Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32013R0006

    Verordening (EU) nr. 6/2013 van de Commissie van 8 januari 2013 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG Voor de EER relevante tekst

    PB L 4 van 9.1.2013, p. 34–35 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/09/2018; stilzwijgende opheffing door 32018R1139

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/6/oj

    9.1.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 4/34


    VERORDENING (EU) Nr. 6/2013 VAN DE COMMISSIE

    van 8 januari 2013

    houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG van de Raad, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG (1), en met name artikel 6, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008, zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie (2), bepaalt dat producten, onderdelen en uitrustingsstukken moeten voldoen aan de milieubeschermingseisen van bijlage 16 bij het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (hierna „het Verdrag van Chicago” genoemd) zoals van toepassing op 20 november 2008 wat betreft volumes I en II, met uitzondering van de aanhangsels.

    (2)

    Bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago is gewijzigd sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 690/2009; Verordening (EG) nr. 216/2008 dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd.

    (3)

    Bij de wijzigingen van de eisen inzake milieubescherming van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago zijn eisen inzake de vermindering van de NOx-emissies vastgesteld en hebben de partijen bij het Verdrag de toestemming gekregen om overgangsmaatregelen vast te stellen voor de toepassing van deze eisen.

    (4)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn gebaseerd op het advies dat het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart heeft opgesteld overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008.

    (5)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 65, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 opgerichte comité,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Verordening (EG) nr. 216/2008

    Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 216/2008 wordt vervangen door:

    „1.   Producten, onderdelen en uitrustingsstukken voldoen aan de milieubeschermingseisen van wijziging 10 van volume I en wijziging 7 van volume II van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, zoals toepasselijk op 17 november 2011, met uitzondering van de aanhangsels van bijlage 16.”.

    Artikel 2

    Overgangsmaatregelen

    1.   Tot 31 december 2016 mogen de lidstaten vrijstellingen verlenen van de strengere emissie-eis van volume II, deel III, hoofdstuk 2, punt 2.3.2, onder d), van bijlage 16 bij het Verdrag van Chicago, onder de volgende voorwaarden:

    a)

    dergelijke vrijstellingen worden verleend in overleg met het Agentschap;

    b)

    er mogen alleen vrijstellingen worden verleend als de economische gevolgen voor de organisatie die verantwoordelijk is voor de productie van de vrijgestelde motoren zwaarder wegen dan de belangen op het gebied van milieubescherming;

    c)

    in het geval van nieuwe motoren voor installatie in nieuwe luchtvaartuigen mogen de vrijstellingen niet worden verleend voor meer dan 75 motoren per motortype;

    d)

    als de lidstaat een verzoek tot vrijstelling in overweging neemt, houdt zij rekening met:

    i)

    de motivering van de organisatie die verantwoordelijk is voor de productie van de vrijgestelde motoren, inclusief, maar niet beperkt tot, overwegingen van technische aard, nadelige economische gevolgen, milieueffecten, de invloed van onvoorziene omstandigheden en billijkheidskwesties;

    ii)

    het geplande gebruik van de desbetreffende motoren, namelijk of het reservemotoren betreft of nieuwe motoren voor installatie in nieuwe luchtvaartuigen;

    iii)

    het aantal nieuwe motoren waarop de vrijstelling betrekking heeft;

    iv)

    het aantal vrijstellingen dat voor dat motortype is verleend;

    e)

    als de lidstaat de vrijstelling toekent, specificeert zij minstens:

    i)

    het nummer van het typecertificaat van de motor;

    ii)

    het maximumaantal motoren waarop de vrijstelling betrekking heeft;

    iii)

    het geplande gebruik van de desbetreffende motoren en de tijdslimiet voor de productie ervan.

    2.   Organisaties die verantwoordelijk zijn voor de productie van motoren die onder een vrijstelling vallen welke krachtens dit artikel is verleend, moeten

    a)

    erop toezien dat de identificatieplaatjes op de desbetreffende motoren gemarkeerd zijn met „EXEMPT NEW” of „EXEMPT SPARE”, al naargelang welke markering relevant is;

    b)

    beschikken over een kwaliteitscontroleprocedure om de productie van de desbetreffende motoren te controleren en te beheren;

    c)

    de lidstaat die de vrijstelling heeft verleend en de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp regelmatig bijzonderheden verstrekken over de vrijgestelde motoren die zijn geproduceerd, zoals het model, het serienummer, het gebruik van de motor en het type luchtvaartuig waarin nieuwe motoren zijn geïnstalleerd;

    d)

    lidstaten die een vrijstelling hebben toegekend, stellen het Agentschap onverwijld in kennis van alle in lid 1, onder d), en lid 2, onder c), vermelde gegevens. Het Agentschap houdt een register bij waarin deze gegevens worden bijgehouden en maakt dit register publiek toegankelijk.

    Artikel 3

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 8 januari 2013.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 79 van 19.3.2008, blz. 1.

    (2)  PB L 199 van 31.7.2009, blz. 6.


    Top