This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01999L0062-20220324
Directive 1999/62/EC of the European Parliament and of the Council of 17 June 1999 on the charging of vehicles for the use of road infrastructures
Consolidated text: Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
01999L0062 — NL — 24.03.2022 — 009.003
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 1999/62/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen (PB L 187 van 20.7.1999, blz. 42) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
RICHTLIJN 2006/38/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 17 mei 2006 |
L 157 |
8 |
9.6.2006 |
|
L 363 |
344 |
20.12.2006 |
||
RICHTLIJN 2011/76/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 27 september 2011 |
L 269 |
1 |
14.10.2011 |
|
L 158 |
356 |
10.6.2013 |
||
C 46 |
3 |
18.2.2014 |
||
C 101 |
1 |
17.3.2016 |
||
C 205 |
1 |
14.6.2018 |
||
C 223 |
1 |
7.7.2020 |
||
RICHTLIJN (EU) 2022/362 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 24 februari 2022 |
L 69 |
1 |
4.3.2022 |
Gewijzigd bij:
L 236 |
33 |
23.9.2003 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 1999/62/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 17 juni 1999
betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Deze richtlijn is van toepassing op:
belastingen op zware vrachtvoertuigen;
tolgelden en gebruiksrechten op voertuigen.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
„trans-Europees wegennet”: de infrastructuur voor het wegvervoer als bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ), als aangeduid op de kaarten in bijlage I bij die verordening;
„trans-Europees kernnetwerk voor vervoer”: de overeenkomstig hoofdstuk III van Verordening (EU) nr. 1315/2013 geïdentificeerde vervoersinfrastructuur;
„aanlegkosten”: de kosten in verband met de aanleg, inclusief, waar passend, de financieringskosten, van:
nieuwe infrastructuurvoorzieningen of nieuwe infrastructuurverbeteringen (inclusief significante structurele reparaties);
infrastructuur of infrastructuurverbeteringen (inclusief significante structurele reparaties) die voltooid waren uiterlijk 30 jaar vóór 10 juni 2008, indien de tolregelingen reeds waren ingesteld op 10 juni 2008, of die voltooid waren uiterlijk 30 jaar vóór de vaststelling van nieuwe tolregelingen die na 10 juni 2008 zijn ingevoerd, of
infrastructuur of infrastructuurverbeteringen die voltooid waren vóór de in punt b) bedoelde termijnen, indien:
een lidstaat een tolsysteem heeft ingesteld dat voorziet in het terugbetalen van die kosten door middel van een overeenkomst met een exploitant van een tolsysteem of andere rechtshandelingen van gelijke werking die van kracht zijn geworden vóór 10 juni 2008, of
een lidstaat kan aantonen dat de aanleg van de betrokken infrastructuur slechts gerechtvaardigd was als de geplande levensduur meer dan 30 jaar bedraagt;
„financieringskosten”: rente over leningen en rendement op eventueel door aandeelhouders beschikbaar gesteld aandelenkapitaal;
„significante structurele reparaties”: structurele reparaties, met uitzondering van reparaties die tegenwoordig geen nut meer hebben voor de weggebruiker, met name indien verdere vernieuwing van het wegdek of andere aanlegwerkzaamheden in de plaats zijn gekomen van het reparatiewerk;
„autosnelweg”: een weg die speciaal is ontworpen en aangelegd voor verkeer met motorvoertuigen waarop aanliggende percelen geen uitweg hebben en die:
behalve op bepaalde plaatsen of tijdelijk, is voorzien van gescheiden rijbanen voor beide verkeersrichtingen, welke rijbanen van elkaar gescheiden zijn hetzij door een scheidende strook die niet voor het verkeer is bestemd hetzij, bij uitzondering, op andere wijze;
geen andere weg, spoorweg of trambaan, fietspad of voetpad gelijkvloers kruist, en
specifiek als autosnelweg is aanduid;
„tolgeld”: een vastgesteld bedrag dat betaald moet worden met betrekking tot een voertuig en dat gebaseerd is op de afstand die een bepaald type voertuig op een infrastructuurvoorziening heeft afgelegd, waarvan de betaling het recht geeft om met dat voertuig de infrastructuurvoorziening te gebruiken, en dat bestaat uit een of meer van de volgende heffingen:
een infrastructuurheffing,
een congestieheffing, of
een externekostenheffing;
„infrastructuurheffing”: een heffing ter dekking van door een lidstaat gemaakte aanleg-, onderhouds-, exploitatie- en ontwikkelingskosten in verband met de infrastructuur;
„externekostenheffing”: een heffing ter dekking van de kosten in verband met een of meer van de volgende heffingen:
door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging;
door het verkeer veroorzaakte geluidshinder, of
door het verkeer veroorzaakte CO2-emissies;
„kosten van door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging”: de kosten van de schade aan de menselijke gezondheid en aan het milieu die wordt veroorzaakt door de uitstoot, tijdens het gebruik van een voertuig, van fijn stof en van ozonprecursoren zoals NOx en vluchtige organische stoffen;
„kosten van door het verkeer veroorzaakte geluidhinder”: de kosten van de schade aan de menselijke gezondheid en aan het milieu die wordt veroorzaakt door de geluidhinder voortgebracht door voertuigen of door het contact van voertuigen met het wegdek;
„kosten van door het verkeer veroorzaakte CO2-emissies”: de kosten van de schade die wordt veroorzaakt door het vrijkomen van CO2 tijdens het gebruik van een voertuig;
„congestie”: een situatie waarin het verkeersvolume in de buurt komt van of hoger is dan de wegcapaciteit;
„congestieheffing”: een heffing op voertuigen ter dekking van de in een lidstaat veroorzaakte congestiekosten en tot terugdringing van de verkeerscongestie;
„gewogen gemiddelde infrastructuurheffing”: de totale inkomsten van een infrastructuurheffing over een bepaalde periode, gedeeld door het aantal kilometers dat zware bedrijfsvoertuigen in die periode op de aan die heffing onderworpen trajecten hebben afgelegd;
„gebruiksrecht”: een vastgesteld bedrag waarvan de betaling recht geeft om gedurende een bepaalde tijd met een voertuig gebruik te maken van de in artikel 7, leden 1 en 2, bedoelde infrastructuurvoorzieningen;
„voertuig”: een motorvoertuig met minstens vier wielen of een samenstel van gelede voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg;
„zwaar bedrijfsvoertuig”: een voertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton;
„zwaar vrachtvoertuig”: een zwaar bedrijfsvoertuig voor goederenvervoer;
„touringcar” en „bus”: een zwaar bedrijfsvoertuig voor het vervoer van meer dan acht passagiers, de bestuurder niet meegerekend;
„licht voertuig”: een voertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van niet meer dan 3,5 ton;
„personenauto”: een licht voertuig voor het vervoer van niet meer dan acht passagiers, de bestuurder niet meegerekend;
„voertuig van historisch belang”: een voertuig van historisch belang in de zin van artikel 3, punt 7, van Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 2 );
„minibus”: een licht voertuig voor het vervoer van meer dan acht passagiers, de bestuurder niet meegerekend;
„kampeerauto”: een voertuig uitgerust met een leefruimte die een tafel en zitplaatsen (die al dan niet kunnen worden omgevormd tot slaapplaatsen), eventueel afzonderlijke slaapplaatsen, en kook- en opslagfaciliteiten omvat;
„licht bedrijfsvoertuig”: een licht voertuig voor goederenvervoer;
„bestelwagen”: een licht voertuig als gedefinieerd in punt 4.2 van deel C van bijlage I bij Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 );
„CO2-emissies” van een zwaar bedrijfsvoertuig: de specifieke CO2-emissies die zijn vermeld in punt 2.3 van het klanteninformatiedossier van het voertuig in de zin van deel II van bijlage IV bij Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie ( 4 );
„emissievrij voertuig”:
een „emissievrij zwaar bedrijfsvoertuig” in de zin van artikel 3, punt 11, van Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), of
een personenauto, minibus of licht bedrijfsvoertuig zonder interne verbrandingsmotor;
„emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig”:
een „emissiearm zwaar bedrijfsvoertuig” in de zin van artikel 3, punt 12, van Verordening (EU) 2019/1242, of
een zwaar bedrijfsvoertuig dat niet onder artikel 2, lid 1, punten a) tot en met d), van die verordening valt en waarvan de CO2-emissies minder dan 50 % bedragen van de referentiewaarden van CO2-emissies van de groep voertuigen waartoe dat voertuig behoort, en dat geen emissievrij voertuig is;
„vervoerder”: een onderneming die goederen of passagiers vervoert over de weg;
„voertuig van emissieklasse Euro 0, Euro I, Euro II, Euro III, Euro IV, Euro V, EEV, Euro VI”: een zwaar bedrijfsvoertuig dat voldoet aan de emissiegrenswaarden in bijlage 0;
„type zwaar bedrijfsvoertuig”: een categorie waartoe een zwaar bedrijfsvoertuig behoort op basis van het aantal assen, de afmetingen of de massa van het voertuig, of op basis van een voertuigindeling volgens aan de weg toegebrachte schade, zoals het in bijlage IV opgenomen indelingssysteem op basis van de aan het wegdek toegebrachte schade, mits het indelingssysteem gebaseerd is op voertuigkenmerken die voorkomen in de voertuigdocumenten die in alle lidstaten worden gebruikt, of die duidelijk zichtbaar zijn;
„subgroep voertuigen”: een „subgroep voertuigen” in de zin van artikel 3, punt 8, van Verordening (EU) 2019/1242;
„groep voertuigen”: een groep voertuigen die is opgenomen in tabel 1 van bijlage I bij Verordening (EU) 2017/2400;
„rapporteringsperiode van jaar Y”: een „rapporteringsperiode van jaar Y” in de zin van artikel 3, punt 3, van Verordening (EU) 2019/1242;
„emissiereductietraject” voor de rapporteringsperiode van jaar Y en subgroep voertuigen (sg), namelijk ETY,sg: het product van de jaarlijkse CO2-emissiereductiefactor (R-ETY) maal de referentiewaarden van CO2-emissies (rCO2sg) van de subgroep (sg), namelijk ETY,sg = R-ETY × rCO2sg; voor de jaren Y ≤ 2030 zijn R-ETY en rCO2sg allebei bepaald in punt 5.1 van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1242; voor de jaren Y> 2030 is R-ETY gelijk aan 0,70; rCO2sg is van toepassing zoals aangepast door middel van de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1242 voor de rapporteringsperioden vanaf de respectieve datums van toepassing van die gedelegeerde handelingen;
„referentiewaarden van CO2-emissies van een groep voertuigen”:
wat voertuigen betreft die onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen, het volgens de formule in punt 3 van bijlage I bij die verordening berekende bedrag;
wat voertuigen betreft die niet onder Verordening (EU) 2019/1242 vallen, het gemiddelde van alle CO2-emissies van voertuigen in die groep voertuigen, dat overeenkomstig Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) voor de eerste rapporteringsperiode is gerapporteerd; die periode begint na de datum waarop de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van voertuigen van die groep voertuigen, die niet voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 9 van Verordening (EU) 2017/2400, verboden is overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2017/2400;
„concessieovereenkomst”: een „concessie voor werken” of een „concessie voor diensten” in de zin van artikel 5, punt 1, a) of b), van Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 7 );
„concessietolgeld”: tolgeld geheven door een concessiehouder krachtens een concessieovereenkomst;
„ingrijpend gewijzigde tol- of heffingsregeling”: een tol- of heffingsregeling waarbij de inkomsten door tariefwijziging naar verwachting zullen stijgen met meer dan 10 % ten opzichte van het voorgaande boekjaar, exclusief het effect van een verkeerstoename en na inflatiecorrectie, gemeten aan de hand van veranderingen in het EU-brede geharmoniseerde indexcijfer van de consumptieprijzen (GICP), met uitzondering van energie en onbewerkte voedingsmiddelen, zoals gepubliceerd door de Commissie (Eurostat).
