EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992R1238

Verordening (EEG) nr. 1238/92 van de Commissie van 8 mei 1992 houdende vaststelling van de in de sector wijn toe te passen communautaire methoden voor de analyse van neutrale alcohol

PB L 130 van 15.5.1992, p. 13–30 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/08/2000; opgeheven door 300R1623

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1992/1238/oj

31992R1238

Verordening (EEG) nr. 1238/92 van de Commissie van 8 mei 1992 houdende vaststelling van de in de sector wijn toe te passen communautaire methoden voor de analyse van neutrale alcohol

Publicatieblad Nr. L 130 van 15/05/1992 blz. 0013 - 0030
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 42 blz. 0043
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 42 blz. 0043


VERORDENING (EEG) Nr. 1238/92 VAN DE COMMISSIE van 8 mei 1992 houdende vaststelling van de in de sector wijn toe te passen communautaire methoden voor de analyse van neutrale alcohol

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1734/91 (2), en met name op artikel 35, lid 8, op artikel 36, lid 6, op artikel 38, lid 5, op artikel 39, lid 9, op artikel 41, lid 10 en op artikel 42, lid 6,

Overwegende dat in Verordening (EEG) nr. 2046/89 van de Raad van 19 juni 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de distillatie van wijn en bijprodukten van de wijnbereiding (3) is bepaald dat bij distillatie op grond van de verschillende regelingen in de sector wijn neutrale alcohol mag worden geproduceerd, die in de bijlage bij die verordening op basis van op de samenstelling van die alcohol betrekking hebbende criteria is omschreven; dat communautaire analysemethoden moeten worden vastgesteld om te kunnen nagaan of deze criteria in acht zijn genomen;

Overwegende dat deze methoden voor alle handelstransacties verbindend moeten zijn en voor alle controlemaatregelen moeten gelden; dat het met het oog op de beperkte mogelijkheden van de handel dienstig is een beperkt aantal gebruikelijke methoden te aanvaarden, aan de hand waarvan de gezochte stoffen in de neutrale alcohol snel en met voldoende zekerheid kunnen worden bepaald;

Overwegende dat het dienstig is algemeen erkende methoden als communautaire analysemethoden aan te wijzen ten einde de eenvormige toepassing ervan te waarborgen;

Overwegende dat de geldende gemeenschappelijke analysemethoden voor neutrale alcohol in de wijnsector bij Verordening (EEG) nr. 3590/83 van de Commissie (4) zijn vastgesteld; dat het in verband met de ontwikkeling van de wetenschap in de loop van de tijd nodig is gebleken om sommige methoden door geschiktere te vervangen, andere te wijzigen en in een aantal gevallen nieuwe methoden in te voeren; dat het, gezien het grote aantal van deze aanpassingen dienstig is om alle analysemethoden in een nieuwe verordening samen te brengen en om Verordening (EEG) nr. 3590/83 bijgevolg in te trekken;

Overwegende dat het, om de resultaten die bij de toepassing van de in artikel 74 van Verordening (EEG) nr. 822/87 bedoelde analysemethoden zijn verkregen, te kunnen vergelijken, de begrippen herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid moeten worden gedefinieerd;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Comité van beheer voor wijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De communautaire methoden voor de analyse van neutrale alcohol als omschreven in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 2046/89 zijn opgenomen in de bijlage bij de onderhavige verordening.

2. De in lid 1 bedoelde analysemethoden gelden voor neutrale alcohol die bij de bij Verordening (EEG) nr. 822/87 vastgestelde distillatieregelingen wordt verkregen.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) herhaalbaarheid: de waarde, waarbeneden met een van tevoren vastgesteld betrouwbaarheidsinterval het absolute verschil van twee enkelvoudige bepalingen, die met dezelfde methode bij identiek monstermateriaal en onder dezelfde omstandigheden (dezelfde medewerker, dezelfde apparatuur, hetzelfde laboratorium en kort na elkaar) zijn verkregen, kan worden verwacht te liggen,

b) reproduceerbaarheid: de waarde, waarbeneden met een van tevoren vastgesteld betrouwbaarheidsinterval het absolute verschil van twee enkelvoudige bepalingen, die met hetzelfde materiaal maar onder verschillende omstandigheden (verschillende medewerkers, verschillende apparaten, verschillende laboratoria en/of op verschillende tijdstippen) zijn verkregen, kan worden verwacht te liggen.

Onder "enkelvoudige bepaling" wordt verstaan de waarde die wordt verkregen bij één volledige toepassing van de genormaliseerde proefmethode op één enkel monster. Tenzij anders vermeld, geldt het 95 %-betrouwbaarheidsinterval.

Artikel 3

Verordening (EEG) nr. 3590/83 wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 8 mei 1992. Voor de Commissie

Ray MAC SHARRY

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 84 van 27. 3. 1987, blz. 1. (2) PB nr. L 163 van 26. 6. 1991, blz. 6. (3) PB nr. L 202 van 14. 7. 1989, blz. 14. (4) PB nr. L 363 van 24. 12. 1983, blz. 1.

BIJLAGE

COMMUNAUTAIRE METHODEN VOOR DE ANALYSE VAN NEUTRALE ALCOHOL IN DE SECTOR WIJN

Inleiding

1. HET GEREEDMAKEN VAN HET MONSTER VOOR DE ANALYSE 1.1. Algemeen Het volume van het te analyseren laboratoriummonster moet normaliter 1,5 liter bedragen, tenzij voor een specifieke bepaling een grotere hoeveelheid wordt vereist. 1.2. Bereiding van het monster Het monster wordt homogeen gemaakt vóór de analyse. 1.3. Bewaring Het bereide monster dient steeds in een lucht- en vochtdicht recipiënt te worden gedaan en zodanig bewaard dat het intact blijft; in het bijzonder mogen sluitingen van kurk, rubber en plastics niet rechtstreeks in aanraking komen met de alcohol en het gebruik van zegelwas is uitdrukkelijk verboden. 2. REAGENTIA 2.1. Water 2.1.1. Telkens wanneer water nodig is om op te lossen, te verdunnen of te spoelen, dient gedistilleerd water, of gedemineraliseerd water van ten minste gelijkwaardige zuiverheid, te worden gebruikt. 2.1.2. Telkens wanneer gesproken wordt van "oplossing" of "verdunning" zonder verdere aanduiding van een reagens, wordt een waterige oplossing bedoeld. 2.2. Chemicaliën Alle chemicaliën dienen van analysekwaliteit te zijn, tenzij anders is bepaald. 3. APPARATUUR 3.1. Lijst van apparatuur De lijst van apparatuur bevat alleen hulpapparatuur welke voor een speciaal gebruik is bestemd en hulpapparatuur met een bijzondere specificatie. 3.2. Analytische balans Onder "analytische balans" wordt verstaan een balans met een gevoeligheid van ten minste 0,1 mg. 4. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 4.1. Resultaten Het in het analyseverslag vermelde resultaat is de gemiddelde waarde gevonden bij ten minste twee bepalingen, waarvan de herhaalbaarheid (r-factor) bevredigend is. 4.2. Berekening van de resultaten Tenzij anders voorgeschreven, moeten de resultaten worden berekend in g/hl absolute ethanol. 4.3. Aantal significante cijfers Het resultaat mag niet meer significante cijfers bevatten dan overeenkomt met de nauwkeurigheid van de gebruikte analysemethode.

