This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32001R0761
Regulation (EC) No 761/2001 of the European Parliament and of the Council of 19 March 2001 allowing voluntary participation by organisations in a Community eco-management and audit scheme (EMAS)
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
PB L 114 van 24.4.2001, p. 1–29
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 10/01/2010; opgeheven door 32009R1221
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS)
Publicatieblad Nr. L 114 van 24/04/2001 blz. 0001 - 0029
Verordening (EG) nr. 761/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 175, lid 1, Gezien het voorstel van de Commissie(1), Na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité(2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's, Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag, gezien de gemeenschappelijke tekst die op 20 december 2000 door het Bemiddelingscomité is goedgekeurd(3), Overwegende hetgeen volgt: (1) In artikel 2 van het Verdrag wordt bepaald dat de Gemeenschap onder andere tot taak heeft binnen de hele Gemeenschap een duurzame groei te bevorderen en in de resolutie van 1 februari 1993(4) wordt het belang van die duurzame groei benadrukt. (2) In het door de Commissie ingediende programma "Op weg naar duurzame ontwikkeling", waarvan de algemene benadering door de resolutie van de Raad van 1 februari 1993 is goedgekeurd, worden de rol en de verantwoordelijkheden van organisaties ten aanzien van het versterken van de economie en de bescherming van het milieu in de hele Gemeenschap benadrukt. (3) Het programma "Op weg naar duurzame ontwikkeling" pleit ervoor de beschikbare instrumenten op het gebied van milieubescherming uit te breiden en gebruik te maken van de marktmechanismen om de organisaties er aldus toe te brengen te kiezen voor een proactieve benadering op dit terrein, die verder reikt dan naleving van alle relevante wettelijke milieuvoorschriften. (4) De Commissie dient de samenhang tussen de op communautair niveau ontwikkelde wetgevingsbesluiten op het gebied van milieubescherming te bevorderen. (5) Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29 juni 1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem(5) is doeltreffend gebleken om de milieuprestaties van de industrie te verbeteren. (6) Teneinde het communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) meer armslag te geven om de algehele milieuprestatie van de organisaties te verbeteren, moet worden gesteund op de ervaring die met de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad is opgedaan. (7) EMAS dient toegankelijk te worden voor alle organisaties met milieueffecten, zodat zij over een middel beschikken om deze effecten te beheersen en hun algehele milieuprestatie te verbeteren. (8) In de zin van het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel kan een doelmatige bijdrage van EMAS tot verbetering van de milieuprestaties van Europese organisaties beter op Gemeenschapsniveau worden bereikt. Deze verordening gaat niet verder dan het verzekeren van een gelijke toepassing van EMAS in de gehele Gemeenschap en legt gemeenschappelijke procedures, regels en essentiële eisen vast, terwijl maatregelen die adequaat op nationaal niveau kunnen worden genomen aan de lidstaten worden overgelaten. (9) De organisaties moeten worden aangemoedigd om op vrijwillige basis aan EMAS deel te nemen; zij kunnen daaraan een meerwaarde ontlenen in termen van controle op de naleving van regelgeving, kostenbesparingen en imago. (10) Het is van belang dat kleine en middelgrote ondernemingen aan EMAS deelnemen en dat deze deelneming wordt aangemoedigd door de toegang tot informatie, beschikbare steunmiddelen en openbare instellingen te vergemakkelijken en door maatregelen voor technische bijstand in te voeren of te bevorderen. (11) De door de lidstaten verstrekte informatie moet door de Commissie in aanmerking worden genomen wanneer zij beoordeelt of specifieke maatregelen nodig zijn om de deelname aan EMAS van de organisaties, met name uit het midden- en kleinbedrijf, te bevorderen. (12) De organisaties die milieubeheersystemen toepassen winnen aan transparantie en geloofwaardigheid indien hun beheersysteem, auditprogramma en milieuverklaring aan de relevante voorschriften van deze verordening worden getoetst en indien de milieuverklaring en de bijwerkingen ervan door erkende milieuverificateurs worden gevalideerd. (13) Bijgevolg dient, ter wille van de algemene geloofwaardigheid van EMAS, de deskundigheid van de milieuverificateurs te worden gegarandeerd en voortdurend te worden verbeterd door bijscholing, door een onafhankelijk en neutraal erkenningssysteem en door passend toezicht op hun werkzaamheden. Nauwe samenwerking tussen de nationale erkenningsinstanties dient tot stand te worden gebracht. (14) De organisaties moeten worden aangemoedigd om periodieke milieuverklaringen op te stellen en openbaar te maken waarin zij het publiek en andere belanghebbenden informatie verstrekken over hun milieuprestaties. (15) De lidstaten kunnen organisaties stimuleren om aan EMAS deel te nemen. (16) De Commissie dient kandidaat-lidstaten technische bijstand te verlenen bij het opzetten van de voor de toepassing van het EMAS noodzakelijke structuren. (17) In aanvulling op de algemene vereisten van het milieubeheersysteem hecht EMAS zeer aan de volgende elementen: naleving van de regelgeving, verbetering van de milieuprestaties, externe communicatie en betrokkenheid van de werknemers. (18) De Commissie dient de bijlagen van deze verordening, met uitzondering van bijlage V, overeenkomstig de procedure voor het regelgevend comité aan te passen, de Europese en internationale milieunormen die voor EMAS relevant zijn, te erkennen en in samenwerking met de belanghebbenden richtsnoeren op te stellen opdat de EMAS-voorschriften in alle lidstaten consequent worden uitgevoerd. Bij het opstellen van deze richtsnoeren houdt de Commissie rekening met het communautair milieubeleid, met name de communautaire wetgeving en de desbetreffende internationale verbintenissen. (19) De voor de uitvoering van deze verordening vereiste uitvoeringsmaatregelen dienen te worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(6). (20) Indien nodig wordt deze verordening na een bepaalde periode van toepassing in het licht van de opgedane ervaringen opnieuw bezien. (21) De Europese instellingen beijveren zich om de in deze verordening neergelegde beginselen concreet gestalte te geven. (22) Deze verordening vervangt Verordening (EEG) nr. 1836/93, die derhalve wordt ingetrokken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Het milieubeheer- en milieuauditsysteem en de doelstellingen ervan 1. Er wordt een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (hierna "EMAS") ingevoerd voor de beoordeling en de verbetering van de milieuprestaties van organisaties, en voor de verstrekking van relevante informatie aan het publiek en andere belanghebbenden, waaraan de organisaties deelnemen op vrijwillige basis. 2. EMAS heeft als doel de gestage verbetering van de milieuprestaties van organisaties te bevorderen door: a) het vaststellen en toepassen door organisaties van milieubeheersystemen, zoals omschreven in bijlage I; b) het stelselmatig, objectief en periodiek beoordelen van de prestaties van dergelijke systemen, zoals omschreven in bijlage I; c) het publiek en andere belanghebbenden over de milieuprestaties te informeren en bij een open dialoog te betrekken; d) de werknemers actief in de organisatie te betrekken, alsmede door een beroepsopleiding en bijscholing die de actieve medewerking aan de onder a) bedoelde taken mogelijk maakt. Indien zij daarom verzoeken, kunnen ook de vertegenwoordigers van het personeel daarbij betrokken worden. Artikel 2 Definities In deze verordening wordt verstaan onder: a) "milieubeleid": de algemene doeleinden en beginselen voor het handelen van de organisatie op milieugebied, met inbegrip van naleving van alle relevante wettelijke milieuvoorschriften, en van een streven naar gestage verbetering van de prestaties op milieugebied; het zal het kader vormen voor de vaststelling en evaluatie van doelstellingen en taakstellingen op milieugebied; b) "gestage verbetering van de prestaties op milieugebied": proces van jaarlijkse verbetering van de meetbare resultaten van het milieubeheersysteem in verband met het beheer door een organisatie van haar belangrijke milieuaspecten, op basis van haar beleid, doelstellingen en taakstellingen op milieugebied. De resultaten behoeven niet op alle activiteitsgebieden tegelijkertijd te worden verbeterd; c) "milieuprestaties": de resultaten van het beheer, door een organisatie, van haar milieuaspecten; d) "preventie van verontreiniging": het gebruik van processen, praktijken, materialen of producten die verontreiniging vermijden, verminderen of beheersen; deze kunnen recycling, behandeling, proceswijzigingen, beheersingsmechanismen, een doeltreffend gebruik van middelen en vervanging van materiaal omvatten; e) "milieuanalyse": een alomvattend onderzoek naar de milieuproblemen, de milieueffecten en de met milieubewust handelen behaalde resultaten, die verband houden met de activiteiten van een organisatie (bijlage VII); f) "milieuaspect": een element van de activiteiten, producten of diensten van een organisatie dat van invloed kan zijn op het milieu; een belangrijk milieuaspect is een milieuaspect dat een belangrijk milieueffect heeft of kan hebben (bijlage VI); g) "milieueffect": iedere invloed op het milieu, hetzij ongunstig, hetzij gunstig, die volledig of gedeeltelijk het gevolg is van de activiteiten, producten of diensten van een organisatie; h) "milieuprogramma": een beschrijving van de maatregelen (verantwoordelijkheden en middelen) die zijn genomen of worden overwogen om milieudoelstellingen en taakstellingen te verwezenlijken alsmede de termijnen voor die verwezenlijking; i) "milieudoelstelling": een algemene, uit het milieubeleid voortvloeiende doelstelling die een organisatie voor zichzelf vaststelt en die waar mogelijk wordt gekwantificeerd; j) "milieutaakstelling": een gedetailleerde en waar mogelijk gekwantificeerde prestatie-eis die geldt voor de hele organisatie of delen daarvan, die voortvloeit uit de milieudoelstellingen en die moet worden vastgesteld en gehaald om die doelstellingen te verwezenlijken; k) "milieubeheersysteem": het gedeelte van het algemene beheersysteem dat de organisatiestructuur, planning, verantwoordelijkheden, praktijken, procedures, processen en middelen omvat die nodig zijn voor het ontwikkelen, uitvoeren, bereiken, herzien