Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0237

    Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 maart 2013 tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

    PB L 77 van 15.3.2014, p. 109–116 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2020

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/237/oj

    15.3.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 77/109


    VERORDENING (EURATOM) Nr. 237/2014 VAN DE RAAD

    van 13 maart 2013

    tot vaststelling van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 203,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Het Instrument voor samenwerking inzake nucleaire veiligheid, opgericht bij Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad (2) is één van de instrumenten die het externe beleid van de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie rechtstreeks ondersteunen.

    (2)

    De Unie verleent veel economische, financiële, technische, humanitaire en macro-economische hulp aan derde landen. Deze verordening maakt deel uit van het kader dat is opgezet voor de planning van samenwerking en de hulpverlening ter ondersteuning van de inspanningen om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te bevorderen, en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te verbeteren.

    (3)

    De ramp in Tsjernobyl in 1986 heeft duidelijk gemaakt dat nucleaire veiligheid van mondiaal belang is. Door de ramp met de kerncentrale Fukushima Daiichi in 2011 is bevestigd dat het noodzakelijk is om de inspanningen ter verbetering van de nucleaire veiligheid voort te zetten totdat er aan de hoogst mogelijke normen wordt voldaan. Om veiligheidsvoorwaarden te scheppen waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend, dient de Gemeenschap de nucleaire veiligheid in derde landen te kunnen steunen.

    (4)

    Door samen met de lidstaten op basis van gemeenschappelijke beleidsmaatregelen en strategieën te handelen, beschikt alleen de Unie over de kritische massa die nodig is om op mondiale uitdagingen te kunnen reageren en verkeert zij tevens in de beste positie om de samenwerking met derde landen te coördineren.

    (5)

    Bij Besluit 1999/819/Euratom van de Commissie (3) is de Gemeenschap toegetreden tot het Verdrag inzake nucleaire veiligheid van 1994. Bij Beschikking 2005/510/Euratom van de Commissie (4) is de Gemeenschap ook toegetreden tot het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval.

    (6)

    Met het oog op het in stand houden en bevorderen van een continue verbetering van de nucleaire veiligheid en de bijbehorende regelgeving, heeft de Raad Richtlijn 2009/71/Euratom (5)vastgesteld. Daarnaast heeft de Raad op 19 juli 2011 Richtlijn 2011/70/Euratom (6) vastgesteld. Deze richtlijnen vormen, samen met de hoge normen voor nucleaire veiligheid en voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof zoals die in de Gemeenschap ten uitvoer zijn gelegd, goede voorbeelden om derde landen aan te sporen vergelijkbare hoge normen vast te stellen.

    (7)

    Het bevorderen van samenwerking met opkomende economieën, zowel op het gebied van de regelgeving als op andere gebieden, en het promoten van de aanpak, regels, normen en praktijken van de Unie, maken deel uit van de externe-beleidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie.

    (8)

    De lidstaten van de Gemeenschap zijn partij bij het Non-proliferatieverdrag en het aanvullend protocol.

    (9)

    De Gemeenschap werkt reeds, overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (het „Euratom-Verdrag”), nauw samen met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA), zowel op het gebied van de nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van titel II, hoofdstuk 7, van het Euratom-Verdrag, als op het gebied van de nucleaire veiligheid.

    (10)

    Een aantal internationale organisaties en programma's streven doelstellingen na die gelijkaardig zijn aan de doelstellingen in deze verordening, zoals het IAEA, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling/ Agentschap voor kernenergie (OESO/NEA), de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO) en het Milieupartnerschap voor de Noordelijke Dimensie (NDEP).

    (11)

    Het is in het bijzonder van belang voor de Gemeenschap om haar inspanningen ter ondersteuning van effectieve veiligheidscontroles van nucleair materiaal in derde landen voort te zetten, voortbouwend op haar eigen veiligheidscontrolewerkzaamheden binnen de Europese Unie.

    (12)

    Bij de uitvoering van deze verordening dient de Commissie eerst de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) te raadplegen alvorens het strategiedocument en indicatieve meerjarenprogramma's uit te werken en aan te nemen. De actieprogramma's moeten, in voorkomend geval, gebaseerd zijn op overleg met de nationale regelgevende instanties van de lidstaten, en op dialoog met de partnerlanden.