Methode 1: Bepaling van het alcoholgehalte

Het alcohol-volumegehalte van de alcohol wordt bepaald volgens de bestaande nationale voorschriften of, in geval van betwisting, met behulp van de alcohol- of van de areometers waarvan de kenmerken zijn vervat in Richtlijn 76/765/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake alcoholmeters en areometers voor alcohol (1).

Het wordt uitgedrukt in "% volume", zoals voorgeschreven bij Richtlijn 76/766/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake alcoholtabellen (2).

Methode 2: Beoordeling van de kleur en van de helderheid 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode kunnen de kleur en de helderheid van neutrale alcohol worden beoordeeld. 2. DEFINITIE Onder "kleur" en "helderheid" wordt verstaan de kleur en de helderheid zoals bepaald volgens de aangegeven werkwijze. 3. PRINCIPE De kleur en de helderheid worden visueel beoordeeld door vergelijking met water tegen een witte, respectievelijk zwarte achtergrond. 4. APPARATUUR Cilinderglas, kleurloos, van ten minste 40 cm hoogte. 5. WERKWIJZE Plaats twee cilinderglazen (punt 4) op de witte of de zwarte achtergrond en vul één cilinder met het monster tot een hoogte van ongeveer 40 cm en de andere met water tot dezelfde hoogte. Neem het monster van bovenaf waar, dat wil zeggen door de volle lengte van de cilinder, en vergelijk het met het met water gevulde cilinderglas. 6. INTERPRETATIE Beoordeel de kleur en de helderheid van het monster terwijl het wordt waargenomen als beschreven in punt 5. Methode 3: Bepaling van de permanganaat-ontkleuringstijd 1. TOEPASSINGSGEBIED De methode wordt gebruikt voor het bepalen van de permanganaat-ontkleuringstijd van neutrale alcohol. 2. DEFINITIE Onder "permanganaat-ontkleuringstijd", zoals die aan de hand van de aangegeven methode wordt bepaald, wordt verstaan het aantal minuten dat verloopt voordat de kleur van het monster overeenstemt met de standaardkleur nadat 1 ml van een oplossing kaliumpermanganaat van 1 mmol/l aan 10 ml van het monster is toegevoegd. 3. PRINCIPE De tijd die verloopt voordat de kleur van het monster na toevoeging van kaliumpermanganaat overeenstemt met de standaardkleur, wordt bepaald en gedefinieerd als de permanganaat-ontkleuringstijd. 4. REAGENTIA 4.1. Kaliumpermanganaatoplossing, 1 mmol/l; bereiding vlak voor gebruik. 4.2. Kleuroplossing A (rood) - 59,50 g CoCl2.6H2O wordt nauwkeurig afgewogen; - een mengsel van 25 ml zoutzuur (r20 = 1,19 g/ml) en 975 ml water bereiden; - de afgewogen hoeveelheid kobaltchloride met een deel van het HCI-watermengsel in een maatkolf van 1 000 ml spoelen en bij 20 °C met de rest van het mengsel tot de maatstreep aanvullen. 4.3. Kleuroplossing B (geel) - 45,00 FeCl3.6H2O nauwkeurig afwegen; - een mengsel van 25 ml zoutzuur (r20 = 1,19 g/ml) en 975 ml water bereiden en met de afgewogen hoeveelheid ijzerchloride en dit mengsel als bij kleuroplossing A te werk gaan. 4.4. Standaardkleuroplossing 13 ml kleuroplossing A en 5,5 ml kleuroplossing B in een maatkolf van 100 ml pipetteren en bij 20 °C met water tot de maatstreep bijvullen. Opmerking: De kleuroplossingen A en B zijn bij een temperatuur van 4 °C en in het donker enige maanden houdbaar; de standaardkleuroplossing dient van tijd tot tijd vers te worden bereid. 5. APPARATUUR 5.1. Nessler-buizen, 100 ml, van doorschijnend kleurloos glas, gekalibreerd op 50 ml, met ingeslepen glazen stoppen, of reageerbuizen, kleurloos, doorsnede ongeveer 20 mm 5.2. Pipetten, 1, 2, 5, 10 en 50 ml 5.3. Thermometer, tot 50 °C, met onderverdeling in 0,1 of 0,2 °C 5.4. Analytische balans 5.5. Waterbad, thermostatisch geregeld op 20 °C ± 0,5 °C 5.6. Maatkolven 100 ml en 1 000 ml, met ingeslepen glazen stoppen. 6. WERKWIJZE 6.1. - 10 ml monster in een reageerbuis of 50 ml in een Nessler-buis pipetteren; - in een waterbad op 20 °C plaatsen; - naar gelang van de gebruikte hoeveelheid van het monster 1 ml of 5 ml kaliumpermanganaatoplossing (1 mmol/l) toevoegen, mengen en in waterbad bij 20 °C laten staan; - begintijd noteren; - 10 ml kleurstandaard (4.4) in een reageerbuis met dezelfde doorsnede of 50 ml kleurstandaard in een Nessler-buis pipetteren; - kleurverandering van het monster volgen en van tijd tot tijd tegen een witte achtergrond vergelijken met de standaardkleuroplossing; - wanneer de kleur van het monster gelijk is geworden aan die van de standaard, de daarvoor verstreken tijd noteren. Opmerking: De monsteroplossing mag gedurende de proef niet aan direct zonlicht worden blootgesteld. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Interpretatie De ontkleuringstijd is de tijd die verstrijkt voordat de kleur van de proefbuis overeenstemt met die van de standaardbuis. Voor neutrale alcohol moet dit bij 20 °C ten minste 18 minuten zijn. 7.2. Herhaalbaarheid Het tijdsverschil tussen twee proeven die tegelijkertijd of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster en in dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd, mag niet meer dan 2 minuten bedragen. 8. OPMERKINGEN 8.1. Sporen mangaandioxyde hebben een katalyserend effect op de reactie; zorg er voor dat pipetten, Nessler-buizen en reageerbuizen worden gebruikt die zorgvuldig zijn gereinigd en uitsluitend voor dit doel zijn bestemd. Reinig ze met zoutzuur en spoel grondig na met water; op het glaswerk mag geen bruine kleuring zichtbaar zijn. 8.2. De kwaliteit van het water dat voor de bereiding van de verdunde permanganaatoplossing (4.1) wordt gebruikt, moet zorgvuldig worden gecontroleerd; het mag volstrekt geen permanganaat verbruiken. Indien de vereiste kwaliteit niet kan worden verkregen, moet gedistilleerd water tot koken worden gebracht en moet een kleine hoeveelheid permanganaat worden toegevoegd, ten einde een zeer lichte rose kleuring te verkrijgen. Daarna laten afkoelen en gebruiken voor de verdunning. 8.3. Bij sommige monsters kan de ontkleuring zich voordoen zonder dat de juiste schakering van de referentieoplossing zichtbaar is geweest. 8.4. De permanganaatproef kan een vertekend beeld geven wanneer het te analyseren alcoholmonster niet opgeslagen is geweest in een volmaakt schone glazen kolf, afgesloten met een ingeslepen glazen stop die met alcohol is gereinigd, of met een andere, in tin of in aluminium gevatte stop. Methode 4: Bepaling van het gehalte aan aldehyden 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode wordt het gehalte bepaald aan aldehyden, uitgedrukt als aceetaldehyde, in neutrale alcohol. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan aldehyden" wordt verstaan het gehalte aan aldehyden, uitgedrukt als aceetaldehyde, zoals bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE De kleur, verkregen na de reactie van het monster met Schiffs reagens, wordt vergeleken met standaardoplossingen die een bekend aceetaldehydegehalte hebben. 4. REAGENTIA p-Rosaniline (basisch fuchsine). Natriumsulfiet of natriummetadisulfiet, watervrij. Zoutzuur (r20 = 1,19 g/ml). Actieve kool, poedervormig. Zetmeeloplossing, bereid uit 1 g oplosbaar zetmeel en 5 mg HgJ2 (conserveermiddel), die in een weinig koud water worden gesuspendeerd, met 500 ml kokend water worden behandeld, 5 min worden gekookt en na afkoelen worden gefiltreerd. Joodoplossing 0,05 mol/l. 1-aminoëthanol CH3 · CH (NH2) · OH; (mol. gew. 61,08). Bereiding van Schiffs-reagens: - 5,0 g poedervormig p-rosaniline met ongeveer 1 000 ml heet water in een maatkolf van 2 000 ml oplossen; - zo nodig op waterbad laten staan tot de vaste stof is opgelost; - 30 g watervrij natriumsulfiet (of equivalente hoeveelheid natriummetadisulfiet) in ongeveer 200 ml water oplossen en aan de afgekoelde p-rosaniline-oplossing toevoegen; - ongeveer 10 minuten laten staan; - 60 ml zoutzuur (r20 = 1,19 g/ml) toevoegen; - na ontkleuring van de oplossing - een vage bruinkleuring kan daarbij buiten beschouwing blijven - met water tot de maatstreep aanvullen; - zo nodig met een weinig actieve kool behandelen en door een vouwfilter filtreren, zodat de oplossing kleurloos wordt. Opmerkingen: 1. Het Schiffs-reagens dient ten minste 14 dagen voor gebruik ervan te worden bereid. 2. Het gehalte aan vrij SO2 in het reagens dient tussen 2,8 en 6,0 mmol/100 ml te liggen en de pH dient 1 te zijn. Bepaling van het gehalte aan vrij SO2: - 10 ml Schiffs-reagens in een erlenmeyer van 250 ml pipetteren; - 200 ml water toevoegen; - 5 ml zetmeeloplossing toevoegen; - met joodoplossing (0,05 mol/l) titreren tot kleuromslag van het zetmeel; - indien het gehalte aan vrij SO2 buiten het genoemde gebied ligt, dan dient het: - door toevoeging van een berekende hoeveelheid natriumsulfiet (of natriummetadisulfiet) (0,126 g Na2SO3/100 ml reagens per ontbrekende mmol SO2) te worden verhoogd, respectievelijk - door doorleiden van lucht te worden verlaagd. Berekening van het gehalte aan vrij SO2 in het reagens: mmol vrij SO2/100 ml reagens = verbruikte aantal ml joodoplossing (0,05 mol/l) · 3,2 · 100