en behouden van het milieubeleid; l) "milieuaudit": een beheersinstrument dat een systematische, gedocumenteerde, periodieke en objectieve evaluatie omvat van de wijze van functioneren van de organisatie, van het beheersysteem en van de processen die op milieubescherming gericht zijn, teneinde: i) de beheerscontrole op activiteiten die van invloed kunnen zijn op het milieu te vergemakkelijken; ii) erop toe te zien dat het milieubeleid van de organisatie, met inbegrip van de milieudoelstellingen en -taakstellingen, wordt nageleefd (bijlage II); m) "auditcyclus": de termijn waarbinnen alle activiteiten in een organisatie aan een audit worden onderworpen (bijlage II); n) "auditor": een persoon of een team van personen, al dan niet tot het personeel van de organisatie behorend, handelend in opdracht van het hoogste niveau van de organisatie, die individueel, c.q. dat gezamenlijk beschikt over de in bijlage II, punt 2.4, genoemde capaciteiten en een voldoende mate van onafhankelijkheid ten opzichte van de door te lichten activiteiten bezit om een objectief oordeel te kunnen vellen; o) "milieuverklaring": de informatie zoals gespecificeerd in bijlage III onder 3.2, onder a) tot en met g); p) "belanghebbende": persoon of groepering, ook de overheid, die betrokken zijn bij, of de gevolgen ondervinden van, de milieuprestaties van een organisatie; q) "milieuverificateur": elke persoon of organisatie die niet betrokken is bij de te controleren organisatie en die een erkenning heeft verkregen overeenkomstig de in artikel 4 bedoelde voorwaarden en procedures; r) "erkenningssysteem": een systeem voor erkenning van en toezicht op milieuverificateurs, dat wordt toegepast door een daartoe door een lidstaat aangewezen of opgerichte onpartijdige instelling of organisatie (de erkenningsinstantie) die over voldoende middelen, technische kennis en de nodige procedures beschikt om de in deze verordening voor dit systeem vastgestelde taken te verrichten; s) "organisatie": een maatschappij, vennootschap, firma, onderneming, autoriteit of instelling, dan wel een deel of een combinatie daarvan, al dan niet met rechtspersoonlijkheid, privaat- of publiekrechterlijk, met een eigen structuur en administratie; Welke eenheid in EMAS als organisatie wordt geregistreerd, wordt met de milieuverificateur en, waar passend, met de bevoegde organen overeengekomen, rekening houdend met de volgens de procedure van artikel 14, lid 2, opgestelde richtsnoeren van de Commissie en met het feit dat de organisatie de grenzen van een lidstaat niet mag overschrijden. De kleinste in aanmerking te nemen eenheid is een locatie. Onder door de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, als uitzonderlijk aangemerkte omstandigheden, kan de voor EMAS-registratie in aanmerking te nemen eenheid kleiner zijn dan een locatie, zoals een subafdeling met eigen taken. t) "locatie": elk terrein op een specifieke geografische locatie onder de beheerscontrole van een organisatie, met inbegrip van activiteiten, producten en diensten. Daaronder vallen alle infrastructuur, uitrusting en materialen; u) "bevoegde instanties": de nationale, regionale of lokale instanties die door de lidstaten overeenkomstig artikel 5 zijn aangewezen voor de vervulling van de bij deze verordening nader omschreven taken. Artikel 3 Deelneming aan EMAS 1. EMAS staat open voor iedere organisatie die hecht aan verbetering van haar algemene milieuprestaties. 2. Een organisatie komt voor EMAS-registratie in aanmerking indien zij: a) een milieuanalyse van haar activiteiten, producten en diensten uitvoert overeenkomstig bijlage VII waarin wordt ingegaan op de in bijlage VI genoemde punten, en in het licht van de resultaten van deze analyse een milieubeheersysteem toepast dat aan alle voorschriften in bijlage I voldoet, met name de overeenstemming met de relevante milieuwetgeving. Organisaties die een gecertificeerd, volgens de eisen van artikel 9 erkend milieubeheersysteem hebben, behoeven echter geen formele milieuanalyse uit te voeren om te kunnen overgaan tot invoering van EMAS, indien het gecertificeerde milieubeheersysteem de noodzakelijke informatie biedt voor de identificatie en evaluatie van de milieuaspecten van bijlage VI; b) een milieuaudit uitvoeren of laten uitvoeren overeenkomstig de voorschriften van bijlage II. De audits zijn speciaal gericht op het beoordelen van de milieuprestaties van de organisatie; c) een milieuverklaring opstellen overeenkomstig bijlage III, punt 3.2. In deze verklaring wordt speciale aandacht besteed aan de resultaten van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -taakstellingen en aan de noodzaak van een voortdurende verbetering van de milieuprestatie, terwijl tevens moet worden nagegaan welke informatie relevante belanghebbenden nodig hebben; d) de milieuanalyse, indien van toepassing, het milieubeheersysteem, de auditprocedure en de milieuverklaring laten onderzoeken om na te gaan of zij aan de relevante voorschriften van deze verordening beantwoorden, en de milieuverklaringen laten valideren door de milieuverificateur om te waarborgen dat aan de voorschriften van bijlage III is voldaan; e) de gevalideerde milieuverklaring indienen bij de bevoegde instantie van de lidstaat waarin de organisatie die zich wenst te laten registreren, zich bevindt, en die verklaring na registratie openbaar maken. 3. Om de EMAS-registratie te continueren moet een organisatie: a) het milieubeheersysteem en het auditprogramma laten verifiëren overeenkomstig de voorschriften van bijlage V, onder 5.6; b) de nodige jaarlijks bijgewerkte en gevalideerde versies van haar milieuverklaring bij de bevoegde instantie indienen en openbaar maken. Van de frequentie van bijwerking kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden omschreven in richtsnoeren die de Commissie vaststelt volgens de procedure van artikel 14, lid 2, meer bepaald voor kleine organisaties en kleine ondernemingen overeenkomstig Aanbeveling 96/280/EG van de Commissie(7), en wanneer er in het milieubeheersysteem geen beduidende operationele wijzigingen zijn. Artikel 4 Systeem voor erkenning van en toezicht op milieuverificateurs 1. Iedere lidstaat voert een systeem in voor de erkenning van onafhankelijke milieuverificateurs en voor de controle op hun werkzaamheden. Daartoe kunnen de lidstaten een beroep doen op de bestaande erkenningsinstellingen of op de in artikel 5 bedoelde bevoegde instanties dan wel een andere instantie met passende statuten aanwijzen of oprichten. De lidstaten zien erop toe dat deze instanties of instellingen zodanig zijn samengesteld, dat hun onafhankelijkheid en neutraliteit bij de uitvoering van hun taken gewaarborgd zijn. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat deze systemen binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening volledig operationeel zijn. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat bij het invoeren en leiden van de erkenningssystemen de belanghebbende kringen naar behoren worden geraadpleegd. 4. De erkenning van milieuverificateurs en het toezicht op hun werkzaamheden geschieden overeenkomstig de voorschriften van bijlage V. 5. Milieuverificateurs die in een lidstaat zijn erkend, kunnen overeenkomstig de voorschriften van bijlage V in elke andere lidstaat verificatiewerkzaamheden verrichten. De lidstaat waarin de verificatiewerkzaamheden worden verricht, moet van de aanvang hiervan in kennis worden gesteld en deze werkzaamheden vinden plaats onder toezicht van het erkenningssysteem van de lidstaat. 6. De lidstaten stellen de commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen, alsmede van relevante veranderingen in de structuur en de procedures van de erkenningssystemen. 7. De Commissie bevordert volgens de procedure van artikel 14, lid 2, de samenwerking tussen de lidstaten, met name om te voorkomen dat bijlage V en de criteria, voorwaarden en procedures die de nationale erkenningsinstanties met het oog op een homogene kwaliteit bij de erkenning van en het toezicht op de milieuverificateurs toepassen, niet op elkaar zijn afgestemd. 8. De erkenningsinstanties vormen tezamen een forum dat de Commissie de nodige elementen en middelen verschaft om haar verplichting van artikel 4, lid 7, na te komen. Dit forum komt ten minste eenmaal per jaar bijeen in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Commissie. Het forum stelt waar wenselijk richtsnoeren op voor kwesties op het gebied van de erkenning, de deskundigheid en de controle van verificateurs. Deze richtsnoeren worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2. Met het oog op een geharmoniseerde ontwikkeling van de werking van de erkenningsinstanties en het verificatieproces in alle lidstaten, legt het forum een intercollegiaal toetsingsproces vast. Het doel van de toetsing is te garanderen dat de erkenningssystemen van de lidstaten aan deze verordening voldoen. Een verslag over de intercollegiale toetsing wordt overlegd aan de Commissie, die het ter informatie aan het in artikel 14, lid 1, genoemde comité doorzendt en openbaar maakt. Artikel 5 Bevoegde instanties 1. Uiterlijk 3 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening wijst iedere lidstaat een instantie aan die hij belast met de in deze verordening, en in het bijzonder in de artikelen 6 en 7 omschreven taken, en stelt hij de Commissie daarvan in kennis. 2. De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde instanties zodanig zijn samengesteld, dat hun onafhankelijkheid en neutraliteit is gewaarborgd en dat zij deze verordening op coherente wijze toepassen. 3. De lidstaten stellen de bevoegde instanties richtsnoeren ter beschikking voor de opschorting en beëindiging van de registratie van organisaties. De bevoegde instanties dienen met name te beschikken over procedures voor: - het onderzoeken van de opmerkingen van belanghebbenden over geregistreerde organisaties, en - het weigeren, opschorten of beëindigen van de registratie van organisaties. 4. De bevoegde instantie is verantwoordelijk voor de registratie van organisaties in EMAS-verband. Zij controleert daarom de inschrijving en handhaving van organisaties in het register. 