    (13)

    De maatregelen die de doelstellingen van deze verordening ondersteunen, moeten ook ondersteund worden door het benutten van aanvullende synergieën met de eigen werkzaamheden en werkzaamheden onder contract van de kaderprogramma's van Euratom voor onderzoeks- en opleidingsactiviteiten inzake kernenergie.

    (14)

    De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de installatie berust bij de exploitant en bij de staat die rechtsmacht over de installatie heeft.

    (15)

    Terwijl de financiële behoeften met het oog op de externe bijstand door de Unie steeds groter worden, zijn de daarvoor beschikbare middelen als gevolg van de economische en begrotingssituatie van de Unie beperkt. De Commissie moet daarom streven naar een zo efficiënt mogelijke aanwending van de beschikbare middelen, met name door het gebruik van financiële instrumenten met een hefboomeffect. Een dergelijk hefboomeffect wordt versterkt wanneer de mogelijkheid bestaat om de door die financiële instrumenten geïnvesteerde en gegenereerde middelen te gebruiken en te hergebruiken.

    (16)

    Teneinde te zorgen voor uniforme voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten uitvoeringsbevoegdheden worden verleend aan de Commissie.

    (17)

    De uitvoeringsbevoegdheden in verband met de programmering en financiering van de acties die op grond van deze verordening worden ondersteund, moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (7), die van toepassing moet zijn op deze verordening, niettegenstaande het feit dat artikel 106 bis van het Euratom-Verdrag niet wordt bedoeld. Rekening houdend met de aard van die uitvoeringshandelingen, met name hun beleidsgerichte aard of hun financiële implicaties, moet in beginsel de onderzoeksprocedure van die verordening worden gebruikt voor het vaststellen ervan, met uitzondering van technische uitvoeringsmaatregelen die geringe financiële implicaties hebben. De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen indien dit, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met een nucleair of stralingsongeval, met inbegrip van blootstelling bij ongeval, en waarin de Gemeenschap snel moet reageren teneinde de gevolgen van het ongeval te beperken of om dwingende redenen van urgentie vereist is.

    (18)

    De voorschriften en procedures van Verordening (EU) nr. 236/2014 (8) moeten in voorkomend geval op de uitvoering van deze verordening van toepassing zijn.

    (19)

    De Unie en de Gemeenschap blijven over één enkel institutioneel kader beschikken. Derhalve is het essentieel te zorgen voor samenhang tussen beider externe betrekkingen. De Europese dienst voor extern optreden moet, waar passend, overeenkomstig Besluit 2010/427/EU (9), bij de programmering van dit instrument worden betrokken.

    (20)

    De Unie moet ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt voor een zo groot mogelijk effect van haar externe optreden. Dit moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de instrumenten voor extern optreden, en door synergieën tussen dit instrument, andere instrumenten voor extern optreden en andere beleidsonderdelen van de Unie tot stand te brengen. Dit moet leiden tot wederzijdse versterking van de programma's die uit deze instrumenten voortkomen.

    (21)

    Deze verordening vervangt Verordening (Euratom) nr. 300/2007, die verstrijkt op 31 december 2013,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    TITEL I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Algemene doelstelling

    Overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en de bijlage daarbij, financiert de Europese Unie maatregelen ter ondersteuning van de bevordering van een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsook van de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op nucleair materiaal in derde landen.

    Artikel 2

    Specifieke doelstellingen

    Samenwerking uit hoofde van deze verordening is gericht op de onderstaande specifieke doelstellingen:

    1)

    het bevorderen van een effectieve nucleaire veiligheidscultuur en de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, en het gestaag verbeteren van nucleaire veiligheid;

    2)

    het verantwoord en veilig beheren van verbruikte splijtstof en radioactief afval, met name vervoer, voorbehandeling, behandeling, verwerking, opslag en opberging, en de verantwoorde en veilige buitengebruikstelling en ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties;

    3)

    het vaststellen van kaders en methoden voor de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen.

