ter voorkoming van de schending van een ernstig bedreigd recht stelt, en die weliswaar noodzakelijkerwijs op naar hun aard onzekere vooruitzichten zijn gebaseerd, doch door hem bij wege van uitlegging van zijn nationaal recht ontvankelijk worden geacht.

    3. Gelet op de doelstellingen van de Gemeenschap, valt sportbeoefening slechts onder het gemeenschapsrecht in zoverre zij een economische activiteit in de zin van artikel 2 van het Verdrag vormt, hetgeen het geval is voor de activiteit van beroeps- of semi-beroepsvoetballers, daar dezen een werkzaamheid in loondienst uitoefenen of bezoldigde diensten verrichten.

    4. Voor de toepassing van de gemeenschapsbepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers is niet vereist, dat de werkgever een onderneming is. Vereist is enkel het bestaan van een arbeidsbetrekking of de wil om een dergelijke betrekking tot stand te brengen.

    5. Regels die de economische betrekkingen tussen de werkgevers van een bedrijfssector regelen, vallen binnen de werkingssfeer van de gemeenschapsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers wanneer de toepassing ervan de voorwaarden voor tewerkstelling van de loontrekkenden ongunstig beïnvloedt.

    Dit is het geval voor de regels betreffende de transfers van de spelers tussen voetbalclubs, die weliswaar eerder de economische betrekkingen tussen clubs dan de arbeidsbetrekkingen tussen clubs en spelers regelen, doch door de aan de clubs die een speler van een andere club in dienst nemen, opgelegde verplichting om vergoedingen te betalen, de mogelijkheden voor de spelers om een dienstbetrekking te vinden en de voorwaarden waartegen deze dienstbetrekking wordt aangeboden, ongunstig beïnvloeden.

    6. De gemeenschapsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen en diensten verzetten zich niet tegen een sportregeling of -praktijk die wordt gerechtvaardigd door niet-economische overwegingen die verband houden met het specifieke karakter en kader van bepaalde competities. Deze inperking van de werkingssfeer van de betrokken bepalingen moet evenwel beperkt blijven tot haar eigenlijke doel en kan niet worden aangewend om elke sportactiviteit van de werkingssfeer van het Verdrag uit te sluiten.

    7. De draagwijdte van het door artikel 48 van het Verdrag gewaarborgde vrije verkeer van werknemers, een van de fundamentele vrijheden in het stelsel van de Gemeenschap, kan niet worden beperkt door de aan de Gemeenschap opgelegde verplichting om bij de uitoefening van de bevoegdheden van beperkte omvang die artikel 128, lid 1, EG-Verdrag haar op het gebied van de cultuur verleent, de nationale en regionale verscheidenheid van de culturen van de Lid-Staten te eerbiedigen.

    8. Het beginsel van de vrijheid van vereniging, neergelegd in artikel 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en voortvloeiend uit de constitutionele tradities die de Lid-Staten gemeen hebben, behoort tot de fundamentele rechten die volgens vaste rechtspraak van het Hof, overigens bevestigd door de preambule van de Europese Akte en door artikel F, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in de communautaire rechtsorde worden beschermd.

    Door sportverenigingen vastgestelde regels die het vrije verkeer van beroepssporters kunnen belemmeren, kunnen evenwel niet worden geacht noodzakelijk te zijn om deze vrijheid van die verenigingen, clubs of spelers te waarborgen, of een onvermijdelijk gevolg van die vrijheid te zijn.

    9. Het subsidiariteitsbeginsel, zelfs in de ruime opvatting volgens welke het optreden van de communautaire overheid op het gebied van de organisatie van de sportactiviteiten tot het strikt noodzakelijke moet worden beperkt, kan niet tot gevolg hebben, dat de vrijheid van particuliere verenigingen om sportreglementen vast te stellen, de uitoefening van de door het Verdrag aan de particulieren verleende rechten, zoals het recht van vrij verkeer, beperkt.

