EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32017R1155

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/1155 van de Commissie van 15 februari 2017 tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 wat betreft de controlemaatregelen voor de hennepteelt, bepaalde voorschriften inzake de vergroeningsbetaling, de betaling voor jonge landbouwers die zeggenschap hebben over een rechtspersoon, de berekening van het bedrag per eenheid in het kader van de vrijwillige gekoppelde steun, de delen van betalingsrechten en bepaalde kennisgevingsvereisten voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling en de vrijwillige gekoppelde steun, en tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad

C/2017/0735

PB L 167 van 30.6.2017, p. 1–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2017/1155/oj

30.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 167/1


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1155 VAN DE COMMISSIE

van 15 februari 2017

tot wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 wat betreft de controlemaatregelen voor de hennepteelt, bepaalde voorschriften inzake de vergroeningsbetaling, de betaling voor jonge landbouwers die zeggenschap hebben over een rechtspersoon, de berekening van het bedrag per eenheid in het kader van de vrijwillige gekoppelde steun, de delen van betalingsrechten en bepaalde kennisgevingsvereisten voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling en de vrijwillige gekoppelde steun, en tot wijziging van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (1), en met name artikel 35, leden 2 en 3, artikel 44, lid 5, onder b), artikel 46, lid 9, onder a) en c), artikel 50, lid 11, artikel 52, lid 9, onder a), en artikel 67, lid 1 en lid 2, onder a),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 35, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de toekenning van betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en waarbij wordt voorzien in de procedure voor de vaststelling van henneprassen en voor de verificatie van het in artikel 32, lid 6, van die verordening bedoelde tetrahydrocannabinolgehalte ervan (hierna „THC-gehalte” genoemd). Momenteel is in artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie (2) enkel bepaald dat zaad moet worden gebruikt van rassen die in de „Gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen” zijn opgenomen, en dat overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (3) is gecertificeerd. De regels voor de vaststelling van henneprassen en voor de verificatie van het THC-gehalte ervan die momenteel in artikel 45 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie (4) en de bijlage bij die verordening zijn vastgesteld, moeten worden opgenomen in artikel 9 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014.

(2)

De regels voor de vaststelling van henneprassen en voor de verificatie van het THC-gehalte ervan zijn gebaseerd op de veronderstelling dat hennep wordt geteeld als hoofdgewas, maar zij zijn niet helemaal geschikt voor als vanggewas geteelde hennep. Aangezien is aangetoond dat deze laatste teeltwijze geschikt is voor industriële hennep en verenigbaar is met de milieuvereisten, is het gerechtvaardigd beide bepalingen aan te passen om rekening te houden met de kenmerken van als vanggewas geteelde hennep. In dit verband is het eveneens zinvol „als vanggewas geteelde hennep” te definiëren.

(3)

Artikel 24 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bevat voorschriften voor de activering van betalingsrechten. Om uiteenlopende interpretaties te voorkomen moet worden verduidelijkt dat voor de toepassing van artikel 31, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 ook een deel van een betalingsrecht als volledig geactiveerd wordt beschouwd. Toch moet uitdrukkelijk worden bepaald dat de betaling wordt berekend op basis van het overeenkomstige deel van een subsidiabele hectare.

(4)

De artikelen 38 tot en met 48 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bevatten voorschriften ter aanvulling van de bepalingen betreffende de standaardvergroeningspraktijken die bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn vastgesteld. Op basis van de ervaring die is opgedaan tijdens het eerste jaar waarin die praktijken zijn toegepast, moeten sommige aspecten van die voorschriften worden gewijzigd om de uitvoering van de vergroeningspraktijken te vereenvoudigen ten behoeve van de landbouwers en de nationale overheidsdiensten, terwijl tegelijk het effect op het milieu en het klimaat wordt behouden of verbeterd. Met name moeten de wijzigingen helpen om de acties die in de conclusies van de tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU tot 2020 zijn geformuleerd, tot uitvoering te brengen, en het mogelijk maken het landbouwareaal waarop biodiversiteitsgerelateerde maatregelen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden toegepast, te vergroten (5).

(5)

In de in artikel 40 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 vastgestelde voorschriften voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen voor de gewasdiversificatie is de gewasdiversificatieperiode gebaseerd op de traditionele teeltpraktijken in de lidstaten. Het is zinvol de lidstaten toe te staan om verschillende perioden op regionaal of subregionaal niveau vast te stellen om rekening te houden met mogelijke uiteenlopende klimatologische omstandigheden binnen het grondgebied van een lidstaat. In sommige specifieke situaties waar er op een klein areaal een grote verscheidenheid aan gewassen is, moet het, om de aangifte van de verbouwde gewassen te vereenvoudigen, mogelijk zijn die als menggewas aan te geven.

(6)

Om de milieu-effectiviteit van braakliggend land te garanderen en verwarring met andere arealen zoals graslanden te voorkomen, is het van fundamenteel belang dat in het kader van artikel 45, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 een periode wordt vastgesteld waarin op braakliggend land geen landbouwproductie mag plaatsvinden. Om rekening te houden met de uiteenlopende agroklimatologische omstandigheden in de hele Unie, moeten de lidstaten de mogelijkheid krijgen om een dergelijke periode vast te stellen, zodat de landbouwers vóór het einde van het jaar opnieuw hoofdgewassen kunnen inzaaien. Die periode mag evenwel niet korter zijn dan zes maanden om de doelstellingen van de milieu-effectiviteit te halen en om verwarring met andere arealen te voorkomen.

(7)

Het onderscheid tussen de verschillende landschapselementen die in artikel 45, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 zijn opgesomd, is een bron van onzekerheid voor de landbouwers wanneer zij de ecologische aandachtsgebieden aangeven. Om die onzekerheid te verminderen, het beheer van de regeling ten behoeve van de autoriteiten van de lidstaten te vereenvoudigen en de complexiteit aan te pakken waarmee de landbouwers te maken hebben bij de aangifte van de ecologische aandachtsgebieden, moeten de onder a) van die bepaling bedoelde heggen en houtwallen en de onder c) van die bepaling bedoelde bomen in rij worden samengevoegd tot één soort landschapselementen zodat daarop slechts één maximale afmeting van toepassing is. Voorts moeten om dezelfde redenen de in artikel 45, lid 4, onder d), van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 bedoelde arealen worden gegroepeerd onder boomgroepen in het veld.

