EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE1238

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Vereenvoudiging van de regelgeving in de machinebouw

PB C 10 van 15.1.2008, p. 8–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 10/8


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Vereenvoudiging van de regelgeving in de machinebouw”

(2008/C 10/03)

Mevrouw Wallström en de heer Verheugen, beiden vice-voorzitter van de Europese Commissie, hebben op 8 januari 2007 het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht een verkennend advies op te stellen over het „Vereenvoudiging van de regelgeving in de machinebouw”.

De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 18 juli 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Iozia.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 438e zitting op 26 en 27 september 2007 (vergadering van 26 september) onderstaand advies uitgebracht, dat met 138 stemmen voor en 2 stemmen tegen, bij 3 onthoudingen werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

De Europese machinebouw is een speerpuntindustrie van Europa en voor de economie van het continent van strategisch belang. In 2006 bedroeg de omzet diverse honderden miljarden euro, afkomstig van ruim 130 000 ondernemingen, die één derde van hun producten exporteren. De machinebouw en elektromechanische sector bieden werk aan meer dan 4 miljoen werknemers in de Unie en staan garant voor een aanzienlijke meerwaarde en een hoog kennisniveau.

1.2

Meer dan andere sectoren kunnen de machinebouw en de elektromechanica ertoe bijdragen dat de doelstellingen van de Lissabonagenda worden verwezenlijkt, en wel door om- en bijscholing, de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken, het behoud van het concurrentievermogen op het hoogst mogelijke niveau en het vermogen om wereldmarkten te veroveren.

1.3

Het Comité steunt de initiatieven van de Commissie om het concurrentievermogen van de sector te vergroten en het juridische referentiekader te verbeteren. Dat laatste gebeurt door middel van betere en doelmatiger regelgeving, waarbij wordt uitgegaan van de situatie in de sector, die gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van tienduizenden kleine en middelgrote ondernemingen. Betere wetgeving betekent, ten minste voor deze sector, niet dat er geen wetgeving is, maar het aanbieden van een stabiel en duidelijk kader, waar voorschriften vlot kunnen worden toegepast, met zo laag mogelijke administratieve kosten.

1.4

Het Comité is verheugd dat het deze delicate opdracht van de Commissie heeft gekregen, bedoeld om, met maximale consensus, vast te stellen waar vereenvoudiging van de geldende communautaire wetgeving mogelijk is, in het kielzog van de activiteiten die de wetgevende instanties ertoe hebben aangezet om betere en eenvoudiger wetgeving uit te werken.

1.5

Het Comité stelt vast dat er diverse wetgevingsinitiatieven in uitvoering zijn die voor de sector van belang zijn: de desbetreffende economische, sociale en milieuaspecten dienen op elkaar te worden afgestemd. De verwezenlijking van de interne markt mag niet ten koste gaan van zaken die veel aandacht opeisen, zoals de gezondheid en veiligheid van werknemers, consumenten- en milieubescherming, gelet ook op de doelstellingen van de Lissabonagenda. Volgens het Comité dient er een integrale, gecoördineerde aanpak van de diverse initiatieven te komen.

1.6

Het Comité is ingenomen met de voorstellen van de Commissie in de Mededeling van 17 februari 2007 om de nieuwe aanpak te wijzigen en om de rol van het optreden van de lidstaten bij het toezicht op de markt uit te breiden, een activiteit waardoor de lidstaten niet altijd genoeg middelen uittrekken. Het Comité hoopt dat de Commissie meer personeel inzet voor coördinatie, monitoring en soms ook voor de controle op de wijze van accreditatie, de activiteiten van het orgaan door kennisgeving en de kwaliteit van de certificering. Het Comité stemt in met de oprichting van een „platform voor communicatie” tussen de actoren in het veld en de lidstaten, die proportioneel te werk moeten gaan, in aansluiting op de doelstellingen van de richtlijnen en het communautair beleid, door de systemen en modellen voor markttoezicht gestaag naar elkaar toe te laten groeien.

1.7

Wat normalisatie betreft, zou het Comité graag zien dat alle betrokkenen hieraan ex ante kunnen deelnemen, zowel doordat de deelname aan technische comités, vooral op lokaal niveau wordt vergroot, als doordat er meer impactevaluaties worden gedaan, zonder dat te pas en te onpas wordt teruggegrepen op online raadplegingen, die nuttig zijn, maar die vooral op dit gebied niet het enige instrument voor het overleg met stakeholders mogen zijn.

1.8

Wat de „geharmoniseerde” normalisatie betreft, deze moet volgens het Comité gratis of desnoods voor een symbolische prijs ter beschikking worden gesteld, met name voor het MKB. Het Comité wijst op het verschil in behandeling tussen ondernemingen in landen waar de talen worden gesproken waarin de normen zijn opgesteld (dwz. in het Engels, Frans en soms Duits) en ondernemingen in andere taalgebieden, die soms met enorme kosten voor de vertaling van normen worden geconfronteerd.