    10. Artikel 48 van het Verdrag geldt niet alleen voor het optreden van de overheid, maar ook voor bepalingen van andere aard, strekkende tot collectieve regeling van arbeid in loondienst.

    De opheffing tussen de Lid-Staten van de belemmeringen voor het vrije verkeer van personen zou immers in gevaar worden gebracht, indien de opheffing van door de staten gestelde belemmeringen kon worden ontkracht door belemmeringen voortvloeiend uit handelingen krachtens hun eigen rechtsbevoegdheid verricht door niet onder het publiekrecht vallende verenigingen of lichamen. Bovendien zou er, indien de werkingssfeer van dit artikel tot het overheidsoptreden werd beperkt, ongelijkheid in de toepassing van dit artikel kunnen ontstaan, daar de arbeidsvoorwaarden naar gelang van de Lid-Staat nu eens door wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen, dan weer door overeenkomsten en andere rechtshandelingen van privaatrechtelijke aard worden beheerst.

    11. Niets belet particulieren ter rechtvaardiging van de hun telastgelegde beperkingen van het vrije verkeer van werknemers de door artikel 48 van het Verdrag aanvaarde rechtvaardigingsgronden van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid aan te voeren. De draagwijdte en de inhoud van die rechtvaardigingsgronden verschillen immers niet naargelang de beperkende regeling ter rechtvaardiging waarvan zij worden aangevoerd, van publiekrechtelijke dan wel van privaatrechtelijke aard is.

    12. Artikel 48 van het Verdrag is toepassing op de door sportverenigingen vastgestelde regels betreffende de voorwaarden waaronder beroepssporters een activiteit in loondienst kunnen verrichten.

    13. Kan niet als een zuiver interne situatie worden aangemerkt, en valt derhalve niet onder het gemeenschapsrecht, de situatie van een beroepsvoetballer die onderdaan is van een Lid-Staat en met een club uit een andere Lid-Staat een arbeidsovereenkomst heeft gesloten om op het grondgebied van die staat arbeid in loondienst te verrichten, en aldus ingaat op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling in de zin van artikel 48, lid 3, sub a, van het Verdrag.

    14. Artikel 48 van het Verdrag verzet zich tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke een beroepsvoetballer die onderdaan is van een Lid-Staat, bij het verstrijken van het contract dat hem aan een club bindt, door een club in een andere Lid-Staat slechts in dienst kan worden genomen, indien deze club aan de club van herkomst een transfer-, opleidings- of promotievergoeding heeft betaald.

    Ook al verschillen deze regels niet van degene die de transfers binnen een zelfde Lid-Staat beheersen, toch kunnen zij het vrije verkeer van spelers die hun activiteit in een andere Lid-Staat willen verrichten, beperken door hen te beletten of hen ervan te weerhouden hun club te verlaten, zelfs na het verstrijken van de arbeidsovereenkomst die hen aan die club bindt.

    Bovendien vormen zij geen geschikt middel om legitieme doelstellingen, zoals het verzekeren van het evenwicht op het gebied van geldmiddelen en sportprestaties en het ondersteunen van de zoektocht naar talenten en de opleiding van jonge spelers, te verwezenlijken, daar

    ° enerzijds, deze regels niet beletten, dat de rijkste clubs de beste spelers in dienst nemen, noch dat de beschikbare geldmiddelen een beslissend element vormen in de sportcompetitie en dat het evenwicht tussen de clubs daardoor aanzienlijk wordt verstoord,

    ° anderzijds, de vergoedingen waarin deze regels voorzien, worden gekenmerkt door onzekerheid en toeval en in elk geval losstaan van de reële kosten die opleiding voor de clubs meebrengt,

    ° en ten slotte, dezelfde doelstellingen op zijn minst even doeltreffend kunnen worden verwezenlijkt met andere middelen, die het vrije verkeer van werknemers niet belemmeren.

    15. Artikel 48 van het Verdrag verzet zich tegen de toepassing van door sportverenigingen vastgestelde regels, volgens welke de voetbalclubs voor de door hen georganiseerde competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere Lid-Staat.

