Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005H0761

    Aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap

    PB L 289 van 3.11.2005, p. 23–25 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/2005/761/oj

    3.11.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 289/23


    AANBEVELING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 28 september 2005

    tot vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers die onderdaan zijn van een derde land en die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap

    (2005/761/EG)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, lid 2, onder b), ii),

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Om het Europees onderzoeksbeleid te versterken en meer structuur te geven verklaarde de Commissie in haar mededeling van 18 januari 2000„Naar een Europese Onderzoekruimte” dat het noodzakelijk was een Europese onderzoekruimte in te stellen als uitgangspunt voor de toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied.

    (2)

    De Europese Raad van Lissabon heeft op 23 en 24 maart 2000 ingestemd met de Europese onderzoekruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

    (3)

    Door de mondialisering van de economie moeten onderzoekers mobieler worden, hetgeen werd erkend in het zesde kaderprogramma voor onderzoek van de Gemeenschap (4) dat de programma’s meer openstelde voor onderzoekers uit derde landen.

    (4)

    De Gemeenschap heeft naar schatting 700 000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het bevorderen van de deelneming van vrouwen aan het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om, met het oog op onderzoek, te worden toegelaten en te reizen binnen de gemeenschappelijke ruimte.

    (5)

    Om met de rest van de wereld te kunnen concurreren en onderzoekers te kunnen aantrekken, moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de toegang van onderzoekers tot en hun verplaatsingen binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken voor verblijven van korte duur.

    (6)

    Voor verblijven van korte duur moeten de lidstaten zich ertoe verbinden onderzoekers uit derde landen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 (5) aan een visumplicht zijn onderworpen, te beschouwen als bonafide personen en hun de faciliteiten toe te staan die in het Gemeenschapsacquis zijn bepaald in verband met de procedures voor de afgifte van visa voor verblijven van korte duur.

    (7)

    De uitwisseling van gegevens en goede praktijken moet worden aangemoedigd om de procedures voor de afgifte van visa voor een verblijf van korte duur van onderzoekers te verbeteren.

    (8)

    In deze aanbeveling worden de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen.

    (9)

    Denemarken neemt krachtens de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling, die dus niet van toepassing is op Denemarken. Aangezien deze aanbeveling beoogt het Schengenacquis uit te werken op grond van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, beslist Denemarken, overeenkomstig artikel 5 van het vermelde protocol binnen zes maanden na aanneming van deze aanbeveling door het Europees Parlement en de Raad of het deze aanbeveling in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

    (10)

    Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6), niet deelneemt; het Verenigd Koninkrijk neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling en deze is dus niet van toepassing op deze lidstaat.

    (11)

    Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (7), niet deelneemt; Ierland neemt derhalve niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling en deze is dus niet van toepassing op deze lidstaat.

    (12)

    Wat de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die betrekking heeft op het gebied, genoemd in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst (9).

    (13)

    Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die betrekking heeft op het gebied, genoemd in artikel 1, onder B, van Besluit 1999/437/EG juncto artikel 4, lid 1, van de Besluiten 2004/849/EG (10) en 2004/860/EG (11) van de Raad betreffende de ondertekening van die overeenkomst namens de Europese Unie respectievelijk de Europese Gemeenschap, en betreffende de voorlopige toepassing van een aantal bepalingen daarvan.

    (14)

    Deze aanbeveling vormt een rechtsbesluit dat voortbouwt op het Schengenacquis of anderszins daarmee verband houdt in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003.

    (15)

    De aanbeveling biedt ook een flexibele formule voor onderzoekers die een professionele band willen onderhouden met een instelling in hun land van herkomst (bijvoorbeeld door elk semester periodes van maximum drie maanden door te brengen als gast in een Europese onderzoeksinstelling in de gemeenschappelijke ruimte, en voor de rest van de tijd de werkzaamheden voort te zetten in de onderzoeksinstelling van het land van herkomst),

    BEVELEN DE LIDSTATEN AAN:

    1.

    de afgifte van visa te vergemakkelijken door zich ertoe te verbinden visumaanvragen van onderzoekers uit derde landen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 539/2001 zijn onderworpen aan de visumplicht, snel te behandelen;

    2.

    de internationale mobiliteit van onderzoekers uit derde landen die vaak binnen de Europese Unie reizen, te bevorderen door hun meervoudige visa te verstrekken. Voor de geldigheidsduur van de visa moeten de lidstaten zich baseren op de duur van de onderzoeksprogramma's waaraan de onderzoekers deelnemen;

    3.

    zich ertoe te verbinden de aanneming van een geharmoniseerde aanpak ten aanzien van de bewijsstukken die onderzoekers bij hun visumaanvraag moeten voegen, te vergemakkelijken. Daarbij plegen zij overleg met de erkende onderzoeksinstellingen;

    4.

    de afgifte van visa aan onderzoekers zonder aanrekening van dossierkosten aan te moedigen overeenkomstig de in het Gemeenschapsacquis vastgestelde regels;

    5.

    in het kader van de plaatselijke consulaire samenwerking rekening te houden met de doelstelling om de afgifte van visa aan onderzoekers uit derde landen te vergemakkelijken, met het oog op een betere uitwisseling van goede praktijken;

    6.

    zich ertoe te verbinden de Commissie uiterlijk op 28 september 2005 informatie te verstrekken met betrekking tot de ten uitvoer gelegde beste praktijken voor de vergemakkelijking van de afgifte van eenvormige visa aan onderzoekers, zodat zij de vorderingen kan evalueren. Rekening houdend met het feit of de richtlijn betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek (12), al dan niet goedgekeurd is en met de resultaten van de evaluatie, moet worden nagegaan of de bepalingen van deze aanbeveling kunnen worden opgenomen in een juridisch bindend instrument.

    Gedaan te Straatsburg, 28 september 2005.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    J. BORRELL FONTELLES

    Voor de Raad

    De voorzitter

    D. ALEXANDER


    (1)  PB C 120 van 20.5.2005, blz. 60.

    (2)  PB C 71 van 22.3.2005, blz. 6.

    (3)  Advies van het Europees Parlement van 12 april 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 18 juli 2005.

    (4)  Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandkoming van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

    (5)  Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 851/2005 (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3).

    (6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

    (7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

    (8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

    (9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

    (10)  PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26.

    (11)  PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78.

    (12)  Zie bladzijde 16188/04 van dit Publicatieblad.


    Top