1.9

Het Comité benadrukt dat alle niet gerechtvaardigde administratieve kosten moeten worden geschrapt, zodat de lasten voor de producenten veel minder groot worden.

1.10

Het Comité wil dat de Commissie ernstig overweegt wat ze kan doen om de stabiliteit van de normalisatie te bevorderen, ook door open te staan voor suggesties van de actoren en de belangrijkste stakeholders. T.a.v. het rechtskader en de rechtsgrondslag die als referentie geldt, raadt het Comité de Commissie aan om, alvorens met regelgeving te komen, te bekijken of dezelfde doelstellingen niet op een andere manier bereikt kunnen worden, bv. door zelf- of co-regulering, mits maximale transparantie en deelname van alle betrokkenen gegarandeerd is. Ook zou de Commissie steeds het oog gericht moeten houden op het hoofddoel van de regelgeving en de inhoud ervan, als onontbeerlijke referentie voor het gebruik van de diverse artikelen van het verdrag als rechtsgrondslag.

1.11

Het Comité wil dat de technische belemmeringen voor de voltooiing van de interne markt worden opgeheven. Niet gerechtvaardigde nationale en lokale regelingen zijn in de praktijk een onoverkomelijk obstakel voor het vrije verkeer van goederen.

1.12

Het Comité pleit ervoor dat toekomstige wetgeving steeds wordt voorafgegaan door een nauwkeurige effectbeoordeling (ex ante), met inachtneming van de mate van proportionaliteit, maar ook door een zeer strikte monitoring (ex post), om schade te voorkomen die anders onherstelbaar is voor de toekomst van de ondernemingen in de sector.

1.13

Essentieel hierbij is de Europese sectorgebonden sociale dialoog voor het bepalen van alle gemeenschappelijke initiatieven ten behoeve van de ontwikkeling van de werkgelegenheid en het concurrentievermogen in de sector, met inachtneming van onwrikbare principes: de veiligheid van werknemers, burgers en het milieu. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan de ononderbroken dialoog tussen onderneming en stakeholder ten goede komen, met als doel oneigenlijk gebruik te voorkomen, bewust worden en „levenslang leren” te bevorderen en een positieve relatie met het referentiegebied en de eindgebruiker te ontwikkelen.

2.   Wat het verzoek van de Commissie inhoudt

2.1

De Commissie heeft, op initiatief van heer vice-voorzitters Wallström en Verheugen, het EESC verzocht een verkennend advies op te stellen waarin een analyse wordt gemaakt van de algehele coherentie van de regelgeving die van toepassing is op een industriële sector, c.q. die van de machinebouw; zo kan worden gekeken welke speelruimte er is voor eventuele vereenvoudiging. In de analyse moet, behalve naar de voor de sector specifieke wetgeving, ook worden gekeken naar algemene regelgeving die gevolgen heeft voor de „machinebouw”.

2.2

Om geïnteresseerden bij het vereenvoudigingsproces te betrekken, met name voor het vaststellen van de regels voor de aanpak van specifieke problemen, beseft de Commissie dat het Comité, met zijn opmerkelijke en ruime ervaring en daadwerkelijk veelzijdige samenstelling, het ideale forum is voor reflectie en bundeling van de standpunten van het bedrijfsleven, het Europees maatschappelijk middenveld en de werknemers.

2.3

Gezien de ervaring van het Comité blijkens de talrijke adviezen die het over betere wetgeving en vereenvoudiging (1) heeft uitgebracht, en gelet op art. 8 van het Samenwerkingsprotocol van de Commissie en het EESC, wijst de Commissie het Comité deze belangrijke opdracht toe. Mocht het werk van het Comité productief en positief zijn, dan zal de Commissie hier wellicht opnieuw om vragen voor tal van andere vraagstukken die van belang zijn voor het streven van de Commissie en het Comité naar betere wetgeving.

2.4

Vervolgens heeft de Commissie haar standpunt verduidelijkt, erop wijzend dat betere wetgeving niet gelijkstaat met minder wetgeving en dat ten minste hetzelfde niveau van bescherming van werknemer, consument en milieu moet worden gehandhaafd om er zeker van te kunnen zijn dat het regelgevingskader tot verbetering van het concurrentievermogen leidt.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Om te beginnen wil het Comité maar al te graag proberen om de diverse op het spel staande belangen met elkaar te verzoenen. Zo kan het suggesties doen ter verbetering en vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het vermogen van het Comité om de besluitvorming te beïnvloeden door een zo breed mogelijke consensus te bewerkstelligen tussen vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld die verschillende belangen behartigen, is zijn grootste troef. De trouw aan zijn principes en de communautaire waarden, alsmede de kwaliteit en het innovatief karakter van zijn adviezen maken van het Comité een belangrijke en solide gesprekspartner voor de communautaire instellingen. De uitdagende stimulans van dit verzoek van de Commissie voor alle geledingen van het Comité, namelijk om erin te slagen deze opdracht tot een goed einde te brengen, kan zijn rol als forum voor ontmoeting, discussie en gedachtewisseling volledig tot zijn recht laten komen, zoals de verdragen deze aan het maatschappelijk middenveld hebben toegewezen.