(8)

Verder mogen de maximale afmetingen van de landschapselementen, ook al zijn die, zoals aangegeven in overweging 51 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014, nodig om te waarborgen dat het areaal overwegend agrarisch is, niet leiden tot uitsluiting van elementen die groter zijn dan die afmetingen, maar waardevol zijn voor de biodiversiteit. Daarom moet areaal dat krachtens artikel 45, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 als landschapselement kan worden aangemerkt, worden berekend tot de maximale afmeting van het betrokken element.

(9)

Gezien de grote milieuvoordelen van oevervegetatie als bedoeld in artikel 45, lid 4, vijfde alinea, en artikel 45, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 is het zinvol te bepalen dat alle oevervegetatie in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van de ecologische aandachtsgebieden.

(10)

Om dezelfde redenen als vermeld in de overwegingen 7 en 8 met betrekking tot artikel 45, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014, moeten akkerranden, als momenteel bedoeld in punt e) van dat artikel, met de bufferstroken worden samengevoegd in artikel 45, lid 5, van die verordening en moet voor bufferstroken en akkerranden een enkele maximale afmeting worden vastgesteld. Die maximale afmeting voor bufferstroken en akkerranden moet verwijzen naar het areaal dat overeenkomstig artikel 45, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 als bufferstrook en akkerrand kan worden aangemerkt. Om de landbouwers maximale flexibiliteit te bieden moet de definitie van bufferstroken in het kader van GLMC 1, RBE 1 of RBE 10 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (6) en akkerranden die beschermd zijn in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in die bijlage, worden aangevuld met andere bufferstroken en akkerranden, waarmee elke soort strook wordt bedoeld die niet valt onder die twee categorieën in het kader van de randvoorwaarden.

(11)

Op grond van artikel 46, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 mogen landschapselementen en bufferstroken die aan bouwland grenzen, als ecologisch aandachtsgebied worden aangemerkt. Om de milieuvoordelen van landschapselementen en bufferstroken als bedoeld in artikel 45, leden 4 en 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 zo groot mogelijk te maken en de bescherming en het onderhoud van bijkomende elementen aan te moedigen, moet deze bepaling worden aangevuld met voorschriften die flexibiliteit bieden doordat rekening wordt gehouden met andere ecologisch waardevolle elementen die aan de definitie van deze soorten ecologische aandachtsgebieden voldoen en niet grenzen aan het bouwland van het bedrijf. Zo moeten dergelijke bufferstroken, akkerranden of landschapselementen die grenzen aan een ecologisch aandachtsgebied dat rechtstreeks aan het bouwland van een bedrijf grenst, ook worden erkend als ecologisch aandachtsgebied.

(12)

Om dezelfde redenen als vermeld in de overwegingen 7 en 8 met betrekking tot artikel 45, lid 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 moeten de maximale afmetingen die zijn vastgesteld voor de stroken subsidiabele hectaren langs bosranden als bedoeld in artikel 45, lid 7, van die verordening, verwijzen naar het areaal dat op grond van die bepaling als een dergelijke strook kan worden aangemerkt.

(13)

In het licht van artikel 46, lid 2, eerste alinea, onder g), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is het passend te verduidelijken dat de vaststelling van voorschriften betreffende het gebruik van minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen slechts relevant is voor zover die productiemiddelen zijn toegestaan.

(14)

De nu geldende uiterste datum voor de inzaai van vanggewassen en groenbedekking als vastgesteld in artikel 45, lid 9, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 stemt niet altijd overeen met de agronomische en klimatologische omstandigheden. Met het oog op een betere verwezenlijking van de milieudoelstellingen van dit soort ecologisch aandachtsgebied is het passend de uiterste datum voor de inzaai van vanggewassen en groenbedekking te vervangen door een minimale periode waarin de arealen met vanggewassen en groenbedekking aanwezig moeten zijn. Teneinde de nodige flexibiliteit te bieden om met de weersomstandigheden rekening te houden, moet de lidstaten worden toegestaan de periode op het meest geschikte geografische niveau vast te stellen. Aangezien de duurzame aanwezigheid van vanggewassen en groenbedekking op de bodem een cruciale factor is om te zorgen voor een doeltreffende opname van het restnitraat en voor bodembedekking in de perioden dat het areaal niet door het hoofdgewas wordt bedekt, moet de minimumduur van de periode evenwel op het niveau van de Unie worden vastgesteld. Om consistent te zijn met de interpretatie van de definitie die in artikel 4, lid 1, onder i), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 is gegeven van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, moet het ook mogelijk zijn in het hoofdgewas peulgewassen onder te zaaien. Verder moeten, om te zorgen voor consistentie tussen de gelijkwaardige praktijken die vallen onder verbintenissen en certificeringsregelingen als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder a), respectievelijk b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de regels betreffende het in aanmerking nemen van vanggewassen of groenbedekking als ecologisch aandachtsgebied op één lijn worden gebracht.

(15)

Zelfs indien als algemene regel uitsluitend arealen met stikstofbindende gewassen die als zuivere soort worden geteeld, als ecologisch aandachtsgebied mogen worden aangemerkt, is het, aangezien die gewassen in de traditionele teeltpraktijken vaak met andere gewassen worden vermengd, passend in het kader van artikel 45, lid 10, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 toe te staan dat arealen met mengsels ook als ecologisch aandachtsgebied mogen worden aangemerkt op voorwaarde dat wordt gegarandeerd dat de stikstofbindende gewassen in die mengsels overheersen. Voorts blijkt uit de ervaring met de toepassing van artikel 45, lid 10, eerste alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 en in het licht van de toepassing van Richtlijn 91/676/EEG van de Raad (7) en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (8) dat het overbodig is specifieke voorschriften vast te stellen betreffende de locatie van die stikstofbindende gewassen. In plaats daarvan en met het oog op de versterking van de inspanningen van de lidstaten om het risico van stikstofuitspoeling in het najaar tegen te gaan, moet de lidstaten worden toegestaan om zo nodig aanvullende voorwaarden voor stikstofbindende gewassen vast te stellen. Verder moeten, om te zorgen voor consistentie tussen de gelijkwaardige praktijken die vallen onder verbintenissen en certificeringsregelingen als bedoeld in artikel 43, lid 3, onder a), respectievelijk b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, de regels betreffende het in aanmerking nemen van stikstofbindende gewassen als ecologisch aandachtsgebied op één lijn worden gebracht.

