Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007D0506

    2007/506/EG: Beschikking van de Commissie van 21 juni 2007 tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan zepen, shampoos en haarconditioners (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3127) (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 186 van 18.7.2007, p. 36–45 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 09/12/2014; opgeheven door 32014D0893

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2007/506/oj

    18.7.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 186/36


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 21 juni 2007

    tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur aan zepen, shampoos en haarconditioners

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 3127)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2007/506/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,

    Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In Verordening (EG) nr. 1980/2000 wordt bepaald dat de milieukeur kan worden toegekend aan een product waarvan de eigenschappen werkelijk kunnen bijdragen tot verbeteringen van essentiële milieuaspecten.

    (2)

    Krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 moeten per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur worden vastgesteld op basis van door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie opgestelde criteria.

    (3)

    De milieucriteria en de daarmee gepaard gaande eisen inzake beoordeling en controle gelden voor een periode van drie jaar.

    (4)

    De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    De productengroep zepen, shampoos en haarconditioners omvat alle uitspoelbare stoffen en preparaten die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de opperhuid en beharing uitsluitend of hoofdzakelijk om deze te reinigen. Deze productengroep omvat tevens alle uitspoelbare stoffen en preparaten die bestemd zijn om in aanraking te worden gebracht met de beharing om de conditie van het haar te verbeteren (haarconditioners).

    Deze productengroep omvat producten voor professioneel en voor privégebruik.

    Deze productengroep bestrijkt niet producten die specifiek op de markt worden gebracht voor ontsmettingsdoeleinden of antibacterieel gebruik.

    Artikel 2

    1.   Aan zepen, shampoos en haarconditioners kan uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1980/2000 de communautaire milieukeur voor zepen, shampoos en haarconditioners worden toegekend als ze tot de productengroep „zepen, shampoos en haarconditioners” behoren en aan de milieucriteria in de bijlage voldoen.

    2.   Deze verordening is van toepassing onverminderd het bepaalde in Richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake cosmetische producten (2).

    Artikel 3

    Voor administratieve doeleinden wordt aan deze productengroep het codenummer „30” toegekend.

    Artikel 4

    De geldigheidsduur van de milieucriteria voor de productengroep „zepen, shampoos en haarconditioners” en de daarmee samenhangende eisen inzake beoordeling en controle bedraagt drie jaar vanaf de kennisgeving van deze beschikking.

    Artikel 5

    Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 21 juni 2007.

    Voor de Commissie

    Stavros DIMAS

    Lid van de Commissie


    (1)  PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.

    (2)  PB L 262 van 27.9.1976, blz. 169. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/22/EG van de Commissie (PB L 101 van 18.4.2007, blz. 11).


    BIJLAGE

    KADER

    Doel van de criteria

    Deze criteria zijn er met name op gericht:

    de watervervuiling te verminderen door zowel de hoeveelheid van potentieel schadelijke ingrediënten als de totale toxische belasting van het product te beperken.

    de afvalproductie tot een minimum te beperken door de hoeveelheid verpakking te verminderen.

    potentiële risico’s voor het milieu bij het gebruik van gevaarlijke stoffen terug te dringen of te voorkomen.

    Bovendien dragen deze criteria bij tot het milieubewustzijn van de consument. De criteria worden vastgesteld op een niveau dat het labelen van zepen en shampoos die minder belastend zijn voor het milieu dan het marktgemiddelde promoot.

    Eisen inzake beoordeling en controle

    De specifieke eisen inzake beoordeling en controle zijn vermeld binnen elk van de milieucriteria later in de bijlage.

    Naast de voor elk criterium vermelde testmethoden kunnen ook andere methoden worden gebruikt, mits de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt deze methoden gelijkwaardig acht.

    Waar mogelijk moeten de tests worden uitgevoerd door laboratoria die voldoen aan de algemene eisen van EN ISO 17025 of aan gelijkwaardige eisen.

    Als geen tests zijn genoemd, of voor controle of toezicht zijn genoemd, gaan de bevoegde instanties — naargelang aangewezen — af op de door de aanvrager verstrekte verklaringen en documentatie en/of op onafhankelijke controles.