3.2

Deze gelegenheid voor het Comité om preventief aan te geven welke gebieden in aanmerking komen voor verbeterde wetgeving, maakt de weg vrij voor nieuwe methoden en meer samenwerking tussen de Europese instellingen. Het spreekt vanzelf dat alle partijen, ieder op het eigen gebied, hun eisen en wensen al aan de Commissie te kennen hebben gegeven. Producenten, gebruikers, werknemers, consumenten, normalisatie-instituten en overheden hebben al uiteengezet hoe zij de bestaande wetgeving willen „verbeteren”. Met de tot nu toe gehanteerde methoden voor overleg kon echter nog geen nauwkeurige synthese van de verschillende eisen worden gemaakt, doordat nu weer de ene en dan weer de andere partij de indruk had niet voldoende gehoord te zijn.

3.3

Het Comité kan voor deze synthese zorgen op grond van zijn rijk geschakeerde interne ervaring, maar ook via de uitgebreide en invloedrijke contacten via welke de leden van het Comité toegang hebben tot andere waardevolle bijdragen. Over dit onderwerp heeft het Comité zich deels al uitgelaten, nl. in zijn initiatiefadvies over „Veranderingsprocessen in de machinebouw en aanverwante sectoren” (2).

3.4

Het Comité stelt vast dat er diverse initiatieven zijn aangekondigd of in uitvoering zijn die verband houden met de communautaire wetgeving voor de industriële productie en met name voor de subsector „machinebouw”. Deze initiatieven brengen complexe en uiteenlopende problemen met zich mee. Het lijkt zinvol om deze vraagstukken te bekijken vanuit het oogpunt van de verschillende belangen die door de communautaire regelgeving worden beschermd: het vrije verkeer van goederen, gezondheid en veiligheid van werknemers, bescherming van de consument, milieubescherming en de economische en sociale doelstellingen van de Lissabonstrategie. Deze regelgeving is gebaseerd op uiteenlopende wetsinstrumenten; een onderzoek hiernaar is nog nooit eerder gedaan. Volgens het Comité is de tijd rijp om deze materie grondig en structureel te bekijken.

3.5

Op het gebied van de productie en de verkoop van industriële materialen is de communautaire regelgeving geleidelijk aan tot stand gekomen. Over het algemeen was er zo een harmonisatie van de wetgeving mogelijk die de regelgeving voor het bedrijfsleven aanzienlijk heeft vereenvoudigd, ook al moet onderstreept worden dat dit proces nog niet voltooid is.

3.6

De sinds de tweede helft van de jaren tachtig ingevoerde communautaire regelgeving omvat twee grote gebieden: de markt en de werkplek. Doeltreffende toepassing van deze regelgeving vooronderstelt de betrokkenheid van een groot aantal verschillende actoren: instellingen voor normalisatie en kennisgeving, ontwerpers en fabrikanten, importeurs en verantwoordelijken voor de verkoop, assemblagebedrijven en installateurs, overheidsinstanties voor toezicht en sancties (inclusief douane en rechterlijke macht), ondernemers, (vertegenwoordigers van) werknemers, enz. Consumentenorganisaties hebben duidelijk gemaakt dat zij hieraan een feitelijk en concrete bijdrage willen leveren, temeer daar zij hun betrokkenheid tot nu toe als onvoldoende hebben beschouwd. Samenwerking tussen al deze actoren is net zo belangrijk als die tussen overheidsinstanties op nationaal en Europees niveau.

3.7

De toepassing van deze regels schijnt geen noemenswaardige moeilijkheden op te leveren. Die over het algemeen positieve indruk kan echter niet verhelen dat er toch bepaalde concrete problemen zijn.

4.   Veiligheid: verbeterd, maar nog niet genoeg

4.1

Elk jaar sterven er in de EU 6 à 8 000 mensen door arbeidsongevallen (van wie 40 % jonger dan 35 jaar) en worden er honderdduizenden om die reden invalide. De oorzaak van deze ongevallen ligt deels bij de machines. Soms is ook ondoeltreffende persoonlijke bescherming of gebrekkige scholing de oorzaak. Circa een kwart van de werknemers in de EU verklaart uitrusting voor persoonlijke bescherming van veiligheid en gezondheid te moeten gebruiken. De belangrijkste fysieke agentia die een risicofactor vormen op het werk houden over het algemeen verband met machines: lawaai, trillingen, ioniserende en niet-ioniserende straling. Ergonomische factoren zijn essentieel voor gezondheid en veiligheid op het werk. Soms kunnen de gebruikte machines een rol spelen die van belang is voor de vraag of werknemers al dan niet worden blootgesteld aan chemische stoffen: de doeltreffendheid van beschermende uitrusting kan in die gevallen doorslaggevend zijn.

