Het gebruik van toevoegingsmiddelen in diervoeding
SAMENVATTING VAN:
Verordening (EG) nr. 1831/2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding
WAT IS HET DOEL VAN DE VERORDENING?
De verordening bevat een standaardprocedure voor het verlenen van vergunningen voor toevoegingsmiddelen* en voorschriften voor de etikettering, het in de handel brengen en het gebruik ervan.
KERNPUNTEN
Toepassingsgebied
De verordening is van toepassing op alle toevoegingsmiddelen en voormengsels*. De verordening is niet van toepassing op:
Algemene aspecten
Uitsluitend toevoegingsmiddelen waarvoor een vergunning is verleend, mogen in de handel worden gebracht en worden gebruikt. Een vergunning wordt verleend voor gebruik in diervoeder dat bedoeld is voor specifieke diersoorten of -categorieën en voor specifieke gebruiksvoorwaarden.
Toevoegingsmiddelen kunnen als volgt worden ingedeeld:
- technologische toevoegingsmiddelen (bv. conserveermiddelen, antioxidanten, emulgatoren, stabilisatoren, zuurteregelaars, toevoegingsmiddelen voor kuilvoer (gras of andere verse voedergewassen die worden samengeperst en opgeslagen onder luchtdichte omstandigheden, met name in een silo));
- sensoriële toevoegingsmiddelen (bv. aromatische stoffen, kleurstoffen);
- nutritionele toevoegingsmiddelen (bv. vitaminen, mineralen, aminozuren, sporenelementen);
- zoötechnische toevoegingsmiddelen (bv. verteringsbevorderaars, darmflorastabilisatoren);
- coccidiostatica en histomonostatica.
Binnen deze categorieën worden toevoegingsmiddelen al naar gelang hun voornaamste functies verder ingedeeld in functionele groepen.
Antibiotica zijn, anders dan coccidiostatica en histomonostatica, geen toevoegingsmiddelen.
Soorten vergunningen
Er zijn twee soorten vergunningen:
- vergunningen die aan een vergunninghouder zijn verleend voor toevoegingsmiddelen in de categorieën „zoötechnische toevoegingsmiddelen” en „coccidiostatica en histomonostatica”, en toevoegingsmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan of daarmee zijn geproduceerd.
- vergunningen die aan een vergunninghouder zijn verleend voor stoffen uit de categorieën „technologische toevoegingsmiddelen”, „sensoriële toevoegingsmiddelen” en „nutritionele toevoegingsmiddelen”.
Vergunningen zijn tien jaar geldig in de gehele Europese Economische Ruimte (EER). Ze kunnen voor tien jaar worden verlengd. Een verlengingsaanvraag moet ten minste één jaar voor het verstrijken van de vergunning aan de Europese Commissie worden toegezonden. De verlengingsprocedure wordt uiteengezet in de verordening.
De verordening bevat tevens een procedure voor het wijzigen, schorsen en intrekken van de vergunning.
Vergunningsprocedure
- Een vergunningsaanvraag wordt bij de Commissie ingediend. De EU-landen worden van de aanvraag op de hoogte gebracht voordat deze aan de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) wordt toegezonden.
- De aanvrager moet aan de EFSA een kopie van de aanvraag en het complete dossier verstrekken:
- naam en adres van de aanvrager,
- een beschrijving van de wijze van verkrijging,
- vervaardiging en het beoogde gebruik van het toevoegingsmiddel,
- een voorstel voor de voorwaarden waaraan het in de handel brengen van het toevoegingsmiddel moet worden onderworpen,
- de onderzoeken naar de veiligheid en werkzaamheid, enz.
- De EFSA is verantwoordelijk voor de uitvoering van de risicobeoordeling op basis van het door de aanvrager ingediende dossier.
- De aanvrager moet tevens monsters van het toevoegingsmiddel naar het referentielaboratorium van de Europese Unie zenden ter analyse.
- De EFSA kan de aanvrager tijdens de beoordelingsprocedure verzoeken om verdere informatie te verstrekken.
- Over toevoegingsmiddelen die bedoeld zijn voor gebruik in diervoeding moet een gunstig advies worden gegeven voordat een vergunning wordt verleend voor het gebruik en in de handel brengen ervan. Binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag brengt de EFSA advies uit op basis van de door de aanvrager verstrekte informatie. Het evaluatieverslag van het referentielaboratorium wordt in het advies opgenomen. Indien het advies gunstig is, moet het informatie bevatten over de specifieke voorwaarden of beperkingen ten aanzien van de aanwending, voorschriften voor monitoring na het in de handel brengen en wijze van gebruik van het toevoegingsmiddel, met inbegrip van de diersoorten en -categorieën waarvoor het toevoegingsmiddel is bedoeld. Hiertoe behoort informatie over specifieke aanvullende etiketteringsvoorschriften voor het toevoegingsmiddel en, indien van toepassing, een voorstel voor de vaststelling van maximumresidugehalten in de betrokken levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
- Op basis van het advies van de EFSA neemt de Commissie een besluit om de vergunning voor het toevoegingsmiddel te verlenen of af te wijzen. De Commissie stelt een ontwerp-uitvoeringsverordening op waarbij vergunning wordt verleend dan wel geweigerd. De Commissie wordt in deze procedure bijgestaan door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders — Sectie diervoeding.