5. De bevoegde instanties van alle lidstaten komen ten minste eenmaal per jaar bijeen, in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de Commissie. Het doel hiervan is ervoor te zorgen dat de procedures voor registratie van organisaties, en met name voor opschorting en beëindiging van de registratie, coherent worden toegepast. De bevoegde instanties voeren een intercollegiale toetsingsprocedure in, om overeenstemming te bereiken over de praktijk van de registratie. Zij rapporteren over de intercollegiale toetsingsactiviteit aan de Commissie, die het verslag ter informatie doorzendt aan het in artikel 14, lid 1, genoemde comité en openbaar maakt. Artikel 6 Registratie van organisaties De registratie van organisaties wordt door de bevoegde instanties uitgevoerd op basis van de volgende overwegingen: 1. Indien een bevoegde instantie - een gevalideerde milieuverklaring heeft ontvangen en - van de organisatie een ingevuld formulier met ten minste de informatie als bedoeld in bijlage VIII heeft ontvangen, en - de eventueel uit hoofde van artikel 16 verschuldigde registratievergoeding heeft ontvangen, en - op basis van de ontvangen stukken, met name op grond van onderzoeken bij de bevoegde handhavingsinstantie met betrekking tot de naleving door de organisatie van de relevante milieuwetgeving, overtuigd is dat de organisatie aan alle voorschriften van deze verordening voldoet. registreert zij de verzoekende organisatie en kent zij deze een registratienummer toe. De bevoegde instantie stelt het bestuur van de organisatie van de registratie in kennis. 2. Indien een bevoegde instantie een toezichtrapport van de erkenningsinstantie ontvangt waaruit blijkt dat de werkzaamheden van de verificateur niet adequaat genoeg zijn uitgevoerd om te waarborgen dat de aanvragende organisatie aan de eisen van deze verordening voldoet, wordt registratie door de organisatie afhankelijk van het geval geweigerd of opgeschort totdat zekerheid is verkregen omtrent de naleving van de EMAS-voorschriften door de organisatie. 3. Indien een organisatie verzuimt, binnen drie maanden na hiertoe te zijn verzocht, aan een bevoegde instantie - de jaarlijkse bijgewerkte en gevalideerde versies van de milieuverklaring, of - een ingevuld formulier (bijlage VIII) van de organisatie, of - de eventueel verschuldigde registratievergoeding te doen toekomen, wordt de registratie van de organisatie opgeschort c.q. beëindigd, afhankelijk van de aard en omvang van het verzuim. De bevoegde instantie stelt het bestuur van de organisatie in kennis van de redenen voor de getroffen maatregelen. 4. Indien een bevoegde instantie op enig moment, op basis van de ontvangen stukken, tot de conclusie komt dat de organisatie niet langer aan één of meerdere voorwaarden van deze verordening voldoet, zal de registratie van de organisatie worden opgeschort c.q. beëindigd, afhankelijk van de aard en de ernst van het verzuim. Indien een bevoegde instantie er door de bevoegde controle-instantie van in kennis wordt gesteld dat de relevante wettelijke milieuvoorschriften door de organisatie worden overtreden, dient zij de registratie van die organisatie te weigeren c.q. op te schorten. 5. Voor weigering, opschorting of beëindiging van de registratie van organisaties moeten de betrokken belanghebbenden worden geraadpleegd, zodat de bevoegde instantie van de nodige ondersteunende stukken kan worden voorzien om een beslissing te nemen. De bevoegde instantie stelt het bestuur van de organisatie in kennis van de redenen voor de getroffen maatregelen en van het overleg met de bevoegde controle-instantie. 6. De weigering of opschorting wordt ingetrokken als de bevoegde instantie informatie heeft ontvangen waaruit genoegzaam blijkt dat de organisatie voldoet aan de EMAS-voorschriften, of informatie van de bevoegde controle-instantie heeft ontvangen waaruit genoegzaam blijkt dat de overtreding ongedaan is gemaakt en dat de organisatie bevredigende maatregelen heeft getroffen met het doel herhaling te voorkomen. Artikel 7 Lijst van geregistreerde organisaties en erkende milieuverificateurs 1. De erkenningsinstantie zorgt voor de opstelling, herziening en bijwerking van een lijst van erkende milieuverificateurs met vermelding van de draagwijdte van de erkenning in de respectieve lidstaten, en stelt de Commissie en de bevoegde instanties rechtstreeks of via de nationale instanties maandelijks in kennis van de wijzigingen in deze lijst, naar gelang van de beslissing van de betrokken lidstaat. 2. De bevoegde instanties zorgen voor het opstellen en bijhouden van een lijst van geregistreerde organisaties in hun lidstaat en werken deze maandelijks bij. De bevoegde instanties stellen de Commissie rechtstreeks of via de nationale instanties, naar gelang van de beslissing van de betrokken lidstaat, maandelijks in kennis van wijzigingen in deze lijst en kunnen in het kader van gedelegeerde plaatselijke instanties een systeem opzetten voor de uitwisseling van informatie per economische sector en per bevoegdheidsterrein. 3. Het register van erkende milieuverificateurs en geregistreerde organisaties wordt door de Commissie bijgehouden en openbaar gemaakt. Artikel 8 Logo 1. Organisaties die aan EMAS deelnemen, mogen alleen gebruikmaken van het logo opgenomen in bijlage IV, indien zij beschikken over een geldige EMAS-registratie. Technische specificaties betreffende de reproductie van het logo worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14, lid 2, en bekendgemaakt door de Commissie. 2. Het EMAS-logo mag door organisaties in de volgende gevallen worden gebruikt: a) op gevalideerde informatie conform bijlage III, 3.5, onder omstandigheden zoals omschreven in de door de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, vastgestelde richtsnoeren, die waarborgen dat er geen verwarring met milieuproductetiketten kan ontstaan (in dit geval wordt versie 2 van het logo zoals opgenomen in bijlage IV gebruikt), b) op gevalideerde milieuverklaringen (in dit geval wordt versie 2 van het logo zoals opgenomen in bijlage IV gebruikt), c) in het briefhoofd van geregistreerde organisaties (in dit geval wordt versie 1 van het logo zoals opgenomen in bijlage IV gebruikt), d) in publicitaire informatie over de deelname van een organisatie aan EMAS (in dit geval wordt versie 1 van het logo zoals opgenomen in bijlage IV gebruikt), e) in advertenties voor producten, activiteiten en diensten, maar alleen onder omstandigheden zoals omschreven in de door de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, vastgestelde richtsnoeren, die waarborgen dat er geen verwarring met milieuproductetiketten kan ontstaan. 3. Het logo mag in de volgende gevallen niet worden gebruikt: a) op producten of de verpakking daarvan, b) in het kader van vergelijkende beweringen over andere producten, activiteiten en diensten. De Commissie beziet evenwel, als onderdeel van de evaluatie overeenkomstig artikel 15, lid 3, onder welke buitengewone omstandigheden het logo in dergelijke gevallen kan worden gebruikt en stelt daartoe volgens de procedure van artikel 14, lid 2, regels vast, die waarborgen dat er geen verwarring met milieuproductetiketten kan ontstaan. Artikel 9 Verband met Europese en internationale normen 1. Organisaties die Europese of internationale normen toepassen voor milieuaangelegenheden die in het kader van EMAS relevant zijn, en die gecertificeerd zijn overeenkomstig passende certificeringsprocedures waaruit gebleken is dat zij aan die normen voldoen, worden beschouwd als organisaties die aan de overeenkomstige eisen van deze verordening voldoen, op voorwaarde dat: a) de Commissie de normen overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, accepteert, b) de Commissie de erkenningsvoorschriften inzake de certificerende instanties, overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, accepteert. De referenties van de geaccepteerde normen (met inbegrip van de relevante onderdelen van EMAS waarop zij van toepassing zijn) en de geaccepteerde erkenning worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. 2. Om voor EMAS-registratie in aanmerking te komen, leveren de in lid 1 bedoelde organisaties de verificateur het bewijs, dat zij aan de voorschriften van deze verordening die buiten de erkende normen vallen, voldoen. Artikel 10 Verband met andere milieuwetgeving in de Gemeenschap 1. EMAS laat onverlet: a) het Gemeenschapsrecht en b) nationale wetten en technische normen die niet onder het Gemeenschapsrecht vallen en c) uit die wetten en normen voortvloeiende verplichtingen van organisaties wat milieucontroles aangaat. 2. De lidstaten gaan na op welke wijze de EMAS-registratie in het kader van deze verordening kan worden gebruikt bij de toepassing en de controle op de naleving van de milieuwetgeving, zodat kan worden voorkomen dat organisaties en voor het toezicht op de naleving verantwoordelijke instanties dubbel werk verrichten. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in dit verband genomen maatregelen. De Commissie stuurt de van de lidstaten ontvangen informatie, zodra deze beschikbaar is en ten minste om de drie jaar, door aan het Europees Parlement en de Raad. Artikel 11 Bevordering van de deelneming van organisaties, in het bijzonder het midden- en kleinbedrijf 1. De lidstaten bevorderen de deelneming van organisaties en onderzoeken in het bijzonder of de deelneming van het midden- en kleinbedrijf (MKB) moeten worden bevorderd door - de toegang tot informatie, beschikbare steunmiddelen, openbare instellingen en overheidsopdrachten te vergemakkelijken, onverminderd de communautaire voorschriften met betrekking tot overheidsopdrachten, - regelingen voor technische bijstand op te zetten of te bevorderen, met name in samenhang met initiatieven van bepaalde branchegebonden of plaatselijke contactpunten (bijv. lokale overheden, kamers van koophandel, branche- of ambachtsorganisaties), - te zorgen voor een grotere deelneming dankzij redelijke registratiekosten. Teneinde deelneming van het MKB, waaronder ondernemingen die vooral voorkomen in bepaalde geografische gebieden, te bevorderen, kunnen plaatselijke instanties, in samenwerking met beroepsverenigingen, kamers van koophandel en belanghebbenden, bijstand verlenen bij de identificatie van belangrijke milieueffecten. Ondernemingen uit het MKB kunnen op basis daarvan hun milieuprogramma opstellen en de milieudoelstellingen en -taakstellingen van hun EMAS-beheersysteem vaststellen. Daarnaast kunnen op regionaal of nationaal niveau programma's worden ontwikkeld ter bevordering van de deelneming van het MKB, bijvoorbeeld via een gefaseerde aanpak die uiteindelijk resulteert in een EMAS-registratie. Het systeem moet zo functioneren dat onnodige administratieve lasten voor deelnemers, meer bepaald kleine organisaties, worden vermeden. 2. Teneinde de deelneming van organisaties aan EMAS te bevorderen, onderzoeken de Commissie en andere instellingen van de Gemeenschap alsmede andere nationale openbare instanties op welke wijze, onverminderd de gemeenschapswetgeving, met de EMAS-registratie rekening kan worden gehouden bij de vaststelling van criteria voor hun beleid inzake overheidsopdrachten. 