    Waar nodig kunnen de bevoegde instanties bewijsmateriaal eisen en onafhankelijke controles uitvoeren, met inbegrip van bezoeken ter plaatse bij productlocaties.

    Wanneer de aanvrager verklaringen, documentatie, testrapporten of ander bewijsmateriaal moet indienen om aan te tonen dat aan de criteria wordt voldaan, wordt ervan uitgegaan dat deze afkomstig kunnen zijn van de aanvrager en/of van diens leverancier(s) en/of van hun toeleverancier(s) enz., naar gelang van het geval.

    Wanneer ingrediënten worden genoemd, vallen hier zowel stoffen als preparaten onder.

    In de tekst wordt verwezen naar de databank voor ingrediënten van detergenten (DID-lijst), waarin veel van de meestgebruikte ingrediënten van zeep- en shampooformuleringen zijn opgenomen. Deel A van de DID-lijst moet gebruikt worden voor de berekening van KVVtox en de beoordeling van de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen. Aanvragers kunnen alleen hun eigen gegevens voorleggen wanneer de lijst geen waarde vermeld, met uitzondering van parfums (met inbegrip van biologische additieven) en pigmenten.

    Voor ingrediënten die niet in deel A van de DID-lijst staan, past de aanvrager op eigen verantwoordelijkheid de procedure in deel B van de DID-lijst toe.

    Bij het opstellen van de aanvraag dient gebruik te worden gemaakt van de meest actuele versie van de DID-lijst die op dat moment beschikbaar is; deze kan worden verkregen bij de bevoegde instantie die zich bezighoudt met de verwerking van de aanvraag. De lijst is ook te vinden op de volgende website: http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/product/pg_did_list_en.htm

    Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de aanvrager de vereiste documentatie over anaerobe biologische afbreekbaarheid opstellen via de procedure in aanhangsel II.

    Voor deze criteria wordt onder „oppervlakteactieve stoffen” verstaan alle organische stoffen en/of preparaten die in detergentia worden gebruikt en oppervlakteactieve eigenschappen hebben, en die bestaan uit een of meer hydrofiele en een of meer hydrofobe groepen zodanig van aard en van omvang dat ze in staat zijn te zorgen voor een vermindering van de oppervlaktespanning van het water, voor de vorming van uitvloeiings- of adsorptie-monolagen op het grensvlak tussen water en lucht, voor de vorming van emulsies en/of micro-emulsies, en/of micellen en voor adsorptie op het grensvlak water/vaste stof.

    De bevoegde instanties wordt aanbevolen om bij de beoordeling van de toepassing en het toezicht op de naleving van de in deze bijlage genoemde criteria rekening te houden met de uitvoering van erkende milieubeheersystemen, zoals EMAS of ISO 14001.

    (Noot: Het is niet nodig dergelijke beheersystemen in te voeren om een milieukeur aan te vragen of te voldoen aan de criteria hiervoor.)

    FUNCTIONELE EENHEID

    De functionele eenheid is 1 g „actief gehalte” (AC). AC is het gewicht van de organische ingrediënten van het product. Het moet worden berekend op basis van de volledige formulering van het product. Schuurmiddelen in handreinigingsproducten vallen niet onder de berekening van het AC.

    Beoordeling en controle:

    De volgende informatie moet worden verstrekt:

    een technische beschrijving van de ingrediënten van het product (volledige formulering), met inbegrip van de bekende verontreinigende stoffen. De beschrijving dient de hoeveelheden te specificeren, het CAS-nr. en de INCI-naam te vermelden.

    een specificatie van de functie van elk afzonderlijk ingrediënt in het product, met vermelding van de reden waarom het is toegevoegd.

    eenveiligheidsinformatieblad/productgegevensblad met de namen van de leveranciers van alle ingrediënten.

    MILIEUCRITERIA

    1.   Toxiciteit voor waterorganismen

    Voor elk ingrediënt (i) en voor het product als geheel wordt het kritisch verdunningsvolume voor de toxiciteit (KVVtox) berekend als:

     

    KVVtox(ingrediënt i) = gewicht (i) × DF(i) × 1 000/TF chronisch (i)

     

    KVV = Σ KVV(ingrediënt i)

    waarbij het gewicht (i) het gewicht is van het ingrediënt (in grammen) per functionele eenheid. DF (i) is de afbraakfactor en TF chronisch (i) is de toxiciteitsfactor van het ingrediënt (in milligrammen/liter).