4.2

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar massaproducten voor allerlei soorten consumenten die niet op de hoogte zijn van eventuele risico's bij het gebruik van de apparatuur die ze huren of kopen. Helaas vinden er zeer veel ongelukken plaats doordat consumenten de machines niet gebruiken zoals het hoort; in de statistieken wordt hiermee geen rekening gehouden.

5.   Een soms moeizaam verlopende samenwerking tussen verschillende actoren

5.1

De samenwerking tussen actoren die actief zijn op de interne markt stuit op concrete problemen en op forse weerstand om volledige transparantie te betrachten: de particuliere sector om zich te beschermen tegen concurrentie of eventuele sancties, en overheidsinstanties vanwege de soms zeer logge bureaucratie! Zo spreekt vanzelf dat er meer moet worden samengewerkt tussen producerende en verbruikende ondernemingen en dat er meer duidelijkheid moet komen over hoe de essentiële vereisten uit de „nieuwe aanpak”-richtlijnen moeten worden geïnterpreteerd door normalisatie-instituten, toezichthoudende autoriteiten, organen voor kennisgeving en adviseurs die ondernemers technische steun verlenen.

5.2

Dit probleem stond ongetwijfeld centraal, bij de onlangs door de Commissie voorgenomen herziening van de „nieuwe aanpak”. Op 14 februari 2007 werd dit initiatief aangekondigd, onder de titel: „Nieuw pakket voor het goederenverkeer in de interne markt”. Dit initiatief omvat een voorstel voor een verordening: „Vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het in de handel brengen van producten”, COM(2007) 37 final (3) en een voorstel voor een besluit over een „gemeenschappelijk kader voor het in de handel brengen van producten” COM(2007) 53 final (4). In dit pakket is sprake van de versterking van de structuren voor het toezicht op de markt om onveilige producten uit te sluiten door ze uit de gehele markt van de Gemeenschap te nemen en door op te treden tegen frauduleuze bedrijven. Organen belast met verificatie, certificering en toezicht die betrokken zijn bij het testen van producten, zullen te maken krijgen met strengere controles in de vorm van een accreditatie, om een gemeenschappelijk regelgeving te waarborgen, zowel voor de ondernemingen als voor de controleorganen. (Momenteel zijn er in de EU circa 1 800 organen voor kennisgeving, d.w.z. laboratoria, inspectie- en certificatiecentra of particulieren die van de overheid de vereiste accreditatie ontvangen om zich hiermee bezig te houden). Het is opvallend dat er onder deze „onafhankelijke” instanties en er ook zijn die rechtstreeks uit verenigingen van bouwondernemingen komen, waar het gevaar van strijdige belangen toch wel heel duidelijk op de loer ligt! In één lidstaat zijn er bijvoorbeeld alleen al voor de sector liftenbouw meer dan 80 organen voor kennisgeving officieel erkend.

5.2.1

In de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 zijn de beginselen van de nieuwe aanpak vastgelegd. Nu, 22 jaar later, stelt de Commissie een bijstelling en een uitbreiding van het markttoezicht voor, waardoor het EG-keurmerk steeds betrouwbaarder wordt. Het Comité meent dat de methode van de nieuwe aanpak, die is toegepast op 25 richtlijnen (waarvan 21 met specificaties voor de toekenning van het keurmerk, en 4 zonder), goede resultaten heeft opgeleverd en de ontwikkeling van de interne markt heeft bevorderd. Dat neemt echter niet weg dat de voorgestelde herziening welkom is. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten groter te worden, alsook die van de Commissie, die hier meer personeel voor moet inzetten om te komen tot een permanente monitoring van het markttoezicht, van de wijze van accreditatie van de organen voor kennisgeving en, soms, ook van de werkzaamheden van die organen. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat de meeste organisaties in de sector voorstander zijn van zo'n versterking van de rol van de nationale en dus ook de Europese autoriteiten.

5.3

Het Comité onderschrijft dit initiatief, dat paal en perk stelt aan willekeur en uiteenlopende beoordelingen, die de ontwikkeling van de interne markt belemmeren en bedrijven die zich aan de regels houden met concurrentienadelen opzadelen. Verstoorde concurrentie ten gevolge van „onoplettend” toezicht is een probleem van de eerste orde, dat één van de manco's bij de toepassing van de nieuwe aanpak blootlegt. Verder is de eenvoud en helderheid van de regelgeving essentieel, met name voor het MKB; tot slot dient de samenwerking tussen toezichthouders op de markt, zowel in de EU en de EER als in internationaal verband, te worden verdiept. Het Comité stemt in met de oprichting van een „platform voor communicatie” tussen de actoren in het veld en de lidstaten, die proportioneel te werk moeten gaan, in aansluiting op de doelstellingen van de richtlijnen en het communautair beleid, door de systemen en modellen voor markttoezicht gestaag naar elkaar toe te laten groeien. Van fundamenteel belang hierbij is de betrokkenheid van de douaneautoriteiten.

