Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005R1002

Verordening (EG) nr. 1002/2005 van de Commissie van 30 juni 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1239/95 betreffende het verlenen van dwanglicenties en de voorschriften betreffende de openbare inzage in en de openbare toegang tot documenten die bij het Communautair Bureau voor plantenrassen berusten

PB L 170 van 1.7.2005, p. 7–11 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 287M van 18.10.2006, p. 1–5 (MT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 13/10/2009

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1002/oj

1.7.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 170/7


VERORDENING (EG) Nr. 1002/2005 VAN DE COMMISSIE

van 30 juni 2005

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1239/95 betreffende het verlenen van dwanglicenties en de voorschriften betreffende de openbare inzage in en de openbare toegang tot documenten die bij het Communautair Bureau voor plantenrassen berusten

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (1), en met name op artikel 114,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 29 van Verordening (EG) nr. 2100/94 is gewijzigd om daarin een verwijzing naar de in artikel 12 van Richtlijn 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van biotechnologische uitvindingen (2) bedoelde dwanglicenties op te nemen en om de Engelse term „compulsory exploitation right” (dwanglicentie) te vervangen door de Engelse term „compulsory licence” (dwanglicentie).

(2)

Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (3), waarin de algemene beginselen en beperkingen betreffende het in artikel 255 van het EG-Verdrag neergelegde recht van toegang tot documenten worden vastgelegd, is door toevoeging van een nieuw artikel 33 bis in Verordening (EG) nr. 2100/94 van toepassing geworden op documenten die bij het Communautair Bureau voor plantenrassen berusten.

(3)

Het is daarom wenselijk Verordening (EG) nr. 1239/95 van de Commissie van 31 mei 1995 houdende voorschriften ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad, betreffende de procedures voor het Communautair Bureau voor plantenrassen (4) dienovereenkomstig te wijzigen.

(4)

De raad van bestuur van het Communautair Bureau voor plantenrassen is geraadpleegd.

(5)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor kwekersrechten,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EG) nr. 1239/95 wordt als volgt gewijzigd:

1)

Hoofdstuk IV van titel II wordt vervangen door:

„HOOFDSTUK IV

DOOR HET BUREAU TE VERLENEN COMMUNAUTAIRE LICENTIES

Afdeling 1

Dwanglicenties overeenkomstig artikel 29 van de basisverordening

Artikel 37

Verzoek om een dwanglicentie

1.   Het verzoek om een dwanglicentie overeenkomstig artikel 29, leden 1, 2 en 5, van de basisverordening moet bevatten:

a)

de aanduiding van de verzoeker en de weigerachtige houder van het betrokken ras als partijen in de procedure;

b)

de rasbenaming van het betrokken plantenras en de soort waartoe het behoort;

c)

een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de dwanglicentie betrekking moet hebben;

d)

een uiteenzetting van het openbaar belang waarop het verzoek berust, en een omstandige uiteenzetting van de feiten, bewijzen en argumenten, die tot staving van het gestelde openbaar belang worden aangevoerd;

e)

in het geval van een verzoek als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de basisverordening, een voorstel inzake de categorie van personen aan wie de dwanglicentie moet worden verleend, en in voorkomend geval de specifieke eisen waaraan die personen moeten voldoen.

f)

een voorstel voor een billijke vergoeding en de berekeningsgrondslag voor deze vergoeding.

2.   Het verzoek om een dwanglicentie overeenkomstig artikel 29, lid 5a, van de basisverordening moet bevatten:

a)

de aanduiding van de verzoeker die houder van een octrooirecht is en de weigerachtige houder van het betrokken ras als partijen in de procedure;

b)

de rasbenaming van het betrokken plantenras en de soort waartoe het behoort;

c)

een gewaarmerkte kopie van het octrooibewijs waarin het nummer van en de aanspraken op het octrooi voor een biotechnologische uitvinding en de octrooiverlenende instantie worden vermeld;

d)

een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de dwanglicentie betrekking moet hebben;

e)

een voorstel voor een billijke vergoeding en de berekeningsgrondslag voor deze vergoeding;

f)

een uiteenzetting van de reden waarom de biotechnologische uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras, met inbegrip van een gedetailleerde toelichting van de feiten, bewijzen en argumenten ter ondersteuning van de aanspraak;

g)

een voorstel voor het territoriale toepassingsgebied van de licentie, dat niet het territoriale toepassingsgebied van het onder c) bedoelde octrooi mag overschrijden.

