Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017BP1673

    Resolutie (EU) 2017/1673 van het Europees Parlement van 27 april 2017 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

    PB L 252 van 29.9.2017, p. 233–235 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    ELI: http://data.europa.eu/eli/res/2017/1673/oj

    29.9.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 252/233


    RESOLUTIE (EU) 2017/1673 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    van 27 april 2017

    met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015

    HET EUROPEES PARLEMENT,

    gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid voor het begrotingsjaar 2015,

    gezien artikel 94 en bijlage IV van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0106/2017),

    A.

    overwegende dat volgens zijn financiële staten de definitieve begroting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (hierna „het Instituut” genoemd) voor het begrotingsjaar 2015 in totaal 7 658 166 EUR bedroeg, hetgeen een toename van 4,33 % ten opzichte van 2014 betekent; overwegende dat 97,5 % van de begroting van het Instituut wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

    B.

    overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Instituut voor het begrotingsjaar 2015 (hierna „het verslag van de Rekenkamer”) verklaard heeft redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening voor het begrotingsjaar 2015 van het Instituut betrouwbaar is en de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

    C.

    overwegende dat de kwijtingsautoriteit, in het kader van de kwijtingsprocedure, sterk de nadruk legt op het bijzonder belang van de verdere versterking van de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie door de transparantie en de verantwoordingsplicht te vergroten, en het uitvoeren van het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer;

    Financieel en begrotingsbeheer

    1.

    stelt vast dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2015 hebben geresulteerd in een hoog uitvoeringspercentage van de begroting, namelijk 98,55 %, waaruit blijkt dat de vastleggingen tijdig werden verricht, en dat er sprake is van een lichte daling van 0,5 % ten opzichte van 2014; merkt bovendien op dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 67,64 % was, wat een daling van 4,35 % ten opzichte van het voorgaande jaar betekent;

    2.

    stelt vast dat het lage uitvoeringspercentage van betalingen van het Instituut bij titel III (operationele uitgaven) te wijten is aan het feit dat vier projecten grote moeilijkheden ondervonden, waardoor ze werden overgedragen naar 2016; merkt op dat de vertragingen bij de projecten onder andere ontstonden vanwege een verlaat besluit van de voorzitter van de Raad over het onderwerp van een studie en vertragingen bij de aanbestedingsprocedures waarop het Instituut geen invloed had;

    3.

    stelt met tevredenheid vast dat het begrotingsresultaat in 2015 2,2 % bedroeg, wat beduidend onder de limiet van 5 % blijft die de Commissie heeft ingesteld voor het opleggen van sancties, en wat duidt op een bevredigende begrotingsuitvoering; constateert een positieve tendens om het begrotingsresultaat terug te dringen, aangezien dat in 2012 nog 7,3 % bedroeg;

    4.

    merkt op dat het Instituut in 2015 een contract afsloot met een externe consultant om advies in te winnen over hoe het Instituut een meer projectmatige organisatie kon worden met een meer op activiteiten gebaseerde begroting/kostenraming; stelt vast dat er een reeks hervormingen werd aangedragen om de werkprocedures te optimaliseren, de kwaliteit te garanderen en de controle- en beheersinstrumenten te verbeteren; stelt met tevredenheid vast dat het Instituut na het succesvolle eerste jaar van het project de benadering ook in 2016 volledig is blijven toepassen;

    Vastleggingen en overdrachten

    5.

    merkt op dat, volgens het verslag van de Rekenkamer, het niveau van overgedragen vastgelegde kredieten bij titel III (operationele uitgaven) is gestegen van 54 % in 2014 naar 61 %; constateert dat deze overdrachten voornamelijk verband hielden met de aard van de activiteiten van het Instituut, die opdrachten voor studies omvatten die zich over vele maanden, vaak tot het volgende jaar, uitstrekken; wijst erop dat overdrachten vaak gedeeltelijk of volledig gerechtvaardigd kunnen zijn als gevolg van het meerjarige karakter van de operationele programma's van de agentschappen of verlate besluiten van de voorzitter van de Raad over het onderwerp van een studie, dat zij niet noodzakelijkerwijs op zwakke punten in de begrotingsplanning en -uitvoering wijzen, en dat zij niet in alle gevallen haaks staan op het begrotingsbeginsel van jaarperiodiciteit, vooral niet als ze van tevoren gepland zijn door het Instituut en meegedeeld zijn aan de Rekenkamer;

    6.

    is ingenomen met het feit dat het algemene annuleringspercentage van de kredieten die van 2014 waren overgedragen 2,2 % bedraagt, onder het door de Commissie vastgestelde maximum van 5 %, wat duidt op een goed verbruik — d.w.z. betalingen — van kredieten die van het vorige jaar zijn overgedragen;

    Aanbestedings- en aanwervingsprocedures

    7.