    Artikel 3

    Specifieke maatregelen

    1.   De in artikel 2, punt 1), omschreven doelstelling wordt nagestreefd door middel van, met name, de onderstaande maatregelen:

    a)

    steun aan regelgevende instanties en organisaties voor technische ondersteuning,

    b)

    het versterken van het regelgevingskader, in het bijzonder met betrekking tot activiteiten inzake de beoordeling en evaluatie van, de vergunningverlening aan en het toezicht op kerncentrales en andere nucleaire installaties;

    c)

    het bevorderen van doeltreffende regelgevingskaders, procedures en systemen om een toereikende bescherming tegen ioniserende straling van radioactieve materialen, met name van hoogactieve radioactieve bronnen, en de veilige opberging daarvan te waarborgen;

    d)

    het instellen van effectieve regelingen voor de preventie van ongevallen die radiologische gevolgen hebben en voor de inperking van de gevolgen van dergelijke ongevallen (met inbegrip van blootstelling bij ongeval) (bijvoorbeeld de milieumonitoring bij het vrijkomen van radioactiviteit, het ontwikkelen en uitvoeren van schadebeperkende activiteiten en saneringsactiviteiten, en samenwerking met nationale en internationale organisaties in geval van blootstelling bij ongeval), alsmede voor rampenplannen en maatregelen ter voorbereiding en reactie op noodsituaties, civiele bescherming en herstel;

    e)

    steun met het oog op de veiligheid van nucleaire installaties en terreinen wat betreft praktische beschermingsmaatregelen ter vermindering van bestaande stralingsrisico's voor de gezondheid van werknemers en het grote publiek.

    2.   De in artikel 2, punt 2), omschreven doelstelling wordt nagestreefd door middel van, met name, de onderstaande maatregelen:

    a)

    steun aan regelgevende instanties en organisaties voor technische ondersteuning, alsook de versterking van het regelgevingskader, in het bijzonder met betrekking tot het verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

    b)

    de ontwikkeling en uitvoering van specifieke strategieën en kaders voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

    c)

    de ontwikkeling en uitvoering van strategieën en kaders voor de buitengebruikstelling en ontmanteling van bestaande installaties, voor de sanering van de terreinen van voormalige nucleaire installaties en locaties voor de uraanwinning, en voor het terughalen en beheer van radioactieve objecten en materialen die in zee zijn afgezonken;

    3.   De doelstelling in artikel2, punt 3), wordt beperkt tot de technische aspecten die ervoor te zorgen dat ertsen, bronmateriaal en bijzondere splijtstoffen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor de gebruikers verklaard hebben ze te bestemmen. Daartoe wordt voorzien in de volgende maatregelen:

    a)

    het tot stand brengen van het nodige regelgevingskader, de nodige methoden en de nodige technologie en benaderingswijzen voor de uitvoering van nucleaire veiligheidscontroles, onder meer ook voor goede administratie en controle van splijtstoffen op het niveau van de overheid en van de exploitant;

    b)

    steun voor de infrastructuur en opleiding van personeel.

    4.   De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen kunnen tevens acties omvatten ter bevordering van internationale samenwerking, daaronder begrepen de uitvoering en het toezicht op de naleving van internationale overeenkomsten en verdragen. Zij omvatten tevens een substantieel element van kennisoverdracht, zoals uitwisseling van informatie, capaciteitsopbouw, opleidingen op het gebied van de nucleaire veiligheid en onderzoek, teneinde de behaalde resultaten te bestendigen. Zij worden uitgevoerd in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van de Unie en/of met de autoriteiten van derde landen, nucleaire regelgevers en hun organisaties voor technische ondersteuning en/of bevoegde internationale organisaties, met name de IAEA. In specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen worden de maatregelen met betrekking tot lid 1, onder b) en c), uitgevoerd in samenwerking met exploitanten en/of bevoegde organisaties uit lidstaten van de Unie en met in derde landen actieve exploitanten van kerninstallaties in de zin van artikel 3, punt 1) van Richtlijn 2009/71/Euratom en van nucleaire terreinen.