Voor de toepassing van lid 1, punt 2:
mag het percentage van de aanlegkosten dat in aanmerking wordt genomen, in geen geval groter zijn dan het percentage van de huidige geplande levensduur van de infrastructuurcomponenten dat nog moest ingaan op 10 juni 2008 of, indien dat later is, op de invoeringsdatum van de nieuwe tolregelingen;
kunnen infrastructuurkosten of infrastructuurverbeteringen ook specifieke uitgaven omvatten voor infrastructuurvoorzieningen om geluidshinder te beperken, innovatieve technologieën toe te passen of de verkeersveiligheid te verbeteren, alsook daadwerkelijk door de exploitant van de infrastructuur gemaakte kosten, op basis van objectieve milieuaspecten zoals bescherming tegen bodemverontreiniging.
HOOFDSTUK II
Belastingen op voertuigen
Artikel 3
De in artikel 1 bedoelde belastingen op voertuigen zijn:
impuesto sobre vehículos de tracción mecánica,
impuesto sobre actividades económicas (uitsluitend wat betreft het gedeelte van de belasting dat voor motorvoertuigen wordt geheven);
taxe spéciale sur certains véhicules routiers,
taxe différentielle sur les véhicules à moteur;
tassa automobilistica,
addizionale del 5 % sulla tassa automobilistica;
Transporto priemonių savininkų ar valdytojų naudotojo mokestis,
Mokestis už Lietuvoje įregistruotas krovinines transporto priemones;
imposto de camionagem,
imposto de circulação;
vehicle excise duty,
motor vehicles licence.
Artikel 4
Elke lidstaat stelt de procedures voor heffing en inning van de in artikel 3 genoemde belastingen vast.
Artikel 5
De in artikel 3 genoemde belastingen worden ten aanzien van in een lidstaat geregistreerde voertuigen uitsluitend door de lidstaat van registratie geheven.
Artikel 6
Tot twee jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn mogen Griekenland, Italië, Portugal en Spanje lagere tarieven toepassen, die evenwel ten minste 65 % van de in bijlage I vermelde minimumtarieven moeten bedragen.
De lidstaten kunnen verlaagde tarieven of vrijstellingen toepassen voor:
militaire voertuigen, voertuigen van de burgerbescherming, de brandweer en andere diensten voor eerstehulpverlening, alsook politievoertuigen en voertuigen voor wegonderhoud;
voertuigen die slechts af en toe deelnemen aan het verkeer op de openbare weg in de lidstaat van registratie en die door natuurlijke of rechtspersonen worden gebruikt die het goederenvervoer niet als hoofdactiviteit hebben, mits het vervoer door deze voertuigen niet leidt tot vervalsing van de mededinging, en behoudens toestemming van de Commissie.
Op voorstel van de Commissie kan de Raad met eenparigheid van stemmen, om specifieke redenen van sociaal-economische aard of in verband met de infrastructuurvoorzieningen, aan een lidstaat toestemming verlenen voor het handhaven van verdere vrijstellingen of verlagingen van de belastingen op voertuigen. Deze vrijstellingen of verlagingen mogen alleen betrekking hebben op in de betrokken lidstaat geregistreerde voertuigen die uitsluitend binnen een nauwkeurig afgebakend gedeelte van het grondgebied van die lidstaat vervoer verrichten.
Elke lidstaat die een dergelijke vrijstelling of verlaging wil handhaven, stelt de Commissie hiervan in kennis en doet haar voorts alle noodzakelijke informatie toekomen. De Commissie stelt de overige lidstaten binnen een maand in kennis van de voorgestelde vrijstelling of verlaging.
De Raad wordt geacht toestemming te hebben verleend voor het handhaven van de voorgestelde vrijstelling of verlaging wanneer binnen twee maanden na de datum waarop de overige lidstaten overeenkomstig de eerste alinea geïnformeerd zijn, noch door de Commissie noch door een lidstaat verzocht is dat de kwestie door de Raad wordt besproken.
HOOFDSTUK III
Tolgelden en gebruiksrechten
Artikel 7
De lidstaten kunnen ertoe besluiten artikel 7 quater bis, lid 3, artikel 7 octies bis, lid 1, en artikel 7 octies ter, lid 2, niet toe te passen op tolgelden voor het gebruik van bruggen, tunnels en bergpassen, indien aan minstens één van de volgende voorwaarden is voldaan:
de toepassing van artikel 7 quater bis, lid 3, artikel 7 octies bis, lid 1, en artikel 7 octies ter, lid 2, maakt het technisch niet werkbaar om in het betrokken tolsysteem een dergelijke differentiatie aan te brengen;
de toepassing van artikel 7 quater bis, lid 3, artikel 7 octies bis, lid 1, en artikel 7 octies ter, lid 2, zou ertoe leiden dat de meest vervuilende voertuigen omrijden, met negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en de volksgezondheid.
Een lidstaat die besluit om overeenkomstig de tweede alinea van dit lid, artikel 7 quater bis, lid 3, artikel 7 octies bis, lid 1, en artikel 7 octies ter, lid 2, niet toe te passen, stelt de Commissie in kennis van dat besluit.
Bij het heffen van tolgelden en gebruiksrechten wordt geen onderscheid gemaakt, direct of indirect, op grond van
de nationaliteit van de weggebruiker;
de lidstaat of het derde land waar de vervoerder gevestigd is;
de lidstaat of het derde land waar het voertuig geregistreerd is;
de herkomst of de bestemming van het vervoer.
De lidstaten kunnen voorzien in verlaagde tolgelden of gebruiksrechten, dan wel in vrijstellingen van de verplichting tolgeld of gebruiksrechten te betalen, voor:
zware bedrijfsvoertuigen die zijn vrijgesteld van de verplichting om een controleapparaat te installeren en te gebruiken krachtens Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 );
zware vrachtvoertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton en minder dan 7,5 ton die worden gebruikt voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines die zijn bestemd voor gebruik door de bestuurder tijdens diens werk, of voor het afleveren van ambachtelijk vervaardigde goederen, als het vervoer niet voor rekening van derden wordt verricht;
elk voertuig dat onder de voorwaarden van artikel 6, lid 2, punten a) en b), valt of gebruikt wordt door dan wel eigendom is van een persoon met een handicap, en
emissievrije voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tot 4,25 ton.
In afwijking van lid 10 kunnen de lidstaten gebruiksrechten voor zware bedrijfsvoertuigen heffen op gedeelten van het trans-Europees kernnetwerk voor vervoer, maar alleen in behoorlijk gemotiveerde gevallen waarin tolheffing:
ertoe zou leiden dat de administratieve, investerings- en exploitatiekosten niet meer in verhouding staan tot de verwachte inkomsten of baten van een dergelijke tolheffing, bijvoorbeeld omdat de betrokken trajecten relatief kort of de bevolkingsdichtheid of het verkeersvolume relatief laag zijn, of
zou leiden tot een omleiding van het verkeer met negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid of de volksgezondheid.
Alvorens die gebruiksrechten toe te passen, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van dergelijk voornemen. Die kennisgeving bevat de redenen voor de toepassing, in het licht van de eerste alinea, van de gebruiksrechten op basis van objectieve criteria en duidelijke informatie over de voertuigen en trajecten waarop de gebruiksrechten betrekking hebben.
De lidstaten kunnen één enkele kennisgeving indienen voor meerdere trajecten die onder de vrijstellingen vallen, mits de motivering voor elk traject is opgenomen.
Met betrekking tot zware vrachtvoertuigen kan een lidstaat er tot en met 25 maart 2027 voor kiezen tolgelden en gebruiksrechten uitsluitend toe te passen op zware vrachtvoertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van ten minste 12 ton, indien die lidstaat van oordeel is dat het heffen van tolgelden of gebruiksrechten op zware vrachtvoertuigen van minder dan 12 ton:
als gevolg van omrijden via alternatieve routes grote negatieve gevolgen zou hebben op de doorstroming van het verkeer, op het milieu, op geluidsniveaus, op congestie, op de volksgezondheid of op de verkeersveiligheid;
administratieve kosten zou meebrengen die meer bedragen dan 15 % van de door die uitbreiding gegenereerde extra inkomsten, of
betrekking zou hebben op een categorie voertuigen die niet meer dan 10 % van de in rekening te brengen infrastructuurkosten veroorzaakt.
Lidstaten die ervoor kiezen tolgelden en/of gebruiksrechten alleen toe te passen op zware vrachtvoertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van ten minste 12 ton, stellen de Commissie in kennis van hun besluit, met opgave van redenen.
Bij die beoordeling wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de heffingsregelingen voor lichte voertuigen wat betreft het soort heffingen dat op verschillende voertuigcategorieën wordt toegepast, de omvang van het bestreken netwerk, de proportionaliteit van de prijsstelling en andere relevante elementen.