64 · 10 = verbruikte aantal ml joodoplossing (0,05 mol/l)

2 Belangrijke opmerking Ingeval andere bereidingswijzen van het Schiffs-reagens worden gekozen, dient de gevoeligheid van het reagens te worden geverifieerd. Het reagens dient een zodanige gevoeligheid te hebben dat: - geen verkleuring optreedt bij de test met aldehydevrije controlealcohol; - bij een test een rose verkleuring zichtbaar wordt, zodra per hl absolute alcohol 0,1 g aceetaldehyde aanwezig is. 3. Zuiveren van 1-aminoëthanol van handelskwaliteit - 5 g 1-aminoëthanol volledig oplossen in ± 15 ml absolute alcohol; - ± 50 ml droge diëthylether toevoegen (1-aminoëthanol slaat neer); - een aantal uren in de koelkast plaatsen; - de kristallen filtreren en met droge diëthylether uitwassen; - drie tot vier uur in een exsiccator bij licht vacuuem boven zwavelzuur drogen.

Opmerking: De gezuiverde 1-aminoëthanol moet wit zijn. Is dat niet het geval dan moet de kristallisatie worden herhaald. 5. APPARATUUR 5.1. Colorimetrische cilinders, voorzien van een ingeslepen glazen stop, inhoud 20 ml. 5.2. Pipetten 1, 2, 3, 4, 5 en 10 ml. 5.3. Waterbad, thermostatisch geregeld op 20 °C ± 0,5 °C 5.4. Spectrofotometer met cuvetten met een weglengte van 50 mm. 6. WERKWIJZE 6.1. Voorafgaande opmerking Bij het bepalen van het aldehydegehalte volgens deze methode moet erop worden gelet dat het monster ten minste 90,0 % vol alcohol bevat. Is dat niet het geval, dan moet het alcoholgehalte door toevoeging van de nodige hoeveelheid aldehydevrije ethanol worden verhoogd. 6.2. IJkcurve - 1,3860 g gezuiverde, droge 1-aminoëthanol nauwkeurig met analytische balans afwegen; - met aldehydevrije alcohol in een maatkolf van 1 000 ml overspoelen en bij 20 °C tot de maatstreep aanvullen. De oplossing bevat 1 g/l aceetaldehyde; - verdunningsreeks in twee etappes bereiden, zodat 10 ijkoplossingen met een gehalte van 0,1 tot 1,0 mg aceetaldehyde in telkens 100 ml worden verkregen; - van deze ijkoplossingen volgens 6.3 de extinctie bepalen en in een diagram uitzetten. 6.3. Bepaling van het aldehydegehalte - 5 ml monster in een colorimetrische cilinder pipetteren; - 5 ml water bijmengen en de oplossing op een constante temperatuur van 20 °C houden; - parallel hiermee een blanco van 5 ml aldehydevrije ethanol van 96 % vol bereiden, 5 ml water bijmengen en eveneens op een temperatuur van 20 °C houden; - vervolgens telkens 5 ml Schiffs-reagens in de cilinders toevoegen, deze met geslepen stop afsluiten en goed schudden; - 20 minuten bij 20 °C in een waterbad houden; - inhoud in cuvetten brengen; - extinctie bij 546 nm bepalen. Opmerkingen: 1. Bij de bepaling van het aldehydegehalte dient, bij elk onderzoek, de deugdelijkheid van de ijkcurve door vergelijking met standaardoplossingen te worden nagegaan; als dit niet gebeurt moet de ijkcurve opnieuw worden bepaald. 2. De blanco dient in elk geval kleurloos te zijn. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Formule en methode van berekening Zet de optische dichtheid uit tegen de aceetaldehydeconcentratie en bepaal van daaruit de concentratie in het monster. Het aldehydegehalte in gram aceetaldehyde per hl absolute ethanol bedraagt: 100 · A