(16)

Uit ervaring met de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 is gebleken dat sommige bepalingen betreffende de soorten ecologische aandachtsgebieden gedetailleerder moeten zijn wat betreft de eis van „geen productie”, inclusief de regels inzake maaien en begrazing, om de biodiversiteitsdoelstelling te halen en te zorgen voor samenhang met de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Wat met name de eis van „geen landbouwproductie” betreft die van toepassing is op de soorten ecologische aandachtsgebieden als bedoeld in artikel 45, lid 2, lid 4, onder e), lid 5, en lid 7, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 moet worden verduidelijkt dat productie moet worden begrepen als een landbouwactiviteit in de zin van artikel 4, lid 1, onder c), i) van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en niet in de ruimere zin van artikel 4, lid 1, onder c), ii) en iii), van diezelfde verordening, en niet mag ingaan tegen de voorschriften inzake minimale bodembedekking in het kader van GLMC 4 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013. Bovendien moeten acties die landbouwers ondernemen om de biodiversiteit veilig te stellen en te verbeteren, met name door het vergemakkelijken van de bestuiving, die tot doel hebben een groene bodembedekking aan te leggen en bijvoorbeeld onder een agromilieu- of klimaatverbintenis vallen, worden gestimuleerd om de milieuvoordelen te maximaliseren.

(17)

Aangezien de drie voornaamste soorten arealen die de landbouwers als ecologisch aandachtsgebied hebben aangegeven in het eerste jaar dat artikel 46 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 werd toegepast, arealen zijn die productief zijn of kunnen zijn, namelijk braakliggend land, vanggewassen of groenbedekking en stikstofbindende gewassen, is het waarschijnlijk dat in ecologische aandachtsgebieden gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Daarom is het, om de biodiversiteit veilig te stellen en te verbeteren in overeenstemming met de doelstellingen van „vergroening”, passend een verbod in te stellen op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de volgende ecologische aandachtsgebieden die productief zijn of kunnen worden: braakliggend land, stroken subsidiabele hectaren langs bosranden waar productie plaatsvindt, vanggewassen of groenbedekking en stikstofbindende gewassen. Wanneer vanggewassen of groenbedekking worden aangelegd door onderzaai van gras of peulgewassen in het hoofdgewas, moet een dergelijk verbod, ter voorkoming, om evenredigheidsredenen, van gevolgen voor het beheer van het hoofdgewas, gelden vanaf het moment van de oogst van het hoofdgewas. Om het verbod consistent te maken met de gebruikelijke agronomische praktijken, de rechtszekerheid te waarborgen en administratieve problemen voor landbouwers en nationale overheidsdiensten te voorkomen, moet nader worden bepaald dat het voor onderzaai ingestelde verbod minstens moet gelden gedurende een minimumperiode die gelijk is aan de minimumperiode waarin arealen met vanggewassen of groenbedekking aanwezig moeten zijn wanneer die door inzaai van een mengsel van gewassoorten zijn aangelegd, of tot de inzaai van het volgende hoofdgewas.

(18)

In artikel 49 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 zijn de voorwaarden vastgesteld waaronder rechtspersonen toegang hebben tot de betaling voor jonge landbouwers als bedoeld in artikel 50, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013. Op basis van de ervaring die met de toepassing van artikel 49, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 is opgedaan, moet meer verduidelijking worden gegeven omtrent de interpretatie van artikel 50, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 betreffende het tijdstip waarop een jonge landbouwer die daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over een rechtspersoon uitoefent, aan de leeftijdsgrens moet voldoen. Met name is het passend te verduidelijken dat de jonge landbouwer aan de leeftijdsgrens van 40 jaar moet voldoen in het jaar waarin de rechtspersoon waarover de jonge landbouwer zeggenschap heeft, voor het eerst een aanvraag indient in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

(19)

Overeenkomstig artikel 53, lid 2, tweede alinea, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 is het bedrag per eenheid van de vrijwillig gekoppelde steun het resultaat van de verhouding tussen het voor de financiering van de betrokken maatregel vastgestelde bedrag en hetzij het overeenkomstig artikel 53, lid 2, eerste alinea, vastgestelde kwantitatieve maximum, hetzij het aantal hectaren of dieren dat in het betrokken jaar voor de steun in aanmerking komt. Het is passend deze bepaling te herformuleren in die zin dat de lidstaten het bedrag per eenheid mogen vaststellen op een waarde die tussen die twee waarden in ligt wanneer het aantal subsidiabele eenheden lager is dan het kwantitatieve maximum.

(20)

Op grond van artikel 64, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 moeten lidstaten die de regeling inzake een enkele areaalbetaling overeenkomstig artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 toepassen, de Commissie jaarlijks uiterlijk op 1 september het totale aantal hectaren melden dat de landbouwers uit hoofde van die regeling hebben aangegeven. Die informatie wordt evenwel jaarlijks in meer gedetailleerde vorm aan de Commissie verstrekt op grond van artikel 9, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014. Bijgevolg kan artikel 64, lid 5, van Gedelegeerde Verordening (EU) 639/2014 worden geschrapt.

(21)

Op basis van de ervaring die de Commissie heeft opgedaan met het beheer van de meldingen inzake de vergroening op grond van artikel 65 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014, moet de inhoud van die meldingen enigszins worden aangepast, onder meer met betrekking tot de vergroeningsbepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014, als gewijzigd bij de onderhavige verordening.

(22)

Overeenkomstig artikel 67, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 moeten de lidstaten voor elke gekoppelde steunmaatregel en elke specifieke soort landbouw of specifieke landbouwsector in kwestie de Commissie in kennis stellen van het totale aantal begunstigden, het bedrag van de toegekende betalingen, het totale areaal en het totale aantal dieren waarvoor de steun daadwerkelijk is betaald.