3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen. De Commissie stuurt de van de lidstaten ontvangen informatie, zodra deze beschikbaar is en ten minste om de drie jaar, door aan het Europees Parlement en de Raad. Artikel 12 Informatie 1. Iedere lidstaat neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat: a) organisaties worden ingelicht over de inhoud van deze verordening, b) het publiek wordt ingelicht over de doelstellingen en de voornaamste onderdelen van EMAS. De lidstaten maken, waar passend, in samenwerking met onder andere beroepsverenigingen, consumentenorganisaties, milieuorganisaties, vakverenigingen en plaatselijke instellingen, in het bijzonder gebruik van vakpublicaties, lokale kranten, promotiecampagnes of andere functionele middelen om algemene bekendheid met EMAS te bevorderen. 2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen. 3. De Commissie is verantwoordelijk voor het bevorderen van EMAS op communautair niveau. Met name onderzoekt zij in overleg met de leden van het comité als bedoeld in artikel 14, lid 1, de mogelijkheid om langs passende wegen bekendheid te geven aan de beste werkpraktijk. Artikel 13 Inbreuken De lidstaten nemen passende juridische of administratieve maatregelen in geval van niet-naleving van de bepalingen van deze verordening en stellen de Commissie daarvan in kennis. Artikel 14 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan. De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG wordt gesteld op drie maanden. 3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 15 Herziening 1. Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening evalueert de Commissie EMAS opnieuw in het licht van de opgedane ervaring en de internationale ontwikkelingen, en stelt zij, zo nodig, het Europees Parlement en de Raad de passende wijzigingen voor. 2. Alle bijlagen bij deze verordening, behalve bijlage V, worden door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, aangepast in het licht van de met de werking van EMAS opgedane ervaring en van de gebleken behoeften aan richtsnoeren inzake EMAS-voorschriften. 3. In samenwerking met de lidstaten gaat de Commissie uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening na hoe het staat met het gebruik, de erkenning en de interpretatie van het EMAS-logo, met name bij het publiek en andere belanghebbenden, en of het logo en de ermee verband houdende gebruiksvoorschriften moeten worden herzien. Artikel 16 Kosten en vergoedingen 1. Overeenkomstig de door de lidstaten vastgestelde modaliteiten kan een vergoedingensysteem worden opgezet ter dekking van de administratieve kosten die verband houden met de registratieprocedures voor organisaties en de erkenning van en het toezicht op milieuverificateurs, alsmede van andere met EMAS verband houdende kosten. 2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de krachtens dit artikel genomen maatregelen. Artikel 17 Intrekking van Verordening (EEG) nr. 1836/93 1. Behoudens de leden 2 tot en met 5 van dit artikel wordt Verordening (EEG) nr. 1836/93 ingetrokken met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. 2. Nationale erkenningssystemen en bevoegde instanties die op grond van Verordening (EEG) nr. 1836/93 zijn opgericht, blijven bestaan. De lidstaten wijzigen de procedures die door de erkenningssystemen en bevoegde instanties worden toegepast volgens de overeenkomstige bepalingen van deze verordening. De lidstaten zien erop toe dat deze systemen, zoals gewijzigd, binnen 12 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening volledig operationeel zijn. 3. Milieuverificateurs die op grond van Verordening (EEG) nr. 1836/93 zijn erkend, mogen hun werkzaamheden blijven uitvoeren overeenkomstig de voorschriften van deze verordening. 4. Locaties die op grond van Verordening (EEG) nr. 1836/93 zijn geregistreerd, blijven opgenomen in het EMAS-register. De nieuwe voorschriften van deze verordening worden bij de volgende verificatie gecontroleerd. Indien de volgende verificatie van een locatie vroeger dan 6 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening moet worden uitgevoerd, kan de datum van de volgende verificatie in overleg met de milieuverificateur en de bevoegde instanties met 6 maanden worden uitgesteld. 5. De leden 3 en 4 gelden ook voor overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 1836/93 erkende milieuverificateurs en geregistreerde locaties, mits de verantwoordelijke erkenningsinstanties en bevoegde instanties het erover eens zijn dat deze verificateurs en locaties voldoen aan alle voorschriften van Verordening (EEG) nr. 1836/93 en daarvan kennis geven aan de Commissie. Artikel 18 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgend op haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 19 maart 2001. Voor het Europees Parlement De Voorzitster N. Fontaine Voor de Raad De voorzitter A. Lindh (1) PB C 400 van 22.12.1998, blz. 7 en PB C 212 E van 25.7.2000, blz. 1. (2) PB C 209 van 22.7.1999, blz. 43. (3) Advies van het Europees Parlement van 15 april 1999 (PB C 219 van 30.7.1999, blz. 385), bevestigd op 6 mei 1999 (PB C 279 van 1.10.1999, blz. 253), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 28 februari 2000 (PB C 128 van 8.5.2000, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 6 juli 2000 (nog niet in het Publicatieblad bekendgemaakt). Besluit van het Europees Parlement van 14 februari 2001en besluit van de Raad van 12 februari 2001. (4) Resolutie van de Raad en van de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 1 februari 1993 betreffende een beleidsplan en actieprogramma van de Gemeenschap inzake het milieu en duurzame ontwikkeling (PB C 138 van 17.5.1993, blz. 1). (5) PB L 168 van 10.7.1993, blz. 1. (6) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. (7) PB L 107 van 30.4.1996, blz. 4. BIJLAGE I A. MILIEUZORGSYSTEEMEISEN Het milieuzorgsysteem wordt uitgevoerd overeenkomstig de onderstaande voorschriften (afdeling 4 van EN ISO 14001:1996)(1): I-A. Milieuzorgsysteemeisen I-A.1. Algemene eisen De organisatie moet een milieuzorgsysteem vaststellen en bijhouden, waarvan de eisen zijn beschreven in deze bijlage. I-A.2. Milieubeleid Het hoogste leidinggevende niveau moet het milieubeleid van de organisatie definiëren en bewerkstelligen dat het: a) geschikt is voor de aard, omvang en milieu-effecten van haar activiteiten, producten of diensten; b) een verbintenis bevat tot continue verbetering en preventie van milieubelasting; c) een verbintenis bevat tot naleving van milieuwet en -regelgeving en andere eisen die de organisatie onderschrijft; d) een kader biedt voor het stellen en beoordelen van milieudoelstellingen en -taakstellingen; e) (schriftelijk) is vastgelegd, is geïmplementeerd en bijgehouden en aan alle medewerkers bekend is gemaakt; f) beschikbaar is voor het publiek. I-A.3. Planning I-A.3.1. Milieu-aspecten De organisatie moet (een) procedure(s) vaststellen en bijhouden om de milieu-aspecten van de activiteiten, producten of diensten, die zij kan beheersen en waarvan mag worden verwacht dat zij er invloed op kan uitoefenen, te identificeren om de aspecten te bepalen die belangrijke effecten (kunnen) hebben op het milieu. De organisatie moet bewerkstelligen dat bij het vaststellen van haar milieudoelstellingen rekening wordt gehouden met de aspecten die met deze belangrijke effecten samenhangen. De organisatie moet ervoor zorgen dat deze informatie bijgewerkt blijft. I-A.3.2. Wettelijke en andere eisen De organisatie moet een procedure vaststellen en bijhouden om eisen van wet- en regelgeving en andere door haar onderschreven eisen die van toepassing zijn op de milieu-aspecten van haar activiteiten, producten of diensten, te identificeren en daar toegang toe te hebben. I-A.3.3. Doelstellingen en taakstellingen De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde milieudoelstellingen en -taakstellingen vaststellen en bijhouden voor elke relevante functie en op elk relevant niveau binnen de organisatie. Een organisatie moet bij het vaststellen en beoordelen van haar doelstellingen rekening houden met de eisen van wet- en regelgeving en andere eisen, haar belangrijke milieu-aspecten, haar technologische opties en haar financiële, operationele en zakelijke behoeften en met de visies van belanghebbende partijen. De doelstellingen en taakstellingen moeten stroken met het milieubeleid, met inbegrip van de verbintenis tot preventie van milieubelasting. I-A.3.4. Milieuzorgprogramma('s) De organisatie moet (een) programma('s) vaststellen en bijhouden om haar doelstellingen en taakstellingen te verwezenlijken. Dit moet het volgende omvatten: a) toewijzing van verantwoordelijkheden voor het bereiken van doelstellingen en taakstellingen voor elke relevantie functie en op elk relevant niveau van de organisatie; b) de middelen waarmee en het tijdsbestek waarin ze verwezenlijkt moeten worden. Als een project betrekking heeft op nieuwe ontwikkelingen en nieuwe of aangepaste activiteiten, producten of diensten moet(en) (een) programma('s), waar relevant, worden aangepast om te bewerkstellingen dat milieuzorg van toepassing is op dergelijke projecten. I-A.4. lmplementatie en uitvoering I-A.4.1. Structuur en verantwoordelijkheid De taakverdeling, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moeten worden gedefinieerd, (schriftelijk) vastgelegd en bekendgemaakt ter bevordering van een doeltreffende milieuzorg. De directie moet de voor de implementatie en beheersing van het milieuzorgsysteem benodigde middelen beschikbaar stellen. Middelen omvatten personele middelen en specialistische vaardigheden, technologie en financiële middelen. Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie moet (een) specifieke directievertegenwoordiger(s) benoemen die, ongeacht zijn of haar andere verantwoordelijkheden, gedefinieerde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden moet hebben om: a) te bewerkstelligen dat eisen voor het milieuzorgsysteem worden vastgesteld, geïmplementeerd en bijgehouden in overeenstemming met deze internationale norm; b) aan het hoogste leidinggevende niveau te rapporteren over het functioneren van het milieuzorgsysteem ter beoordeling en als basis voor verbetering van het milieuzorgsysteem. I-A.4.2. Opleiding, bewustzijn en vakbekwaamheid De organisatie moet opleidingsbehoeften identificeren. Zij moet eisen dat al het personeel waarvan het werk een belangrijk effect op het milieu kan hebben een passende opleiding heeft genoten. Zij moet procedures vaststellen en bijhouden om haar medewerkers of leden in iedere relevante functie en op elk relevant niveau bewust te maken van: a) het belang van naleving van het milieubeleid en de procedures en van de eisen van het milieuzorgsysteem; b) de feitelijk of potentiële, significante milieu-effecten van hun werkzaamheden en de voordelen van verbeterde persoonlijke prestaties voor het milieu; c) hun eigen taken en verantwoordelijkheden voor de naleving van het milieubeleid, de procedures en van de eisen van het milieuzorgsysteem, met inbegrip van de eisen voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties; d) de potentiële consequenties als van gespecificeerde werkprocedures wordt afgeweken. Personeel dat taken uitvoert die een belangrijk effect op het milieu kunnen hebben, moet vakbekwaam zijn op basis van passende scholing, opleiding en/of ervaring. I-A.4.3. Communicatie De organisatie moet met betrekking tot haar milieu-aspecten en haar milieuzorgsysteem procedures vaststellen en bijhouden voor: a) interne communicatie tussen de verschillende niveaus en functies van de organisatie; b) het ontvangen, (schriftelijk) vastleggen en reageren op relevante communicatie van externe belanghebbende partijen. De organisatie moet zich beraden op processen voor externe communicatie over haar belangrijke milieu-aspecten en haar besluit registreren. I-A.4.4. Documentatie van het milieuzorgsysteem De organisatie moet informatie, op papier of elektronisch, vaststellen en bijhouden om: a) de kernelementen van het zorgsysteem en hun wisselwerking te beschrijven; b) te verwijzen naar verwante documentatie. I-A.4.5. Documentenbeheer De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het beheer van alle documenten die door deze internationale norm zijn vereist om te bewerkstelligen dat: a) ze kunnen worden gelokaliseerd; b) ze periodiek worden beoordeeld, indien nodig herzien en als geschikt worden goedgekeurd door bevoegd personeel; c) de geldende versies van relevante documenten beschikbaar zijn op alle locaties waar werkzaamheden worden uitgevoerd die van belang zijn voor het doeltreffend functioneren van het milieuzorgsysteem; d) verouderde documenten direct worden verwijderd van alle plaatsen waar ze worden uitgegeven of gebruikt, of dat op een andere manier wordt verzekerd dat ze niet onbedoeld worden gebruikt; e) verouderde documenten, die voor wettelijke en/of kennisdoeleinden worden bewaard, op passende wijze worden geïdentificeerd. Documentatie moet leesbaar zijn, voorzien van (revisie)data en gemakkelijk te identificeren, op ordelijke wijze worden bijgehouden en worden bewaard voor een gespecificeerde periode. Er moeten procedures en verantwoordelijkheden worden vastgesteld en bijgehouden voor het ontwerpen en aanpassen van de verschillende soorten documenten. I-A.4.6. Beheersing van de werkzaamheden De organisatie moet identificeren welke werkzaamheden en activiteiten samenhangen met geïdentificeerde belangrijke milieu-aspecten overeenkomstig haar beleid, doelstellingen en taakstellingen. De organisatie moet deze activiteiten, met inbegrip van onderhoud, plannen om te bewerkstelligen dat ze onder gespecificeerde voorwaarden worden uitgevoerd door: a) het vaststellen en bijhouden van (schriftelijk) vastgelegde procedures voor die situaties waarin het ontbreken van deze procedures tot afwijken van het milieubeleid en de doelstellingen en taakstellingen zou kunnen leiden; b) in de procedures criteria voor de uitvoering van de werkzaamheden vast te leggen; c) het vaststellen en bijhouden van procedures die samenhangen met identificeerbare significante milieu-aspecten van door de organisatie gebruikte goederen en diensten en het bekendmaken van relevante procedures en eisen aan leveranciers en aannemers van werk. I-A.4.7. Voorbereid zijn en reageren op noodsituaties De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het identificeren van de mogelijkheid van ongevallen en noodsituaties en voor het reageren daarop, en voor het voorkomen en verminderen van milieu-effecten die ermee gepaard kunnen gaan. De organisatie moet procedures voor het voorbereid zijn en reageren op noodsituaties beoordelen en waar nodig herzien, met name nadat ongevallen of noodsituaties hebben plaatsgevonden. Ook moet de organisatie periodiek, indien uitvoerbaar, dergelijke procedures beproeven. I-A.5. Controle en corrigerende maatregelen I-A.5.1. Monitoring en metingen De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde procedures vaststellen en bijhouden voor het regelmatig monitoren en meten van de belangrijkste kenmerken van haar werkzaamheden en activiteiten die een belangrijk effect kunnen hebben op het milieu. Hierin moet worden begrepen het registreren van informatie om prestaties, relevante beheersingsmechanismen en naleving van de milieudoelstellingen en -taakstellingen van de organisatie te traceren. Monitoringapparatuur moet worden gekalibreerd en onderhouden en registraties van dit proces moeten worden bewaard overeenkomstig de procedures van de organisatie. De organisatie moet (schriftelijk) vastgelegde procedures vaststellen en bijhouden voor het periodiek evalueren van naleving van milieuwet- en regelgeving. I-A.5.2. Afwijkingen en corrigerende en preventieve maatregelen De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het definiëren van verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor het behandelen en onderzoeken van afwijkingen, het nemen van maatregelen om veroorzaakte effecten te verminderen en voor het treffen en afhandelen van corrigerende en preventieve maatregelen. Alle corrigerende of preventieve maatregelen, die zijn genomen om de oorzaken van feitelijke of potentiële afwijkingen weg te nemen, moeten passend zijn voor de omvang van het probleem en evenredig aan de milieu-effecten waarmee men wordt geconfronteerd. De organisatie moet alle wijzigingen in de (schriftelijk) vastgelegde procedures, die voortkomen uit corrigerende en preventieve maatregelen, implementeren en registreren. I-A.5.3. Registraties De organisatie moet procedures vaststellen en bijhouden voor het identificeren, bijhouden en verwijderen van milieuregistraties. In deze registraties moeten zijn begrepen opleidingsregistraties en de resultaten van audits en beoordelingen. Milieuregistraties moeten leesbaar, identificeerbaar en herleidbaar zijn tot de betrokken activiteit, het product of de dienst. Milieuregistraties moeten zo worden opgeslagen en bijgehouden dat ze gemakkelijk zijn terug te vinden en beschermd tegen beschadiging, achteruitgang of verlies. De bewaartijden ervan moeten worden vastgesteld en geregistreerd. Registraties moeten worden bijgehouden op een voor het systeem en voor de organisatie passende wijze om overeenstemming met de eisen van deze internationale norm aan te tonen. I-A.5.4. Milieuzorgsysteemaudits De organisatie moet (een) programma('s) en procedures vaststellen en bijhouden voor het periodiek uitvoeren van milieuzorgsysteemaudits om: a) vast te stellen of het milieuzorgsysteem al dan niet: 1) voldoet aan de voorgenomen maatregelen inzake milieuzorg, met inbegrip van de eisen van deze internationale norm; en 2) goed is ingevoerd en bijgehouden; en b) informatie te verschaffen over de resultaten van audits aan de directie. Het auditprogramma van de organisatie, met inbegrip van een eventueel tijdschema, moet zijn gebaseerd op het milieubelang van de betrokken activiteit en de resultaten van eerdere audits. Om volledig te zijn moeten de auditprocedures het onderwerp, de frequentie en methodieken van de audits, alsmede de verantwoordelijkheden en eisen voor het uitvoeren van audits en het rapporteren van resultaten bevatten. I-A.6. Beoordeling door de directie Het hoogste leidinggevende niveau van de organisatie moet met door haar vast te stellen tussenpozen het milieuzorgsysteem beoordelen om de continue geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan te bewerkstelligen. In het proces van beoordeling door de directie moet zijn bewerkstelligd dat de noodzakelijke informatie wordt verzameld om de directie in staat te stellen deze evaluatie uit te voeren. Deze beoordeling moet (schriftelijk) worden vastgelegd. In de beoordeling door de directie moet aan de orde worden gesteld of het beleid, de doelstellingen en andere elementen van het milieuzorgsysteem eventueel moeten worden gewijzigd in het licht van resultaten van milieuzorgsysteemaudits, veranderende omstandigheden en de verbintenis tot continue verbetering. Lijst van nationale normalisatie-instanties: >RUIMTE VOOR DE TABEL> B. SPECIALE AANDACHTSPUNTEN VOOR ORGANISATIES DIE EMAS INVOEREN 1. Naleving van regelgeving Organisaties kunnen aantonen dat zij a) de voor hun relevante milieuwetgeving kennen b) naleving van die milieuwetgeving verzekeren c) over procedures beschikken waardoor zij blijvend aan deze voorschriften kunnen voldoen. 2. Prestaties Organisaties kunnen aantonen dat het milieubeheersysteem en de auditprocedures betrekking hebben op de werkelijke milieuprestaties van de organisatie ten aanzien van de in bijlage VI genoemde aspecten. De prestaties van de organisatie ten opzichte van haar doelstellingen en taakstellingen worden geëvalueerd als onderdeel van het proces ter beoordeling van het beheer. De organisatie is tevens verplicht tot gestage verbetering van haar milieuprestaties. Daarbij moet zij haar optreden baseren op de plaatselijke, regionale en nationale milieuprogramma's. De middelen ter verwezenlijking van de doelstellingen en taakstellingen zijn geen milieudoelstellingen. Indien de organisatie een of meer locaties omvat, moet elke locatie waarop EMAS van toepassing is, voldoen aan alle EMAS-voorschriften, waaronder de gestage verbetering van de prestaties op milieugebied omschreven in artikel 2, onder b). 3. Externe communicatie en betrekkingen Organisaties kunnen aantonen dat zij met belanghebbenden, inclusief lokale gemeenschappen en klanten, een open dialoog voeren over de milieu-effecten van hun activiteiten, producten en diensten, om de door de belanghebbenden geformuleerde punten van zorg te identificeren. 