T waarin: A = het gehalte in g per hl van het aceetaldehyde in de monsteroplossing, zoals bepaald door vergelijking met de standaardkromme, T = het alcohol-volumegehalte van het monster, zoals bepaald met methode 1. 7.2. Herhaalbaarheid Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster en in dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,1 g aldehyde per hl absolute ethanol. Methode 5: Bepaling van het gehalte aan hogere alcoholen 1. TOEPASSINGSGEBIED De methode wordt gebruikt voor het bepalen van het gehalte aan hogere alcoholen, uitgedrukt als 2-methylpropanol-1, in neutrale alcohol. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan hogere alcoholen" wordt verstaan het gehalte aan hogere alcoholen, uitgedrukt als 2-methylpropanol-1, zoals dat met de aangegeven methode wordt bepaald. 3. PRINCIPE De absorptie van de gekleurde produkten die ontstaan bij de reactie van hogere alcoholen met een aromatisch aldehyde in heet zwavelzuur (de Komarowsky-reactie) wordt bepaald bij 560 nm, gecorrigeerd voor de eventuele aanwezigheid van aldehyde in het monster, en vervolgens vergeleken met de absorptie die wordt teweeggebracht door 2-methylpropanol-1 dat in dezelfde omstandigheden reageert. 4. REAGENTIA 4.1. Salicylaldehydeoplossing, 1 % mas. Bereid deze door 1 g salicylaldehyde toe te voegen aan 99 g ethanol van 96 % vol (dat geen foezelolie bevat). 4.2. Geconcentreerd zwavelzuur (r20 = 1,84 g/ml). 4.3. 2-Methylpropanol-1. 4.4. 2-Methylpropanol-1-standaardoplossingen. Verdun 2-methylpropanol-1 (4.3) met een waterige oplossing ethanol van 96 % vol ten einde een reeks standaardoplossingen te verkrijgen die 0,1, 0,2, 0,4, 0,6 en 1,0 g 2-methylpropanol-1 per hl oplossing bevatten. 4.5. Aceetaldehyde-standaardoplossingen. Bereid de standaard aceetaldehyde-oplossingen zoals onder 6.2 bij methode 4 beschreven. 4.6. Ethanol 96 % vol, vrij van hogere alcoholen en aldehyden. 5. APPARATUUR 5.1. UV-VIS-spectrofotometer, waarmee de absorptie van oplossingen bij 560 nm kan worden bepaald. 5.2. Spectrofotometercuvetten met een weglengte van 10, 20 en 50 mm. 5.3. Waterbad, thermostatisch geregeld op 20 °C ± 0,5 °C. 5.4. Colorimetrische cilinders met sterke glazen wand (pyrex of soortgelijk materiaal), met ingeslepen glazen stoppen en een inhoud van ± 50 ml. 6. WERKWIJZE 6.1. Gehalte aan aldehyden Bepaal het gehalte aan aldehyden, uitgedrukt in aceetaldehyde, in het monster volgens methode 4. 6.2. IJkcurve: 2-methylpropanol-1 Pipetteer 10 ml van elk van de 2-methylpropanol-1-standaardoplossingen (4.4) in glazen cilinders van 50 ml, elk voorzien van een ingeslepen glazen stop. Pipetteer 1 ml van de salicylaldehydeoplossing (4.1) in de cilinders en vervolgens 20 ml zwavelzuur (4.2). Meng de inhoud grondig door de cilinders verscheidene malen voorzichtig voor- en achterwaarts te kantelen (waarbij de stop nu en dan moet worden opgelicht). 10 minuten laten staan bij kamertemperatuur en vervolgens in het waterbad (5.3) van 20 °C ± 0,5 °C zetten. Giet de inhoud na 20 minuten in een reeks spectrofotometercuvetten. Bepaal, precies 30 minuten nadat het zwavelzuur is toegevoegd, de absorptie van de oplossingen bij 560 nm met gebruikmaking van water in de referentiecuvet van de spectrofotometer. Construeer een ijkkromme van de absorptie tegen de concentratie van 2-methylpropanol-1. 6.3. IJkcurve: aldehyden Herhaal 6.2, doch nu met 10 ml van elk van de aceetaldehyde-standaardoplossingen in plaats van 10 ml van elk van de 2-methylpropanol-1-standaardoplossingen. Construeer een ijkkromme van de absorptie bij 560 nm tegen de concentratie van het aceetaldehyde. 6.4. Bepaling van het monster Herhaal 6.2, doch nu met 10 ml van het monster in plaats van 10 ml van de 2-methylpropanol-1-standaardoplossingen. Bepaal de absorptie van het monster. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Formule en berekeningswijze 7.1.1. Corrigeer de absorptie van het monster door aftrekking van de waarde van de absorptie die overeenkomt met de concentratie van aldehyden in het monster (verkregen uit de ijkkromme, geconstrueerd volgens 6.3). 7.1.2. Bepaal de concentratie van hogere alcoholen, berekend als 2-methylpropanol-1, in het monster aan de hand van de ijkkromme, geconstrueerd volgens 6.2, doch met gebruikmaking van de gecorrigeerde absorptie (7.1.1). 7.1.3. Het gehalte aan hogere alcoholen, berekend als 2-methylpropanol-1, in g per hl absolute ethanol, wordt gegeven door: A · 100