(23)

Met ingang van het aanvraagjaar 2015 melden de lidstaten overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 3, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 voor elke maatregel inzake vrijwillige gekoppelde steun het totale aantal begunstigden en het totale areaal of het totale aantal dieren dat is aangegeven en vastgesteld. Voorts wordt, met ingang van het aanvraagjaar 2016, het bedrag van de betalingen die voor elke gekoppelde steunmaatregel zijn toegekend, opgenomen in de informatie die de lidstaten verstrekken overeenkomstig artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie (9). Bijgevolg moet artikel 67, lid 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 639/2014 worden geschrapt.

(24)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(25)

Als gevolg van de wijziging van enkele bepalingen van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 wat de soorten ecologische aandachtsgebieden betreft, moeten in bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 wijzigingen worden aangebracht, met name door de lijst van de soorten ecologische aandachtsgebieden en, zo nodig, de bijbehorende factoren aan te passen. In overweging 45 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt beklemtoond hoe belangrijk het is dat ecologische aandachtsgebieden op een coherente wijze worden aangelegd. Daarom moeten de omzettings- en wegingsfactoren die voor gelijkwaardige praktijken gelden, consistent zijn met de factoren die voor soortgelijke of identieke standaardpraktijken gelden. Met het oog op rechtszekerheid en gelijke behandeling van de landbouwers moet bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(26)

Deze verordening moet in werking treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan. Aangezien de verduidelijking van artikel 49, lid 3, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 en de herformulering van artikel 53, lid 2, tweede alinea, van die verordening een weerspiegeling zijn van de interpretatie die sinds de toepassing van die verordening aan die bepalingen is gegeven, is het passend te bepalen dat die wijzigingen met terugwerkende kracht van toepassing zijn. Rekening houdend met de tijd die de nationale autoriteiten nodig hebben om hun bestaande administratieve instrumenten bij te werken en de landbouwers voldoende op voorhand op de hoogte te stellen van de wijzigingen in de vergroeningsbepalingen die bij deze verordening worden vastgesteld, mogen die wijzigingen pas van toepassing worden op steunaanvragen voor de kalenderjaren vanaf 1 januari 2018. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid krijgen om ze toe te passen op steunaanvragen die betrekking hebben op het kalenderjaar 2017, maar daarbij moet erop worden gelet dat alle keuzen die in dit verband worden gemaakt, coherent moeten zijn vanuit het standpunt van de landbouwers. Er moet worden verplicht de daaruit voorvloeiende wijzigingen in eerdere kennisgevingen met betrekking tot dat kalenderjaar te melden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijziging van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 9 wordt vervangen door:

„Artikel 9

Hennep

1.   Voor de toepassing van artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 zijn voor de productie van hennep gebruikte arealen slechts subsidiabel indien zij zijn ingezaaid met zaad van rassen uit de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad (*1) gepubliceerde gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen die geldt op 15 maart van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend. Het zaad moet zijn gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad (*2).

2.   De lidstaten zetten een systeem voor de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna „THC-gehalte” genoemd) van henneprassen op dat hen in staat stelt de in bijlage III beschreven methode toe te passen.

3.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat houdt de dossiers met de bevindingen inzake het THC-gehalte bij. Deze dossiers omvatten voor elk ras ten minste de gegevens inzake het tot op twee decimalen nauwkeurige, in procent uitgedrukte THC-gehalte van elk monster, de gebruikte procedure, het aantal uitgevoerde tests, een vermelding van het punt waar het monster is genomen en de op nationaal niveau getroffen maatregelen.

4.   Indien het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde THC-gehalte, maken de lidstaten met betrekking tot dat ras in het volgende aanvraagjaar gebruik van de in bijlage III bij de onderhavige verordening beschreven procedure B. Die procedure wordt tevens gedurende de daaropvolgende aanvraagjaren gebruikt, tenzij bij alle analyses van het betrokken ras een THC-gehalte wordt geconstateerd dat lager ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde maximum.

5.   Indien tijdens het tweede jaar het gemiddelde van alle monsters van een bepaald ras hoger ligt dan het in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde THC-gehalte, stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de aanvraag tot machtiging om de handel in dit ras overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2002/53/EG te verbieden. Deze kennisgeving wordt uiterlijk op 15 januari van het volgende aanvraagjaar toegezonden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie (*3). Met ingang van dat aanvraagjaar komt het ras waarvoor een dergelijk verzoek is ingediend, niet in aanmerking voor rechtstreekse betalingen in de betrokken lidstaat.

6.   Voor de toepassing van deze verordening wordt onder „als vanggewas geteelde hennep” verstaan: hennepgewas dat na 30 juni van een bepaald jaar is ingezaaid.

7.   Hennep wordt gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder geteeld in normale groeiomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken, zodat de voor de toepassing van dit artikel vereiste controles kunnen worden verricht. Als vanggewas geteelde hennep wordt in normale groeiomstandigheden in overeenstemming met de plaatselijke gebruiken verder geteeld tot ten minste het einde van de vegetatieperiode.

De lidstaten kunnen echter toestemming geven om hennep te oogsten na het begin van de bloei maar vóór het einde van de periode van tien dagen na het einde van de bloei, mits de controleurs aangeven op welke representatieve delen van elk betrokken perceel het gewas gedurende ten minste tien dagen na het einde van de bloei verder moet worden geteeld om volgens de in bijlage III vastgestelde methode te kunnen worden gecontroleerd.

(*1)  Richtlijn 2002/53/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de gemeenschappelijke rassenlijst van landbouwgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 1)."

(*2)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74)."

(*3)  Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).”."

2)

In artikel 24 wordt lid 2 vervangen door:

„2.   Indien een landbouwer een aantal betalingsrechten aangeeft boven zijn totale subsidiabele areaal als aangegeven op grond van artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013, wordt het betalingsrecht of deel van een betalingsrecht dat gedeeltelijk groter is dan dat subsidiabele areaal, als volledig geactiveerd beschouwd voor de toepassing van artikel 31, lid 1, onder b), van die verordening. De betaling wordt evenwel berekend op basis van het overeenkomstige deel van een subsidiabele hectare.”.

3)

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

„Deze periode mag worden vastgesteld op nationaal, regionaal of een passend subregionaal niveau.”.

b)

Aan lid 3 wordt de volgende vierde alinea toegevoegd:

„Arealen waarop naast elkaar verschillende gewassen worden geteeld, kunnen, als elk afzonderlijk gewas een areaal beslaat dat kleiner is dan de door de lidstaten vastgestelde minimumoppervlakte als bedoeld in artikel 72, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1306/2013, door de lidstaten worden beschouwd als arealen met één „menggewas” als bedoeld in de derde alinea van dit lid.”.