    stelt vast dat bij de aanbesteding van de overheidsopdrachten van het Instituut van een zo ruim mogelijke basis werd uitgegaan, en dat voor onderhandelingsprocedures voor contracten van geringe waarde het aantal uitgenodigde kandidaten zo werd vastgesteld dat het evenwicht tussen bekendheid en proportionaliteit gewaarborgd bleef; stelt bovendien vast dat 41 operationele aanbestedingsprocedures ter waarde van 3 086 063 EUR werden afgerond, terwijl de rest van de werkingsbegroting voor 2015 besteed werd aan vertalingen, dagvergoedingen voor deskundigen, dienstreizen van het personeel en incidentele aankopen op factuur;

    8.

    wijst op de meldingen van hoge werklast van het personeel van het Instituut en herhaalt zijn vraag om aan het Instituut meer personeel toe te wijzen om op de prioritaire gebieden te werken, waaronder de bestrijding van geweld tegen vrouwen, en de capaciteit van het Instituut te versterken om de Commissie bij te staan relevante gegevens en technische ondersteuning te verstrekken;

    9.

    merkt op dat de bezettingsgraad van de personeelsformatie van het Instituut aan het eind van 2015 100 % bedroeg (d.w.z. 28 tijdelijke functionarissen, 11 arbeidscontractanten en 11 gedetacheerde nationale deskundigen); constateert dat er het hele jaar bijzonder actief personeel werd geworven, met maar liefst 12 posten waarvoor een vacature werd uitgeschreven; merkt op dat er 19 nationaliteiten werkzaam zijn bij het Instituut; is ingenomen met het feit dat het Instituut erop gebrand blijft dat zijn werknemers de nodige trainingen krijgen om hun professionele ontwikkeling vooruit te helpen; merkt op dat zich daarom in 2015 voor 8 verschillende trainingsmodules 185 deelnemers hadden aangemeld;

    Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

    10.

    wijst erop dat het systeem voor interne controle van het Instituut gebaseerd is op de scheiding van taken, de strategie voor risicobeheer en -controle, het vermijden van belangenconflicten, adequate controletrajecten en de integriteit van de gegevens in gegevenssystemen, en op beproefde procedures voor de bewaking van de prestaties en voor de follow-up van vastgestelde zwakheden bij de interne controle;

    11.

    stelt tot zijn ongenoegen vast dat een aantal curricula vitae en belangenverklaringen van de leden van de raad van bestuur en van werknemers van het Instituut niet op diens website zijn gepubliceerd; verzoekt het Instituut deze curricula vitae te publiceren om het publiek in staat te stellen het noodzakelijke toezicht uit te oefenen op zijn hogere kader;

    12.

    merkt op dat het Instituut in 2015 drie uitzonderingen met financiële en procedurele afwijkingen noteerde, tegenover zes in het jaar daarvoor; stelt met voldoening vast dat er in 2015 geen fraudezaken waren ontdekt en geen activa verloren waren gegaan;

    13.

    stelt met voldoening vast dat er, nadat het Instituut in november 2014 zijn fraudebestrijdingsstrategie had vastgesteld, in zowel 2015 als 2016 een reeks trainingsactiviteiten werd georganiseerd voor het personeel;

    14.

    merkt op dat het Instituut in 2015 zijn website in een nieuw jasje heeft gestoken om de informatie die het bevat aantrekkelijker te presenteren, en tevens zijn communicatiestrategie opnieuw heeft gedefinieerd waarin de algemene doelstellingen voor communicatie-uitingen, de betrokkenheid van belanghebbenden en activiteiten op het gebied van kennisbeheer zijn vastgelegd; merkt op dat het Instituut in 2016 een nieuw controlemechanisme heeft ingevoerd voor al zijn communicatie-instrumenten; verzoekt het Instituut de kwijtingsautoriteit van de resultaten van dit nieuwe mechanisme op de hoogte te houden;

    Interne audit

    15.

    stelt vast dat de dienst Interne Audit („IAS”) van de Commissie een audit heeft uitgevoerd inzake de operationele processen ter ondersteuning van aanbestedingen binnen het Instituut; neemt er kennis van dat het eindverslag van de IAS halverwege oktober 2015 naar het Instituut is verzonden; merkt op dat 90 % van de aanbevelingen van de IAS (46 van de 51) al voor het einde van 2015 was opgevolgd, waaronder aanbevelingen na de audit van de IAS in 2015 inzake „De operationele processen ter ondersteuning van aanbestedingen binnen het EIGE” en aanbevelingen die voortkwamen uit het strategisch intern controleplan 2015-2017 van de IAS;

    16.

    wijst erop dat naar aanleiding van de resultaten van de door de IAS uitgevoerde audit één aanbeveling als „zeer belangrijk” (in januari 2016 veranderd in „belangrijk”) en vijf aanbevelingen (vier met betrekking tot de audit van 2015 en één met betrekking tot die van 2013, die in 2016 werd opgevolgd) als „belangrijk” werden aangemerkt; merkt op dat er een actieplan overeengekomen is op grond waarvan alle aanbevelingen in de eerste helft van 2016 zouden worden opgevolgd; verzoekt het Instituut verslag uit te blijven brengen aan de kwijtingsautoriteit over de uitvoering van het actieplan;