4. Betrokkenheid van de werknemers In aanvulling op de voorschriften van bijlage I-A worden werknemers betrokken bij het proces ter gestage verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. Hiertoe moet gebruik worden gemaakt van passende participatievormen zoals een ideeënboek of projectgericht groepswerk of milieucomités. De organisaties nemen nota van de richtsnoeren van de Commissie inzake de beste werkpraktijk op dit gebied. Indien zij daarom verzoeken, worden ook de vertegenwoordigers van het personeel daarbij betrokken. (1) In deze bijlage wordt met toestemming van het CEN gebruik gemaakt van de tekst van de nationale norm. De volledige tekst van de nationale norm is tegen betaling verkrijgbaar bij de nationale normalisatie-instellingen waarvan de lijst in deze bijlage is opgenomen. BIJLAGE II VOORSCHRIFTEN INZAKE INTERNE MILIEUAUDITS 2.1. Algemene voorschriften Interne audits moeten ervoor zorgen dat de activiteiten van een organisatie volgens de vastgestelde procedures worden uitgevoerd. Bij een audit kunnen ook problemen met die vastgestelde procedures of mogelijkheden om die procedures te verbeteren worden aangegeven. De reikwijdte van audits die binnen een organisatie worden uitgevoerd, kan variëren van een audit van een eenvoudige procedure tot een audit van complexe activiteiten. In de loop van een bepaalde periode worden alle activiteiten in een organisatie aan een audit onderworpen. De periode die nodig is om een audit van alle activiteiten uit te voeren, wordt de auditcyclus genoemd. Voor kleine, niet-complexe organisaties kan het mogelijk zijn om alle activiteiten in één keer door te lichten. Voor deze organisaties wordt de auditcyclus gevormd door de periode tussen deze audits. Interne audits moeten worden verricht door personen die voldoende onafhankelijk staan tegenover de door te lichten activiteit om een onpartijdig oordeel te kunnen geven. Daarbij kan het gaan om werknemers van de organisatie of om externe partijen (werknemers van andere organisaties, werknemers van andere onderdelen van dezelfde organisatie of adviseurs). 2.2. Doelstellingen In het milieuauditprogramma van de organisatie zijn de doelstellingen van elke audit of auditcyclus, met inbegrip van de auditfrequentie voor elke activiteit, schriftelijk vastgelegd. Deze doelstellingen omvatten in het bijzonder de beoordeling van de aanwezige milieubeheersystemen en het verifiëren van de overeenstemming met het milieubeleid en het milieuprogramma van de organisatie, inclusief de naleving van de relevante wettelijke milieuvoorschriften. 2.3. Reikwijdte De totale reikwijdte van de afzonderlijke audits, of in voorkomend geval van elke fase van de auditcyclus, wordt duidelijk omschreven, waarbij expliciet worden vermeld: 1. de bestreken gebieden, 2. de door te lichten activiteiten, 3. de in aanmerking te nemen milieucriteria, 4. het door de audit bestreken tijdvak. De milieuaudit omvat een evaluatie van de feitelijke gegevens die nodig zijn om de prestaties te beoordelen. 2.4. Organisatie en middelen Milieuaudits worden verricht door personen of groepen personen met voldoende kennis van de door te lichten sectoren en gebieden, inclusief kennis van en ervaring met de betrokken milieu- en beheersaspecten en technische en regelgevingsaspecten, en met de nodige opleiding en deskundigheid op auditgebied om de aangegeven doelstellingen te bereiken. De voor de audit uitgetrokken tijd en middelen staan in verhouding tot de reikwijdte en de doelstellingen ervan. Het bestuur van de organisatie dient de auditwerkzaamheden te ondersteunen. De auditors moeten voldoende onafhankelijk staan tegenover de doorgelichte activiteiten om een objectief en onpartijdig oordeel te kunnen geven. 2.5. Planning en voorbereiding van een audit De planning en voorbereiding van elke audit hebben met name tot doel ervoor te zorgen dat: - de nodige middelen beschikbaar worden gesteld, - alle betrokkenen bij het auditproces (waaronder de auditors zelf, het bestuur van de organisatie en het personeel) hun rol en verantwoordelijkheden begrijpen. De voorbereiding omvat mede het vertrouwd raken met de activiteiten en het milieubeheersysteem van de organisatie en het bestuderen van de resultaten en conclusies van eerder uitgevoerde audits. 2.6. Auditwerkzaamheden Tot de auditwerkzaamheden behoren gesprekken met het personeel, onderzoek van de exploitatieomstandigheden en het materieel, het onderzoeken van registraties, schriftelijk vastgelegde procedures en andere relevante stukken, met als doel de milieuprestaties van de betrokken activiteit te beoordelen en na te gaan of deze aan de toepasselijke normen, regelgeving of doel- en taakstellingen beantwoordt, en of het aanwezige milieubeheersysteem doeltreffend en geschikt is. Om de doeltreffendheid van het gehele beheersysteem te beoordelen wordt onder meer steekproefsgewijs getoetst of aan deze criteria is voldaan. De auditprocedure omvat met name de volgende stappen: a) het verwerven van inzicht in de milieubeheersystemen, b) het evalueren van de sterke en zwakke punten van de milieubeheersystemen, c) het verzamelen van belangrijke gegevens, d) het evalueren van de resultaten van de audit, e) het formuleren van de conclusies van de audit, f) het uitbrengen van verslag over de resultaten en conclusies van de audit. 2.7. Verslaglegging over de resultaten en conclusies van de audit 1. Om de resultaten en conclusies van de audit volledig en formeel vast te leggen, stellen de auditors aan het einde van elke audit of auditcyclus een schriftelijk auditverslag op met een passende vorm en inhoud. De resultaten en conclusies van de audit worden officieel aan het bestuur van de organisatie meegedeeld. 2. De hoofddoelstellingen van een schriftelijk auditverslag zijn: a) de reikwijdte van de audit vast te leggen, b) het bestuur van de organisatie informatie te verstrekken over de mate waarin de organisatie het milieubeleid in acht neemt en milieuvooruitgang boekt, c) het bestuur van de organisatie informatie te verstrekken over de doeltreffendheid en de betrouwbaarheid van de regelingen voor het controleren van de milieueffecten die door de organisatie worden veroorzaakt, d) in voorkomend geval de behoefte aan bijsturingsmaatregelen aan te tonen. 2.8. Follow-up van de audit Het auditproces leidt uiteindelijk tot de opstelling en uitvoering van een passend bijsturingsplan. Er worden deugdelijke regelingen ingesteld en uitgevoerd om te waarborgen dat aan de uitkomsten van de audit het nodige gevolg wordt gegeven. 2.9. Frequentie van de audits De audit of auditcyclus wordt uitgevoerd met passende tussenpozen van ten hoogste drie jaar. De frequentie waarmee activiteiten aan een audit worden onderworpen, varieert naar gelang: a) de aard, omvang en complexiteit van de activiteiten, b) de ernst van de daarmee samenhangende milieueffecten, c) de omvang en urgentie van de problemen die bij eerdere audits zijn geconstateerd, d) de voorgeschiedenis van de milieuproblemen. Meer complexe activiteiten met een belangrijker milieueffect worden vaker doorgelicht. Organisaties stellen hun eigen auditprogramma en auditfrequentie vast op basis van de door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, vastgestelde richtsnoeren. BIJLAGE III MILIEUVERKLARING 3.1. Inleiding Doel van de milieuverklaring is aan het publiek en andere belanghebbenden informatie te verstrekken over de milieueffecten, milieuprestaties en de voortdurende verbetering van de milieuprestaties van de organisatie. Tevens is de milieuverklaring een instrument waarmee kan worden ingespeeld op de wensen van belanghebbenden die in het kader van bijlage I-B.3 zijn geïnventariseerd en door de organisatie belangrijk worden geacht (bijlage VI, 6.4). Milieu-informatie wordt op overzichtelijke en samenhangende wijze in gedrukte vorm gepresenteerd ten behoeve van personen die deze informatie niet op een andere manier kunnen verkrijgen. Bij de eerste registratie en vervolgens om de drie jaar stelt de organisatie de onder punt 3.2 beschreven informatie in een geconsolideerde gedrukte versie beschikbaar. De Commissie stelt overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, richtsnoeren inzake de milieuverklaring vast. 3.2. Milieuverklaring Bij haar eerste registratie stelt een organisatie met inachtneming van de criteria van punt 3.5 een document met milieu-informatie op, de zogeheten milieuverklaring, die door een milieuverificateur wordt gevalideerd. De informatie wordt na validering bij de bevoegde instantie ingediend en vervolgens openbaar gemaakt. De milieuverklaring is een middel tot communicatie en dialoog met de belanghebbenden over milieuprestaties. Bij het schrijven en ontwerpen van de milieuverklaring houdt de organisatie rekening met de informatiebehoeften van het publiek en andere belanghebbenden. Dit informatiedocument omvat ten minste de volgende elementen: a) Een duidelijke en ondubbelzinnige beschrijving van de betrokken organisatie met een overzicht van haar activiteiten, producten en diensten en, in voorkomend geval, haar relatie tot eventuele overkoepelende organisaties. b) Het milieubeleid en een korte beschrijving van het milieubeheersysteem van de organisatie. c) Een beschrijving van alle belangrijke rechtstreekse en onrechtstreekse milieuaspecten van de organisatie die belangrijke milieueffecten hebben en een toelichting op de aard van die effecten in hun relatie tot die aspecten (bijlage VI). d) Een beschrijving van de milieudoelstellingen en -taakstellingen in verband met de belangrijke milieuaspecten en -effecten. e) Een overzicht van de beschikbare gegevens over de prestaties van de organisatie ten opzichte van haar milieudoelstellingen en -taakstellingen op het gebied van haar belangrijke milieueffecten. Dit overzicht kan cijfers bevatten betreffende verontreinigende emissies, de voortbrenging van afval, het verbruik van grondstoffen, energie en water, geluidshinder en andere aspecten vermeld in bijlage VI. De gegevens dienen van jaar tot jaar te kunnen worden vergeleken zodat kan worden beoordeeld hoe de milieuprestaties van de organisatie zich ontwikkelen. f) Andere factoren in verband met de milieuprestaties, onder andere ten opzichte van wettelijke bepalingen betreffende hun belangrijke milieueffecten. g) De naam en het erkenningsnummer van de milieuverificateur en de datum van validering. 3.3. Criteria voor de verslaglegging over milieuprestaties De ongecorrigeerde gegevens die door een milieubeheersysteem worden gegenereerd, zullen op diverse manieren worden gebruikt om inzicht te geven in de milieuprestaties van een organisatie. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de relevante bestaande milieuprestatie-indicatoren die: a) een correct beeld geven van de prestaties van de organisatie, b) begrijpelijk en ondubbelzinnig zijn, c) het mogelijk maken om de prestaties van de organisatie van jaar tot jaar te vergelijken, d) het mogelijk maken om de prestaties in voorkomend geval aan sectorale, nationale of regionale criteria te toetsen, e) het mogelijk maken om de prestaties in voorkomend geval aan wettelijke voorschriften te toetsen. 