4)

Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 2 wordt vervangen door:

„2.   Op braakliggend land mag geen landbouwproductie plaatsvinden. De lidstaten stellen de periode vast waarin het land in een bepaald kalenderjaar braak moet liggen. Die periode mag niet korter zijn dan zes maanden. In afwijking van artikel 4, lid 1, onder h), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 blijft land dat meer dan vijf jaar als ecologisch aandachtsgebied braak ligt, bouwland.”.

b)

De leden 4 en 5 worden vervangen door:

„4.   De landschapselementen staan ter beschikking van de landbouwer en daarbij kan het gaan om elementen die beschermd zijn in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013 en/of om een of meer van de volgende elementen:

a)

heggen, houtwallen of bomen in rij;

b)

geïsoleerde bomen;

c)

boomgroepen in het veld, met inbegrip van bomen, struiken of stenen;

d)

vijvers. Reservoirs van beton of plastic worden niet als ecologisch aandachtsgebied beschouwd;

e)

sloten, inclusief open waterlopen voor irrigatie of drainage. Kanalen met betonnen wanden worden niet als ecologisch aandachtsgebied beschouwd;

f)

traditionele stenen muren.

De lidstaten kunnen besluiten de selectie van landschapselementen te beperken tot die welke vallen onder GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, en/of tot een of meer van de onder a) tot en met f), van de eerste alinea vermelde elementen.

Voor heggen, houtwallen en bomen in rij en voor sloten als bedoeld onder a), respectievelijk e), van de eerste alinea, wordt het als ecologisch aandachtsgebied aan te merken areaal berekend tot een breedte van maximaal 10 meter.

Voor boomgroepen in het veld en vijvers als bedoeld onder c), respectievelijk d), van de eerste alinea, wordt het als ecologisch aandachtsgebied aan te merken areaal berekend tot een oppervlakte van maximaal 0,3 ha.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder d), kunnen de lidstaten een minimumomvang voor vijvers vaststellen. Als er langs het water een strook oevervegetatie is, wordt het overeenkomstige areaal meegeteld bij de berekening van het ecologische aandachtsgebied. De lidstaten kunnen, rekening houdend met het belang van natuurlijke vijvers voor de instandhouding van habitats en soorten, criteria vaststellen die waarborgen dat de vijvers een natuurwaarde hebben.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder f), stellen de lidstaten op basis van specifieke nationale of regionale kenmerken minimumcriteria vast, waaronder beperkingen voor de hoogte en de breedte.”.

„5.   Onder bufferstroken en akkerranden vallen alle bufferstroken en akkerranden, met inbegrip van de bufferstroken langs waterlopen die vereist zijn in het kader van GLMC 1, RBE 1 of RBE 10 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, en de akkerranden die beschermd zijn in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 als bedoeld in die bijlage.

De lidstaten beperken de selectie bufferstroken en akkerranden niet tot die welke vereist zijn in het kader van de randvoorwaarden als bedoeld in de eerste alinea.

De lidstaten stellen de minimumbreedte van de bufferstroken en akkerranden vast; die mag voor de ecologische aandachtsgebieden niet minder dan 1 meter bedragen. Oevervegetatie langs waterlopen wordt meegeteld bij de berekening van het ecologische aandachtsgebied. Op bufferstroken en akkerranden mag geen landbouwproductie plaatsvinden.

Voor andere bufferstroken en akkerranden dan die welke vereist of beschermd zijn in het kader van GLMC 1, GLMC 7, RBE 1, RBE 2, RBE 3 of RBE 10 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, wordt het als ecologisch aandachtsgebied aan te merken areaal berekend tot een breedte van maximaal 20 meter.”

c)

Het volgende lid 5 bis wordt ingevoegd:

„5 bis.   Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, tweede alinea, tweede zin, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 worden de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde arealen als aangrenzende arealen of elementen beschouwd wanneer die grenzen aan een ecologisch aandachtsgebied dat rechtstreeks grenst aan het bouwland van het bedrijf.”.

d)

De leden 7 tot en met 10 worden vervangen door:

„7.   Ten aanzien van stroken subsidiabele hectaren langs bosranden kunnen de lidstaten besluiten om daarop landbouwproductie toe te staan, te bepalen dat daarop geen landbouwproductie mag plaatsvinden, of de landbouwers beide opties te laten. De lidstaten stellen de minimumbreedte van deze stroken vast, die minstens 1 meter moet bedragen.

Het als ecologisch aandachtsgebied aan te merken areaal wordt berekend tot een breedte van maximaal 10 meter indien de lidstaten besluiten landbouwproductie toe te staan, en tot een breedte van maximaal 20 meter indien de lidstaten besluiten om daarop geen landbouwproductie toe te staan.”.

„8.   Voor arealen met hakhout met korte omlooptijd waar geen minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast, stellen de lidstaten een lijst van soorten op die hiervoor mogen worden gebruikt, door op de krachtens artikel 4, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde lijst de soorten te selecteren die uit ecologisch oogpunt daarvoor het geschiktst zijn en daarbij de duidelijk niet-inheemse soorten uit te sluiten. Voor zover de lidstaten het gebruik van minerale meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen hebben toegestaan, stellen zij eisen voor dat gebruik vast, daarbij rekening houdend met het doel van de ecologische aandachtsgebieden, met name de veiligstelling en verbetering van de biodiversiteit.”.

„9.   Onder de arealen met vanggewassen of groenbedekking vallen tevens de arealen die zijn aangelegd krachtens de eisen in het kader van RBE 1 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013, alsmede andere arealen met vanggewassen of groenbedekking, op voorwaarde dat deze zijn aangelegd door een mengsel van gewassoorten te zaaien of door in het hoofdgewas gras of peulgewassen onder te zaaien.

De lidstaten stellen de lijst op van de mengsels van gewassoorten die moeten worden gebruikt, en stellen op nationaal, regionaal of subregionaal niveau of op bedrijfsniveau de periode vast waarin de arealen met vanggewassen of groenbedekking die zijn aangelegd door de inzaai van een mengsel van gewassoorten, aanwezig moeten zijn. Die periode mag niet korter dan acht weken zijn. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen, met name wat de productiemethoden betreft.