3.   Het verzoek om een in artikel 29, lid 5a, van de basisverordening bedoelde wederkerige dwanglicentie moet bevatten:

a)

de aanduiding van de verzoeker die houder van een octrooirecht is en de weigerachtige houder van het betrokken ras als partijen in de procedure;

b)

de rasbenaming van het betrokken plantenras en de soort waartoe het behoort;

c)

een gewaarmerkte kopie van het octrooibewijs waarin het nummer van de biotechnologische uitvinding en de desbetreffende aanspraken en de octrooiverlenende instantie worden vermeld;

d)

een officieel document waarin wordt verklaard dat een dwanglicentie voor een geoctrooieerde biotechnologische uitvinding aan de houder van het kwekersrecht is verleend;

e)

een voorstel inzake de aard van de handelingen waarop de wederkerige licentie betrekking moet hebben;

f)

een voorstel voor een billijke vergoeding en de berekeningsgrondslag voor de vergoeding;

g)

een voorstel voor het territoriale toepassingsgebied van de wederkerige licentie, dat niet het territoriale toepassingsgebied van het onder c) bedoelde octrooi mag overschrijden.

4.   Bij een verzoek om een dwanglicentie worden de stukken gevoegd waaruit blijkt dat de verzoeker de houder van het kwekersrecht vruchteloos om een contractuele licentie heeft verzocht. Wanneer de Commissie of een lidstaat overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de basisverordening om een dwanglicentie verzoekt, kan het Bureau in geval van overmacht ontheffing van deze bepaling verlenen.

5.   Een verzoek om een contractuele licentie wordt geacht te zijn afgewezen in de zin van het bepaalde in lid 4, wanneer:

a)

de houder de persoon die aanspraak maakt op dit recht niet binnen een redelijke tijd een definitief antwoord heeft gegeven; of

b)

de houder heeft geweigerd, de persoon die aanspraak maakt op dit recht een contractuele licentie te verlenen; of

c)

de houder de persoon die aanspraak maakt op dit recht een licentie heeft aangeboden, maar hetzij de wezenlijke voorwaarden van het aanbod, waaronder die betreffende de te betalen royalty, hetzij de voorwaarden van het aanbod in hun geheel kennelijk onredelijk waren.

Artikel 38

Onderzoek van het verzoek om een dwanglicentie

1.   De mondelinge behandeling en de bewijsvoering vinden in beginsel tezamen tijdens één zitting plaats.

2.   Een verzoek om een nadere zitting is slechts ontvankelijk, indien het op omstandigheden berust waarin zich tijdens of na de zitting een wijziging heeft voorgedaan.

3.   Alvorens een beslissing te nemen, verzoekt het Bureau de partijen in de procedure tot een minnelijke regeling inzake een contractuele licentie te komen. Het Bureau doet in voorkomend geval een voorstel voor een dergelijke minnelijke regeling.

Artikel 39

Houderschap van een communautair kwekersrecht tijdens de procedure

1.   Wanneer een vordering als bedoeld in artikel 98, lid 1, van de basisverordening tegen de houder is ingesteld en dit in het register van communautaire kwekersrechten is ingeschreven, kan het Bureau de procedure tot verlening van een dwanglicentie schorsen. Het mag de procedure eerst hervatten, nadat de vordering tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing heeft geleid of de desbetreffende procedure op een andere wijze is beëindigd en dit in het register is ingeschreven.

2.   Wanneer het communautaire kwekersrecht op een voor het Bureau verbindende wijze op een andere persoon wordt overgedragen, treedt de nieuwe houder op verzoek van de verzoeker als partij tot de procedure toe, indien de verzoeker binnen twee maanden nadat hij door het Bureau van de inschrijving van de nieuwe houder in het register van communautaire kwekersrechten in kennis is gesteld, deze vruchteloos om een contractuele licentie heeft verzocht. De verzoeker moet bij zijn verzoek voldoende bewijsstukken betreffende zijn vergeefse poging en in voorkomend geval de handelwijze van de nieuwe houder voegen.

3.   In het geval van een verzoek als bedoeld in artikel 29, lid 2, van de basisverordening treedt de nieuwe houder als partij tot de procedure toe. Lid 1 is in dit geval niet van toepassing.