- De exploitanten van diervoederbedrijven zijn verantwoordelijk voor het in de handel brengen en gebruiken van toevoegingsmiddelen en voor de naleving van alle voorwaarden en beperkingen die de wetgeving oplegt.
Communautair repertorium
De Commissie heeft het communautair repertorium van toevoegingsmiddelen voor diervoeding opgesteld, dat regelmatig wordt bijgewerkt en dat aansluit op de relevante vergunningsregelgeving. Deze regelgeving omvat de specifieke voorschriften voor het in de handel brengen van de toevoegingsmiddelen.
Het bestaat uit twee delen:
- eerste deel: bijlage I — bevat de lijst van wijzigingen op het repertorium en de huidige vergunningen.
- tweede deel: bijlage II — bevat een lijst van toevoegingsmiddelen die op korte termijn uit de handel zullen worden genomen. Op deze lijst staan ook de toevoegingsmiddelen waarvoor een datum wordt vermeld in de kolom „Vervaldatum van de vergunning”. Die toevoegingsmiddelen mogen na het verstrijken van die datum niet meer in de handel worden gebracht.
Het repertorium dient ter informatie en komt niet in de plaats van EU-rechtshandelingen.
Etikettering
Toevoegingsmiddelen moeten goed zichtbaar, duidelijk leesbaar en onuitwisbaar worden geëtiketteerd. Op de etikettering moeten de volgende gegevens staan:
- de bij het verlenen van de vergunning aan het toevoegingsmiddel gegeven specifieke benaming, de functionele groep en het identificatienummer;
- de naam en het adres of het hoofdkantoor van de persoon die verantwoordelijk is voor de vermeldingen;
- het nettogewicht of nettovolume van de toevoegingsmiddelen;
- indien van toepassing het erkenningsnummer van het bedrijf dat het toevoegingmiddel vervaardigt of in de handel brengt;
- de gebruiksaanwijzing en eventuele aanbevelingen voor veilig gebruik en, indien van toepassing;
- de in de vergunning vermelde specifieke voorschriften;
- het referentienummer van de partij en de datum van vervaardiging.
De verordening bevat tevens voorschriften voor de etikettering van voormengsels van toevoegingsmiddelen.
Vanaf wanneer is deze verordening van toepassing?
De verordening is vanaf 18 oktober 2004 van toepassing.
ACHTERGROND
Zie voor meer informatie:
KERNBEGRIPPEN
Toevoegingsmiddelen: stoffen, micro-organismen of preparaten die geen voedermiddelen noch voormengsels zijn en die opzettelijk aan diervoeder of water worden toegevoegd met name met het oog op een of meer van de volgende functies:
- voldoen aan de voedingsbehoeften van dieren;
- een gunstige invloed hebben op:
- de eigenschappen van diervoeder of dierlijke producten,
- de kleuren van siervissen en -vogels,
- het milieueffect van dierlijke productie,
- dierlijke productie,
- prestaties of welzijn;
- of een coccidiostatische of histomonostatische werking teweegbrengen.
Voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met als drager voedermiddelen of water, die niet bedoeld zijn om rechtstreeks aan dieren te worden gevoerd.
Technische hulpstoffen: stoffen die op zichzelf niet als diervoeder worden geconsumeerd, maar die bij de verwerking van diervoeders of voedermiddelen bewust worden gebruikt om tijdens de be- of verwerking aan een bepaald technisch doel te beantwoorden. Dit kan leiden tot de onbedoelde, maar technisch onvermijdelijke aanwezigheid van residuen van deze stoffen of hun derivaten in het eindproduct (mits die residuen geen ongunstige gevolgen hebben voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het milieu en geen enkel technologisch effect op het eindproduct hebben).
BELANGRIJKSTE DOCUMENT
Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29-43)
Achtereenvolgende wijzigingen aan Verordening (EG) nr. 1831/2003 zijn opgenomen in het oorspronkelijke document. Deze geconsolideerde versie is enkel van documentaire waarde.
GERELATEERDE DOCUMENTEN
Verordening (EG) nr. 429/2008 van de Commissie van 25 april 2008 tot vaststelling van voorschriften ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de opstelling en indiening van aanvragen en de beoordeling van en de verlening van vergunningen voor toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 1-65)
Zie geconsolideerde versie.
Laatste bijwerking 27.03.2021