Op basis van die beoordeling doet de Commissie zo nodig een wetgevingsvoorstel tot wijziging van de desbetreffende bepalingen van deze richtlijn.
Artikel 7 bis
Een lidstaat kan besluiten dat op voertuigen die op zijn grondgebied geregistreerd zijn, alleen jaartarieven van toepassing zijn.
Voor alle zware bedrijfsvoertuigen stellen de lidstaten de gebruiksrechten, met inbegrip van de administratieve kosten, vast op een tarief dat niet hoger is dan de in bijlage II opgenomen maximumtarieven.
De lidstaten kunnen de dagelijkse gebruiksrechten uitsluitend voor doorvoer beperken.
De lidstaten kunnen ook andere gebruiksperiodes van de infrastructuur instellen. In dergelijke gevallen passen de lidstaten tarieven toe overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling tussen gebruikers, rekening houdend met alle relevante factoren, met name het jaartarief en de tarieven voor andere gebruiksperiodes als bedoeld in de eerste alinea, alsmede met de bestaande gebruikspatronen en de administratieve kosten.
Met betrekking tot gebruiksrechten die vóór 24 maart 2022 zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten overeenkomstig het beginsel van gelijke behandeling tarieven behouden die hoger liggen dan de in de eerste alinea genoemde maxima, mits die vóór die datum reeds van kracht waren, en overeenkomstige hogere tarieven behouden voor andere gebruiksperiodes. ►C3 Die tarieven worden evenwel in overeenstemming gebracht met de in de eerste alinea genoemde grenswaarden en met de derde alinea zodra de ingrijpend gewijzigde heffingsregeling van kracht wordt, en uiterlijk op 25 maart 2030. ◄
Artikel 7 bis bis
Artikel 7 ter
Artikel 7 quater
Indien een externekostenheffing wordt toegepast op zware bedrijfsvoertuigen, differentiëren de lidstaten de heffing en wordt die vastgesteld overeenkomstig de in bijlage III bis bedoelde minimumeisen en methoden en met inachtneming van de in de bijlagen III ter en III quater opgenomen referentiewaarden. De lidstaten kunnen ervoor kiezen slechts een percentage van die kosten in rekening te brengen.
Artikel 7 quater bis
De eerste alinea is niet langer van toepassing vier jaar na de datum waarop de regelgeving waarbij die emissienormen zijn ingevoerd, van toepassing werd.
In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten besluiten geen externekostenheffing toe te passen op trajecten waar zo’n heffing ertoe zou leiden dat de meest vervuilende voertuigen gaan omrijden, met negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en de volksgezondheid.
Het resultaat van die facultatieve beoordeling, met opgave van de reden waarom de externekostenheffing of korting niet wordt toegepast, wordt aan de Commissie meegedeeld.
Artikel 7 quater ter
Artikel 7 quinquies
Uiterlijk zes maanden na de vaststelling van nieuwe en strengere euro-emissienormen dient de Commissie zo nodig een wetgevingsvoorstel in om de overeenkomstige referentiewaarden in bijlage III ter te bepalen en de maximumtarieven voor gebruiksrechten in bijlage II aan te passen.
Artikel 7 quinquies bis
Inkomsten uit congestieheffingen, of het financiële waarde-equivalent van die inkomsten, worden gebruikt om het congestieprobleem aan te pakken of om duurzaam vervoer en duurzame mobiliteit in het algemeen te ontwikkelen.
Indien die inkomsten aan de algemene begroting worden toegewezen, wordt een lidstaat geacht de tweede alinea te hebben toegepast indien hij een beleid voor financiële steun ten uitvoer legt om het congestieprobleem aan te pakken of om duurzaam vervoer en duurzame mobiliteit te ontwikkelen, waarbij die financiële steun een waarde heeft die gelijk is aan de inkomsten uit congestieheffingen.
Artikel 7 sexies
Artikel 7 septies
Nadat een lidstaat de Commissie hiervan in kennis heeft gesteld, kan die lidstaat een toeslag toevoegen aan de infrastructuurheffingen voor specifieke trajecten waar regelmatig congestie optreedt, of waarvan het gebruik door voertuigen aanzienlijke milieuschade veroorzaakt, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de inkomsten uit de toeslag worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van vervoersdiensten — of in de aanleg of het onderhoud van de vervoersinfrastructuur van het trans-Europees kernnetwerk voor vervoer — die rechtstreeks bijdragen tot de vermindering van de congestie of milieuschade en die zich bevinden in dezelfde corridor als het traject waarvoor de toeslag wordt aangerekend;
de toeslag bedraagt ten hoogste 15 % van de gewogen gemiddelde infrastructuurheffing, berekend overeenkomstig artikel 7 ter, lid 1, en artikel 7 sexies van deze richtlijn, behalve indien de gegenereerde inkomsten worden geïnvesteerd in grensoverschrijdende trajecten op een overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 1315/2013 geïdentificeerde kernnetwerkcorridor, in welk geval de toeslag niet meer dan 25 % van die gewogen gemiddelde infrastructuurheffing mag bedragen, of indien twee of meer lidstaten in dezelfde corridor een toeslag aanrekenen, in welk geval die toeslag, na instemming van alle lidstaten die deel uitmaken van die corridor en die grenzen aan de lidstaten op wier grondgebied het gedeelte van de corridor valt waarop een toeslag wordt geheven, meer dan 25 % van die gewogen gemiddelde infrastructuurheffing mag bedragen, maar niet meer dan 50 %;
de toepassing van de toeslag leidt niet tot oneerlijke behandeling van bedrijfsverkeer in vergelijking met andere weggebruikers;
vóór de toepassing van de toeslag wordt bij de Commissie een beschrijving ingediend van de precieze locatie waarvoor de toeslag wordt toegepast en het bewijs van een besluit om de in punt a) bedoelde vervoersinfrastructuur of vervoersdiensten te financieren;
de periode waarin de toeslag van toepassing zal zijn, is vooraf bepaald en begrensd en, wat de verwachte inkomsten betreft, in overeenstemming met de financiële plannen en kosten-batenanalyse voor de projecten die medegefinancierd worden met de inkomsten uit de toeslag.
Artikel 7 octies
De infrastructuurheffing mag worden gedifferentieerd om congestie te reduceren, schade aan de infrastructuur te beperken en het gebruik van de desbetreffende infrastructuur te optimaliseren of de verkeersveiligheid te bevorderen, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
de differentiatie is transparant, wordt openbaar gemaakt en geldt onder gelijke voorwaarden voor alle gebruikers;
de differentiatie wordt toegepast op basis van het tijdstip van de dag, het soort dag of het seizoen;
geen enkele infrastructuurheffing overschrijdt het maximumniveau van de gewogen gemiddelde infrastructuurheffing als bedoeld in artikel 7 ter met meer dan 175 %;
de piekperioden waarin ter beperking van de congestie de hoogste infrastructuurheffingen worden aangerekend, zijn beperkt tot maximaal zes uur per dag;
de differentiatie op een traject waarop zich congestie voordoet, wordt op een transparante en inkomstenneutrale wijze uitgewerkt en toegepast zodat weggebruikers die in daluren reizen, verlaagde toltarieven betalen, en voor weggebruikers die tijdens de spits op datzelfde traject rijden, hogere toltarieven gelden;
er wordt geen congestieheffing aangerekend op het betrokken traject.
Een lidstaat die een dergelijke differentiatie wenst in te voeren of een bestaande differentiatie wil wijzigen, stelt de Commissie daarvan in kennis en bezorgt haar de nodige informatie zodat zij kan beoordelen of aan de voorwaarden is voldaan.
In afwijking van de eerste alinea kan een lidstaat besluiten de verplichting de infrastructuurheffing te differentiëren niet toe te passen indien een van de volgende situaties zich voordoet:
de samenhang van de tolregelingen op zijn grondgebied zou daardoor ernstig ondermijnd worden;
het is technisch niet werkbaar om in de tolregeling een dergelijke differentiatie aan te brengen;
de meest vervuilende voertuigen zouden daardoor omrijden, met negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en volksgezondheid;
het tolgeld omvat een externekostenheffing voor luchtverontreiniging.
Dergelijke afwijkende regelingen of vrijstellingen worden ter kennis van de Commissie gebracht.
Artikel 7 octies bis
De lidstaten passen die differentiatie toe voor de subgroepen zware bedrijfsvoertuigen die vallen onder artikel 2, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2019/1242, en wel uiterlijk twee jaar na de bekendmaking van de referentiewaarden van de CO2-emissies voor die subgroepen voertuigen in de overeenkomstig artikel 11, lid 1, van die verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen.
Voor de CO2-emissieklassen 1, 4 en 5, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, is die differentiatie van toepassing op de groepen zware bedrijfsvoertuigen die niet vallen onder artikel 2, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2019/1242, en wel uiterlijk twee jaar na de bekendmaking van de referentiewaarden van de CO2-emissies voor de betrokken groep in de op grond van lid 7 van dit artikel vastgestelde uitvoeringshandelingen. Indien punt 5.1 van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/1242 door een wetgevingshandeling van de Unie zodanig wordt gewijzigd dat de referentiewaarden van CO2-emissies voor een groep zware bedrijfsvoertuigen daaronder vallen, worden die referentiewaarden van CO2-emissies niet langer vastgesteld op grond van lid 7 van dit artikel, maar overeenkomstig punt 5.1 van bijlage I bij die verordening.
Indien de emissiereductietrajecten voor groepen zware bedrijfsvoertuigen die niet onder artikel 2, lid 1, punten a) tot en met d), van Verordening (EU) 2019/1242 vallen, vastgelegd worden bij een wetgevingshandeling van de Unie die punt 5.1 van bijlage I bij die verordening wijzigt, zijn de differentiaties voor de CO2-emissieklassen 2 en 3, in de zin van lid 2 van dit artikel, van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de nieuwe emissiereductietrajecten.
Onverminderd de verlaagde tarieven als bedoeld in lid 3, kunnen de lidstaten voorzien in verlaagde tarieven voor de infrastructuurheffingen of gebruiksrechten, of in vrijstellingen voor de betaling van infrastructuurheffingen of gebruiksrechten voor emissievrije voertuigen van alle groepen voertuigen van 24 maart 2022 tot en met 31 december 2025. Vanaf 1 januari 2026 worden die verlagingen beperkt tot 75 % ten opzichte van de heffing voor CO2-emissieklasse 1 in de zin van lid 2.