    Artikel 4

    Naleving, coherentie en complementariteit

    1.   De vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 2 genoemde specifieke doelstellingen wordt beoordeeld aan de hand van de volgende prestatie-indicatoren:

    a)

    het aantal en het belang van de kwesties die in het kader van de samenwerking zijn vastgesteld;

    b)

    de stand van de ontwikkeling van de strategieën voor verbruikte splijtstof, nucleair afval en buitengebruikstelling en ontmanteling, het desbetreffende wet- en regelgevingskader en de uitvoering van projecten;

    c)

    het aantal en het belang van onderwerpen die aan de orde worden gesteld in relevante verslagen over nucleaire veiligheidscontroles.

    Voorafgaand aan de uitvoering van de projecten worden er, rekening houdend met de kenmerken van elke actie, specifieke indicatoren voor het toezicht op en de evaluatie en de toetsing van prestaties vastgesteld als bedoeld in artikel 7, lid 2.

    2.   De Commissie ziet erop toe dat de vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het algemene strategische beleidskader van de Unie voor het betrokken partnerland, en met name met de doelstellingen van de beleidslijnen en programma's op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking van dat partnerland.

    3.   De financiële, economische en technische samenwerking in het kader van deze verordening vormt een aanvulling op de bijstand die uit hoofde van andere instrumenten door de Unie wordt verleend.

    TITEL II

    PROGRAMMERING EN INDICATIEVE TOEWIJZING VAN MIDDELEN

    Artikel 5

    Strategiedocument

    1.   De samenwerking van de Gemeenschap die op grond van deze verordening tot stand komt, wordt uitgevoerd op basis van een algemeen meerjarenstrategiedocument voor het Instrument voor samenwerking inzake nucleaire veiligheid.

    2.   Het strategiedocument vormt een algemene basis voor de samenwerking en wordt opgesteld voor een periode van ten hoogste zeven jaar. In dat document wordt de strategie van de Gemeenschap voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening vastgelegd, rekening houdend met de behoeften van de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de respectieve derde landen. In het strategiedocument wordt ook aangegeven welke meerwaarde samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma's en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.

    3.   Het strategiedocument strekt ertoe een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen of regio's, dat in overeenstemming is met het overkoepelende doel en toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap.

    4.   Bij het opstellen van de strategiedocument worden de beginselen inzake de doeltreffendheid van hulp in acht genomen: nationale verantwoordelijkheid, partnerschap, coördinatie, harmonisatie, afstemming op de systemen van het ontvangende land of de ontvangende regio, wederzijdse verantwoordingsplicht en resultaatgerichtheid.

    5.   De Commissie keurt het strategiedocument goed overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Het strategiedocument wordt tussentijds, of telkens wanneer dit nodig is, door de Commissie volgens dezelfde procedure geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt.

    Artikel 6

    Indicatieve meerjarenprogramma's

    1.   De indicatieve meerjarenprogramma's worden opgesteld op basis van het in artikel 5 genoemde strategiedocument. De indicatieve meerjarenprogramma's bestrijken een periode van twee tot vier jaar.

    2.   In de indicatieve meerjarenprogramma's worden de voor financiering geselecteerde prioritaire terreinen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en de indicatieve financiële toewijzingen zowel globaal als per prioriteitsgebied vastgelegd, waarbij ook een redelijke reserve aan niet-toegewezen middelen wordt gevormd. Dit kan in voorkomend geval in de vorm van een marge of een minimumbedrag worden aangehouden. De indicatieve meerjarenprogramma's bevatten richtsnoeren voor het voorkomen van doublures.

    3.   Indicatieve meerjarenprogramma's zijn gebaseerd op verzoeken van en een dialoog met de partnerlanden, de regio of de regio's, waarbij belanghebbenden worden betrokken, om te waarborgen dat het betrokken land of de betreffende regio voldoende verantwoordelijkheid voor het proces neemt en om de ondersteuning voor nationale ontwikkelingsstrategieën te bevorderen. Ter wille van complementariteit en ter voorkoming van doublures wordt in de indicatieve meerjarenprogramma's rekening gehouden met de lopende en geplande internationale samenwerking, in het bijzonder met internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven en belangrijke donoren op de in artikel 2 bedoelde gebieden. In de indicatieve meerjarenprogramma's wordt ook de meerwaarde van de samenwerking aangegeven.