Onder de arealen met vanggewassen of groenbedekking vallen niet de arealen met wintergewassen die normaliter in het najaar worden ingezaaid om te worden geoogst of begraasd. Evenmin vallen onder deze arealen de arealen waarop gelijkwaardige praktijken worden toegepast als vermeld in bijlage IX, deel I, punten 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.”.

„10.   Op arealen met stikstofbindende gewassen telen de landbouwers de stikstofbindende gewassen die in een door de lidstaat vastgestelde lijst zijn opgenomen. In die lijst worden de stikstofbindende gewassen vermeld die de lidstaat bevorderlijk acht voor de nagestreefde verbetering van de biodiversiteit; hiertoe kunnen mengsels van stikstofbindende gewassen en andere gewassen behoren, op voorwaarde dat de stikstofbindende gewassen overheersen. Deze gewassen moeten tijdens het groeiseizoen aanwezig zijn. De lidstaten kunnen aanvullende voorwaarden vaststellen voor met name de productiemethoden, meer bepaald om rekening te houden met de noodzaak de doelstellingen van Richtlijn 91/676/EEG en Richtlijn 2000/60/EG te halen, aangezien stikstofbindende gewassen het risico van stikstofuitspoeling in het najaar kunnen verhogen.

Onder de arealen met stikstofbindende gewassen vallen niet de arealen waarop gelijkwaardige praktijken worden toegepast als vermeld in bijlage IX, deel I, punten 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.”.

e)

De volgende leden 10 bis, 10 ter en 10 quater worden ingevoegd:

„10 bis.   Voor de toepassing van de leden 2, 5 en 7 wordt onder „geen landbouwproductie” verstaan: geen landbouwactiviteit in de zin van artikel 4, lid 1, onder c), i), van Verordening (EU) nr. 1307/2013, onverminderd de eisen in het kader van GLMC 4 als bedoeld in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1306/2013. Acties die tot doel hebben een groene bodembedekking aan te leggen met het oog op de biodiversiteit, waaronder het zaaien van mengsels van wilde bloemzaden, zijn toegestaan.

Voor de toepassing van de leden 5 en 7 kunnen de lidstaten evenwel, in afwijking van de eis dat er geen productie mag plaatsvinden, toestaan dat de bufferstroken en akkerranden, evenals de stroken subsidiabele hectaren langs bosranden waar geen productie plaatsvindt, worden gemaaid of begraasd, op voorwaarde dat de strook nog steeds kan worden onderscheiden van de aangrenzende landbouwgrond.

10 ter.   Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is verboden op alle arealen als bedoeld in de leden 2, 9 en 10, en op arealen met landbouwproductie als bedoeld in lid 7.

10 quater.   Op de in lid 9 bedoelde arealen die zijn aangelegd door onderzaai van gras of peulgewassen in het hoofdgewas, geldt dit verbod vanaf het moment van de oogst van het hoofdgewas gedurende ten minste acht weken of tot de inzaai van het volgende hoofdgewas.”.

5)

Aan artikel 49, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Een jonge landbouwer die daadwerkelijke, langdurige zeggenschap heeft over de rechtspersoon in de zin van lid 1, eerste alinea, onder b), van dit artikel mag, voor de toepassing van artikel 50, lid 2, onder b), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 niet ouder zijn dan 40 jaar in het jaar waarin de rechtspersoon waarover hij als jonge landbouwer zeggenschap heeft, voor het eerst een aanvraag indient in het kader van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling.”.

6)

In artikel 53, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:

„De jaarlijkse betaling wordt uitgedrukt als het steunbedrag per eenheid. Het kan gaan om een van de volgende bedragen of, wanneer het voor steun in aanmerking komende areaal of aantal dieren niet groter is dan het vastgestelde areaal of aantal dieren als bedoeld in de eerste alinea van dit lid, een bedrag dat daartussenin ligt:

a)

de verhouding tussen het overeenkomstig bijlage I, punt 3, i), bij de onderhavige verordening gemelde bedrag dat is vastgesteld voor de financiering van de maatregel, en het in het betrokken jaar voor de steun in aanmerking komende areaal of aantal dieren;

b)

de verhouding tussen het overeenkomstig bijlage I, punt 3, i), bij de onderhavige verordening gemelde bedrag dat is vastgesteld voor de financiering van de maatregel, en het vastgestelde areaal of aantal dieren als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.”.

7)

In artikel 64 wordt lid 5 geschrapt.

8)

Artikel 65, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt c) wordt als volgt gewijzigd:

i)

punt ii) wordt vervangen door:

„ii)

het totale aantal landbouwers dat van een of meer vergroeningspraktijken is vrijgesteld, het aantal landbouwers dat van alle praktijken is vrijgesteld omdat zij aan Verordening (EG) nr. 834/2007 voldoen, het aantal landbouwers dat aan de regeling voor kleine landbouwers deelneemt, het aantal landbouwers dat van de gewasdiversificatieverplichting is vrijgesteld, en het aantal landbouwers dat van de verplichting tot het hebben van ecologisch aandachtsgebied is vrijgesteld, alsmede het respectieve door die landbouwers aangegeven aantal hectaren;”,

ii)

punt vi) wordt vervangen door:

„vi)

het totale aantal landbouwers dat ecologisch kwetsbaar blijvend grasland aangeeft, het totale aantal door die landbouwers aangegeven hectaren ecologisch kwetsbaar blijvend grasland, het totale aantal hectaren aangewezen ecologisch kwetsbaar blijvend grasland en het totale aantal hectaren blijvend grasland op areaal dat onder de Richtlijnen 92/43/EEG of 2009/147/EG valt;”;

b)

Het volgende punt e) wordt toegevoegd:

„e)

uiterlijk op 1 augustus van elk jaar, de periode die in aanmerking moet worden genomen voor de berekening van het aandeel van de verschillende gewassen overeenkomstig artikel 40, lid 1, van deze verordening, alsmede het geografische niveau waarop die periode is vastgesteld.”.

9)

In artikel 67 wordt lid 2 geschrapt.

10)

Bijlage III, waarvan de tekst is opgenomen in bijlage I bij de onderhavige verordening, wordt toegevoegd.