T waarin: A = de concentratie in het monster, zoals berekend volgens 7.1.2, in g per hl, T = het alcohol-volumegehalte van het monster, zoals bepaald in methode 1. 7.2. Herhaalbaarheid Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster in dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd, mag niet meer bedragen dan 0,2 g per hl absolute ethanol. Methode 6: Bepaling van het totale zuurgehalte 1. TOEPASSINGSGEBIED De methode wordt gebruikt voor het bepalen van het totale zuurgehalte, uitgedrukt in azijnzuur, van neutrale alcohol. 2. DEFINITIE Onder het totale zuurgehalte wordt verstaan het totale zuurgehalte, uitgedrukt als azijnzuur, zoals bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Het monster wordt na ontgassing getitreerd met een standaard-natriumhydroxydeoplossing en het zuurgehalte wordt berekend als azijnzuur. 4. REAGENTIA 4.1. Natriumhydroxydeoplossing van 0,01 mol/l en 0,1 mol/l, zodanig opgeslagen dat de aanraking met koolstofdioxyde tot een minimum wordt beperkt. 4.2. Indigokarmijnoplossing (A) - 0,2 g indigokarmijn afwegen; - in 40 ml water oplossen en met ethanol aanvullen tot 100 g. Fenolroodoplossing (B) - 0,2 g fenolrood afwegen; - in 6 ml natronloog 0,1 mol/l oplossen en met water in een maatkolf van 100 ml tot de maatstreep aanvullen. 5. APPARATUUR 5.1. Buret of titreerautomaat 5.2. Pipet van 100 ml 5.3. Rondbodemkolven van 250 ml met ingeslepen stop 5.4. Terugvloeikoeler met ingeslepen stop 6. WERKWIJZE - 100 ml monster in een rondbodemkolf van 250 ml pipetteren; - kooksteentjes bijvoegen en korte tijd met refluxkoeler verhitten tot het kookpunt wordt bereikt; - aan de hete oplossing een druppel van elk der indicatoroplossingen A en B toevoegen; - vervolgens met natronloog 0,01 mol/l tot de eerste omslag van groen-geel naar violet titreren. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Formule en wijze van berekening Het totale zuurgehalte, uitgedrukt als azijnzuur, in g per hl absolute ethanol wordt gegeven door: V · 60

T waarin: V = het aantal ml 0,01 mol/l natriumhydroxyde dat nodig is voor de neutralisatie, T = het alcohol-volumegehalte van het monster, zoals bepaald met methode 1. 7.2. Herhaalbaarheid Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist in dezelfde omstandigheden op hetzelfde monster worden uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,1 g per hl absolute ethanol. Methode 7: Bepaling van het gehalte aan esters 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode wordt het gehalte aan esters, uitgedrukt als ethylacetaat, in neutrale alcohol bepaald. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan esters" wordt verstaan het gehalte aan esters, uitgedrukt als ethylacetaat, zoals bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Esters reageren kwantitatief met hydroxylaminezoutzuur in alkalische oplossing onder vorming van hydroxaminezuren. Deze vormen daarna met ijzer-(III)-chloride in zure oplossing gekleurde complexen. De optische dichtheden van deze complexen worden gemeten bij 525 nm. 4. REAGENTIA 4.1. Zoutzuur, 4 mol/l 4.2. IJzer-(III)-chlorideoplossing 0,37 mol/l in 1 mol/l zoutzuur 4.3. Hydroxylammoniumchlorideoplossing, 2 mol/l. Bewaren in de koelkast 4.4. Natriumhydroxydeoplossing, 3,5 mol/l 4.5. Standaardoplossingen van ethylacetaat met respectievelijk 0,0, 0,2, 0,4, 0,6 0,8 en 1,0 g ethylacetaat per hl in estervrije ethanol van 96 % vol. 5. APPARATUUR 5.1. Spectrofotometer met cuvetten met een weglengte van 50 mm.

6. WERKWIJZE 6.1. IJkcurve - 1,0 g ethylacetaat nauwkeurig met analytische balans afwegen; - met estervrije alcohol overspoelen in een maatkolf van 1 000 ml en bij 20 °C tot de maatstreep aanvullen; - verdunningsreeks in twee etappes bereiden, zodat 20 ijkoplossingen met een gehalte van 0,1 tot 2,0 mg ethylacetaat in telkens 100 ml oplossing worden verkregen; - van deze ijkoplossingen volgens 6.2 de extinctie bepalen en in een diagram uitzetten. 6.2. Bepaling van het estergehalte - 10 ml monster in maatcilinders met ingeslepen glazen stoppen pipetteren; - 2 ml hydroxylamine-hydrochloride-oplossing toevoegen; - parallel hiermee een blanco met 10 ml estervrije ethanol van 96 % vol en 2 ml hydroxylamine-hydrochloride-oplossing bereiden; - vervolgens aan elke oplossing 2 ml natronloog toevoegen, maatcilinders met ingeslepen glazen stoppen afsluiten en goed schudden; - 15 minuten bij 20 °C in een waterbad houden; - aan elke maatcilinder 2 ml zoutzuur toevoegen, even omschudden; - 2 ml ijzer-(III)-chloride-oplossing toevoegen, goed doormengen; - inhoud in cuvetten brengen; - extinctie bepalen bij 525 nm. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Formules en methode van berekening De optische dichtheid van de standaardoplossingen wordt uitgezet tegen de concentratie. Het met de extinctiewaarde overeenkomende gehalte aan esters (uitgedrukt als ethylacetaat = A) wordt uit het diagram afgelezen en volgens de formule A · 100