    4.   De Commissie neemt de indicatieve meerjarenprogramma's aan overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. Deze indicatieve meerjarenprogramma's worden door de Commissie volgens dezelfde procedure geëvalueerd en, indien nodig, bijgewerkt, rekening houdend met een eventuele evaluatie van het in artikel 5 bedoelde strategiedocument.

    TITEL III

    UITVOERING

    Artikel 7

    Jaarlijkse actieprogramma's

    1.   De jaarlijkse actieprogramma's (hierna „actieprogramma's” genoemd) worden opgesteld op basis van het in artikel 5 bedoelde strategiedocument en de in artikel 6 bedoelde indicatieve meerjarenprogramma's. De actieprogramma's worden voor elk derde land en elke regio opgesteld en omschrijven nader hoe de in deze verordening voorziene samenwerking haar beslag krijgt.

    In uitzonderlijke omstandigheden, in het bijzonder als er nog geen actieprogramma is aangenomen, kan de Commissie op basis van de indicatieve programmeringsdocumenten afzonderlijke maatregelen aannemen volgens dezelfde voorschriften en procedures als die welke voor de actieprogramma's gelden.

    Bij onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften, omstandigheden of verbintenissen kan de Commissie bijzondere maatregelen vaststellen waarin niet is voorzien in de indicatieve programmeringsdocumenten.

    2.   De actieprogramma's gaan nader in op de beoogde doelstellingen, de actieterreinen, de voorgenomen maatregelen en projecten, de verwachte resultaten, de beheerprocedures en het voorziene totaalbedrag aan financiële middelen. Zij bevatten een korte beschrijving van de te financieren operaties, een overzicht van de voor elke operatie toegewezen bedragen, een indicatief tijdschema voor de uitvoering en, in voorkomend geval, specifieke indicatoren voor het toezicht op en de evaluatie en de toetsing van prestaties. Waar passend worden tevens de resultaten gemeld van lering die uit eerdere samenwerking is getrokken.

    3.   De Commissie neemt de actieprogramma's, de afzonderlijke maatregelen en de bijzondere maatregelen, aan overeenkomstig de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie kan de actieprogramma's en de maatregelen volgens dezelfde procedure toetsen en verlengen.

    4.   In afwijking van lid 3, is de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure niet vereist voor:

    i)

    afzonderlijke maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer dan 5 miljoen EUR bedraagt,

    ii)

    speciale maatregelen waarvoor de financiële bijstand van de Unie niet meer dan 5 miljoen EUR bedraagt,

    iii)

    technische wijzigingen van actieprogramma's, afzonderlijke maatregelen en speciale maatregelen.

    Voor de toepassing van dit lid, wordt onder „technische wijzigingen”, de volgende aanpassingen verstaan:

    een verlenging van de uitvoeringsperiode of

    een herschikking van kredieten tussen acties van jaarlijkse actieprogramma's, afzonderlijke en bijzondere maatregelen en projecten voor een bedrag dat niet meer dan 20 % van het oorspronkelijke budget bedraagt, met een maximum van 5 miljoen EUR, of

    een verhoging of verlaging van het budget van de jaarlijkse actieprogramma's, afzonderlijke of bijzondere maatregelen voor een bedrag dat niet meer dan 20 % van het oorspronkelijke budget bedraagt, met een maximum van 5 miljoen EUR,

    op voorwaarde dat deze wijzigingen de doelstellingen van de oorspronkelijke maatregelen en actieprogramma's niet wezenlijk beïnvloeden.

    De krachtens dit lid vastgestelde maatregelen worden uiterlijk een maand na de aanneming ervan meegedeeld aan het Europees Parlement, de Raad en het in artikel 11, lid 1, bedoelde comité.