5.4

Op Europees niveau zou meer samenwerking tussen de betrokken directoraten-generaal zinvol zijn (bijv. ENTR, ENV, EMPL, SANCO), onder andere voor het uitwerken van „handleidingen” voor de toepassing van de bestaande richtlijnen, die natuurlijk niet in de plaats komen van de normen, maar wel een nuttige bijdrage kunnen leveren en veel geld voor overbodige advisering kunnen besparen.

5.5

Om op de markt geen kansen te missen, dienen er voor seizoengebonden producten, zoals tuinmachines, vereenvoudigde en versnelde procedures te komen. Hiertoe stelt het Comité de oprichting van een „Bemiddelingsinstituut” voor, waartoe men zich met bijzondere en gemotiveerde wensen kan wenden; een strikte toepassing van alle voorschriften, met name die inzake veiligheid, dient evenwel te worden gewaarborgd.

6.   Niet altijd zinvolle administratieve verplichtingen

6.1

Een andere aangekondigde prioriteit van de Commissie betreft de bestrijding van zinloze administratieve verplichtingen die zwaar op het concurrentievermogen drukken. Het Comité volgt met belangstelling de inspanningen van de Commissie op dit gebied, die concreet vorm hebben gekregen met het op 24 januari 2007 voorgelegde actieprogramma dat bedoeld is om voor 2012 de administratieve verplichtingen van ondernemingen met een kwart terug te dringen.

6.2

De Commissie zou kunnen proberen sommige problemen bij de toepassing van de richtlijnen aan te pakken, bijv. door zelf alle kennisgevingen centraal op te slaan. Momenteel moeten deze naar iedere lidstaat worden gestuurd, wat al grote problemen oplevert voor het vinden van het juiste adres. Dit is het geval met Richtlijn 2000/14/EG betreffende geluidsemissies, waarvoor een conformiteitsverklaring naar een lidstaat en naar de Commissie verstuurd moet worden, en met Richtlijn 97/68/EG inzake de emissies van gemechaniseerde werktuigen, waarvoor de ondernemingen, voor de optie „flexibiliteit”, de hiertoe aangewezen autoriteiten van elke lidstaat op de hoogte moeten stellen van de ontvangen goedkeuring, waarna ze ook nog elk halfjaar verslag moeten uitbrengen.

6.3

Ondernemingen hebben het erg moeilijk met de praktische uitvoering van de richtlijnen inzake de bescherming van werknemers tegen fysieke agentia. Dit geldt in het bijzonder voor het MKB, dat worstelt met de richtlijn 2002/44/EG inzake trillingen, en de richtlijn inzake blootstelling aan risico's van kunstmatige optische straling (2006/25/EG). Deze problemen kunnen opnieuw opduiken als de richtlijn over kunstmatige optische straling in werking treedt. Zonder toelichting of handleidingen zullen deze richtlijnen hun doel voorbij schieten. Het spreekt vanzelf dat er, indien het onmogelijk blijkt te zijn om deze richtlijnen in concreto toe te passen, snel wijzigingen moeten worden uitgewerkt en doorgevoerd om de ondernemingen in staat te stellen om hun wettelijke verplichtingen na te komen.

6.4

In de sector industriële productie en vooral in de machinebouw, moet rekening worden gehouden met de verschillende eisen ten aanzien van de administratieve verplichtingen. Traceerbaarheid van de inbreng van alle actoren is essentieel, zowel voor de fysieke veiligheid van de gebruikers als voor de rechtszekerheid van de contractuele overeenkomsten die op de markt worden gesloten. Er moeten dus ook evenwichtige oplossingen komen waarbij wordt voldaan aan de voorwaarden van transparantie en traceerbaarheid, zonder dat de administratieve kosten onnodig toenemen.

7.   De rol van normalisatie

7.1

Technische normalisatie vervult een belangrijke rol voor de werking van communautaire regels en biedt de mogelijkheid essentiële, wettelijk vastgelegde veiligheidseisen concreet gestalte te geven. Naleving van de normen betekent dat ervan uit mag worden gegaan dat aan de richtlijnen is voldaan. Eventueel vereiste certificering door erkende organen voor kennisgeving is onlosmakelijk verbonden met de noodzaak van een regelgevend kader.