Artikel 2

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1307/2013

Bijlage X bij Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 3

Overgangsmaatregelen

1.   In afwijking van artikel 4, tweede alinea, kunnen de lidstaten besluiten alle of een aantal van de bij artikel 1, punten 3), 4) en 8), aangebrachte wijzigingen en bijgevolg de bij artikel 2 aangebrachte wijziging met betrekking tot de elementen van de standaard ecologische aandachtsgebieden, toe te passen ten aanzien van de steunaanvragen voor het kalenderjaar 2017.

2.   Uiterlijk één maand na de inwerkingtreding van deze verordening stellen de lidstaten de Commissie in kennis van het in lid 1 bedoelde besluit en de daaruit voortvloeiende wijzigingen in de kennisgevingen uit hoofde van artikel 65, leden 1 tot en met 4, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 en brengen zij de landbouwers daarvan op de hoogte.

Artikel 4

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, punten 3), 4) en 8), en artikel 2 zijn van toepassing op steunaanvragen die betrekking hebben op de kalenderjaren vanaf 1 januari 2018.

Artikel 1, punten 5) en 6), zijn van toepassing op steunaanvragen die betrekking hebben op de kalenderjaren die volgen op het kalenderjaar 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 15 februari 2017.

Voor de Commissie

De voorzitter

Jean-Claude JUNCKER


(1)  PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die Verordening (PB L 181 van 20.6.2014, blz. 1).

(3)  Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74).

(4)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (PB L 227 van 31.7.2014, blz. 69).

(5)  COM(2015) 478 final, Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — De tussentijdse evaluatie van de biodiversiteitsstrategie van de EU voor 2020.

(6)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

(7)  Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

(9)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB L 255 van 28.8.2014, blz. 59).


BIJLAGE I

BIJLAGE III

Methode van de Unie voor de kwantitatieve bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol in henneprassen

1.   Toepassingsgebied

Het doel van de in deze bijlage vastgestelde methode is de bepaling van het gehalte aan Δ9-tetrahydrocannabinol (hierna „THC” genoemd) van henneprassen (Cannabis sativa L.). Al naargelang van het geval wordt procedure A of B gevolgd, zoals beschreven in deze bijlage.

De methode berust op de kwantitatieve bepaling van THC door middel van gaschromatografie na extractie met een oplosmiddel.

1.1.   Procedure A

Procedure A wordt gebruikt voor de controle op de productie van hennep als bedoeld in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en artikel 30, onder g), van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie (*1).

1.2.   Procedure B

Procedure B wordt gebruikt in de gevallen als bedoeld in artikel 36, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014.

2.   Bemonstering

2.1.   Monsters

De monsters worden overdag genomen en hierbij wordt een systematische route gevolgd zodat een representatieve steekproef van het perceel verkregen wordt; daarbij wordt de rand van het perceel niet bemonsterd.

2.1.1.   Procedure A: uit een populatie van een bepaald hennepras wordt van elke geselecteerde plant een stuk van 30 cm met ten minste één vrouwelijke bloemtop genomen. De bemonstering wordt uitgevoerd in de periode tussen twintig dagen na het begin van de bloei en tien dagen na het einde van de bloei.

De lidstaat kan toestaan dat monsters worden genomen in de periode tussen het begin van de bloei en twintig dagen na het begin van de bloei, op voorwaarde dat voor elk geteeld ras overeenkomstig de eerste alinea andere representatieve monsters worden genomen in de periode tussen twintig dagen na het begin en tien dagen na het einde van de bloei.

Voor hennep die als vanggewas wordt geteeld, wordt, bij gebrek aan vrouwelijke bloemtoppen, de bovenste 30 cm van de plantenstengel genomen. In dat geval wordt de bemonstering uitgevoerd vlak voor het einde van de vegetatieperiode, zodra de bladeren de eerste tekenen van gele verkleuring beginnen te vertonen, maar niet later dan het begin van een voorspelde vorstperiode.

2.1.2.   Procedure B: uit een populatie van een bepaald hennepras wordt het bovenste derde van elke geselecteerde plant genomen. De bemonstering wordt uitgevoerd in de tien dagen na het einde van de bloei of, als de hennep als vanggewas wordt geteeld, bij gebrek aan vrouwelijke bloemtoppen, vlak voor het einde van de vegetatieperiode, zodra de bladeren de eerste tekenen van gele verkleuring beginnen te vertonen, maar niet later dan het begin van een voorspelde vorstperiode. Bij een tweehuizig ras worden alleen de vrouwelijke planten bemonsterd.

2.2.   Omvang van het monster

Procedure A: van elk perceel worden monsters van 50 planten genomen.

Procedure B: van elk perceel worden monsters van 200 planten genomen.

Elk monster wordt zonder aandrukken in een stoffen of papieren zak gedaan en naar het analyselaboratorium gezonden.

De lidstaat kan bepalen dat een tweede monster voor een eventuele contra-analyse wordt genomen en hetzij door de teler, hetzij door de voor de analyse verantwoordelijke instantie wordt bewaard.

2.3.   Droging en opslag van het monster

De monsters moeten zo snel mogelijk en in elk geval binnen 48 uur worden gedroogd volgens om het even welke methode waarbij de temperatuur onder 70 °C blijft.

De monsters worden gedroogd tot constant gewicht en een vochtigheid van 8 % tot 13 %.

De droge monsters worden zonder aandrukken in het donker op een temperatuur beneden 25 °C bewaard.

3.   Bepaling van het THC-gehalte

3.1.   Bereiding van het analysemonster

De droge monsters worden van stengels en zaden van meer dan 2 mm ontdaan.

De gedroogde monsters worden tot een halffijn poeder gemalen (maaswijdte van de zeef: 1 mm).

Het poeder mag maximaal tien weken droog, in het donker en op een temperatuur beneden 25 °C bewaard worden.

3.2.   Reagentia en extractievloeistof

Reagentia

zuivere Δ9-tetrahydrocannabinol voor chromatografie,

zuivere squalaan voor chromatografie als interne standaard.

Extractievloeistof

35 mg squalaan per 100 ml hexaan.

3.3.   Extractie van THC

100 mg poedervormig analysemonster wordt afgewogen en in een centrifugebuis gedaan; 5 ml extractievloeistof met interne standaard wordt toegevoegd.