    5.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met een noodzakelijk snelle reactie van de Gemeenschap om de gevolgen van een nucleair of stralingsongeval te beperken, worden de actieprogramma's of maatregelen door de Commissie volgens de procedure van artikel 11, lid 3, door middel van onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen aangenomen of aangepast.

    6.   De Commissie kan tevens besluiten toe te treden tot initiatieven van internationale organisaties en belangrijke donoren die soortgelijke doelstellingen nastreven, voor zover dergelijk initiatief verenigbaar is met de algemene doelstelling van artikel 1. Het overeenkomstige financieringsbesluit wordt genomen overeenkomstig de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde procedure.

    Artikel 8

    Coherentie en complementariteit

    In programmeringen of herzieningen van programma's die plaatsvinden na de publicatie van het in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 236/2014 (hierna „de gemeenschappelijke uitvoeringsverordening” genoemd) bedoelde tussentijdse verslag worden de resultaten, bevindingen en conclusies van dat verslag verwerkt.

    Artikel 9

    Uitvoering

    Deze verordening wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 1, leden 3 en 4, de artikelen 3, 4, 5, 7, 8, 9, 12 en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 236/2014, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

    Artikel 10

    Verslag

    De Commissie onderzoekt de vooruitgang bij de uitvoering van de maatregelen die krachtens deze verordening zijn genomen en legt het Europees Parlement en de Raad een jaarverslag over de uitvoering van de samenwerking voor. Het verslag bevat gegevens met betrekking tot het voorafgaande jaar over de gefinancierde maatregelen, de resultaten van het toezicht en de beoordeling, en de uitvoering van de begroting wat betreft vastleggingen en betalingen per land, regio en per samenwerkingsterrein.

    TITEL IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 11

    Comité

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

    Artikel 12

    Europese Dienst voor extern optreden

    Deze verordening wordt toegepast in overeenstemming met artikel 9 van Besluit 2010/427/EU van de Raad.

    Artikel 13

    Financieel referentiebedrag

    1.   Het financieel referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening gedurende de periode 2014-2020 is 225 321 000 EUR.

    2.   De jaarlijkse kredieten worden door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd binnen de grenzen van het meerjarig financieel kader.

    Artikel 14

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel, 13 maart 2013.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    V. MAZURONIS


    (1)  Advies van 19 november 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatielbad).

    (2)  Verordening (Euratom) nr. 300/2007 van de Raad van 19 februari 2007 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 81 van 22.3.2007, blz. 1).

    (3)  Besluit 1999/819/Euratom van de Commissie van 16 november 1999 betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) tot het Verdrag inzake nucleaire veiligheid van 1994 (PB L 318 van 11.12.1999, blz. 20).

    (4)  Besluit 2005/510/Euratom van de Commissie van 14 juni 2005 betreffende de toetreding van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie tot het „Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en de veiligheid van het beheer van radioactief afval” (PB L 185 van 16.7.2005, blz. 33).

    (5)  Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).

    (6)  Richtlijn 2011/70/Euratom van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).

    (7)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (8)  Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten voor extern optreden van de Unie (zie bladzijde 95 van dit Publicatieblad).

    (9)  Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).


    BIJLAGE

    CRITERIA VOOR DE SAMENWERKING OP HET GEBIED VAN NUCLEAIRE VEILIGHEID

    In deze bijlage worden de criteria (1) voor samenwerking uit hoofde van deze verordening, met inbegrip van de prioriteiten, omschreven.

    Samenwerking moet gebaseerd zijn op de onderstaande criteria.

    1.   Algemene criteria en prioriteiten

    a)

    Algemene criteria:

    De samenwerking kan met alle „derde landen” overal ter wereld worden aangegaan.

    Voorrang moet worden gegeven aan toetredingslanden en landen in het gebied van de Europese nabuurschap, bij voorkeur in het kader van een aanpak per land. Voor landen in andere regio's verdient de regionale aanpak de voorkeur.

    Samenwerking met hoge-inkomenslanden is bedoeld om de betrekkingen tussen de in deze landen voor nucleaire veiligheid en stralingsbescherming bevoegde partijen ten goede te komen. Hoge-inkomenslanden ontvangen voor deze betrekkingen geen communautaire financiering uit hoofde van deze verordening. Indien zulks nodig en passend is, mogen er echter bijzondere maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld na een ernstig nucleair ongeval.