    De waarden van DF en TF chronisch staan in deel A van de DID-lijst. Wanneer het ingrediënt in kwestie niet is opgenomen in deel A van de DID-lijst, maakt de aanvrager een raming van de waarden aan de hand van de in deel B van de DID-lijst beschreven procedure. Het KVVtox van het product is gelijk aan de som van de KVVtox-waarden van alle ingrediënten.

    De totale KVVtox voor het product mag de volgende waarden niet overschrijden:

     

    Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 20 000 l/g AC

     

    Vaste zepen: 3 500 l/g AC

     

    Conditioner: 30 000 l/g AC

    Beoordeling en controle:

    De exacte formulering van het product dient te worden verstrekt. Daarnaast is een exacte chemische beschrijving van de ingrediënten vereist (bijvoorbeeld identificatie overeenkomstig de IUPAC-nomenclatuur, CAS-nr., INCI-naam, zuiverheid, type van en gehalte aan onzuiverheden, en additieven; voor mengsels bijv. oppervlakteactieve stoffen: DID-nummer, samenstelling en spectrum van homologe verdeling, isomeren en handelsnamen).

    Voor elk ingrediënt dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt.

    De berekening van KVV en de daaruit resulterende score moeten uitvoerig worden beschreven. Voor alle in de DID-lijst opgenomen ingrediënten moet het bijbehorende ingrediëntnummer worden vermeld. Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst zijn opgenomen moeten de testresultaten en -methoden voor ecotoxiciteit (gevolgen op lange termijn (NOEC-gegevens) voor vis, Daphnia magna, en algen), biologische afbreekbaarheid en bioaccumulatie worden ingediend. De uit te voeren proeven zijn beschreven in de relevante bijlagen van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad (1).

    2.   Milieuschadelijke producten

    Het product mag niet voldoen aan de criteria voor indeling voor een van de volgende risicozinnen overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG:

     

    N, R50/53: (WR50/53/25 %) ≥ 1

     

    N, R51/53: ((WR50/53/2.5 %)+(WR51/53/25 %)) ≥ 1

     

    R52/53: ((WR50/53/0.25 %)+(WR51/53/2.5 %)+(WR52/53/25 %)) ≥ 1

     

    WR50/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R50/53.

     

    WR51/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R51/53.

     

    WR52/53 = Gewichtspercentage van ingrediënten die kunnen worden ingedeeld als R52/53.

    Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.

    Beoordeling en controle:

    De testresultaten voor aquatische toxiciteit en biologische afbreekbaarheid van de relevante ingrediënten moeten, overeenkomstig deel 2, aan de hand van de proeven van Richtlijn 67/548/EEG worden verstrekt. Er kan geen gebruik worden gemaakt van de toxiciteitresultaten van de DID-lijst omdat dit mediane waarden zijn en deze niet in overeenstemming zijn met Richtlijn 67/548/EEG.

    Wanneer de laagste toxiciteit ≤ 10 mg/l is, moeten ook de testresultaten voor potentiële bioaccumulatie (Bioconcentratiefactor (BCF) of logKow) worden gegeven. Indien geen resultaten beschikbaar zijn zal het ingrediënt worden beschouwd als R 50/53. Dit geldt niet voor:

    Parfums en pigmenten: R 51/53.

    Biologische additieven, d.w.z. plantenextracten en andere ingrediënten geïsoleerd uit planten of dieren en met weinig of geen chemische modificatie: R 51/53.

    Elk ingrediënt (stof of preparaat) met een concentratie van meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct moet worden meegedeeld ongeacht of het in de formulering wordt gebruikt als één stof of als een bestanddeel van een preparaat. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.

    3.   Aerobe biologische afbreekbaarheid

    a)   Aerobe biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen

    Elke oppervlakteactieve stof in het product dient gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn.

    Beoordeling en controle:

    De exacte formulering van het product en een beschrijving van de functie van elk ingrediënt moeten aan de bevoegde instantie worden verstrekt.