De lidstaten stellen, onverminderd lid 1, voor elk type zwaar bedrijfsvoertuig de volgende CO2-emissieklassen vast:
CO2-emissieklasse 1 — voertuigen die niet tot een van de in punten b) tot en met e) genoemde CO2-emissieklassen behoren;
CO2-emissieklasse 2 — voertuigen van de subgroep voertuigen sg die voor het eerst zijn geregistreerd in de rapporteringsperiode van jaar Y met CO2-emissies van meer dan 5 % lager dan het emissiereductietraject voor de rapporteringsperiode van jaar Y en de subgroep voertuigen sg, maar die niet onder een van de in de punten c), d) en e) genoemde CO2-emissieklassen vallen;
CO2-emissieklasse 3 — voertuigen van de subgroep voertuigen sg die voor het eerst zijn geregistreerd in de rapporteringsperiode van jaar Y met CO2-emissies van meer dan 8 % lager dan het emissiereductietraject voor de rapporteringsperiode van jaar Y en de subgroep voertuigen sg, maar die niet onder een van de in de punten d) en e) genoemde CO2-emissieklassen vallen;
CO2-emissieklasse 4 — emissiearme zware bedrijfsvoertuigen;
CO2-emissieklasse 5 — emissievrije voertuigen.
De lidstaten zorgen ervoor dat de indeling van een voertuig van CO2-emissieklasse 2 of 3 om de zes jaar na de datum van de eerste registratie opnieuw wordt beoordeeld en dat, in voorkomend geval, het voertuig opnieuw wordt ingedeeld in de betreffende emissieklasse op basis van de op dat moment geldende drempelwaarden. De herindeling wordt, wat de gebruiksrechten betreft, van kracht uiterlijk op de eerste geldigheidsdag die valt op of na de dag van die herindeling.
Onverminderd lid 1 zijn de verlaagde heffingen als volgt van toepassing op voertuigen van CO2-emissieklassen 2, 3, 4 en 5:
CO2-emissieklasse 2 — verlaging van 5 % tot en met 15 % ten opzichte van de heffing voor CO2-emissieklasse 1;
CO2-emissieklasse 3 — verlaging van 15 % tot en met 30 % ten opzichte van de heffing voor CO2-emissieklasse 1;
CO2-emissieklasse 4 — verlaging van 30 % tot en met 50 % ten opzichte van de heffing voor CO2-emissieklasse 1;
CO2-emissieklasse 5 — verlaging van 50 % tot en met 75 % ten opzichte van de heffing voor CO2-emissieklasse 1;
Indien de infrastructuurheffing of het gebruiksrecht ook wordt gedifferentieerd op basis van de euro-emissieklasse, worden de in de eerste alinea bedoelde verlagingen toegepast ten opzichte van de heffing die voor de strengste euro-emissienormen wordt toegepast.
Die uitvoeringshandelingen bevatten de in het in artikel 10 van Verordening (EU) 2018/956 bedoelde verslag bekendgemaakte relevante gegevens voor iedere groep voertuigen. De Commissie stelt die uitvoeringshandelingen vast uiterlijk zes maanden na de bekendmaking van het in artikel 10 van Verordening (EU) 2018/956 bedoelde verslag.
Artikel 7 octies ter
Onverminderd lid 2 van dit artikel gelden lagere toltarieven en gebruiksrechten voor personenauto’s, minibussen en lichte bedrijfsvoertuigen die aan de twee volgende voorwaarden voldoen:
hun specifieke CO2-emissies, als bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie ( 12 ), zijn gelijk aan nul, of lager dan:
voor de periode van 2021 tot en met 2024 de doelstellingen2021 voor het wagenpark van de EU die zijn bepaald overeenkomstig deel A, punt 6, en deel B, punt 6, van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 );
voor de periode van 2025 tot en met 2029: de doelstellingen voor het wagenpark van de EU die zijn vastgesteld overeenkomstig deel A, punt 6.1.1, en deel B, punt 6.1.1, van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/631;
voor de periode vanaf 2030: de doelstellingen voor het wagenpark van de EU die zijn vastgesteld overeenkomstig deel A, punt 6.1.2, en deel B, punt 6.1.2, van bijlage I bij Verordening (EU) 2019/631;
hun emissies van verontreinigende stoffen, als bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151, zijn zoals vastgesteld in de tabel in bijlage VII bij deze richtlijn. De lidstaten kunnen de in bijlage VII bij deze richtlijn bedoelde verlaging voor emissievrije voertuigen toepassen zonder de in die bijlage bedoelde verlagingen voor de overige emissieprestatiecategorieën toe te passen.
Indien lidstaten ervoor kiezen andere criteria voor emissieprestaties of een andere mate van verlaging toe te passen dan die vermeld in lid 1, of ervoor kiezen andere of extra criteria te hanteren, stellen zij de Commissie daarvan ten minste zes maanden vóór de invoering van een differentiatie in kennis, en rechtvaardigen zij die keuze.
De lidstaten kunnen er echter voor kiezen uitsluitend verlagingen toe te passen op emissievrije voertuigen, zonder enige differentiatie voor andere voertuigen en zonder de Commissie daarvan in kennis te stellen.
Artikel 7 nonies
Ten minste zes maanden voor de toepassing van een nieuwe of ingrijpend gewijzigde tolregeling met gebruikmaking van een infrastructuurheffing zenden de lidstaten de Commissie het volgende toe:
voor andere tolregelingen dan regelingen met betrekking tot concessietolgelden:
voor tolregelingen met betrekking tot concessietolgelden:
▼M9 —————
Artikel 7 decies
De lidstaten mogen voorzien in kortingen op of verlagingen van de infrastructuurheffing op voorwaarde dat:
de resulterende tariefstructuur evenredig, openbaar gemaakt en onder dezelfde voorwaarden voor alle gebruikers beschikbaar is en er niet toe leidt dat bijkomende kosten in de vorm van hogere toltarieven worden doorberekend aan andere gebruikers; en
de kortingen of verlagingen zijn een afspiegeling van de feitelijke vermindering van de administratieve kosten voor de behandeling van frequente gebruikers ten opzichte van incidentele gebruikers;
de verlagingen bedragen niet meer dan 13 % van de infrastructuurheffing die wordt betaald door gelijkwaardige voertuigen die niet in aanmerking komen voor de korting of verlaging.
Artikel 7 undecies
De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de weggebruiker de emissieklasse van het voertuig in ieder geval elektronisch kan aangeven alvorens gebruik te maken van de infrastructuur. De lidstaten kunnen elektronische en niet-elektronische middelen aanbieden zodat de gebruiker het bewijs kan leveren om in aanmerking te komen voor tolverminderingen of, waar passend, bij een controle. De lidstaten kunnen eisen dat het bewijs dat langs elektronische weg wordt geleverd, wordt verstrekt voordat de infrastructuur wordt gebruikt.
De lidstaten kunnen de maatregelen nemen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat het bewijs kan worden geleverd gedurende dertig dagen of een langere door de lidstaten te bepalen periode na het gebruik van de infrastructuur, en om de terugbetaling te waarborgen van eventuele verschillen tussen de aangerekende tolgelden of gebruiksrechten en de tolgelden of gebruiksrechten voor de emissieklasse van het betrokken voertuig zoals die blijkt uit binnen de vastgestelde termijn verstrekt bewijs.
Artikel 7 duodecies
Onverminderd de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie belet deze richtlijn de lidstaten die een tolregeling invoeren niet om daarvoor een adequate compensatie te bieden.
Artikel 8
In aanvulling op het bepaalde in artikel 7 gelden voor een dergelijk gemeenschappelijk stelsel de volgende bepalingen:
de betaling van het gemeenschappelijk gebruiksrecht geeft toegang tot het door elke deelnemende lidstaat overeenkomstig artikel 7, leden 1 en 2, vastgestelde wegennet;
de deelnemende lidstaten stellen de gemeenschappelijke gebruiksrechten vast, die niet boven de in artikel 7 bis bedoelde maximumtarieven mogen uitkomen;
andere lidstaten kunnen zich bij het gemeenschappelijke stelsel aansluiten;
de deelnemende lidstaten werken een verdeelsleutel uit, die elk van hen een billijk aandeel in de inkomsten uit het gebruiksrecht biedt.
Artikel 8 bis
Iedere lidstaat ziet toe op het stelsel van tolgelden en/of gebruiksrechten, om te bewerkstelligen dat het op een transparante en niet-discriminerende wijze functioneert.
Artikel 8 ter
HOOFDSTUK IV
Slotbepalingen
Artikel 9
Op grond van deze richtlijn wordt het niet onmogelijk gemaakt dat lidstaten op niet-discrminerende wijze toepassen:
specifieke belastingen of heffingen:
parkeergelden en specifieke heffingen op stadsverkeer.
Deze richtlijn belet de lidstaten niet de volgende heffingen toe te passen:
regulerende heffingen die specifiek bedoeld zijn om verkeerscongestie of milieueffecten, zoals slechte luchtkwaliteit, tegen te gaan op alle wegen in stedelijke gebieden, waaronder wegen van het trans-Europees netwerk die door stedelijke gebieden lopen;
heffingen die specifiek bedoeld zijn om de bouw, de exploitatie, het onderhoud en de ontwikkeling van installaties te financieren die zijn geïntegreerd in of worden ingezet langs of over wegen om emissiearme en -vrije voertuigen in beweging van energie te voorzien, en die aan die voertuigen worden opgelegd.
Die heffingen worden op niet-discriminerende basis toegepast.
een efficiënte prijsstelling vergemakkelijken;
de door het wegvervoer veroorzaakte verontreiniging aan de bron verminderen;
de gevolgen van de door het wegvervoer veroorzaakte verontreiniging aan de bron beperken;
de CO2- en de energieprestatie van voertuigen verbeteren;
alternatieve infrastructuur voor vervoergebruikers ontwikkelen en/of de bestaande capaciteit uitbreiden;
het trans-Europese vervoersnet ondersteunen;
de logistiek optimaliseren;
de verkeersveiligheid verbeteren; en
veilige parkeervoorzieningen treffen.
▼M9 —————
Artikel 9 bis
De lidstaten voeren adequate controles in en stellen een sanctieregeling vast voor inbreuken op de nationale bepalingen die ter uitvoering van deze richtlijn worden aangenomen. Zij nemen alle nodige maatregelen met het oog op de toepassing daarvan. De vast te stellen sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn.