Het monster wordt gedurende twintig minuten in een ultrasoonbad geplaatst. Het wordt gedurende vijf minuten op 3 000 toeren per minuut gecentrifugeerd en daarna wordt de bovenstaande vloeistof met de opgeloste THC afgeschonken. Deze vloeistof wordt in de chromatograaf geïnjecteerd en daarna wordt een kwantitatieve bepaling verricht.

3.4.   Gaschromatografie

a)   Apparatuur

gaschromatograaf voorzien van een vlamionisatiedetector en een split/splitless-injector,

kolom waarmee een goede scheiding van cannabinoïden wordt verkregen, bijvoorbeeld een glazen capillaire kolom van 25 m lengte en 0,22 mm diameter, geïmpregneerd met een apolaire fase van het type 5 % fenyl-methyl-siloxaan.

b)   IJkoplossingen

Ten minste drie punten voor procedure A en vijf punten voor procedure B, met de punten 0,04 en 0,50 mg/ml THC per ml extractievloeistof.

c)   Instelling van de apparatuur

De volgende instellingen worden als voorbeeld voor de onder a) genoemde kolom gegeven:

temperatuur van de oven: 260 °C

temperatuur van de injector: 300 °C

temperatuur van de detector: 300 °C

d)   Geïnjecteerd volume: 1 μl

4.   Resultaten

Het resultaat wordt in twee decimalen uitgedrukt als g THC per 100 g van het analysemonster, gedroogd tot constant gewicht. Het resultaat mag een maximale afwijking van 0,03 % per 100 g hebben.

Procedure A: per te analyseren monster wordt één bepaling verricht.

Als het resultaat boven de in artikel 32, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vermelde grens ligt, wordt per te analyseren monster een tweede bepaling verricht en wordt het gemiddelde van de twee bepalingen als resultaat genomen.

Procedure B: per te analyseren monster worden twee bepalingen verricht, waarvan het gemiddelde wordt genomen.



BIJLAGE II

BIJLAGE X

Omzettings- en wegingsfactoren als bedoeld in artikel 46, lid 3

Elementen

Omzettingsfactor

(m/boom naar m2)

Wegingsfactor

Ecologisch aandachtsgebied

(bij toepassing van beide factoren)

Braakliggend land (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Terrassen (per 1 m)

2

1

2 m2

Landschapselementen:

 

 

 

 

Heggen/houtwallen/bomen in rij (per 1 m)

5

2

10 m2

 

Geïsoleerde boom (per boom)

20

1,5

30 m2

 

Boomgroepen in het veld (per 1 m2)

n.v.t.

1,5

1,5 m2

 

Vijvers (per 1 m2)

n.v.t.

1,5

1,5 m2

 

Sloten (per 1 m)

5

2

10 m2

 

Traditionele stenen muren (per 1 m)

1

1

1 m2

 

Andere elementen die hierboven niet zijn vermeld, maar in het kader van GLMC 7, RBE 2 of RBE 3 zijn beschermd (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Bufferstroken en akkerranden (per 1 m)

6

1,5

9 m2

Hectaren onder boslandbouw (per 1 m2)

n.v.t.

1

1 m2

Stroken subsidiabele hectaren langs bosranden (per 1 m)

 

 

 

 

Zonder productie

6

1,5

9 m2

Met productie

6

0,3

1,8 m2

Areaal met hakhout met korte omlooptijd (per 1 m2)

n.v.t.

0,3

0,3 m2

Beboste gebieden als bedoeld in artikel 32, lid 2, onder b), ii) (per m2)

n.v.t.

1

1 m2

Arealen met vanggewassen of groenbedekking (per 1 m2)

n.v.t.

0,3

0,3 m2

Arealen met stikstofbindende gewassen (per 1 m2)

n.v.t.

0,7

0,7 m2

In artikel 46, lid 3, bedoelde omzettings- en wegingsfactoren die van toepassing zijn op de elementen in het kader van de in bijlage IX, afdeling III, opgenomen gelijkwaardige praktijken

Aan ecologisch aandachtsgebied gelijkwaardige praktijk

Soortgelijke standaardpraktijk ecologisch aandachtsgebied

Omzettingsfactor

Wegingsfactor

Ecologisch aandachtsgebied (bij toepassing van beide factoren)

1.

Ecologische braaklegging (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2

2.

instelling van „bufferzones” (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

3.

Beheer van braakliggende bufferstroken en akkerranden (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

4.

Inrichting op de velden van stroken voor in het wild levende diersoorten of specifieke fauna:

 

 

 

 

Borders, stroken op het veld (per 1 m)

Bufferstroken en akkerranden

6

1,5

9 m2

Lapjes grond (per 1 m2)

Boomgroepen in het veld

n.v.t.

1,5

1,5 m2

5.

Beheer van landschapselementen:

 

 

 

 

Geïsoleerde boom (per boom)

Geïsoleerde boom

20

1,5

30 m2

Bomen in rij (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Groepen bomen/boomgroepen in het veld (per 1 m2)

Boomgroepen in het veld

n.v.t.

1,5

1,5 m2

Hagen (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Houtachtige oevervegetatie (per 1 m)

Heggen/houtwallen/bomen in rij

5

2

10 m2

Terrassen (per 1 m)

Terrassen

2

1

2 m2

Stenen muren (per 1 m)

Traditionele stenen muren

1

1

1 m2

Sloten (per 1 m)

Sloten

5

2

10 m2

Vijvers (per 1 m2)

Vijvers

n.v.t.

1,5

1,5 m2

6.

Instandhouding van gras op venige of vochtige bodems (zonder gebruik te maken van meststoffen of gewasbeschermingsmiddelen) (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2

7.

Productie op bouwland zonder gebruik te maken van meststoffen en/of gewasbeschermingsmiddelen, en zonder irrigatie, waarbij eenzelfde gewas niet gedurende twee opeenvolgende jaren wordt ingezaaid (per 1 m2)

Areaal met hakhout met korte omlooptijd; stroken langs bosranden waar productie plaatsvindt; areaal met stikstofbindende gewassen

n.v.t.

0,3

0,7 voor stikstofbindende gewassen

0,3 m2

0,7 m2

8.

Omschakeling van bouwland naar blijvend grasland (per 1 m2)

Braakliggend land

n.v.t.

1

1 m2


Top