7.2

Over het algemeen hebben de Europese normalisatie-instituten zeer nuttig werk verricht op basis van opdrachten van de Commissie. Voor de uitwerking van normen is in ieder geval een actievere inbreng van de betrokkenen vereist; dat zou vervolgens de onderlinge afstemming ten goede komen. Het is immers een feit dat deze procedure nu een zaak van een beperkt aantal actoren is. De meeste bedrijven die die machines gebruiken, beschikken niet over de fysieke en financiële middelen om deze activiteiten op regelmatige basis te volgen. De participatie van werknemers en consumenten is nog geringer. Zo wordt het moeilijk om de verworven ervaring te benutten: sommige normen schieten tekort als oplossing voor in het veld geconstateerde problemen. Het Comité zou graag zien dat belanghebbenden meer gaan deelnemen aan technische comités, vooral op lokaal niveau, in deze sector waar in feite slechts weinigen de besluiten nemen. Het Comité stelt bezorgd vast dat de toenemende kosten voor normalisatie het concurrentievermogen in het gedrang kunnen brengen, alsook de veiligheid, bijvoorbeeld als ervoor wordt gekozen om machines oneigenlijk en in afwijking van de voorschriften te gebruiken. Sommige Oost-Europese kleine en middelgrote ondernemingen neigen ertoe naar „een sprong in het duister te doen” of „trucs” toe te passen.

7.3

Het Comité is ingenomen met de op 15 maart 2007 in het Actieplan voor Europese standaardisatie aangekondigde initiatieven, waarin elke lidstaat wordt uitgenodigd om verslag te doen van de stand van zaken en getroffen maatregelen om de deelname te stimuleren van alle betrokkenen bij de Europese en internationale standaardisatie. De Commissie zou op haar beurt de suggesties ter harte moeten nemen en deze in de Europese standaardisatie moeten verwerken. Essentieel hierbij is de inbreng van het MKB in de procedures voor standaardisatie, zowel op Europees als op nationaal niveau. Zijn bijdrage aan toekomstige standaardisatieprocessen dient doeltreffend en concreet te zijn.

7.4

Het is voor ondernemers soms moeilijk om de wettelijke verplichtingen op het gebied van gezondheid en veiligheid na te leven. Voor de risicobeoordeling is immers vanaf het moment dat een machine wordt gebruikt, complementariteit vereist tussen de producent van de machine en de onderneming die de machines gebruikt. Er kunnen problemen ontstaan als er in de norm niet is vastgelegd dat informatie moet worden verstrekt over de resterende risico's waarmee de onderneming rekening moet houden. Als de ondernemers niet correct worden geïnformeerd over de resterende risico's die inherent zijn aan de gekochte machine, kunnen ze moeilijk de verplichtingen inzake risicobeoordeling nakomen die voortvloeien uit de kaderrichtlijn 89/391/EEG en de 19 aanvullende specifieke richtlijnen betreffende de actieve en passieve bescherming van werknemers.

7.5

De uitvaardiging van normen kan problemen opleveren voor het MKB vanwege de hoge kosten om ze aan te schaffen; als normalisatie uitmondt in certificeringsprocedures zijn de administratieve kosten doorgaans veel hoger dan de kosten waartoe ze wettelijk verplicht zijn.

7.6

De door specialisten van CEN ontwikkelde risicoanalyse is uiterst belangrijk voor de ondernemers, die deze analyse moeten aanvullen met een specifieke, op de werkomgeving van de machine toegespitste analyse. De kosten van deze „geharmoniseerde” normen zijn aanzienlijk, zeker voor het MKB. Het Comité zou willen dat het voorstel wordt overwogen om de geharmoniseerde normen, die voortvloeien uit het mandaat dat de Commissie aan het CEN verleent, gratis of tegen een symbolische prijs ter beschikking te stellen, zodat ondernemers aan hun wettelijke verplichtingen kunnen voldoen. De gratis verspreiding via internet wordt overigens al met succes toegepast door de telecomsector, die sommige normen van ETSI (European Telecommunication Standard Institute) rechtstreeks op het web plaatst.

8.   Bevordering van stabiele regelgeving

8.1

Het Comité benadrukt dat het niet altijd nodig is richtlijnen te wijzigen die deugdelijk (gebleken) zijn. De werkzaamheden en de bevindingen die hebben geleid tot de verbetering over de gehele lijn van Richtlijn 98/37/EG, de alombekende Richtlijn „machines”, waren heel ingewikkeld, maar hebben uiteindelijk een optimaal evenwicht opgeleverd tussen verschillende belangen. In sommige andere gevallen is een terughoudend optreden ten aanzien van „verbeteringen” wellicht beter, bijvoorbeeld bij de voorgestelde wijziging van de „laagspanningsrichtlijn”, 73/23/EG, of bij het voorstel van de Commissie tot samenvoeging van Richtlijn 87/404/EG en Richtlijn 97/23/EG betreffende drukapparatuur, wat de vereniging van machinebouwers in haar nota van 5 november 2004„ongewenst” heeft genoemd.