Artikel 9 ter
De Commissie vergemakkelijkt de dialoog en de uitwisseling van technische specialistische kennis tussen de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn, en in het bijzonder de bijlagen.
Artikel 9 quater
Artikel 9 quinquies
De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig artikel 9 sexies gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van deze richtlijn met betrekking tot bijlage 0, de formules in punten 4.1 en 4.2 van bijlage III bis, en de bedragen in de tabellen in de bijlagen III ter en III quater, teneinde die aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.
Onder de in artikel 7 quater ter, lid 4, genoemde omstandigheden stelt de Commissie overeenkomstig artikel 9 sexies gedelegeerde handelingen vast tot wijziging van deze richtlijn wat betreft de referentiewaarden van de externekostenheffing voor CO2-emissies, zoals bepaald in bijlage III quater, rekening houdend met de effectieve koolstofprijs voor brandstoffen voor het wegvervoer in de Unie. Die wijzigingen mogen alleen tot doel hebben ervoor te zorgen dat de externekostenheffingen voor CO2-emissies niet hoger worden dan nodig is om die externe kosten te internaliseren.
Artikel 9 sexies
▼M9 —————
Artikel 10
Artikel 10 bis
De bedragen worden automatisch geactualiseerd door aanpassing van het basisbedrag in euro of in centen met de percentagewijziging in bovengenoemde index. De resulterende bedragen worden afgerond tot een rond bedrag in euro wat betreft bijlage II en een rond bedrag in een tiende cent wat betreft de bijlagen III ter en III quater.
Artikel 11
In het op grond van lid 1 gepubliceerde verslag wordt de volgende informatie opgenomen:
de ontwikkeling van de heffingen voor het gebruik van wegeninfrastructuur, namelijk de desbetreffende netwerken en voertuigcategorieën, met inbegrip van alle vrijstellingen op grond van artikel 7, artikel 7 quater of artikel 7 octies ter;
de differentiatie van de infrastructuurheffingen of gebruiksrechten op basis van de voertuigcategorie en het type zwaar bedrijfsvoertuig;
de differentiatie van de infrastructuurheffingen of gebruiksrechten op basis van de milieuprestaties van de voertuigen, op grond van artikel 7 octies, artikel 7 octies bis of artikel 7 octies ter;
voor zover van toepassing, de differentiatie van infrastructuurheffingen op basis van het tijdstip van de dag, het soort dag of het seizoen, op grond van artikel 7 octies, lid 1;
de externekostenheffingen die zijn aangerekend voor elke combinatie van voertuigklasse, wegtype en tijdsperiode;
de gewogen gemiddelde infrastructuurheffing en de totale inkomsten uit de infrastructuurheffingen;
de totale inkomsten uit externekostenheffingen;
de totale inkomsten uit congestieheffingen per voertuigcategorie;
de totale inkomsten van de toeslagen en de delen van het wegennet waarop ze werden aangerekend;
de totale inkomsten uit tolgelden of uit gebruiksrechten, of, in bepaalde gevallen, uit beide;
het gebruik van de door de toepassing van deze richtlijn gegenereerde inkomsten en hoe de lidstaten met die inkomsten de doelstellingen van artikel 9, lid 2, konden verwezenlijken, of, indien die inkomsten aan de algemene begroting worden toegewezen, de uitgaven voor infrastructuur voor het wegverkeer en projecten voor duurzaam vervoer, en
de ontwikkeling van het aandeel voertuigen van de verschillende emissieklassen op tolwegen.
De lidstaten die die informatie online openbaar maken, zijn niet verplicht het verslag op te stellen.
Artikel 12
Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
Artikel 13
Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.
Artikel 14
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE 0
EMISSIEGRENSWAARDEN
1. „EURO 0-voertuig”
Massa koolmonoxide (CO) g/kWh |
Massa koolwaterstoffen (HC) g/kWh |
Massa stikstofoxiden (NOx) g/kWh |
12,3 |
2,6 |
15,8 |
2. „EURO I-/EURO II-voertuig”
|
Massa koolmonoxide (CO) g/kWh |
Massa koolwaterstoffen (HC) g/kWh |
Massa stikstofoxiden (NOx) g/kWh |
Massa deeltjes (PT) g/kWh |
„EURO I-voertuig” |
4,9 |
1,23 |
9,0 |
0,4 (1) |
„EURO II-voertuig” |
4,0 |
1,1 |
7,0 |
0,15 |
(1)
Op de grenswaarde voor de emissie van deeltjes wordt bij motoren met een vermogen van 85 kW of minder een coëfficiënt van 1,7 toegepast. |
3. „EURO III-/EURO IV-/EURO V-/EEV-voertuig”
De specifieke massa van het koolmonoxide, het totaal aan koolwaterstoffen, de stikstofoxiden en de deeltjes, een en ander bepaald met de ESC-test, en de opaciteit van de rook die is bepaald met de ELR-test, mogen niet meer bedragen dan de volgende waarden (1): |
|||||
|
Massa koolmonoxide (CO) g/kWh |
Massa koolwaterstoffen (HC) g/kWh |
Massa stikstofoxiden (NOx) g/kWh |
Massa deeltjes (PT) g/kWh |
Rook m—1 |
„EURO III-voertuig” |
2,1 |
0,66 |
5,0 |
0,10 (2) |
0,8 |
„EURO IV-voertuig” |
1,5 |
0,46 |
3,5 |
0,02 |
0,5 |
„EURO V-voertuig” |
1,5 |
0,46 |
2,0 |
0,02 |
0,5 |
„EEV-voertuig” |
1,5 |
0,25 |
2,0 |
0,02 |
0,15 |
(1)
Een testcyclus bestaat uit een opeenvolging van testpunten, elk bij een bepaald toerental en koppel van de motor in stationaire toestand (ESC-test) of in veranderende bedrijfsomstandigheden (ETC- en ELR-test).
(2)
0,13 voor motoren met een inhoud per cilinder van minder dan 0,7 dm3 en een nominaal toerental van meer dan 3 000 min—1. |
Euro VI-emissiegrenswaarden
|
Grenswaarden |
|||||||
CO (mg/kWh) |
THC (mg/kWh) |
NMHC (mg/kWh) |
CH4 (mg/kWh) |
NOX (1) (mg/kWh) |
NH3 (ppm) |
Deeltjesmassa (mg/kWh) |
Deeltjesaantal (#/kWh) |
|
WHSC (CI) |
1 500 |
130 |
|
|
400 |
10 |
10 |
8,0 × 1011 |
WHTC (CI) |
4 000 |
160 |
|
|
460 |
10 |
10 |
6,0 × 1011 |
WHTC (PI) |
4 000 |
|
160 |
500 |
460 |
10 |
10 |
6,0 × 1011 |
Opmerking: PI = elektrische ontsteking (positive ignition). CI = compressieontsteking (compression ignition). (1) Het toelaatbare niveau van de NO2-component in de NOx-grenswaarde kan in een later stadium worden bepaald. |
4. Toekomstige uitstootklassen van motorvoertuigen als bepaald in Richtlijn 88/77/EEG en daaruit volgende wijzigingen kunnen in aanmerking worden genomen.
BIJLAGE I
MINIMUMTARIEVEN VOOR DE BELASTINGEN OP VOERTUIGEN
MOTORVOERTUIGEN
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in ton) |
Minimumbelastingtarief (in EUR/jaar) |
||
gelijk aan of meer dan |
minder dan |
Luchtvering of als gelijkwaardig erkende vering (1) van de aangedreven as(sen) |
Andere ophangingssystemen van de aangedreven as(sen) |
2 assen |
|||
12 |
13 |
0 |
31 |
13 |
14 |
31 |
86 |
14 |
15 |
86 |
121 |
15 |
18 |
121 |
274 |
3 assen |
|||
15 |
17 |
31 |
54 |
17 |
19 |
54 |
111 |
19 |
21 |
111 |
144 |
21 |
23 |
144 |
222 |
23 |
25 |
222 |
345 |
25 |
26 |
222 |
345 |
4 assen |
|||
23 |
25 |
144 |
146 |
25 |
27 |
146 |
228 |
27 |
29 |
228 |
362 |
29 |
31 |
362 |
537 |
31 |
32 |
362 |
537 |
(1)
Als gelijkwaardig erkende vering volgens de definitie in bijlage II bij Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59). |
COMBINATIES (GELEDE VOERTUIGEN EN SAMENSTELLEN)
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in ton) |
Minimumbelastingtarief (in EUR/jaar) |
||
gelijk aan of meer dan |
minder dan |
Luchtvering of als gelijkwaardig erkende vering (1) van de aangedreven as(sen) |
Andere ophangingssystemen van de aangedreven as(sen) |
2 + 1 assen |
|||
12 |
14 |
0 |
0 |
14 |
16 |
0 |
0 |
16 |
18 |
0 |
14 |
18 |
20 |
14 |
32 |
20 |
22 |
32 |
75 |
22 |
23 |
75 |
97 |
23 |
25 |
97 |
175 |
25 |
28 |
175 |
307 |
2 + 2 assen |
|||
23 |
25 |
30 |
70 |
25 |
26 |
70 |
115 |
26 |
28 |
115 |
169 |
28 |
29 |
169 |
204 |
29 |
31 |
204 |
335 |
31 |
33 |
335 |
465 |
33 |
36 |
465 |
706 |
36 |
38 |
465 |
706 |
2 + 3 assen |
|||
36 |
38 |
370 |
515 |
38 |
40 |
515 |
700 |
3 + 2 assen |
|||
36 |
38 |
327 |
454 |
38 |
40 |
454 |
628 |
40 |
44 |
628 |
929 |
3 + 3 assen |
|||
36 |
38 |
186 |
225 |
38 |
40 |
225 |
336 |
40 |
44 |
336 |
535 |
(1)
Als gelijkwaardig erkende vering volgens de definitie in bijlage II bij Richtlijn 96/53/EG. |
BIJLAGE II
MAXIMUMBEDRAGEN VAN GEBRUIKSRECHTEN IN EURO, INCLUSIEF ADMINISTRATIEVE KOSTEN, BEDOELD IN ARTIKEL 7 BIS, LID 2
Jaarlijks
|
maximaal drie assen |
minimaal vier assen |
Euro 0 |
1 899 |
3 185 |
Euro I |
1 651 |
2 757 |
Euro II |
1 428 |
2 394 |
Euro III |
1 242 |
2 073 |
Euro IV |
1 081 |
1 803 |
Euro V |
940 |
1 567 |
Euro VI |
855 |
1 425 |
Maand-, week- en dagtarief
Het maximale maand-, week- en dagtarief staat in verhouding tot de duur van het gebruik van de infrastructuur.