T berekend en in g/hl absolute ethanol vermeld. T = alcoholgehalte van het monster in vol %, bepaald volgens methode 1. 7.2. Herhaalbaarheid Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster in dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,1 g esters, als ethylacetaat, per hl absolute ethanol. Methode 8: Bepaling van het gehalte aan vluchtige stikstofhoudende basen 1. TOEPASSINGSGEBIED De methode wordt gebruikt voor het bepalen van het gehalte aan vluchtige stikstofhoudende basen, uitgedrukt als stikstof, in neutrale alcoholen. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan vluchtige stikstofhoudende basen" wordt verstaan het gehalte aan vluchtige stikstofhoudende basen, uitgedrukt als stikstof, zoals bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Het monster wordt in aanwezigheid van zwavelzuur tot een kleine hoeveelheid ingedampt en vervolgens wordt het ammoniumgehalte bepaald volgens de Conway-microdiffusietechniek. 4. REAGENTIA 4.1. Zwavelzuur, 1 mol/l. 4.2. Boorzuur-indicatoroplossing. Los 10 g boorzuur, 8 mg broomkresolgroen en 4 mg methylrood op in propanol-2 (30 % vol) en vul aan tot 1 000 ml propanol-2 (30 % vol). 4.3. Kaliumhydroxydeoplossing. 500 g/l, vrij van kooldioxyde. 4.4. Zoutzuur, 0,02 mol/l. 5. APPARATUUR 5.1. Indampschaal, voldoende groot voor een monster van 50 ml. 5.2. Waterbad. 5.3. Conway-kolf met een goed sluitend deksel; voor beschrijving en voorgestelde afmetingen, zie figuur 1. 5.4. Microburet van 2 tot 5 ml met schaaldelen van 0,01 ml. 6. WERWIJZE 6.1. Pipetteer 50 ml van het monster (of 200 ml bij een verwacht stikstofgehalte van minder dan 0,2 g per hl van het monster) in een glazen schaal, voeg 1 ml zwavelzuur van 1 mol/l (4.1) toe, zet de schaal (5.1) op een waterbad (5.2) en verdamp totdat er ongeveer 1 ml overblijft. 6.2. Pipetteer ongeveer 1 ml boorzuur-indicatoroplossing (4.2) in de binnenkamer van de Conway-kolf (5.3) en spoel de van het verdampingsproces overblijvende vloeistof (6.1) naar de buitenkamer. Kantel de Conway-kolf enigszins en breng ongeveer 1 ml van de kaliumhydroxydeoplossing (4.3) in de buitenkamer; doe dit laatste zo snel mogelijk, en zover mogelijk van het grootste deel van de vloeistof in de buitenkamer. Sluit de Conway-kolf dadelijk af met een goed sluitend, ingevet deksel. 6.3. Vermeng de twee oplossingen in de buitenkamer, maar zorg ervoor dat geen vloeistof van de ene kamer in de andere terechtkomt. Laat twee uur rusten. 6.4. Titreer met een microburet (5.4) de ammoniak in de binnenkamer met zoutzuur van 0,02 mol/l (4.4) tot neutralisatie. Het gebruikte zuurvolume moet liggen tussen 0,2 en 0,9 ml; stel de gebruikte hoeveelheid zuur gelijk aan V1ml. 6.5. Voer een blanco titratie uit door de punten 6.1 tot en met 6.4 te herhalen, maar vervang daarbij de 50 ml monster van punt 6.1 door dezelfde hoeveelheid water. Stel de gebruikte hoeveelheid zoutzuur gelijk aan V2 ml. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Formule en wijze van berekening Het gehalte aan vluchtige stikstofhoudende basen, in g stikstof per hl absolute ethanol, wordt gegeven door: (V1 V2). 2 800

E · T waarin: V1 = het volume in ml van het zoutzuur dat voor de neutralisatie van het monster is gebruikt, V2 = het volume in ml van het zoutzuur dat in de blanco proef is gebruikt, T = het alcohol-volumegehalte van het monster, zoals bepaald in methode 1, E = de gebruikte hoeveelheid van het monster in ml. 7.2. Herhaalbaarheid Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen die tegelijkertijd of kort achtereen door dezelfde analist in dezelfde omstandigheden op hetzelfde monster zijn uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 0,05 g per hl absolute ethanol. Bovenaanzicht van de kolf

Verticale doorsnede volgens de lijn A - B

Gebruikelijke afmetingen

Figuur 1: Conway-kolf

Methode 9: Bepaling van het methanolgehalte 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode wordt het gehalte aan methanol in neutrale alcohol bepaald. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan methanol" wordt verstaan het gehalte aan methanol zoals bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Het gehalte aan methanol wordt bepaald door rechtstreekse injectie van het monster in een gaschromatogram. 4. WERKWIJZE Iedere gaschromatografische methode is bruikbaar mits met de gaschromatografische kolom in de gekozen condities een duidelijke scheiding tussen methanol, aceetaldehyde, ethanol en ethylacetaat kan worden bereikt. De detectiegrens van methanol in ethanol dient minder te zijn dan 2 g/hl. 5. HERHAALBAARHEID Het verschil tussen de uitkomsten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster in dezelfde omstandigheden zijn uitgevoerd, mag niet groter zijn dan 2 g methanol per hl absolute ethanol. Methode 10: Bepaling van het droogrestgehalte 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode wordt het gehalte aan droogrest van neutrale alcoholen bepaald. 2. DEFINITIE Onder "het gehalte aan droogrest" wordt het gehalte aan droge stof verstaan als bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Een deel van het monster wordt bij 103 °C gedroogd, waarna het residu gravimetrisch wordt bepaald. 4. APPARATUUR 4.1. Waterbad, kokend. 4.2. Een indampschaal die groot genoeg is. 4.3. Exsiccator met vers geactiveerd silicagel (of een gelijkwaardig droogmiddel) voorzien van een vochtigheidsindicator. 4.4. Analytische balans. 4.5. Oven, die thermostatisch is ingesteld op 103 °C ± 2 °C. 5. WERKWIJZE Een schone, droge indampschaal (4.2) tot op 0,1 mg nauwkeurig wegen (M0). Met een pipet, eventueel in verscheidene keren, een geschikte hoeveelheid van het monster in de schaal brengen (100 250 ml) (V0ml). De schaal met het monster op het kokende waterbad (4.1) plaatsen en laten drogen. Dertig minuten in de oven (4.5) plaatsen bij 103 °C ± 2 °C en de schaal vervolgens met de droogrest in een exsiccator (4.3) plaatsen. De schaal 30 minuten laten afkoelen en vervolgens de schaal met de droogrest tot op 0,1 mg nauwkeurig wegen (M1). 6. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 6.1. Formule en berekeningswijze Het gehalte aan droge stof, in g per hl absolute ethanol, wordt weergegeven door: (M1 Mo) · 107