8.2

De markt verlangt een stabiel, duidelijk normatief kader om in alle vertrouwen investeringen te kunnen plannen en zich te kunnen conformeren aan duidelijke regels, die niet te pas en te onpas worden veranderd. Anderzijds bestaat het concrete gevaar dat „vereenvoudiging” leidt tot hogere administratieve kosten en tot hogere kosten voor ingewikkelder procedures voor de beoordeling van de conformiteit.

8.3

Wat betreft de mogelijkheid om art. 95 van het Verdrag toe te passen, heeft het Comité begrip voor de eisen van de bouwondernemingen, maar wijst het erop dat het wettelijke referentiekader dat als leidraad dient voor het uitwerken van richtlijnen, in overeenstemming moet zijn met de beginselen van de verdragen, met name ten aanzien van de rechtsgrondslag voor de verschillende normen. Het spreekt voor zich dat doelstelling en inhoud van de rechtsgrondslag als voornaamste objectieve referentie dienen voor de toepassing van de normen. Ook het Europese Hof van Justitie heeft zich hierover, ook recentelijk, in diverse arresten uitgesproken, waarbij een gemengde rechtsgrondslag echter is uitgesloten, als blijkt dat de normen waarnaar wordt verwezen strijdig zijn of als de cumulatie daarvan zodanig is dat de rechten van het Parlement worden beknot. Indien er een prevalente doelstelling aanwezig is, is het voor ondernemingen niet altijd haalbaar om, in het geval van productontwerpen, te verwijzen naar art. 95, lid 3, van het Verdrag, dat, zoals bekend, de bevoegdheid van de lidstaten beperkt en de communautaire regeling versterkt, zoals bijv. tot uiting komt in art. 137 of art. 175 (5). De ondernemingen wijzen immers op de extra kosten (die worden doorberekend aan de eindverbruiker) in verband met aan te brengen wijzigingen in het ontwerp of in de productie van machines, op grond van de eisen door ieder van de lidstaten worden gesteld. Er moet aan elkaar aanvullende wetgevingsmodellen worden gewerkt die elkaar niet overlappen, maar die de mogelijkheden die de lidstaten hebben om uiteenlopende maatregelen te nemen tot het wezenlijke beperken, waarbij moet worden uitgegaan van de beginselen van redelijkheid en evenredigheid.

8.4

De recente Reach-richtlijn is een belangrijk keerpunt in de bescherming van consument en werknemer; het Comité stemt in met de goedgekeurde technische oplossingen en het perspectief van flexibiliteit in combinatie met vereenvoudiging. Het stelt enigszins bezorgd vast dat kleine en middelgrote ondernemingen wellicht moeilijkheden gaan ondervinden, met name als de controles op de invoer niet zo strikt zijn als deze fundamentele richtlijn voorschrijft. Het Comité spoort de Commissie ertoe aan om in dit verband de wijze waarop de lidstaten het markttoezicht regelen, nauwlettend te volgen, vooral omdat in het verleden al is gebleken dat de lidstaten die rol niet altijd even goed vervullen, ook al vanwege een ernstig gebrek aan middelen waarover de toezichthoudende organen kunnen beschikken. In dit verband kan uitgaande van de overheersende producties in de lidstaten, worden gedacht aan een verdeling van de taken tussen de toezichthoudende autoriteiten, bijv. per productgebied (kleppen, hef- en transportapparatuur voor goederen, pompen en compressoren, machines voor industriële productie, enz.).

8.5

Ondanks de fundamentele bijdrage van de sector machinebouw aan de Europese economie lijken de lidstaten maar weinig te investeren in de daaraan verbonden institutionele taken. De Commissie zou de gegevens hierover kunnen opvragen om ze te vergelijken met de bereikte praktische resultaten. Vaak hangen de kwaliteit en de omvang van de controles af van persoonlijke inzet/capaciteit, hoewel veel ook afhangt van de beschikbare middelen.

9.   Verwijdering van technische belemmeringen voor de volledige ontwikkeling van de interne markt

9.1

In de nationale wetgevingen zijn nog een aantal technische belemmeringen aanwezig die de ondernemingen grote problemen opleveren. Een voorbeeld zijn niet voor gebruik op de weg bestemde mobiele machines die over de openbare weg vervoerd moeten worden. Ten gevolge van de uiteenlopende regelgeving (sommige lidstaten hanteren strengere voorschriften dan andere) moeten er steeds verschillende machines worden aangeschaft. Ook de terminologie is vaak verwarrend (bijvoorbeeld in het door elkaar gebruiken van de begrippen „bedrijf” en „onderneming”. De herzieningsverplichtingen in sommige lidstaten leiden tot aanvullende kosten, die vaak nog verdubbelen voor elk land dat een inspectie voorschrijft door een gespecialiseerde instantie, of dat nu gaat om de productontwikkeling, of om tests of vervoer. Het Comité hoopt dat het, met name ten aanzien van de veiligheidsvoorschriften, snel tot een harmonisatie van de normen komt. Voor tractoren dienen er, afgezien van de huidige voorschriften voor achteruitkijkspiegels en maximumsnelheden, technische specificaties te komen voor voor- en achterlichten, maar vooral ook voor de remafstand. Momenteel zijn er tractoren op de weg die 40 jaar oud zijn. Een geleidelijke verjonging van het wagenpark zou de actieve en passieve veiligheid zeer ten goede komen.