BIJLAGE III
KERNBEGINSELEN VOOR DE TOEDELING VAN KOSTEN EN DE BEREKENING VAN TOLGELDEN
In deze bijlage worden de kernbeginselen beschreven voor de berekening van de gewogen gemiddelde infrastructuurheffingen, in het licht van artikel 7 ter, lid 1. De verplichting om infrastructuurheffingen te relateren aan de kosten doet geen afbreuk aan de vrijheid van de lidstaten om overeenkomstig artikel 7 ter, lid 2, ervoor te kiezen de kosten niet volledig door inkomsten uit infrastructuurheffingen terug te verdienen, of om overeenkomstig artikel 7 septies de bedragen van specifieke infrastructuurheffingen te laten afwijken van het gemiddelde.
De toepassing van deze beginselen dient volledig in overeenstemming te zijn met andere verplichtingen krachtens het ►M3 Unie ◄ srecht, met name de eis dat concessieovereenkomsten worden gegund overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG en andere ►M3 Unie ◄ instrumenten op het gebied van overheidsopdrachten.
Wanneer een lidstaat met een of meer derden onderhandelingen aanknoopt met het oog op een concessieovereenkomst betreffende de aanleg of exploitatie van een gedeelte van zijn infrastructuur, of met dat doel deelneemt aan een soortgelijke regeling op basis van nationale wetgeving of een overeenkomst die door de regering van een lidstaat is gesloten, zal de naleving van deze beginselen worden beoordeeld op basis van het resultaat van deze onderhandelingen.
1. Definitie van het wegennet en van de voertuigen die onder de regeling vallen
2. Infrastructuurkosten
2.1. Investeringskosten
2.2. Jaarlijkse onderhoudskosten en structurele reparatiekosten
3. Exploitatiekosten, beheerskosten en kosten voor tolheffing
Deze kosten omvatten alle kosten van de exploitant van de infrastructuur die niet onder deel 2 vallen en die verband houden met de aanleg, de exploitatie en het beheer van de infrastructuur en van de tolregeling. Zij omvatten met name:
De kosten kunnen ook een rendement op kapitaal of een winstmarge omvatten die de overgedragen risicograad aangeven.
Deze kosten worden op een eerlijke, transparante basis verdeeld over alle tolplichtige voertuigklassen.
4. Aandeel van zware bedrijfsvoertuigen in het verkeer, equivalentiecoëfficiënten en correctiemechanisme
Voertuigklasse (1) |
Equivalentiecoëfficiënten |
||
Structureel onderhoud (2) |
Investeringen |
Jaarlijks onderhoud |
|
incl. tussen 3,5 t en 7,5 t, Klasse 0 |
1 |
1 |
1 |
> 7,5 t, klasse I |
1,96 |
1 |
1 |
> 7,5 t, klasse II |
3,47 |
1 |
1 |
> 7,5 t, klasse III |
5,72 |
1 |
1 |
(1)
Zie bijlage IV voor de bepaling van de voertuigklasse.
(2)
De voertuigklassen komen overeen met een druk per as van respectievelijk 5,5; 6,5; 7,5 en 8,5 t. |
BIJLAGE III bis
MINIMUMEISEN VOOR DE AANREKENING VAN EEN EXTERNEKOSTENHEFFING
In deze bijlage worden de minimumeisen vastgesteld voor de aanrekening van een externekostenheffing en, in voorkomend geval, voor de berekening van de maximale externekostenheffing.
1. Betrokken delen van het wegennet
De lidstaten specificeren nauwkeurig op welk deel of welke delen van hun wegennet een externekostenheffing zal worden toegepast.
Indien een lidstaat voornemens is een externekostenheffing slechts aan te rekenen op een deel of delen van zijn wegennet, namelijk het aandeel van die lidstaat in het trans-Europees wegennet en de autosnelwegen in die lidstaat, wordt dat deel of worden die delen aangewezen nadat een beoordeling is gemaakt waarbij is vastgesteld dat het opleggen van een externekostenheffing op andere delen van het aldus samengestelde wegennet nadelige effecten kan hebben op het milieu, de volksgezondheid of de verkeersveiligheid.
Met ingang van 25 maart 2026 kiest een lidstaat die voornemens is geen externekostenheffing voor luchtverontreiniging aan te rekenen op specifieke trajecten van zijn tolwegennet, die specifieke trajecten ook op basis van een dergelijke beoordeling.
2. Relevante voertuigen, wegen en tijdsperiodes
Indien een lidstaat voornemens is hogere externekostenheffingen aan te rekenen dan de in bijlage III ter of bijlage II quater opgenomen referentiewaarden, stelt die lidstaat de Commissie in kennis van de voertuigindeling op basis waarvan de externekostenheffingen zal worden gedifferentieerd. Indien van toepassing stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de ligging van de wegen die aan hogere externekostenheffingen onderworpen zullen worden („voorstedelijke wegen, (inclusief autosnelwegen)”) en van de wegen die aan lagere externekostenheffingen onderworpen zullen worden („interlokale wegen (inclusief autosnelwegen)”).
Indien van toepassing stelt de lidstaat de Commissie in kennis van de exacte tijdsperiodes die overeenstemmen met de nachtperiode tijdens welke een hogere heffing van externe geluidshinderkosten mag worden opgelegd om de grotere geluidshinder te compenseren.
De indeling van de wegen in voorstedelijke wegen (inclusief autosnelwegen) en interlokale wegen (inclusief autosnelwegen) en de vaststelling van de tijdsperiodes is gebaseerd op objectieve criteria in verband met het niveau van blootstelling van de wegen en hun omgeving aan verontreiniging, zoals de bevolkingsdichtheid, de jaarlijkse gemiddelde luchtverontreiniging (met name van PM10 en NO2) en het aantal dagen (voor PM10) en uren (NO2) waarop, respectievelijk waarin de bij Richtlijn 2008/50/EG vastgestelde grenswaarden worden overschreden. De gebruikte criteria worden gespecificeerd in de kennisgeving.
3. Bedrag van de heffing
Dit deel is van toepassing indien een lidstaat voornemens is hogere externekostenheffingen toe te passen dan de in bijlage III ter of bijlage III quater opgenomen referentiewaarden.
Voor elke voertuigklasse, elk soort weg en elke tijdsperiode, naargelang het geval, stelt de lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie, één specifiek tarief vast. De daaruit voortvloeiende heffingsstructuur is transparant, wordt openbaar gemaakt en is onder gelijke voorwaarden voor alle gebruikers beschikbaar. De bekendmaking moet geruime tijd vóór de uitvoering geschieden. Alle parameters, gegevens en andere informatie die nodig zijn om te begrijpen hoe de verschillende externekostenelementen zijn berekend, worden openbaar gemaakt.
Bij de bepaling van de tarieven moet de lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie zich laten leiden door het beginsel van doelmatige tarifering, zijnde de vaststelling van tarieven die een zo getrouw mogelijke afspiegeling zijn van de maatschappelijke marginale kosten van het gebruik van het voertuig waarop de heffing wordt toegepast.
Bij de bepaling van de tarieven moet rekening worden gehouden met het risico op omrijden en de negatieve effecten die dat kan hebben op de verkeersveiligheid, het milieu en de congestie, en moet worden onderzocht hoe die risico’s kunnen worden beperkt.
De lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie monitort in hoeverre de heffingsregeling de door het wegvervoer veroorzaakte milieuschade vermindert. Om de twee jaar worden, waar passend, de tariefstructuur en het specifieke bedrag van de heffing dat is vastgesteld voor een bepaalde voertuigklasse, een wegtype en een periode, aangepast aan de veranderingen in vraag en aanbod van het vervoer.
4. Externekostenelementen
4.1. Kosten van door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging
Indien een lidstaat hogere externekostenheffingen wil toepassen dan de in bijlage III ter opgenomen referentiewaarden, berekent die lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie, de in rekening te brengen kosten van de door het verkeer veroorzaakte luchtverontreiniging aan de hand van de volgende formule:
waarbij:
— PCVij |
= |
de luchtverontreinigingskosten van voertuigklasse i op een weg van type j (EUR/voertuig.kilometer) |
— EFik |
= |
de emissiefactor van verontreinigende stof k en voertuigklasse i (gram/voertuig.kilometer) |
— PCjk |
= |
in geld uitgedrukte kosten van verontreinigende stof k voor het wegtype j (EUR/gram) |
De emissiefactoren zijn dezelfde als die welke door de lidstaten worden gebruikt om de in Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad ( 20 ) bepaalde nationale emissie-inventarissen vast te stellen (waarbij gebruik moet worden gemaakt van het EMEP/EEA-richtsnoer voor de inventarisatie van emissies van luchtverontreinigende stoffen ( 21 )). De in geld uitgedrukte kosten van verontreinigende stoffen worden door de lidstaat of, waar passend, door een onafhankelijke instantie als bedoeld in artikel 7 quater, lid 2, van deze richtlijn geraamd op basis van wetenschappelijk onderbouwde methoden.
De lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie kan wetenschappelijk onderbouwde alternatieve methoden voor de berekening van de kosten van luchtverontreiniging toepassen met gebruikmaking van gegevens van luchtverontreinigingsmetingen en in geld uitgedrukte plaatselijke kosten van de luchtverontreinigende stoffen.
4.2. Kosten van door het verkeer veroorzaakte geluidshinder
Indien een lidstaat hogere externekostenheffingen wil toepassen dan de in bijlage III ter opgenomen referentiewaarden, berekent de lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie de in rekening te brengen kosten van de door het verkeer veroorzaakte geluidshinder aan de hand van de volgende formules:
NCVj (dag) = a × NCVj
NCVj (nacht) = b × NCVj
waarbij:
— NCVj |
= |
geluidshinderkosten van één zwaar vrachtvoertuig op een weg van het type j (EUR/voertuig.kilometer) |
— NCjk |
= |
geluidshinderkosten per persoon blootgesteld aan geluidsniveau k op weg van het type j (EUR/persoon) |
— POPk |
= |
de bevolking die is blootgesteld aan dagelijks geluidsniveau k per kilometer (persoon/kilometer) |
— WADT |
= |
gewogen gemiddeld dagelijks verkeer (personenauto-equivalent) |
— a en b |
= |
wegingsfactoren die zodanig door de lidstaten zijn vastgesteld dat de resulterende gewogen gemiddelde geluidshinderheffing per voertuigkilometer overeenkomt met NCVj (dagelijks). |
De door het verkeer veroorzaakte geluidshinder betreft het effect van geluid op de gezondheid van de bevolking langs de weg.