Vo · T waarin: Mo = de massa in g van de schone droge schaal, M1 = de massa in g van de schaal en de droogrest, Vo = het volume van het monster dat voor het drogen is gebruikt, T = het alcohol-volumegehalte van het monster, als bepaald met methode 1. 6. HERHAALBAARHEID Het verschil tussen de uitkomsten van twee bepalingen die gelijktijdig of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster en in dezelfde omstandigheden zijn uitgevoerd, mag niet meer bedragen dan 0,5 g per hl absolute ethanol. Methode 11: Grenswaardeproef voor de afwezigheid van furfural 1. TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode wordt furfural in neutrale alcohol bepaald. 2. DEFINITIE Onder "de bepaling van de grenswaardeconcentratie van furfural" wordt de uitkomst van de grenswaardeproef verstaan als bepaald met de aangegeven methode. 3. PRINCIPE Het verdunde alcoholmonster wordt gemengd met aniline en ijsazijn. Een zalmrode kleuring binnen 20 minuten na menging wijst op de aanwezigheid van furfural. 4. REAGENTIA 4.1. Aniline, vers gedistilleerd. 4.2. IJsazijn. 5. APPARATUUR Buizen met ingeslepen glazen stoppen. 6. WERKWIJZE Breng met een pipet 10 ml van het monster in een buis (5); voeg 0,5 ml aniline en 2 ml ijsazijn toe. Schud de buis met inhoud om te mengen. 7. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN 7.1. Interpretatie van de grenswaardeproef Indien in de buis binnen 20 minuten zalmrode kleuring optreedt, dan is de proef positief en bevat het monster furfural. 7.2. Opmerkingen De resultaten van twee grenswaardebepalingen die tegelijkertijd of kort na elkaar door dezelfde analist op hetzelfde monster in dezelfde omstandigheden worden uitgevoerd, moeten identiek zijn. Methode 12: UV-test 1. TOEPASSINGSGEBIED Volgens deze methode wordt de optische doorlatendheid van neutrale alcohol bepaald. 2. PRINCIPE De optische doorlatendheid van het monster in het golflengtegebied van 270 tot 220 nm wordt tegen een gedefinieerde vergelijkingsstof met grote optische doorlatendheid gemeten. 3. APPARATUUR 3.1. UV-VIS-spectrofotometer 3.2. Kwarts-cuvetten, weglengte 10 mm, met gelijke spectrale doorlatendheid. 4. REAGENTIA n-Hexaan voor spectroscopie 5. WERKWIJZE - schoon cuvet met monsteroplossing voorspoelen en met monster vullen, cuvet van buiten droog maken; - vergelijkingscuvet(ten) met n-hexaan op dezelfde wijze behandelen en vullen; - extinctie bepalen en in een grafiek uitzetten. 6. WEERGAVE VAN DE RESULTATEN De bij 270, 240, 230 en 220 nm gemeten extinctiewaarden mogen respectievelijk de waarden 0,02, 0,08, 0,18 en 0,3 niet overschrijden. De extinctiecurve moet een constant en gelijkmatig verloop hebben.

