This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32005L0041
Directive 2005/41/EC of the European Parliament and of the Council of 7 September 2005 amending Council Directive 76/115/EEC on the approximation of the laws of the Member States relating to anchorages for motor-vehicle safety belts (Text with EEA relevance)
Richtlijn 2005/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)
Richtlijn 2005/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)
PB L 255 van 30.9.2005, p. 149–151
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(BG, RO, HR)
No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; stilzwijgende opheffing door 32009R0661
30.9.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 255/149 |
RICHTLIJN 2005/41/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 7 september 2005
tot wijziging van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van veiligheidsgordels en beveiligingssystemen kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersdoden en van de ernst van verwondingen ten gevolge van ongevallen, zelfs ongevallen waarbij het voertuig omslaat. De installatie ervan in alle voertuigcategorieën heeft ongetwijfeld een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid tot gevolg en zal dan ook veel mensenlevens redden. |
(2) |
De installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen kan belangrijke baten voor de maatschappij opleveren. |
(3) |
In zijn resolutie van 18 februari 1986 over gemeenschappelijke maatregelen ter vermindering van het aantal verkeersongevallen in het kader van het jaar van de verkeersveiligheid in de Gemeenschap (3), heeft het Europees Parlement benadrukt dat het noodzakelijk is het dragen van de veiligheidsgordel verplicht te stellen voor alle inzittenden, inclusief kinderen, behalve in het openbaar vervoer. Met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen moet dan ook een onderscheid worden gemaakt tussen bussen voor het openbaar vervoer en andere voertuigen. |
(4) |
Overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (4), is het communautaire typegoedkeuringssysteem per 1 januari 1998 alleen ingevoerd voor alle nieuwe voertuigen van categorie M1. Alleen deze voertuigen moeten dus zijn uitgerust met bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen die voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG (5). |
(5) |
Zolang het communautaire typegoedkeuringssysteem niet is uitgebreid tot alle voertuigcategorieën moet, in het belang van de verkeersveiligheid, worden geëist dat in andere voertuigen dan die van categorie M1 bevestigingspunten voor veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen worden geïnstalleerd. |
(6) |
Richtlijn 76/115/EEG bevat al alle technische en administratieve voorschriften voor de typegoedkeuring van andere voertuigen dan die van categorie M1. De lidstaten behoeven dan ook geen aanvullende voorschriften in te voeren. |
(7) |
Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/38/EG van de Commissie van 17 juni 1996 tot aanpassing aan de stand van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen hebben verscheidene lidstaten de voorschriften van deze richtlijn al verplicht gesteld voor andere voertuigen dan die van categorie M1. De fabrikanten en hun leveranciers hebben dus al geschikte technologie ontwikkeld. |
(8) |
Richtlijn 76/115/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. |
(9) |
Aangezien de doelstelling van de richtlijn, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid door de verplichte installatie van veiligheidsgordels in bepaalde voertuigcategorieën, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege haar omvang beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde maatregelen niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken, |
HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Wijziging van Richtlijn 76/115/EEG
Richtlijn 76/115/EEG wordt als volgt gewijzigd:
1) |
aan artikel 2 wordt de volgende alinea toegevoegd: „De voertuigen van de categorieën M2 en M3 zijn onderverdeeld in klassen, zoals vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend (6). |
2) |
bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
|
Artikel 2
Maatregelen voor gehandicapten
Uiterlijk op 20 april 2008 onderzoekt de Commissie, op basis van bestaande internationale normen en nationale wettelijke voorschriften, specifieke procedures voor de harmonisatie van voorschriften voor bevestigingspunten die uitsluitend zijn bestemd om te worden gebruikt in combinatie met een veiligheidsgordel voor gehandicapten, of voor enig ander bevestigingssysteem als vermeld in artikel 2 bis van Richtlijn 77/541/EEG, teneinde een niveau van veiligheid te bieden dat gelijkwaardig is aan dat van deze richtlijn. In voorkomend geval stelt de Commissie ontwerp-maatregelen voor. Wijzigingen van deze richtlijn worden aangenomen overeenkomstig artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG.
Artikel 3
Implementatie
1. Met ingang van 20 april 2006 mogen de lidstaten:
a) |
de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring voor een voertuigtype niet weigeren; |
b) |
de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen niet verbieden, op grond van de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels, wanneer deze voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn. |
2. Met ingang van 20 oktober 2006:
a) |
mogen de lidstaten niet langer de EG-typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype verlenen; |
b) |
weigeren de lidstaten de nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype, wanneer de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtijn 76/115/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn. |
3. Met ingang van 20 oktober 2007:
a) |
beschouwen de lidstaten de certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen als niet langer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG; |
b) |
weigeren de lidstaten de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen, tenzij een beroep wordt gedaan op de bepalingen van artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG, wanneer de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtijn 76/115/EEG, gewijzigd bij deze richtlijn. |
Artikel 4
Omzetting
1. De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om vóór 20 april 2006 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. Zij passen die bepalingen toe met ingang van 21 april 2006.
3. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
4. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 5
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 6
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg, 7 september 2005.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
C. CLARKE
(1) PB C 80 van 30.3.2004, blz. 8.
(2) Advies van het Europees Parlement van 17 december 2003 (PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 496), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 januari 2005 (PB C 111 E van 11.5.2005, blz. 23), standpunt van het Europees Parlement van 26 mei 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) PB C 68 van 24.3.1986, blz. 35.
(4) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/78/EG van de Commissie (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 103).
(5) PB L 24 van 30.1.1976, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG van de Commissie (PB L 187 van 26.7.1996, blz. 95).
(6) PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.”;
(7) PB L 220 van 29.8.1977, blz. 95. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.”