    Deel A van de DID-lijst vermeldt, of een specifieke oppervlakteactieve stof al dan niet aeroob biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „R” in de kolom voor aerobe biologische afbreekbaarheid zijn gemakkelijk biologisch afbreekbaar). Voor oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan, moeten relevante gegevens uit de literatuur of andere bronnen, dan wel relevante testresultaten worden verstrekt waaruit blijkt dat zij aeroob biologisch afbreekbaar zijn. De tests voor gemakkelijke biologische afbreekbaarheid moeten in overeenstemming zijn met Verordening (EG) nr. 648/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 (2).

    Oppervlakteactieve stoffen worden geacht gemakkelijk biologisch afbreekbaar te zijn als de biologische afbraak (mineralisatie) gemeten volgens een van de volgende vijf tests, na 28 dagen ten minste 60 % bedraagt: CO2-headspacetest (OESO 310), CO2-ontwikkelingstest (gewijzigde Sturm-test) (OESO 301B; bijlage V, methode C.4-C, bij Richtlijn 67/548/EEG), geslotenflestest (OESO 301D; bijlage V, methode C.4-E, bij Richtlijn 67/548/EEG), manometrische respirometrie (OESO 301F; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG), MITI-(I)-test (OESO 301C; bijlage V, methode C.4-D, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. Naar gelang van de fysieke kenmerken van de oppervlakteactieve stof kan bij een biologische afbreekbaarheid van ten minste 70 % in 28 dagen een van de volgende tests worden gebruikt om te bevestigen dat de stof gemakkelijk biologisch afbreekbaar is: afvlakkingstest voor opgeloste organische koolstof (DOC) (OESO 301A; bijlage V, methode C.4-A, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de gewijzigde OESO Screeningtest voor DOC-afvlakking (OESO 301E, bijlage V, methode C.4-B, bij Richtlijn 67/548/EEG) of de equivalente ISO-tests. De toepasbaarheid van testmethoden uitgaande van de meting van opgeloste organische koolstof moet afdoende worden gemotiveerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 648/2004.

    Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.

    b)   Aerobe biologische afbreekbaarheid van niet-oppervlakteactieve stoffen (aNBDOnon-surf)

    Het gehalte aan ingrediënten die niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar zijn (of niet voor aerobe biologische afbreekbaarheid zijn getest) mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:

     

    Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 30 mg/g AC

     

    Vaste zepen: 15 mg/g AC

     

    Conditioners: 50 mg/g AC

    Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.

    Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.

    Beoordeling en controle:

    identiek aan de bij punt 3, onder a), vermelde eis.

    4.   Anaerobe biologische afbreekbaarheid (annbdotox)

    Het gehalte aan ingrediënten die niet anaeroob afbreekbaar zijn (of die niet zijn getest voor anaerobe biologische afbreekbaarheid) en met een laagste acute toxiciteit LC50 of EC50 < 100 mg/l (soortgelijk aan de indelingslimiet voor R52 in Richtlijn 67/548/EEG), mag niet meer bedragen dan de volgende waarden:

     

    Shampoo, doucheproducten en vloeibare zepen: 25 mg/g AC

     

    Vaste zepen: 15 mg/g AC

     

    Conditioners: 50 mg/g AC

    Schuurmiddelen in handreinigingsproducten zijn niet inbegrepen.

    Beoordeling en controle:

    Deel A van de DID-lijst vermeldt of een specifiek ingrediënt anaeroob al dan niet biologisch afbreekbaar is (oppervlakteactieve stoffen met „Y” in de kolom voor anaerobe biologische afbreekbaarheid zijn biologisch afbreekbaar onder anaerobe omstandigheden). De anaerobe biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen die niet in deel A van de DID-lijst staan of met „0” zijn vermeld, moet worden gestaafd met informatie uit de literatuur of andere bronnen of met testresultaten. De referentietest voor anaerobe afbreekbaarheid is OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode, waarbij de uiteindelijke afbraak in anaerobe omstandigheden minimaal 60 % moet bedragen. Om te staven dat in anaerobe omstandigheden uiteindelijk 60 % wordt afgebroken, mogen ook testmethoden worden gebruikt waarbij de omstandigheden in een passend anaeroob milieu worden gesimuleerd (zie aanhangsel II).