De aan geluidsniveau k blootgestelde bevolking wordt afgeleid uit de strategische geluidsbelastingskaarten die zijn opgesteld krachtens artikel 7 van Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 22 ), of een andere gelijkwaardige gegevensbron.
De geluidshinderkosten per aan geluidsniveau k blootgestelde persoon worden door de lidstaat of, waar passend, door een onafhankelijke instantie geraamd aan de hand van wetenschappelijk onderbouwde methoden.
Bij de bepaling van het gewogen gemiddeld dagelijks verkeer wordt uitgegaan van een equivalentiefactor „e” tussen zware vrachtvoertuigen en personenauto’s op basis van de geluidsemissies van de gemiddelde personenauto en het gemiddelde zwaar vrachtvoertuig en in het licht van Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 23 ).
De lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie, kan gedifferentieerde geluidshinderheffingen vaststellen om het gebruik van stillere voertuigen te belonen, mits dat niet tot ongelijke behandeling van buitenlandse voertuigen leidt.
4.3. Kosten van door het verkeer veroorzaakte CO2-emissies
Indien een lidstaat een externekostenheffing voor CO2-emissies wil toepassen die hoger is dan de in bijlage III quater opgenomen referentiewaarden, berekent die lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie, de in rekening te brengen kosten op basis van wetenschappelijk bewijs en aan de hand van de vermijdingskostenbenadering, waarbij de lidstaat met name rekening houdt met de volgende aspecten en die toelicht:
de keuze van de emissiestreefwaarde;
de raming van de mogelijkheden voor mitigatie;
de raming van het referentiescenario;
risicoaversie en verliesaversie;
de weging van het eigen vermogen.
Ten minste zes maanden vóór de uitvoering van een dergelijke externekostenheffing voor CO2-emissies stelt de lidstaat de Commissie daarvan in kennis.
BIJLAGE III ter
REFERENTIEWAARDEN VOOR EXTERNEKOSTENHEFFINGEN
In deze bijlage worden de referentiewaarden van de externekostenheffing vastgesteld, met inbegrip van de kosten van luchtverontreiniging en geluidshinder.
Tabel 1
Referentiewaarden van de externekostenheffing voor zware vrachtvoertuigen
Voertuigklasse |
Cent/voertuigkilometer |
Voorstedelijke wegen (1) |
Interlokale wegen (2) |
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van minder dan 12 ton of met twee assen |
Euro 0 |
18,6 |
9,9 |
Euro I |
12,6 |
6,4 |
|
Euro II |
12,5 |
6,3 |
|
Euro III |
9,6 |
4,8 |
|
Euro IV |
7,3 |
3,4 |
|
Euro V |
4,4 |
1,8 |
|
Euro VI |
2,3 |
0,5 |
|
Minder vervuilend dan Euro VI, met inbegrip van emissievrije voertuigen |
2,0 |
0,3 |
|
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tussen 12 en 18 ton of met drie assen |
Euro 0 |
24,6 |
13,7 |
Euro I |
15,8 |
8,4 |
|
Euro II |
15,8 |
8,4 |
|
Euro III |
12,5 |
6,6 |
|
Euro IV |
9,2 |
4,5 |
|
Euro V |
5,6 |
2,7 |
|
Euro VI |
2,8 |
0,7 |
|
Minder vervuilend dan Euro VI, met inbegrip van emissievrije voertuigen |
2,3 |
0,3 |
|
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tussen 18 en 32 ton of met vier assen |
Euro 0 |
27,8 |
15,8 |
Euro I |
20,4 |
11,3 |
|
Euro II |
20,4 |
11,2 |
|
Euro III |
16,3 |
8,9 |
|
Euro IV |
11,8 |
6,0 |
|
Euro V |
6,6 |
3,4 |
|
Euro VI |
3,1 |
0,8 |
|
Minder vervuilend dan Euro VI, met inbegrip van emissievrije voertuigen |
2,5 |
0,3 |
|
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 32 ton of met 5 of meer assen |
Euro 0 |
33,5 |
19,4 |
Euro I |
25,0 |
14,1 |
|
Euro II |
24,9 |
13,9 |
|
Euro III |
20,1 |
11,1 |
|
Euro IV |
14,2 |
7,5 |
|
Euro V |
7,6 |
3,8 |
|
Euro VI |
3,4 |
0,8 |
|
Minder vervuilend dan Euro VI, met inbegrip van emissievrije voertuigen |
2,8 |
0,3 |
|
(1)
„voorstedelijk”: gebieden met een bevolkingsdichtheid tussen 150 en 900 inwoners/km2 (mediaan van de bevolkingsdichtheid: 300 inwoners/km2).
(2)
„interlokaal”: gebieden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 150 inwoners/km2. |
De waarden van tabel 1 kunnen met een factor van maximaal 2 worden vermenigvuldigd in bergachtige gebieden en rond agglomeraties, voor zover dat gerechtvaardigd is door de lagere bevolkingsdichtheid, het hellingspercentage van de wegen, de hoogte of temperatuurinversies. Indien er wetenschappelijk bewijs is ter ondersteuning van een hogere berg- of agglomeratiefactor, kan die referentiewaarde worden verhoogd op basis van een gedetailleerde motivering.
BIJLAGE III quater
REFERENTIEWAARDEN VAN DE EXTERNEKOSTENHEFFING VOOR CO2-EMISSIES
In deze bijlage worden de referentiewaarden van de externekostenheffing vastgesteld, rekening houdend met de kosten van de CO2-emissies.
Tabel 1
Referentiewaarden van de externekostenheffing voor CO2-emissies voor zware vrachtvoertuigen
Voertuigklasse |
|
Cent/voertuigkilometer |
Interlokale wegen (inclusief autosnelwegen) |
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van minder dan 12 ton of met twee assen |
CO2-emissieklasse 1 |
Euro 0 |
4,5 |
Euro I Euro II Euro III Euro IV Euro V Euro VI |
4,0 |
||
CO2-emissieklasse 2 |
3,8 |
||
CO2-emissieklasse 3 |
3,6 |
||
Emissiearm voertuig |
2,0 |
||
Emissievrij voertuig |
0 |
||
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tussen 12 en 18 ton of met drie assen |
CO2-emissieklasse 1 |
Euro 0 |
6,0 |
Euro I Euro II Euro III |
5,2 |
||
Euro IV Euro V Euro VI |
5,0 |
||
CO2-emissieklasse 2 |
4,8 |
||
CO2-emissieklasse 3 |
4,5 |
||
Emissiearm voertuig |
2,5 |
||
Emissievrij voertuig |
0 |
||
Zwaar vrachtvoertuig met technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tussen 18 en 32 ton of met vier assen |
CO2-emissieklasse 1 |
Euro 0 |
7,9 |
Euro I |
6,9 |
||
Euro II |
|||
Euro III |
|||
Euro IV |
6,7 |
||
Euro V |
|||
Euro VI |
|||
CO2-emissieklasse 2 |
6,4 |
||
CO2-emissieklasse 3 |
6,0 |
||
Emissiearm voertuig |
3,4 |
||
Emissievrij voertuig |
0 |
||
Zwaar vrachtvoertuig met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 32 ton of met 5 of meer assen |
CO2-emissieklasse 1 |
Euro 0 |
9,1 |
Euro I |
8,1 |
||
Euro II |
|||
Euro III |
|||
Euro IV |
8,0 |
||
Euro V |
|||
Euro VI |
|||
CO2-emissieklasse 2 |
7,6 |
||
CO2-emissieklasse 3 |
7,2 |
||
Emissiearm voertuig |
4,0 |
||
Emissievrij voertuig |
0 |
BIJLAGE IV
INDICATIEVE BEPALING VAN DE VOERTUIGKLASSE
In onderstaande tabel zijn de voertuigklassen weergegeven.
De voertuigen worden ingedeeld in de subcategorieën 0, I, II en III op basis van de schade die ze veroorzaken aan het wegdek, in oplopende volgorde (klasse III betreft dus de voertuigen die de grootste schade aan de wegeninfrastructuur toebrengen). De schade neemt exponentieel toe met de toename van de druk per as.
Alle motorvoertuigen en voertuigcombinaties met een maximaal toegestaan totaalgewicht van minder dan 7,5 t vallen onder klasse 0.
Motorvoertuigen
Aangedreven assen voorzien van luchtvering of van een als gelijkwaardig erkende vering (1) |
Andere veringssystemen van aangedreven assen |
Schadeklasse |
||
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
Aantal assen en maximaal toegestaan totaalgewicht (in t) |
|
||
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
|
Twee assen |
|
|||
7,5 12 13 14 15 |
12 13 14 15 18 |
7,5 12 13 14 15 |
12 13 14 15 18 |
I |
Drie assen |
|
|||
15 17 19 21 23 25 |
17 19 21 23 25 26 |
15 17 19 21 |
17 19 21 23 |
|
|
|
23 25 |
25 26 |
II |
Vier assen |
|
|||
23 25 27 |
25 27 29 |
23 25 |
25 27 |
I |
|
|
27 29 31 |
29 31 32 |
II |
29 31 |
31 32 |
|
|
|
(1)
Veringen als gelijkwaardig erkend volgens de definitie in bijlage II bij Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/7/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 67 van 9.3.2002, blz. 47). |
Voertuigcombinaties (gelede voertuigen en aanhangwagencombinaties)
Aandrijfassen voorzien van luchtvering of van een als gelijkwaardig erkende vering |
Andere veringsystemen van aandrijfassen |
Schadeklasse |
||
Aantal assen en technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand (in ton) |
Aantal assen en technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand (in ton) |
|
||
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
Gelijk aan of meer dan |
Minder dan |
|
2 + 1 assen |
|
|||
7,5 12 14 16 18 20 22 23 25 |
12 14 16 18 20 22 23 25 28 |
7,5 12 14 16 18 20 22 23 25 |
12 14 16 18 20 22 23 25 28 |
I |
2 + 2 assen |
|
|||
23 25 26 28 |
25 26 28 29 |
23 25 26 28 |
25 26 28 29 |
|
29 |
31 |
29 |
31 |
II |
31 |
33 |
31 |
33 |
|
33 36 |
36 38 |
33 |
36 |
III |
2 + 3 assen |
II |
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
|
|
|
38 |
40 |
III |
2 + 4 assen |
II |
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
|
|
|
38 |
40 |
III |
3 + 1 assen |
II |
|||
30 32 |
32 35 |
30 |
32 |
|
|
|
32 |
35 |
III |
3 + 2 assen |
II |
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
|
|
|
38 40 |
40 44 |
III |
40 |
44 |
|
|
|
3 + 3 assen |
|
|||
36 38 |
38 40 |
36 |
38 |
I |
|
|
38 |
40 |
II |
40 |
44 |
40 |
44 |
|
7 assen |
||||
40 |
50 |
40 |
50 |
II |
50 |
60 |
50 |
60 |
III |
60 |
|
60 |
|
|
Ten minste 8 assen |
||||
40 |
50 |
40 |
50 |
I |
50 |
60 |
50 |
60 |
II |
60 |
60 |
III |
BIJLAGE V
MINIMUMEISEN VOOR DE AANREKENING VAN CONGESTIEHEFFINGEN
Deze bijlage bevat de minimumeisen voor de aanrekening van een congestieheffing.