Methode 13: Bepaling van het 14C-gehalte in ethanol 1. WERKWIJZE VOOR HET BEPALEN VAN HET TYPE ALCOHOL De bepaling van het 14C-gehalte in ethanol maakt het mogelijk een onderscheid te maken tussen alcohol uit fossiele grondstoffen (z.g. synthesealcohol) en alcohol uit recente grondstoffen (z.g. gistingsalcohol). 2. DEFINITIE Onder "het 14C-gehalte van ethanol" wordt verstaan het volgens de hieronder beschreven werkwijze bepaalde 14C-gehalte. Het natuurlijke 14C-gehalte van de atmosfeer (referentiewaarde), dat door assimilatie door levende planten wordt overgenomen, heeft geen constante waarde. De referentiewaarde wordt daarom bepaald voor ethanol van grondstoffen die afkomstig zijn van het jongste groeiseizoen. Deze referentiewaarde, jaarwaarde genoemd, wordt elk jaar vastgesteld op basis van analyses die gezamenlijk door het Gemeenschappelijk Referentiebureau en het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek van Ispra worden georganiseerd. 3. PRINCIPE In alcoholhoudende monsters met ten minste 85 % (m/m) ethanol wordt het 14C-gehalte rechtstreeks door vloeistofscintillatietelling bepaald. 4. REAGENTIA 4.1. Tolueen-scintillator 5,0 g 2,5-difenyloxazool (PPO) 0,5 g p-bis (4-methyl-5-fenyl-2-oxazolyl)benzeen (dimethyl-POPOP) in 1 liter tolueen p.a. Er kan van in de handel verkrijgbare, gebruiksklare tolueenscintillators met deze samenstelling gebruik worden gemaakt. 4.2. 14C-standaard n-Hexadecaan-14C met een activiteit van ongeveer 1 × 106 dpm/g (ongeveer 1,67 · 106 cBq/g) en een gegarandeerde nauwkeurigheid van de bepaalde activiteit van ± 2 %. 4.3. 14C-vrije ethanol Synthesealcohol van grondstoffen van fossiele herkomst met ten minste 85 % (m/m) ethanol voor de bepaling van het blanco-effect. 4.4. Alcohol van recente grondstoffen van het jongste groeiseizoen met ten minste 85 % (m/m) ethanol als referentiemateriaal. 5. APPARATUUR EN HULPMIDDELEN 5.1. Meerkanaals vloeistofscintillatie-spectrometer, met computer en automatische externe standaardisering en opgave van de z.g. externe-standaard-kanaal-verhouding (gebruikelijke uitvoering: 3 meetkanalen en 2 kanalen voor externe standaard) 5.2. Kaliumarme telflesjes, passend bij het apparaat, met donkere schroefdoppen die een binnenkapje van polyetheen hebben. 5.3. Volpipetten, 10 ml 5.4. Automatische doseerinrichting, 10 ml 5.5. Rondbodemkolf van 250 ml met ingeslepen glazen stop 5.6. Destillatieapparaat voor alcohol met verwarmingsmantel, bijv. volgens Micko 5.7. Microspuit, 50 ml 5.8. Pyknometertrechter, pyknometers 25 ml en 50 ml 5.9. Thermostaat met constante temperatuur van ± 0,01 °C 5.10. Door de Commissie van de Europese Gemeenschappen gepubliceerde alcoholtabellen op basis van Richtlijn 76/766/EEG van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake alcoholtabellen. (ISBN 92-825-0146-9). 6. VOORBEREIDING VAN DE METING 6.1. Apparaatinstelling De apparatuur wordt volgens de aanwijzingen van de fabrikant ingesteld. Van optimale meetomstandigheden is sprake, wanneer de waarde E2/B, het z.g. deugdelijkheidsgetal, een maximum heeft. E = efficiency (getalsmatig rendement) B = background (blanco-effect) Twee meetkanalen worden geoptimaliseerd. Het derde meetkanaal blijft geheel open voor controledoeleinden. 6.2. Selectie van de telflesjes Een groter aantal telflesjes dan later benodigd is, wordt telkens met 10 ml 14C-vrije synthesealcohol en 10 ml tolueenscintillator gevuld en telkens ten minste 4 × 100 minuten doorgemeten. Flesjes waarvan het blanco-effect met meer dan 1 % van de gemiddelde waarde afwijkt, worden afgezonderd. Voor de selectie worden slechts fabrieksnieuwe telflesjes uit eenzelfde partij gebruikt. 6.3. Bepaling van de externe-standaard-kanaal-verhouding (ESKV) Tegelijk met de bepaling van het getalsrendement bij de volgens punt 6.1 uitgevoerde kanaalinstelling wordt met behulp van het desbetreffende rekenprogramma de externe-standaard-kanaal-verhouding (ESKV) bepaald. Als externe standaard wordt 137cesium gebruikt, dat reeds van fabriekswege in de apparatuur is ingebouwd. 6.4. Voorbereiding van het monster Voor doormeting komen monsters in aanmerking die ten minste een alcoholgehalte van 85 % (m/m) hebben en vrij zijn van verontreinigingen die golflengten beneden 450 nm absorberen. De geringe resterende hoeveelheid aldehyden en esters stoort de meting niet. Na wegwerpen van enkele ml voorloop wordt rechtstreeks in de pyknometer gedistilleerd en wordt het alcoholgehalte van het monster pyknometrisch bepaald. De te bepalen waarden worden ontleend aan de officiële alcoholtabellen. 7. METING VAN MONSTERS MET EXTERNE STANDAARD 7.1. Zwak gedoofde monsters, zoals de volgens punt 6.4 voorbereide monsters in de praktijk zullen zijn, met een ESKV van ongeveer 1,8, kunnen worden doorgemeten met behulp van ESKV, die een maat voor het getalsrendement is. 7.2. Uitvoering van de meting Van de volgens punt 6.4 voorbereide monsters wordt telkens 10 ml in een op blanco-effect gecontroleerd (geselecteerd) telflesje gepipetteerd en er wordt met een automatische doseerinrichting telkens 10 ml tolueenscintillator toegevoegd. Door zwenken worden de monsters in de telflesjes gehomogeniseerd, waarbij de vloeistof niet tegen het polyetheenkapje van de schroefdop mag komen. Op dezelfde wijze wordt voor de bepaling van het blanco-effect een telflesje met 14C-vrije fossiele ethanol voorbereid. Voor het controleren van de 14C-jaarwaarde wordt een duplicaat van recente ethanol van het jongste groeiseizoen bereid, waarbij een telflesje met interne standaard volgens punt 8 wordt behandeld. De controlemonsters en het blanco-monster worden aan het begin van de meetreeks geplaatst. De meetreeks dient niet meer dan 10 analysemonsters te omvatten. De totale meetduur per monster bedraagt ten minste 2 × 100 minuten, waarbij het doormeten van het afzonderlijke monster in deelstappen van telkens 100 minuten geschiedt, zodat een eventuele drift van de apparatuur of een andere storing kan worden opgemerkt. (Een cyclus omvat derhalve per monster telkens een meetinterval van 100 minuten). Blanco- en controlemonsters dienen na vier weken te worden vervangen. Dit meetprogramma kost slechts weinig materiaal en tijd. Het is vooral geschikt voor routinelaboratoria die een groot aantal monsters te verwerken hebben. Bij zwak gedoofde monsters (met een ESKV van ongeveer 1,8) wordt het getalsrendement slechts weinig door verandering van deze waarde beïnvloed. Wanneer deze verandering binnen ± 5 % ligt, kan een zelfde getalsrendement worden verwacht. Bij sterker gedoofde monsters, zoals bijvoorbeeld bij gedenatureerde alcohol, kan het getalsrendement door middel van de "doof-correctiecurve" worden bepaald. Wanneer geen daarop gericht rekenprogramma beschikbaar is, moet met interne standaard worden doorgemeten, waardoor de getalsmatige opbrengst ondubbelzinnig bepaald is. 8. METING VAN DE MONSTERS MET ALS INTERNE STANDAARD HEXADECAAN 14C 8.1. Uitvoering van de meting Controle- en blanco-monsters (recente en fossiele ethanol) en het onbekende materiaal worden in duplo gemeten. Een monster van de twee, waaraan een nauwkeurig bepaalde hoeveelheid (30 ml)14C-hexadecaan is toegevoegd (toegevoegde activiteit ongeveer 26269 dpm/g C (ongeveer 43782 cBq/g C)), wordt bereid in een niet geselecteerd flesje. Voor de overige monsterbereiding en meetduur wordt te werk gegaan als bij punt 7.2, waarbij bij de monsters met interne standaard de meetduur door de vooraf ingestelde waarde van 105 impulsen tot 5 minuten is beperkt. Per meetreeks (10 analysemonsters) wordt telkens een duplo van controle- en blanco-monsters bereid en aan het begin van de meetreeks geplaatst. 8.2. Behandeling van de interne standaard en van de telflesjes Bij metingen met interne standaard moeten de monsters ter vermijding van contaminatie ruimtelijk streng gescheiden van de bereiding en doormeting van de analysemonsters worden bewaard en behandeld. Na de meting kunnen de blanco gecontroleerde flesjes opnieuw worden gebruikt. De schroefdoppen en flesjes die de interne standaard bevatten worden weggeworpen. 9. UITWERKING 9.1. De eenheid van activiteit van een radioactieve stof is de becquerel, 1Bq = 1 verval/sec. De specifieke radioactiviteit wordt opgegeven in becquerel ten opzichte van 1 gram koolstof = Bq/g C. Om in de praktijk zinvolle waarden te verkrijgen, is het gunstig het resultaat in centibecquerel = cBq/g C op te geven. De tot dusverre in de literatuur vermelde aanduidingen en berekeningsformules, die op dpm-waarden berusten, kunnen vooralsnog worden gehandhaafd. Om de overeenkomstige waarde in centibecquerel te verkrijgen behoeft slechts het gevonden dpm-resultaat te worden vermenigvuldigd met de factor 100/60. 9.2. Uitwerking met externe standaard cBq/g C = (cpmpr - cpmNE) · 1,918 · 100

V · F · Z · 60 9.3. Uitwerking interne standaard cBq/g C = (cpmpr - cpmNE) · dpmiS · 1,918 · 100

(cpmiS - cpmpr) · V · F · 60 9.4. Betekenissen cpmpr = over de totale meetduur gemiddeld monster-tellingsgetal cpmNE = op deze wijze gemiddeld impulsgetal van het blanco-effect cpmiS = tellingsgetal van het van een interne standaard voorziene monster dpmiS = hoeveelheid toegevoegde interne standaard (ijkradioactiviteit dpm) V = volume van ingezet monster in ml F = gehalte zuivere alcohol in gram per ml, overeenkomstig concentratie Z = getalopbrengst overeenkomstig ESKV-waarde 1,918 = aantal gram alcohol per gram koolstof. 10. BETROUWBAARHEID VAN DE METHODE 10.1. Herhaalbaarheid (r) r = 0,632 cBq/g C; S(r) = ± 0,223 cBq/g C 10.2. Reproduceerbaarheid R = 0,821 cBq/g C; S(R) = ± 0,290 cBq/g C

(1) PB nr. L 262 van 27. 9. 1976, blz. 143. (2) PB nr. L 262 van 27. 9. 1976, blz. 149.

Top