3.4. Het bijwerken van openbare informatie De organisatie werkt de in punt 3.2 bedoelde informatie bij en laat eventuele wijzigingen jaarlijks door een milieuverificateur valideren. Van de frequentie waarmee bijwerkingen worden verricht, kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden beschreven in de door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 14, lid 2, vastgelegde richtsnoeren. Na validering geeft de organisatie de wijzigingen ook aan de bevoegde instantie door en maakt zij die openbaar. 3.5. Publicatie van informatie Het is mogelijk dat een organisatie de informatie die op basis van haar milieubeheersysteem is gegenereerd, wil gebruiken om zich tot verschillende doelgroepen of belanghebbenden te richten en dat zij daarvoor alleen bepaalde informatie uit de milieuverklaring wil gebruiken. Milieu-informatie die door een organisatie wordt gepubliceerd, mag het EMAS-logo dragen op voorwaarde dat deze informatie door een milieuverificateur is gevalideerd als zijnde: a) nauwkeurig en niet misleidend b) onderbouwd en controleerbaar c) relevant en in de juiste context of in het juiste verband gebruikt d) representatief voor de algehele milieuprestatie van de organisatie e) niet voor verkeerde uitleg vatbaar f) belangrijk voor het totale milieueffect en een verwijzing bevat naar de meest recente door de organisatie uitgebrachte milieuverklaring waaraan zij is ontleend. 3.6. Openbaarheid De informatie bedoeld in 3.2, onder a) tot en met g), die de milieuverklaring van een organisatie vormt, en de bijgewerkte informatie zoals omschreven in 3.4 wordt voor het publiek en andere belanghebbenden openbaar gemaakt. De milieuverklaring wordt voor het publiek toegankelijk gemaakt. Daartoe worden organisaties aangemoedigd om alle beschikbare methoden te gebruiken (elektronische publicatie, bibliotheken, enz.). Een organisatie moet tegenover de milieuverificateur kunnen aantonen dat iedereen met belangstelling voor de milieuprestaties van de organisatie een eenvoudige en onbelemmerde toegang tot de informatie zoals bedoeld in 3.2, onder a) tot en met g), en 3.4 wordt verleend. 3.7. Lokale verantwoordingsplicht Het is mogelijk dat betrokken organisaties één algemene milieuverklaring willen opstellen die betrekking heeft op verschillende geografische vestigingsplaatsen. De bedoeling van EMAS is dat op lokaal niveau verantwoording wordt afgelegd, en organisaties zorgen er dan ook voor dat de belangrijke milieueffecten van elke locatie duidelijk geïdentificeerd en vermeld worden. BIJLAGE IV Logo >RUIMTE VOOR DE TABEL> >RUIMTE VOOR DE TABEL> Beide versies van het logo bevatten steeds het registratienummer van de organisatie. Het logo wordt gebruikt: - in drie kleuren (Pantone No. 355 Groen; Pantone No. 109 Geel; Pantone No. 286 Blauw) - in zwart op wit of - in wit op zwart BIJLAGE V ERKENNING VAN, TOEZICHT OP EN TAKEN VAN MILIEUVERIFICATEURS 5.1. Algemeen De erkenning van milieuverificateurs is gebaseerd op de onderstaande algemene uitgangspunten inzake deskundigheid. Erkenningsinstanties mogen naar keuze individuele personen en/of organisaties als milieuverificateur erkennen. De procedurele vereisten en gedetailleerde criteria voor de erkenning van milieuverificateurs worden overeenkomstig artikel 4 en op basis van deze uitgangspunten vastgesteld in het kader van de nationale erkenningssystemen. Dit wordt gewaarborgd via de in artikel 4 bedoelde intercollegiale toetsing. 5.2. Voorwaarden voor de erkenning van milieuverificateurs 5.2.1. Een verificateur (persoon of organisatie) dient ten minste aan de volgende deskundigheidseisen te voldoen: a) kennis en begrip van deze verordening, de algemene werking van milieubeheersystemen de toepasselijke normen en de richtsnoeren die de Commissie ingevolge de artikelen 4 en 14, lid 2, heeft opgesteld voor de toepassing van deze verordening; b) kennis en begrip van de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften die relevant zijn voor de te verifiëren activiteit; c) kennis van en inzicht in milieuaangelegenheden, met inbegrip van de milieudimensie van duurzame ontwikkeling; d) kennis van en inzicht in de technische aspecten van de te verifiëren activiteit, voorzover vanuit milieuoogpunt relevant; e) inzicht in de algemene werking van de te verifiëren activiteit, om de geschiktheid van het milieubeheersysteem te kunnen beoordelen; f) kennis en begrip van de eisen en methoden van milieuauditing; g) kennis van informatie-auditing (milieuverklaring). Een hiermee overeenkomend bewijs van de kennis van de verificateur en van zijn relevante ervaring en technische bekwaamheid op de genoemde gebieden moet worden voorgelegd aan de erkenningsinstantie waar de kandidaat-verificateur zijn erkenning heeft aangevraagd. Daarnaast is de verificateur bij het uitvoeren van zijn werkzaamheden onafhankelijk, met name van de auditor of consultant van de organisatie, onpartijdig en objectief. De individuele verificateur of verificatieorganisatie zorgt ervoor dat hij of zij of de organisatie en haar personeel vrij is van enige commerciële, financiële of andere druk die hun oordeel zou kunnen beïnvloeden en het vertrouwen in hun onafhankelijk oordeel en integriteit in verband met hun activiteiten in gevaar zou kunnen brengen, en dat zij voldoen aan alle in dit verband toepasselijke regels. De milieuverificateur maakt voor de verificatievoorschriften van deze verordening gebruik van gedocumenteerde methoden en procedures, waaronder kwaliteitsbewakingsmechanismen en vertrouwelijkheidsbepalingen. Milieuverificateurs die organisaties zijn, beschikken over een organisatieschema met de structuren en verantwoordelijkheden binnen de organisatie en een verklaring betreffende de juridische status, de eigenaar(s) en de financieringsbronnen. 5.2.2. Reikwijdte van de erkenning De reikwijdte van de erkenning van de verificateurs wordt bepaald aan de hand van de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten (NACE-codes) vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 3037/90(1). De reikwijdte van de erkenning wordt begrensd door de bevoegdheid van de verificateur. Voor de reikwijdte van de erkenning wordt rekening gehouden met de omvang en de complexiteit van de activiteit waar dit wenselijk is. Dit wordt via het toezicht gewaarborgd. 5.2.3. Aanvullende voorwaarden voor de erkenning van individuele milieuverificateurs die zelfstandig verificaties uitvoeren Voor individuele milieuverificateurs die zelfstandig verificaties uitvoeren geldt, behalve dat zij aan de eisen van 5.2.1 en 5.2.2 moeten voldoen, tevens dat: - zij over alle noodzakelijke bekwaamheden beschikken om verificaties uit te voeren op gebieden waarop hun erkenning betrekking heeft, - de erkenning beperkt is qua reikwijdte, afhankelijk van hun persoonlijke bekwaamheden. Via de beoordeling die aan de erkenning voorafgaat en de toezichtstaak van de erkenningsinstantie wordt de inachtneming van deze voorschriften gewaarborgd. 5.3. Toezicht op milieuverificateurs 5.3.1. Toezicht op erkende milieuverificateurs door de erkenningsinstantie die de erkenning heeft verleend De erkende milieuverificateur stelt de erkenningsinstantie onverwijld in kennis van alle veranderingen die gevolgen kunnen hebben voor de erkenning of de reikwijdte daarvan. Op gezette tijden, maar ten minste om de 24 maanden, wordt nagegaan of de milieuverificateur nog steeds aan de erkenningsvoorwaarden voldoet en moet de kwaliteit van de uitgevoerde verificaties worden gecontroleerd. Het toezicht kan de vorm hebben van controle van de administratie, observaties ter plaatse, enquêtes, beoordelingen van door de verificateur gevalideerde milieuverklaringen, beoordelingen van verificatierapporten. Het toezicht dient in verhouding te staan tot de activiteit die door de verificateur wordt uitgevoerd. Een eventueel besluit van de erkenningsinstantie om de erkenning in te trekken of op te schorten dan wel de reikwijdte van de erkenning te beperken, kan pas worden genomen nadat de erkende milieuverificateur de gelegenheid heeft gehad om gehoord te worden. 5.3.2. Toezicht op erkende milieuverificateurs die verificatiewerkzaamheden verrichten in een andere lidstaat dan die waarin hij is erkend Een milieuverificateur die in een bepaalde lidstaat is erkend, stelt, alvorens in een andere lidstaat verificatiewerkzaamheden uit te voeren, de erkenningsinstantie van die laatste lidstaat ten minste vier weken van tevoren in kennis van: - de bijzonderheden van zijn of haar erkenning, bevoegdheden en indien van toepassing de samenstelling van zijn team, - tijd en plaats van de geplande verificatie: adres en gegevens van contactpersonen van de betrokken organisatie, eventueel getroffen maatregelen in verband met de kennis van de wetgeving en talenkennis. De erkenningsinstantie kan verzoeken om meer informatie over de benodigde kennis van de wetgeving en talenkennis. Deze kennisgeving wordt voor iedere verificatie opnieuw gedaan. De erkenningsinstantie stelt geen andere voorwaarden die afbreuk kunnen doen aan het recht van de verificateur om zijn diensten aan te bieden in een andere lidstaat dan die waar de erkenning is verleend. Met name worden geen discriminerende kennisgevingsvergoedingen in rekening gebracht. De erkenningsinstantie maakt geen gebruik van de kennisgevingsprocedure om de komst van de verificateur uit te stellen. Moeilijkheden om op de meegedeelde datum op de verificateur toezicht te houden, dienen te worden verantwoord. Voor eventuele toezichtkosten van de erkenningsinstantie passende vergoedingen in rekening brengen. Indien de toezichthoudende erkenningsinstantie niet tevreden is met de kwaliteit van het werk van de verificateur, dan wordt het toezichtrapport toegezonden aan de betrokken verificateur, de erkenningsinstantie die de erkenning heeft verleend, de bevoegde instantie in het land waar de te verifiëren organisatie is gevestigd en, indien het geschil daarmee niet is opgelost, het forum van erkenningsinstanties. Organisaties kunnen niet weigeren dat de erkenningsinstanties via observaties ter plaatse toezicht houden op de verificateur in de loop van het verificatieproces. 