Artikel 40

Inhoud van de beslissing op het verzoek om een dwanglicentie

De schriftelijke beslissing wordt door de voorzitter van het Bureau ondertekend. De beslissing moet bevatten:

a)

de vermelding dat zij door het Bureau is genomen;

b)

de datum waarop zij is genomen;

c)

de namen van de leden van het comité die aan de procedure hebben deelgenomen;

d)

de namen van de partijen in de procedure en hun vertegenwoordigers voor de procedure;

e)

een verwijzing naar het advies van de raad van bestuur;

f)

een uiteenzetting van het onderwerp van het verzoek;

g)

een samenvatting van de feiten;

h)

de gronden van de beslissing;

i)

de uitspraak van het Bureau; in deze uitspraak wordt in voorkomend geval vastgesteld op welke handelingen de dwanglicentie betrekking heeft, welke bijzondere voorwaarden eraan zijn verbonden, aan welke categorie van personen zij wordt verleend, en aan welke specifieke eisen die personen moeten voldoen.

Artikel 41

Verlening van een dwanglicentie

De beslissing om een dwanglicentie overeenkomstig artikel 29, leden 1, 2 en 5, van de basisverordening te verlenen, moet een uiteenzetting bevatten van het openbaar belang dat in aanmerking is genomen.

1.

Als openbaar belang geldt met name:

a)

de bescherming van het leven of de gezondheid van mens of dier;

b)

de noodzaak, materiaal met bepaalde eigenschappen op de markt te brengen;

c)

de noodzaak, het kweken van verbeterde rassen te blijven aanmoedigen.

2.

De beslissing om een dwanglicentie overeenkomstig artikel 29, lid 5a, van de basisverordening te verlenen, moet een uiteenzetting bevatten van de redenen waarom de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt. De volgende gronden kunnen in het bijzonder redenen zijn waarom de uitvinding een belangrijke technische vooruitgang van aanzienlijk economisch belang vertegenwoordigt ten opzichte van het beschermde plantenras:

a)

verbetering van de teelttechnieken,

b)

verbetering van het milieu,

c)

verbetering van de technieken ter bevordering van het gebruik van genetische biodiversiteit,

d)

verbetering van de kwaliteit,

e)

verbetering van de opbrengst,

f)

verbetering van de weerstand,

g)

verbetering van de aanpassing aan bijzondere klimatologische en/of milieu-omstandigheden.

3.

De dwanglicentie is niet uitsluitend.

4.

De dwanglicentie mag niet worden overgedragen, tenzij tezamen met het deel van een onderneming dat van deze licentie gebruik maakt, of in het in artikel 29, lid 5, van de basisverordening bedoelde geval, wanneer tegelijkertijd het houderschap van een hoofdzakelijk afgeleid ras wordt overgedragen.

Artikel 42

Voorwaarden ten aanzien van de persoon aan wie een dwanglicentie wordt verleend

1.   Onverminderd andere voorwaarden als bedoeld in artikel 29, lid 3, van de basisverordening, moet de persoon aan wie de dwanglicentie wordt verleend, over de nodige financiële middelen en technische bekwaamheden beschikken om gebruik van deze licentie te kunnen maken.

2.   Het voldoen aan de voorwaarden die aan de dwanglicentie zijn verbonden en in de desbetreffende beslissing zijn vastgesteld, wordt als een omstandigheid in de zin van artikel 29, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

3.   Het Bureau bepaalt dat de persoon aan wie de dwanglicentie wordt verleend geen rechtsvordering wegens inbreuk op het betrokken communautaire kwekersrecht mag instellen, tenzij de houder weigert of nalaat dit binnen twee maanden nadat hij daarom wordt verzocht, te doen.

Artikel 43

Categorie van personen die aan specifieke eisen overeenkomstig artikel 29, lid 2, van de basisverordening voldoen

1.   Elke persoon die voornemens is gebruik te maken van een dwanglicentie en behoort tot een categorie van personen die voldoet aan specifieke eisen zoals bedoeld in artikel 29, lid 2, van de basisverordening, moet dit bij aangetekende brief met verzoek om ontvangstbevestiging ter kennis van het Bureau en de houder brengen. Deze kennisgeving moet met name bevatten:

a)

de naam en het adres van de betrokken persoon overeenkomstig de bepalingen die op de partijen in een procedure van toepassing zijn overeenkomstig artikel 2 van deze verordening;

b)

een uiteenzetting van de feiten waaruit blijkt dat hij aan de specifieke eisen voldoet;

c)

een beschrijving van de te verrichten handelingen; en

d)

een verklaring dat de betrokken persoon over de nodige financiële middelen beschikt om van de dwanglicentie gebruik te kunnen maken, alsook gegevens over de technische bekwaamheden die hij daartoe bezit.