    Indien verschillende toxiciteitsresultaten beschikbaar zijn wordt gebruikgemaakt van de laagste gevalideerde waarde. De toxiciteitswaarden in de DID-lijst zijn mediane waarden die niet voor dit doel gebruikt kunnen worden.

    Elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) uitmaakt van het eindproduct moet worden meegedeeld. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.

    5.   Parfums

    Als geurstof aan het product toegevoegde ingrediënten moeten volgens de richtsnoeren van de International Fragrance Association zijn vervaardigd, behandeld en toegepast.

    Beoordeling en controle:

    de parfumfabrikant verstrekt de bevoegde instantie een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

    6.   Pigmenten of kleurstoffen

    Organische pigmenten of kleurstoffen mogen niet potentieel bioaccumulerend zijn. Voor kleurstoffen die zijn goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen hoeft niet te worden aangetoond dat zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In dit verband wordt een kleurstof of pigment als potentieel bioaccumulerend beschouwd wanneer de experimenteel vastgestelde BCF (Bioconcentratiefactor) meer bedraagt dan 100. Indien geen BCF-testresultaten beschikbaar zijn kan de bioaccumulatie worden aangetoond door de logPow (log verdelingscoëfficiënt octanol/water). Indien de logPow meer bedraagt dan 3,0 dan wordt de kleurstof of het pigment beschouwd als potentieel bioaccumulerend.

    Beoordeling en controle:

    De fabrikant moet een testverslag of een gepubliceerd testresultaat voorleggen met vermelding van de publicatie. Wanneer de kleurstof of het pigment is goedgekeurd voor gebruik in levensmiddelen moet een hiertoe strekkende verklaring van de fabrikant worden voorgelegd.

    7.   Biociden

    a)   Biociden mogen alleen met het oog op de houdbaarheid van het product en uitsluitend in de voor dat doel geschikte dosering aan het product worden toegevoegd. Dit geldt niet voor oppervlakteactieve stoffen die ook biocide-eigenschappen hebben.

    Beoordeling en controle:

    Voor elk toegevoegd conserveringsmiddel dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt, vergezeld van nauwkeurige informatie over de concentratie ervan in het product. De fabrikant of leverancier van het conserveringsmiddel moet informatie verstrekken over de dosering die nodig is voor een goede houdbaarheid van het product.

    b)   Biociden, als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (3), die overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG of Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad voldoen aan de criteria voor indeling als R50-53 of R51-53, en gebruikt met het oog op de houdbaarheid van het product als onderdeel van de formulering of als bestanddeel van een preparaat in de formulering (3), zijn enkel toegelaten mits zij niet potentieel bioaccumulerend zijn. In dit verband wordt een biocide beschouwd als potentieel bioaccumulerend wanneer de bioconcentratiefactor (BCF) meer bedraagt dan 100 of, indien geen BCF-resultaten beschikbaar zijn, de log Pow (log verdelingscoëfficiënt octanol/water) meer bedraagt dan 3,0.

    Beoordeling en controle:

    Voor de aquatische toxiciteit moeten testresultaten worden voorgelegd. Indien de laagste toxiciteit ≤ 10 mg/l is moet een testresultaat worden voorgelegd waaruit blijkt dat het product gemakkelijk biologisch afbreekbaar is. Indien de biocide niet gemakkelijk biologisch afbreekbaar is moeten testresultaten inzake het bioaccumulerend potentieel worden verstrekt. De testprocedures zijn overeenkomstig Richtlijn 67/548/EEG.

    c)   Conserveringsmiddelen mogen geen stoffen vrijgeven die overeenkomstig criterium 8a zijn ingedeeld.

    Beoordeling en controle:

    Een door de biocidefabrikant ingevulde en ondertekende verklaring.

    8.   Milieugevaarlijke ingrediënten

    De eisen hebben betrekking op elk ingrediënt (stof of preparaat) dat meer dan 0,010 % (g/g) uitmaakt van het eindproduct. Hieronder valt ook elk ingrediënt van een preparaat in de formulering dat meer dan 0,010 % (g/g) van het eindproduct uitmaakt.

    a)   Ingedeelde ingrediënten

    Geen enkel bestanddeel mag ingedeeld zijn als carcinogeen (Carc), mutageen (Mut) of giftig voor de voortplanting (Rep) met inbegrip van de regels voor zelf-indeling categorie III.