9.2

Om het gebruik van werktuigen op de openbare weg te regelen, beveelt het Comité met name het volgende aan:

goedkeuring van een voorstel ter harmonisatie van de huidige nationale wetgevingen inzake het gebruik van werktuigen op de openbare weg,

toepassing van de methode van de „nieuwe aanpak”;

uitwerking van normen, waaruit conformiteit met de verplichtingen valt af te leiden,

verwerking in die normen van voorschriften inzake de beoordeling van de conformiteit, waarbij voor sommige systemen (besturing, remmen) een strengere conformiteitsbeoordeling ingevoerd wordt.

10.   Toekomstige wetgeving: betrokkenheid en effectbeoordeling

10.1

Het Comité wil dat er voortaan nauwer samengewerkt wordt tussen regulerende overheden en betrokkenen t.a.v. het toekomstige beleid inzake regelgeving, aan de hand van een doeltreffende dialoog. Aangezien wisselwerking tussen de partijen geboden is, moet uitsluitend raadpleging via elektronische weg vermeden worden. Naar het oordeel van het Comité zal constant en frequent overleg over bepaalde onderwerpen problemen helpen voorkomen en een garantie bieden voor betere wetgeving en doeltreffender normen.

10.2

Volgens het Comité dient er voor alle Europese instellingen (Parlement, Raad en Commissie) één methode voor effectbeoordeling van de diverse opties te komen, met een adequaat systeem voor kwaliteitscontrole.

10.3

De Commissie zou zich altijd moeten afvragen of er daadwerkelijk een wettelijk kader nodig is om de nagestreefde doelstellingen te verwezenlijken, of dat zelf- of co-regulering volstaat. Als er meerdere keuzemogelijkheden zijn, moet de voorkeur uitgaan naar de optie met de laagste kosten, de minste administratieve lasten, de grootste transparantie en de grootste deelname van belanghebbenden.

10.4

Fundamenteel in dit verband is de sociale dialoog in iedere sector. Het gemeenschappelijk belang kan leiden tot initiatieven voor de ontwikkeling van specifieke opleidingen, met name op het gebied van veiligheid op het werk, maar ook voor bij- of omscholing, waarmee niet alleen de vaardigheden toenemen, maar ook de gevoeligheid voor management- en organisatieproblemen in verband met een beter en veiliger gebruik van machines. Maatschappelijk verantwoord ondernemen kan, doordat ook maatschappelijke organisaties en lokale overheden inspraak wordt geboden, gunstig uitpakken voor een veilig en productief ondernemingsklimaat, met name voor het MKB, waar risicobeheer uiteraard een groter probleem is.

10.5

Volgens het Comité zouden alle betrokken partijen de balans moeten opmaken van de resultaten van en grenzen aan de communautaire regelgeving. Aan de hand van die balans kan sturing worden gegeven voor een gemeenschappelijke aanpak, zodat de diverse lopende initiatieven geen gedeeltelijke of tegenstrijdige oplossingen opleveren. Het besluit van de Commissie om de nieuwe richtlijn „machines” met de stakeholders te bespreken, is een stap in de goede richting. Er zouden meer van dit soort initiatieven moeten komen. Het Comité wijst nadrukkelijk op het verband tussen de diverse initiatieven, bijv. de initiatieven in het kader van de actieprogramma's voor de bestrijding van administratieve rompslomp en de Nieuwe aanpak (de Commissie heeft op 14 februari 2007 een voorstel goedgekeurd voor een verordening en een besluit van de Raad en het Europees Parlement inzake een kader ter herziening van de Nieuwe aanpak, op basis van een openbare raadpleging over de toekomst van de interne markt): het Comité is ervan overtuigd dat een goede afstemming tussen en coördinatie van deze initiatieven kan bijdragen tot daadwerkelijke verbetering van de bestaande regelgeving en aan de samenhangende toepassing ervan in de 27 lidstaten.

Brussel, 26 september 2007.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  PB C 24 van 31.1.2006; rapporteur de heer Retureau, en PB C 309 van 16.12.2006; rapporteur de heer Cassidy.

(2)  PB C 267 van 27.10.2005 (rapporteur: VAN IERSEL).

(3)  Advies INT/352, in voorbereiding (rapporteur: PEZZINI).

(4)  Advies INT/353, idem voetnoot 3.

(5)  C-94/03. Arrest van het Hof van Justitie in de zaak Commissie/Raad over de keuze van de rechtsgrondslag.


Top