2.   Wanneer een persoon de voorwaarden inzake de in lid 1 bedoelde kennisgeving heeft vervuld, schrijft het Bureau hem op zijn verzoek in het register van communautaire kwekersrechten in. Hij mag eerst nadat hij is ingeschreven van de dwanglicentie gebruikmaken. De ingeschreven persoon en de houder worden van de inschrijving in kennis gesteld.

3.   Artikel 42, lid 3, is van overeenkomstige toepassing op een persoon die krachtens lid 2 van dit artikel in het register van communautaire kwekersrechten is ingeschreven. De rechterlijke beslissing waartoe de rechtsvordering wegens inbreuk leidt, is verbindend voor de andere personen die zijn of zullen worden ingeschreven; hetzelfde geldt, wanneer de desbetreffende procedure op een andere wijze wordt beëindigd.

4.   De in lid 2 bedoelde inschrijving kan slechts worden doorgehaald, indien zich aan het einde van het eerste jaar of een volgend jaar sinds de verlening van de dwanglicentie en vóór het verstrijken van de eventueel vastgestelde geldigheidsduur een verandering heeft voorgedaan in de specifieke eisen die in de beslissing tot verlening van deze licentie waren vastgesteld, of in de overeenkomstig lid 2 aangetoonde financiële middelen en technische bekwaamheden. De ingeschreven persoon en de houder worden van de doorhaling in kennis gesteld.

Afdeling 2

Dwanglicenties overeenkomstig artikel 100, lid 2, van de basisverordening

Artikel 44

Dwanglicenties uit hoofde van artikel 100, lid 2, van de basisverordening

1.   Een verzoek om een niet-uitsluitende contractuele licentie van een nieuwe houder, als bedoeld in artikel 100, lid 2, van de basisverordening, moet in het geval van de vroegere houder binnen twee maanden of in het geval van een vroegere licentiehouder binnen vier maanden na ontvangst van de kennisgeving door het Bureau dat de naam van de nieuwe houder in het register van communautaire kwekersrechten is ingeschreven, worden gedaan.

2.   Bij een verzoek om een overeenkomstig artikel 100, lid 2, van de basisverordening door het Bureau te verlenen licentie moeten de stukken worden gevoegd waaruit blijkt dat het in lid 1 bedoelde verzoek is afgewezen. De bepalingen van artikel 37, lid 1, onder a), b) en c), en lid 5, artikel 38, artikel 39, lid 3, artikel 40 met uitzondering van het bepaalde onder f), artikel 41, leden 3 en 4, en artikel 42 zijn van overeenkomstige toepassing.”

2)

Artikel 82 wordt vervangen door:

„Artikel 82

Openbare inzage van de registers

1.   De registers kunnen ten kantore van het Bureau door het publiek worden ingezien.

Toegang tot de registers en de aldaar gedeponeerde stukken wordt verleend overeenkomstig dezelfde voorwaarden die gelden voor de toegang tot documenten in het bezit van het Bureau in de zin van artikel 84.

2.   Inzage van de registers ter plaatse is kosteloos.

Voor de vervaardiging en afgifte van uittreksels uit de registers waarvoor andere vormen van gegevensbehandeling nodig zijn dan slechts de reproductie van een stuk of delen daarvan, wordt een vergoeding betaald.

3.   De voorzitter van het Bureau kan voorzien in de mogelijkheid van openbare inzage ten kantore van de nationale organen of de diensten, bedoeld in artikel 30, lid 4, van de basisverordening.”

3)

Artikel 84 wordt vervangen door:

„Artikel 84

Toegang tot de documenten die bij het Bureau berusten

1.   De raad van bestuur stelt de praktische regelingen vast voor de toegang tot de documenten die bij het Bureau berusten, met inbegrip van de registers.

2.   De raad van bestuur besluit welke categorieën documenten van het Bureau door middel van een bekendmaking, waaronder een bekendmaking via elektronische weg, rechtstreeks voor het publiek toegankelijk worden gemaakt.”

Artikel 2

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 30 juni 2005.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 227 van 1.9.1994, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 873/2004 (PB L 162 van 30.4.2004, blz. 38).

(2)  PB L 213 van 30.7.1998, blz. 13.

(3)  PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.

(4)  PB L 121 van 1.6.1995, blz. 37. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2181/2002 (PB L 331 van 7.12.2002, blz. 14).


Top