    Beoordeling en controle:

    Voor elk ingrediënt (stof of preparaat) dient een veiligheidsinformatieblad te worden verstrekt. De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

    b)   Expliciet uitgesloten ingrediënten

    De volgende ingrediënten mogen noch als onderdeel van de formulering noch als bestanddeel van een in de formulering gebruikt preparaat in het product worden opgenomen:

    Alkylfenolethoxylaten (APEO’s) en andere alkylfenolderivaten

    NTA (nitrilotriacetaat)

    Boorzuur, boraten en perboraten

    Nitromuskusverbindingen en polycyclische muskusverbindingen

    Beoordeling en controle:

    De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

    c)   Expliciet beperkte ingrediënten

    Ethyleendiaminetetraacetaat (EDTA) en de zouten hiervan en niet gemakkelijk biologisch afbreekbare fosfonaten mogen alleen worden toegevoegd aan vaste zepen en alleen tot een maximaal gehalte van 0,6 mg/g AC.

    Beoordeling en controle:

    De aanvrager verstrekt een door de fabrikant van de ingrediënten ingevulde en ondertekende verklaring dat aan dit criterium is voldaan.

    9.   Verpakking

    a)   De gewicht/inhoudverhouding (WCR) moet minder bedragen dan 0,30 g verpakking per gram product en wordt als volgt berekend.

    Formula

    waarbij:

    Wi

    =

    het gewicht (in grammen) van de verpakkingscomponent i (dit geldt voor zowel de primaire als de secundaire verpakking), met inbegrip van alle etiketten.

    Ni

    =

    het gewicht (in grammen) van de verpakkingscomponent afkomstig van niet-gerecycleerd materiaal in tegenstelling tot gerecycleerde producten (dit geldt voor zowel primaire als secundaire verpakking). Wanneer de verpakkingscomponent geen gerecycleerd materiaal bevat dan is Ni = Wi.

    Di

    =

    het gewicht in grammen van het product dat de verpakkingscomponent bevat.

    r

    =

    het retourgetal, d.w.z. het aantal malen dat de verpakkingscomponent i voor hetzelfde doel is gebruikt door middel van een systeem van terugbrengen of bijvullen (standaard geldt r = 1 indien de verpakkingscomponent niet wordt hergebruikt).

    Indien de verpakking wel opnieuw wordt gebruikt, wordt r vastgesteld op 20 voor kunststof en op 10 voor golfkarton, behalve wanneer de aanvrager kan bewijzen dat een hoger getal van toepassing is.

    Beoordeling en controle:

    Presentatie van de WCR-berekening.

    b)   Etikettering van de verpakking

    Met het oog op de identificatie van de verschillende onderdelen van de verpakking voor recyclage moeten de kunststofonderdelen in de primaire verpakking voorzien worden van merktekens overeenkomstig DIN 6120, deel 2 of het equivalent. Dit geldt niet voor doppen en pompjes.

    Beoordeling en controle:

    Ingevulde en ondertekende verklaring.

    Monster van primaire verpakking.

    c)   Dosering

    De verpakking moet zodanig zijn ontworpen dat een correcte dosering eenvoudig is, bijv. door ervoor te zorgen dat de opening aan de bovenkant niet te groot is.

    Beoordeling en controle:

    Beschrijving van het doseerhulpmiddel.

    d)   De verpakking mag geen additieven bevatten op basis van cadmium of kwik of verbindingen met deze elementen, noch additieven die niet voldoen aan criterium 8.

    Beoordeling en controle:

    Verklaring van de producent van de verpakking.

    10.   Geschiktheid voor gebruik

    De geschiktheid van het product voor het gebruik moet hetzij door middel van laboratoriumtest(en), hetzij door een consumententest worden aangetoond.

    De test dient in overeenstemming met de richtsnoeren in Aanhangsel 1 voor het testen van de doelmatigheid van het product te zijn.

    Beoordeling en controle:

    Verslag van een laboratorium- of consumententest waaruit blijkt dat het product doelmatig is.