5.4. De taak van verificateurs 5.4.1. Onverminderd de handhavingsbevoegdheid van de lidstaten ten aanzien van de wettelijke voorschriften, bestaat de taak van de verificateur in het uitoefenen van controle op: a) de naleving van alle voorschriften van deze verordening (milieuanalyse indien van toepassing, milieubeheersysteem, milieuaudit en de resultaten daarvan en milieuverklaring), b) de betrouwbaarheid, geloofwaardigheid en juistheid van de gegevens en informatie in: - de milieuverklaring (bijlage III, 3.2 en 3.3) - te valideren milieu-informatie (bijlage III, 3.4). Meer in het bijzonder onderzoekt de verificateur op gedegen en professionele wijze de technische betrouwbaarheid van de milieuanalyse of milieuaudit of andere door de organisatie gevolgde procedures, zonder die procedures onnodig te dupliceren. De verificateur dient onder meer via steekproeven na te gaan of de resultaten van de interne audit betrouwbaar zijn. 5.4.2. Bij de eerste verificatie controleert de milieuverificateur met name of de organisatie ten minste beschikt over: a) een volledig operationeel milieubeheersysteem overeenkomstig bijlage I, b) een volledig uitgewerkt en reeds gestart auditprogramma overeenkomstig bijlage II, zodat ten minste de onderdelen met het belangrijkste milieueffect worden bestreken, c) een beoordeling van het beheer, d) een milieuverklaring overeenkomstig bijlage III, 3.2. 5.4.3. Naleving van wet- en regelgeving De milieuverificateur zorgt ervoor dat een organisatie beschikt over procedures voor die aspecten van haar werkzaamheden die aan communautaire of nationale regelgeving zijn onderworpen, en of die procedures geschikt zijn om voor de naleving daarvan te zorgen. De controles van de audit dienen met name duidelijk te maken of met de bestaande procedures de naleving van wet- en regelgeving wordt gewaarborgd. De verificateur valideert de milieuverklaring niet indien hij tijdens het verificatieproces, bijvoorbeeld bij steekproefsgewijze controles, constateert dat de organisatie niet aan de wetgeving voldoet. 5.4.4. Omschrijving van de organisatie Bij het verifiëren van het milieubeheersysteem en de validering van de milieuverklaring zorgt de verificateur ervoor dat alle onderdelen van de organisatie ondubbelzinnig zijn gedefinieerd en met de werkelijke indeling van de activiteiten overeenkomen. De inhoud van de verklaring dient duidelijk betrekking te hebben op de verschillende onderdelen van de organisatie waarop EMAS van toepassing is. 5.5. Voorwaarden voor de uitvoering van de milieuverificatiewerkzaamheden 5.5.1. De verificateur werkt binnen de grenzen van de erkenning, op basis van een schriftelijke overeenkomst met de organisatie, waarin de reikwijdte van de werkzaamheden wordt omschreven en waarbij de verificateur in staat wordt gesteld om op onafhankelijke en professionele wijze te werk te gaan, en de organisatie zich ertoe verplicht de nodige medewerking te verlenen. 5.5.2. De verificatie omvat documentenonderzoek, een bezoek aan de organisatie, waarbij met name gesprekken met het personeel worden gevoerd, de opstelling van een rapport ten behoeve van het bestuur van de organisatie, en het aangeven van maatregelen waarmee de organisatie de in het rapport aan de orde gestelde problemen kan oplossen. 5.5.3. De voorafgaand aan het bezoek te onderzoeken documenten omvatten essentiële informatie over de organisatie en de activiteiten die daar plaatsvinden, het milieubeleid en het milieuprogramma, een beschrijving van het in de organisatie toegepaste milieubeheersysteem, bijzonderheden omtrent de milieuanalyse of de vorige milieuaudit, het rapport over die analyse of audit en over eventueel naderhand genomen bijsturingsmaatregelen, alsmede de concept-milieuverklaring. 5.5.4. De verificateur stelt een rapport op ten behoeve van het bestuur van de organisatie. In dit rapport komen aan de orde: a) alle kwesties die relevant zijn voor het werk van de verificateur, b) het startpunt voor de invoering van een milieubeheersysteem bij de organisatie, c) in het algemeen de gevallen van niet-overeenstemming met deze verordening, en meer in het bijzonder: - de technische tekortkomingen in de milieuanalyse, de auditmethode, het milieubeheersysteem of in enig ander relevant proces, - de punten waarop het rapport niet met de concept-milieuverklaring overeenstemt, alsmede de specificering van de wijzigingen of toevoegingen die in de milieuverklaring zouden moeten worden aangebracht, d) een vergelijking met de eerdere verklaringen en de prestatiebeoordeling van de organisatie. 5.6. Frequentie van de verificaties In overleg met de organisatie zet de milieuverificateur een programma op om ervoor te zorgen dat alle voor EMAS-registratie vereiste elementen binnen een periode van maximaal 36 maanden worden geverifieerd. Daarnaast wordt bijgewerkte informatie in de milieuverklaring met tussenpozen van maximaal 12 maanden door de verificateur gevalideerd. Van de frequentie van bijwerking kan worden afgeweken onder omstandigheden die worden omschreven in richtsnoeren die de Commissie volgens de procedure van artikel 14, lid 2, vaststelt. (1) PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 (PB L 83 van 3.4.1993, blz. 1). BIJLAGE VI MILIEUASPECTEN 6.1. Algemeen Een organisatie neemt alle milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten in aanmerking en besluit op basis van criteria die rekening houden met de communautaire wetgeving, welke van haar milieuaspecten een belangrijk milieueffect hebben, zodat zij haar milieudoelstellingen en -taakstellingen daarop kan baseren. Deze criteria worden openbaar gemaakt. Een organisatie moet zowel de directe als de indirecte milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten in aanmerking nemen. 6.2. Directe milieuaspecten Dit zijn die activiteiten van een organisatie waarover zij controle heeft, en waarbij het onder meer, maar niet uitsluitend, kan gaan om: a) emissies in de lucht, b) lozingen in water, c) voorkoming, recycling, hergebruik, vervoer en verwijdering van vast en ander afval, met name gevaarlijk afval, d) gebruik en verontreiniging van de bodem, e) gebruik van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen (inclusief energie), f) lokale overlast (geluid, trillingen, stank, stof, visuele hinder, enz.), g) vervoerskwesties (m.b.t. zowel goederen, diensten en werknemers), h) risico van milieuongevallen en -effecten die zich voordoen, of zich waarschijnlijk zullen voordoen, als gevolg van incidenten, ongevallen en mogelijke noodsituaties, i) effecten op de biodiversiteit. 6.3. Indirecte milieuaspecten Als gevolg van de activiteiten, producten en diensten van een organisatie kunnen er ook belangrijke milieuaspecten zijn waarover zij geen volledige controle kan hebben. Daarbij kan het onder meer, maar niet uitsluitend, gaan om: a) productspecifieke aspecten (ontwerp, ontwikkeling, verpakking, transport, gebruik en afvalverwerking of -verwijdering), b) kapitaalinvesteringen, kredietverlening en verzekeringsdiensten, c) nieuwe markten, d) keuze en samenstelling van diensten (bijv. vervoer- of horeca-activiteiten), e) administratieve en planningsbeslissingen, f) samenstelling van assortimenten, g) milieuprestaties en praktijken van aannemers, onderaannemers en leveranciers. Organisaties kunnen aantonen dat de belangrijke milieuaspecten die verband houden met hun inkoopprocedures, zijn geïnventariseerd en dat er in het beheersysteem aandacht wordt besteed aan significante effecten van deze aspecten. De organisaties trachten te waarborgen dat de leveranciers en degenen die namens de organisatie optreden, zich voegen naar het milieubeleid van de organisatie binnen de grenzen van de activiteiten die zij ingevolge het contract uitvoeren. Bij dergelijke indirecte milieuaspecten gaat een organisatie na in hoeverre zij invloed kan uitoefenen op deze aspecten en welke maatregelen genomen kunnen worden om de effecten ervan te beperken. 6.4. Ernst van de milieuaspecten Het is de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf om criteria op te stellen voor het beoordelen van de ernst van de milieuaspecten van haar activiteiten, producten en diensten om na te gaan welke daarvan een belangrijk milieueffect hebben. De criteria die een organisatie ontwikkelt, horen wel breed, onafhankelijk controleerbaar en reproduceerbaar te zijn. Bij het bepalen van de ernst van de milieuaspecten van een organisatie kunnen onder meer, maar niet uitsluitend, de volgende aandachtspunten een rol spelen: a) informatie over de toestand van het milieu om vast te stellen welke activiteiten, producten en diensten van de organisatie milieueffecten kunnen hebben; b) gegevens waarover de organisatie beschikt met betrekking tot de risico's in verband met materiaal- en energieverbruik, lozingen, afvalstoffen en de risico's van emissies; c) standpunten van belanghebbende partijen; d) milieuactiviteiten van de organisatie waarvoor regelgeving bestaat; e) inkoopactiviteiten; f) ontwerp, ontwikkeling, vervaardiging, distributie, onderhoud, gebruik, hergebruik, recycling en verwijdering van de producten van de organisatie; g) activiteiten van de organisatie die de belangrijkste milieukosten en milieubaten met zich meebrengen. Bij de beoordeling van de ernst van de milieueffecten van de activiteiten van de organisatie gaat zij niet alleen uit van de normale bedrijfsomstandigheden maar ook van de omstandigheden waaronder de activisten worden opgestart en stilgelegd, en van redelijkerwijs voorzienbare noodsituaties. Alle in verleden of heden verrichte of voor de toekomst geplande activiteiten worden in aanmerking genomen. BIJLAGE VII MILIEUANALYSE 7.1. Algemeen Een organisatie die de informatie die nodig is om de belangrijke milieuaspecten overeenkomstig bijlage VI te inventariseren en te beoordelen niet heeft verstrekt, maakt een analyse waarin wordt vastgesteld hoe zij vanuit milieuoogpunt functioneert. Het doel is om alle milieuaspecten van de organisatie in kaart te brengen om op basis daarvan een milieubeheersysteem op te zetten. 7.2. Voorschriften De analyse moet vijf essentiële gebieden bestrijken: a) wettelijke, bestuursrechtelijke en andere voorschriften die door de organisatie worden nageleefd; b) een inventarisatie van alle milieuaspecten met een belangrijk milieueffect overeenkomstig bijlage VI, met de passende kwalitatieve en kwantitatieve gegevens, en de opstelling van een register van de als belangrijk aangemerkte aspecten; c) omschrijving van de criteria voor de beoordeling van de ernst van het milieueffect overeenkomstig bijlage VI, 6.4; d) een onderzoek van alle bestaande milieubeheerpraktijken en -procedures; e) een evaluatie van de feedback uit onderzoek naar incidenten in het verleden. BIJLAGE VIII REGISTRATIE-INFORMATIE Minimaal vereiste gegevens Naam van de organisatie: Adres van de organisatie: Contactpersoon: NACE-code van de activiteit: Aantal werknemers: Naam van de verificateur: Erkenningsnummer: Reikwijdte van de erkenning: Datum eerstvolgende milieuverklaring: Naam en andere gegevens van de contactpersoon bij de bevoegde controle-instantie(s): Gedaan te ... op .../.../2001 Handtekening van de vertegenwoordiger van de organisatie ...