1. De delen van het wegennet, de voertuigen en de perioden die onderworpen worden aan congestieheffingen
De lidstaten specificeren duidelijk:
op welk deel of welke delen van hun wegennet, zijnde hun aandeel in het trans-Europees wegennet en hun snelwegen als bedoeld in artikel 7, lid 1, congestieheffingen worden toegepast overeenkomstig artikel 7 quinquies bis, leden 1 en 3.
de indeling van de weggedeelten van hun wegennet waarop een congestieheffing wordt geheven, in „grootstedelijke” en „niet-grootstedelijke” wegen. Voor de indeling van de weggedeelten gebruiken de lidstaten de in tabel 1 opgenomen criteria.
Tabel 1
Criteria voor de indeling van de wegen van het wegennet als bedoeld in punt a) in „grootstedelijke” en „niet-grootstedelijke” wegen
Wegcategorie |
Indelingscriterium |
„Grootstedelijke wegen” |
delen van het wegennet die binnen agglomeraties met 250 000 inwoners of meer zijn gelegen |
„Niet-grootstedelijke wegen” |
delen van het wegennet die niet als „grootstedelijke wegen” zijn gekwalificeerd |
voor elk afzonderlijk weggedeelte: de periode waarin de heffing van toepassing is. Indien tijdens de heffingsperiode verschillende heffingen van toepassing zijn, specificeren de lidstaten duidelijk het begin en het einde van elke periode waarin een bepaalde heffing wordt toegepast.
De lidstaten gebruiken de in tabel 2 opgenomen equivalentiefactoren voor het bepalen van de verhouding tussen de heffingsniveaus voor de verschillende voertuigcategorieën:
Tabel 2
Equivalentiecoëfficiënten voor de verhouding tussen de niveaus van de congestieheffing voor de verschillende voertuigcategorieën
Voertuigcategorie |
Equivalentiefactor |
Lichte voertuigen |
1 |
Ongelede zware vrachtvoertuigen |
1,9 |
Touringcars en bussen |
2,5 |
Gelede zware vrachtvoertuigen |
2,9 |
2. Bedrag van de heffing
Voor elke voertuigcategorie, elk wegvak en elke periode, bepaalt de lidstaat, of waar passend een onafhankelijke instantie, één specifiek tarief dat werd vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van deel 1 van deze bijlage en rekening houdend met de overeenkomstige in de tabel in bijlage VI vastgestelde referentiewaarde. De daaruit voortvloeiende heffingsstructuur is transparant, wordt openbaar gemaakt en is onder gelijke voorwaarden voor alle gebruikers beschikbaar.
Alvorens een congestieheffing wordt toegepast, publiceert de lidstaat tijdig alle hierna genoemde informatie:
alle parameters, gegevens en andere informatie die nodig zijn om te begrijpen hoe wegen en voertuigen zijn ingedeeld en hoe de perioden waarin de heffing van toepassing is, zijn bepaald;
een volledig overzicht van de congestieheffingen voor iedere voertuigcategorie op elk weggedeelte en in elke periode.
De lidstaten bezorgen de Commissie alle informatie die zij op grond van de punten a) en b) moeten publiceren.
Voordat de tarieven worden bepaald, wordt rekening gehouden met het risico op omrijden en de negatieve effecten die dat kan hebben voor de verkeersveiligheid, het milieu en de congestie, en wordt bekeken hoe die risico’s kunnen worden beperkt.
Indien een lidstaat van plan is hogere congestieheffingen toe te passen dan de in bijlage VI vastgestelde referentiewaarden, stelt hij de Commissie in kennis van het volgende:
de ligging van de wegen die aan de congestieheffingen worden onderworpen;
de indeling van wegen als „grootstedelijk” en „niet-grootstedelijk”, zoals bepaald in deel 1, punt b);
de perioden waarin de heffing van toepassing is, zoals bepaald in deel 1, punt c);
iedere gedeeltelijke of volledige vrijstelling voor minibussen, bussen en touringcars.
3. Controle
De lidstaat of, waar passend, een onafhankelijke instantie ziet erop toe hoe doeltreffend de heffingsregeling is in het verminderen van de congestie. Om de drie jaar worden, waar passend, de tariefstructuur, de perioden en het specifieke bedrag van de heffing dat is vastgesteld voor elke voertuigcategorie, elk type weg en elke periode aangepast aan de veranderingen in vraag en aanbod van het vervoer.
BIJLAGE VI
REFERENTIEWAARDEN VAN DE CONGESTIEHEFFING
In deze bijlage worden de referentiewaarden van de congestieheffing bepaald.
De in de onderstaande tabel opgenomen referentiewaarden gelden voor lichte voertuigen. De congestieheffingen voor andere voertuigcategorieën worden bepaald door vermenigvuldiging van de heffing voor lichte voertuigen met de equivalentiefactoren in de tabel in bijlage V.
Tabel
Referentiewaarden van de congestieheffing voor lichte voertuigen:
Cent/voertuigkilometer |
Grootstedelijke wegen |
Niet-grootstedelijke wegen |
Autosnelwegen |
25,9 |
23,7 |
Hoofdwegen |
61,0 |
41,5 |
BIJLAGE VII
EMISSIEPRESTATIES
In deze bijlage worden de emissieprestaties gespecificeerd voor verontreinigende stoffen op basis waarvan tolgelden en gebruiksrechten worden gedifferentieerd overeenkomstig artikel 7 octies ter, lid 1, punt b).
Tabel
Criteria voor emissieprestaties voor verontreinigende stoffen voor lichte voertuigen
Tolgeld en gebruiksrecht |
5-15 % lager dan het hoogste tarief |
15-25 % lager dan het hoogste tarief |
25-35 % minder dan het hoogste tarief |
Tot 75 % lager dan het hoogste tarief |
Emissieprestaties |
Euro-6d-temp-x (1) |
Euro-6d-x (1) |
Aangegeven maximale RDE-waarden voor emissies van verontreinigende stoffen (2)< 80 % van de toepasselijke emissiegrenswaarden |
Emissievrije voertuigen |
(1)
waarbij x leeg is of een van de volgende stoffen mag zijn: (EVAP, EVAP-ISC, ISC of ISC-FCM)
(2)
voor NOx en PN als genoemd in punt 48.2 van het conformiteitscertificaat, in het aanhangsel bij bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 van de Commissie (3).
(3)
Uitvoeringsverordening (EU) 2020/683 van de Commissie van 15 april 2020 tot uitvoering van Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de administratieve voorschriften voor de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PB L 163 van 26.5.2020, blz. 1). |
( 1 ) Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).
( 2 ) Richtlijn 2014/45/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de periodieke technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens en tot intrekking van Richtlijn 2009/40/EG (PB L 127 van 29.4.2014, blz. 51).
( 3 ) Verordening (EU) 2018/858 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 715/2007 en (EG) nr. 595/2009 en tot intrekking van Richtlijn 2007/46/EG (PB L 151 van 14.6.2018, blz. 1).
( 4 ) Verordening (EU) 2017/2400 van de Commissie van 12 december 2017 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de bepaling van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van zware bedrijfsvoertuigen betreft, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie (PB L 349 van 29.12.2017, blz. 1).
( 5 ) Verordening (EU) 2019/1242 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe zware bedrijfsvoertuigen en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 595/2009 en (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 96/53/EG van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 202).
( 6 ) Verordening (EU) 2018/956 van het Europees Parlement en de Raad van 28 juni 2018 betreffende de monitoring en de rapportering van de CO2-emissies en het brandstofverbruik van nieuwe zware bedrijfsvoertuigen ((PB L 173 van 9.7.2018, blz. 1).
( 7 ) Richtlijn 2014/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van concessieovereenkomsten (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 1).
( 8 ) PB L 368 van 17.12.1992, blz. 38.
( 9 ) Verordening (EU) nr. 165/2014 van het Europees Parlement en van de Raad van 4 februari 2014 betreffende tachografen in het wegvervoer, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 1).
( 10 ) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
( 11 ) Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
( 12 ) Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).
( 13 ) Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto’s en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).
( 14 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
( 15 ) PB L 166 van 30.4.2004, blz. 124.
( 16 ) Richtlijn (EU) 2019/520 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende de interoperabiliteit van elektronische tolheffingssystemen voor het wegverkeer en ter facilitering van de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie over niet-betaling van wegentol in de Unie (PB L 91 van 29.3.2019, blz. 45).
( 17 ) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
( 18 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
( 19 ) Bij de toepassing van equivalentiecoëfficiënten door de lidstaten kan rekening worden gehouden met wegenaanleg in fasen of volgens een langelevenscyclusbenadering.
( 20 ) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
( 21 ) Methodologie van het Europees Milieuagentschap: het EMEP/EEA-richtsnoer van 2019 voor de inventarisatie van emissies van luchtverontreinigende stoffen — Technisch richtsnoer om nationale emissie-inventarissen op te stellen (http://www.eea.europa.eu//publications/emep-eea-guidebook-2019).
( 22 ) Richtlijn 2002/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.7.2002, blz. 12).
( 23 ) Verordening (EU) nr. 540/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende het geluidsniveau van motorvoertuigen en vervangende geluidsdempingssystemen, en tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van Richtlijn 70/157/EEG (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 131).