    Interne controles

    17.

    merkt op dat het Instituut zijn beleid inzake kwaliteitsborging heeft voltooid en een klokkenluidersbeleid en een bedrijfscontinuïteitsplan heeft ontwikkeld en goedgekeurd om de normen voor interne controle te kunnen uitvoeren; merkt op dat het tevens controles achteraf heeft uitgevoerd, zijn fraudebestrijdingsmaatregelen heeft aangescherpt en diverse maatregelen heeft genomen om een klimaat te scheppen waarin intimidatie niet wordt getolereerd; stelt vast dat een aantal maatregelen met succes was ingevoerd in 2015, terwijl andere zouden worden ingevoerd in de loop van 2016; verzoekt het Instituut de kwijtingsautoriteit te informeren over de geslaagde tenuitvoerlegging van deze maatregelen;

    Overige opmerkingen

    18.

    merkt op dat het Instituut een nieuw proces heeft opgezet om de beleidsmaatregelen van de Unie inzake gendergelijkheid regelmatig langs de meetlat te leggen, zodat het Instituut op basis van zijn werkzaamheden tijdige en relevante input kan geven; wijst op de efficiënte synergie die er tussen het Instituut en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (FEMM) van het Parlement bestaat over bepaalde thema's, via directe contacten met de commissieleden; merkt op dat het Instituut heeft bijgedragen aan de planning van het werkprogramma van diverse agentschappen;

    19.

    stelt vast dat het Instituut nauw samenwerkt met het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA) en de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound); constateert dat het Instituut vergaderingen heeft belegd met belangrijke partners zoals VN-Vrouwen en de Groep van deskundigen inzake actie tegen geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Grevio), om de samenwerking met internationale organisaties te bevorderen; merkt daarnaast op dat het Instituut een bijdrage heeft geleverd aan de Unesco-conferentie over gender en media en heeft toegezegd om samen met de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (Unece) in 2016 een workshop te organiseren over genderstatistieken;

    20.

    stelt met voldoening vast dat het Instituut naar synergieën streeft door bepaalde taken te bundelen en diensten te delen met andere agentschappen; neemt kennis van het akkoord tussen het Instituut en het Europees grens- en kustwachtagentschap (Frontex), dat was getekend om diensten en expertise uit te wisselen tussen de partijen op het vlak van controles achteraf;

    21.

    waardeert de bijdrage van het Instituut aan de continue werkzaamheden van de Commissie FEMM; verzoekt om meer interactie tussen de wetgevings- en niet-wetgevingsprioriteiten van de Commissie FEMM en het onderzoek van het Instituut, eveneens rekening houdend met de gegevens van de gendergelijkheidsindex van het Instituut; stelt vast dat het resultaat van de externe evaluatie van het Instituut over de hele linie positief was;

    22.

    is ingenomen met de belangrijkste resultaten van het Instituut van 2015, in het bijzonder de tweede editie van de gendergelijkheidsindex, de voltooiing van de gegevensbank voor genderstatistieken en de implementatie van het onlineplatform voor gendermainstreaming;

    23.

    neemt kennis van de inspanningen die het Instituut levert om zijn structuur te reorganiseren met de nadruk op communicatie en activiteiten voor de belanghebbenden, en dringt aan op verdere afstemming met de Commissie om ervoor te zorgen dat met de technische bijstand van het Instituut ondersteuning wordt geboden voor de taken die verband houden met de opzet, de uitvoering, de opvolging en de evaluatie van het beleid van de Unie en dat gendermainstreaming effectief wordt toegepast in alle fasen van de beleidscyclus;

    24.

    toont zich verheugd dat prioriteit wordt gegeven aan de werkzaamheden op enkele gebieden met hoogwaardige resultaten en hoge zichtbaarheid zonder gendermainstreaming uit het oog te verliezen; pleit er in het geval van een herziening van Verordening (EG) nr. 1922/2006 voor dat de bestrijding van geweld tegen vrouwen en migrantenvrouwen en genitale verminking bij vrouwen aan de taken van het Instituut worden toegevoegd;

    25.

    herinnert eraan dat het Instituut is opgericht om de bevordering van gendergelijkheid te ondersteunen en te versterken, in de eerste plaats door gendermainstreaming toe te passen op alle beleidsgebieden van de Unie en het daaruit voortvloeiende nationale beleid, om discriminatie op grond van geslacht te bestrijden en om de burgers van de Unie bewust te maken van gendergelijkheid;

    26.

    verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 27 april 2017 (1) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.


    (1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2017)0155 (zie bladzijde 372 van dit Publicatieblad).


    Top