    Er dient sprake te zijn van een gemeenschappelijke visie en een akkoord tussen het derde land en de Gemeenschap, hetgeen moet worden bevestigd door een officieel verzoek aan de Commissie waarin de betrokken regering zich hierop vastlegt.

    Derde landen die met de Gemeenschap willen samenwerken, moeten zich volledig aan de non-proliferatiebeginselen houden. Bovendien moeten zij partij zijn bij de desbetreffende overeenkomsten in IAEA-verband inzake nucleaire veiligheid, zoals het Verdrag inzake nucleaire veiligheid van 1994 en het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, of reeds stappen hebben gezet waaruit hun vaste voornemen blijkt om tot die overeenkomsten toe te treden. Dit voornemen wordt jaarlijks geëvalueerd en op basis van die evaluatie wordt een besluit genomen over de voortzetting van de samenwerking. Aan de samenwerking met de Gemeenschap kan de voorwaarde worden verbonden dat de betrokken landen toetreden tot de overeenkomsten of voorbereidingen treffen om toe te treden tot de overeenkomsten. Het is wenselijk dat die beginselen in noodgevallen bij wijze van uitzondering flexibel wordt toegepast.

    Om te garanderen en te controleren dat aan de samenwerkingsdoelstellingen van deze verordening wordt voldaan, accepteert het betrokken derde land dat de uitgevoerde acties worden beoordeeld. Deze beoordeling moet het mogelijk maken te controleren en te verifiëren of aan de overeengekomen doelstellingen wordt voldaan en kan een voorwaarde zijn voor verdere uitbetaling van de bijdrage van de Gemeenschap.

    Door de Unie uit hoofde van deze verordening verstrekte samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles heeft niet ten doel het gebruik van kernenergie te bevorderen en mag derhalve niet worden geïnterpreteerd als een maatregel om het gebruik van die energiebron in derde landen aan te moedigen.

    b)

    Prioriteiten

    Om de veiligheidsvoorwaarden te scheppen waardoor de gevaren voor het leven en de gezondheid van de bevolking worden afgewend, is de samenwerking voornamelijk gericht op de nucleaire regelgevers (en hun organisaties voor technische ondersteuning). Doel van dergelijke samenwerking, is om hun technische competenties en onafhankelijkheid te garanderen en om het regelgevingskader te versterken, met name met betrekking tot activiteiten op het gebied van vergunningverlening, met inbegrip van de herziening en follow-up van effectieve en alomvattende risico- en veiligheidsbeoordelingen („stresstests”).

    Tot de andere prioriteiten van de samenwerkingsprogramma's die in het kader van deze verordening ontwikkeld worden, behoren:

    de ontwikkeling en uitvoering van verantwoorde strategieën en kaders voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

    de buitengebruikstelling en ontmanteling van bestaande installaties, de sanering van de terreinen van voormalige nucleaire installaties en locaties voor de uraanwinning, evenals het terughalen en beheer van radioactieve objecten en materialen die in zee zijn afgezonken, wanneer zij een gevaar voor de bevolking vormen.

    Samenwerking met in derde landen actieve exploitanten van kerncentrales wordt overwogen in de specifieke gevallen van artikel 2 en 3, in het bijzonder in het kader van maatregelen ten vervolge op een alomvattende risico- en veiligheidsbeoordeling. Deze samenwerking omvat geen levering van uitrusting of apparatuur.

    2.   Landen die reeds over de capaciteit beschikken om kernenergie op te wekken

    Voor landen die reeds eerder een financiële bijdrage van de Gemeenschap hebben ontvangen, is verdere samenwerking afhankelijk van de beoordeling van door de Gemeenschap gefinancierde acties en van een adequate motivering van de nieuwe financieringsbehoeften. Doel van die beoordeling is beter vast te stellen wat de aard van de samenwerking moet zijn en welke bedragen er in de toekomst aan dergelijke landen moeten worden toegewezen.