    11.   Informatie op de milieukeur

    Overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1980/2000, moet vak 2 van de milieukeur de volgende tekst bevatten:

    „*

    minimale impact op de aquatische ecosystemen

    *

    voldoet aan strenge eisen inzake biologische afbreekbaarheid

    *

    beperkt verpakkingsafval”.

    Beoordeling en controle:

    De aanvrager moet een monster van de verpakking van het product indienen waarop de milieukeur zichtbaar is, alsmede een verklaring dat aan dit criterium is voldaan.


    (1)  PB 196 van 16.8.1967, blz. 1-98.

    (2)  PB L 104 van 8.4.2004, blz. 1-35.

    (3)  PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.

    Aanhangsel I

    Richtsnoeren voor prestatietest

    De doelmatigheid van het product kan worden aangetoond hetzij door een laboratoriumtest hetzij door een consumententest. Voor een laboratoriumtest wordt een eigen test van de producent aanvaard. De aanvrager dient echter aan te tonen dat de test de prestaties van het product daadwerkelijk meet.

    Wanneer gebruik wordt gemaakt van een consumententest moeten de volgende richtsnoeren worden gevolgd:

    Een consumententest moet ten minste 10 personen omvatten. De consumenten moeten vragen worden gesteld over de doelmatigheid van het product vergeleken met een marktleidend product. De vragen moeten ten minste de volgende aspecten omvatten:

    1.

    Hoe goed presteert het product in vergelijking met het marktleidend product?

    2.

    Hoe eenvoudig is het de gewenste dosering van het product aan te brengen in vergelijking met het marktleidend product?

    3.

    Hoe eenvoudig is het product aan te brengen op het haar en/of de huid in vergelijking met het marktleidend product?

    Ten minste 80 % van de consumenten moet ten minste even tevreden zijn over het product als over het marktleidend product.

    Aanhangsel II

    Documentatie van anaerobe biologische afbreekbaarheid

    Voor ingrediënten die niet in de DID-lijst staan, kan de anaerobe biologische afbreekbaarheid als volgt worden gedocumenteerd.

    Pas een redelijke extrapolatie toe. Gebruik de testresultaten van één grondstof voor een extrapolatie naar de uiteindelijke anaerobe afbreekbaarheid van qua structuur verwante oppervlakteactieve stoffen. Als de anaerobe biologische afbreekbaarheid voor een oppervlakteactieve stof (of een groep homologe verbindingen) in de DID-lijst wordt bevestigd, kan ervan worden uitgegaan dat een vergelijkbaar type oppervlakteactieve stof ook anaeroob biologisch afbreekbaar is (bijvoorbeeld: C12-15 A 1-3 EO sulfaat (DID-nr. 8) is anaeroob biologisch afbreekbaar en een vergelijkbare anaerobe biologische afbreekbaarheid kan voor C12-15 A 6 EO sulfaat worden verondersteld). Als met een geschikte test is aangetoond dat een oppervlakteactieve stof anaeroob biologisch afbreekbaar is, mag ervan worden uitgegaan dat soortgelijke oppervlakteactieve stoffen dat ook zijn (zo mogen bijvoorbeeld literatuurgegevens waaruit blijkt dat oppervlakteactieve alkylesterammoniumzouten anaeroob biologisch afbreekbaar zijn, worden gebruikt om te staven dat ook andere quaternaire ammoniumzouten met esterbindingen in de alkylketens dat zijn).

    Voer een screeningtest voor anaerobe biologische afbreekbaarheid uit. Als nieuwe tests nodig zijn, wordt een screeningtest uitgevoerd overeenkomstig OESO 311, ISO 11734, Ecetoc nr. 28 (juni 1988) of een equivalente methode.

    Voer een afbraaktest bij lage dosering uit. Als nieuwe tests nodig zijn of als er bij de screeningtest problemen optreden (zoals remming wegens toxiciteit van de teststof), wordt de test herhaald bij een lage dosering van de oppervlakteactieve stof, waarbij de afbraak wordt gevolgd met 14C-metingen of chemische analyses. Deze tests kunnen worden uitgevoerd volgens OESO 308 (24 april 2002) of een equivalente methode, waarbij de anaerobie strikt wordt gehandhaafd. De tests en de interpretatie van de testresultaten dienen door een onafhankelijke deskundige te worden uitgevoerd.


    Top