    Deze regels zijn immers in strijd met het beginsel, dat elke discriminatie op grond van de nationaliteit wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden verboden is, waarbij het in dit verband van weinig belang is, dat zij niet betrekking hebben op de indienstneming van die spelers, waarvoor geen beperkingen gelden, maar op de mogelijkheid voor hun clubs om hen voor een officiële wedstrijd op te stellen, want aangezien deelneming aan deze wedstrijden de essentie van de activiteit van een beroepsspeler is, is het duidelijk, dat een regel die deze deelneming beperkt, ook de werkgelegenheid voor de betrokken speler beperkt.

    Bovendien kunnen deze regels, die niet betrekking hebben op specifieke wedstrijden waarbij de ploegen hun land vertegenwoordigen, maar gelden voor alle officiële wedstrijden tussen clubs, niet worden gerechtvaardigd door niet-economische motieven die uitsluitend verband houden met de sport als zodanig, zoals het veiligstellen van de traditionele band tussen de club en haar land, want de band tussen een club en de Lid-Staat waarin zij is gevestigd, kan niet als inherent aan de sportactiviteit worden beschouwd, het creëren van een reserve aan nationale spelers die groot genoeg is om de nationale ploegen in staat te stellen voor elk rol in de ploeg topspelers op te stellen, want de nationale ploegen moeten weliswaar bestaan uit spelers die de nationaliteit van het betrokken land bezitten, maar die spelers moeten niet noodzakelijk zijn gekwalificeerd voor clubs van dat land, of de handhaving van het evenwicht op het gebied van sportprestaties tussen de clubs, want geen enkele regel beperkt de mogelijkheid voor de rijkste clubs om de beste nationale spelers in dienst te nemen, waardoor dat evenwicht evenzeer in gevaar wordt gebracht.

    16. Behalve in de gevallen waarin haar dergelijke bevoegdheden uitdrukkelijk zijn toegekend, is de Commissie niet bevoegd te garanderen dat een bepaalde gedraging verenigbaar is met het Verdrag, en zij is in geen geval bevoegd om machtiging te geven voor met het Verdrag strijdige gedragingen.

    17. De uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 177 van het Verdrag verleende bevoegdheid aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft, verklaart en preciseert, zo nodig, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt, dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht.

    Slechts bij uitzondering kan het Hof, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid, met een beroep op de aldus uitgelegde bepaling, te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen weer in geding te brengen. Een dergelijke beperking kan door het Hof slechts worden aangebracht in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt gegeven.

    Aangezien de bijzondere kenmerken van de door de sportverenigingen vastgestelde regels voor de transfer van spelers tussen clubs van verschillende Lid-Staten en de omstandigheid dat dezelfde of overeenkomstige regels zowel op transfers tussen clubs van dezelfde nationale vereniging als op transfers tussen clubs van verschillende nationale verenigingen binnen een zelfde Lid-Staat van toepassing waren, onzekerheid konden doen ontstaan omtrent de verenigbaarheid van die regels met het gemeenschapsrecht, staan dwingende overwegingen van rechtszekerheid eraan in de weg, dat rechtssituaties die al hun gevolgen in het verleden hebben gesorteerd, weer in geding worden gebracht.

    Om die reden dient het Hof te beslissen, dat op de rechtstreekse werking van artikel 48 van het Verdrag geen beroep kan worden gedaan tot staving van vorderingen ter zake van een transfer-, opleidings- of promotievergoeding die op de datum van het arrest waarbij wordt vastgesteld dat zij onverenigbaar is met het gemeenschapsrecht, reeds is betaald of nog is verschuldigd ter uitvoering van een vóór die datum ontstane verbintenis, behalve door de justitiabelen die vóór die datum een beroep in rechte hebben ingesteld of een naar nationaal recht daarmee gelijk te stellen bezwaarschrift hebben ingediend.

    Top