    Voor landen die behoefte hebben aan samenwerking, moet de aandacht:

    a)

    uitgaan naar de mate van urgentie van de interventie in een bepaald land in het licht van de situatie met betrekking tot de nucleaire veiligheid; en

    b)

    uitgaan naar het belang om op het geschikte moment in te grijpen zodat een cultuur van nucleaire veiligheid ontstaat, vooral wat betreft het inzetten of versterken van de regelgevende instanties en de organisaties voor technische ondersteuning en het ontwikkelen en uitvoeren van strategieën en kaders voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval.

    Het inschakelen van IRRS- en OSART-teams (Integrated Regulatory Review Service/Operational Safety Review Team van de IAEA) wordt als positief aangemerkt, maar vormt geen formeel criterium voor samenwerking.

    3.   Landen zonder capaciteit om kernenergie op te wekken

    Voor landen die beschikken over kerninstallaties in de zin van art. 3, lid 1, van Richtlijn 2009/71/Euratom maar niet voornemens zijn om kernenergie op te wekken, is de samenwerking afhankelijk van de mate van urgentie gezien de toestand van de nucleaire veiligheid.

    Voor landen die, ongeacht of zij beschikken over kerninstallaties in de zin van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2009/71/Euratom, capaciteit wensen te ontwikkelen om kernenergie op te wekken, en waarvoor het zaak is op het juiste moment in te grijpen zodat er tegelijk met de ontwikkeling van een kernenergieprogramma een cultuur van nucleaire veiligheid ontstaat, met name wat betreft het versterken van de regelgevende instanties en de organisaties voor technische ondersteuning, zal er bij de samenwerking rekening worden gehouden met de geloofwaardigheid van het nucleaire ontwikkelingsprogramma, de aanwezigheid van een overheidsbesluit inzake de toepassing van kernenergie en de uitwerking van een eerste draaiboek, waarin rekening moet worden gehouden met de mijlpalen in de ontwikkeling van een nationale infrastructuur voor kernenergie (IAEA Nuclear Energy Series Document NG-G-3.1).

    V oor landen in deze categorie moet de samenwerking voornamelijk gericht zijn op het ontwikkelen van de vereiste regelgevingsinfrastructuur, de technische competenties van de nucleaire regelgever en de aanverwante organisatie(s) voor technische ondersteuning. Daarnaast dient de ontwikkeling van strategieën en kaders voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval in aanmerking te worden genomen en, waar van toepassing, te worden ondersteund, ook in landen die niet voornemens zijn om een opwekkingscapaciteit voor kernenergie te ontwikkelen of die reeds besloten hebben om daarvan af te zien.

    Met landen die in geen van bovenstaande categorieën vallen, kan samenwerking worden aangegaan in noodsituaties waarbij de nucleaire veiligheid in het geding is. Die landen moeten dan kunnen rekenen op een bepaalde mate van flexibiliteit bij de toepassing van de algemene criteria.

    4.   Coördinatie

    De Commissie dient de samenwerking met derde landen te coördineren met organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven, met name met internationale organisaties, waaronder nadrukkelijk ook het IAEA. Door die coördinatie moeten de Gemeenschap en de betrokken organisaties in staat zijn om dubbele werkzaamheden en financiering met betrekking tot derde landen te voorkomen. Daarnaast moet de Commissie de bevoegde autoriteiten in de lidstaten en Europese exploitanten bij het uitvoeren van haar taak betrekken om zo een impuls te geven aan de kwaliteit van de Europese expertise op het gebied van de nucleaire veiligheid en veiligheidscontroles.

    De Commissie zorgt ervoor dat er geen overlappingen zijn tussen de samenwerking op het gebied van veiligheidscontroles, zulks door middel van de maatregelen die kunnen worden genomen overeenkomstig artikel 3, lid 3, van deze verordening, en de samenwerking die kan plaatsvinden op het gebied van beveiliging en non-proliferatie uit hoofde van het instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede.


    (1)  Bij deze criteria is rekening gehouden met de conclusies van de Raad over bijstand aan derde landen op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire beveiliging (2913e zitting van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie, Brussel, 9 december 2008).


    Top