Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2164

    Verordening (EG) nr. 2164/98 van de Raad van 5 oktober 1998 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde breedspectrumantibiotica uit India en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    PB L 273 van 9.10.1998, p. 1–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 10/10/2003

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2164/oj

    31998R2164

    Verordening (EG) nr. 2164/98 van de Raad van 5 oktober 1998 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde breedspectrumantibiotica uit India en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    Publicatieblad Nr. L 273 van 09/10/1998 blz. 0001 - 0016


    VERORDENING (EG) Nr. 2164/98 VAN DE RAAD van 5 oktober 1998 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaalde breedspectrumantibiotica uit India en tot definitieve inning van het voorlopige recht

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) (hierna "basisverordening" genoemd), inzonderheid op artikel 15,

    Gezien het voorstel van de Commissie dat na overleg in het Raadgevend Comité is ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) Bij Verordening (EG) nr. 1204/98 van de Commissie (2) (hierna "verordening voorlopig recht" genoemd) werd een voorlopig compenserend recht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van bepaalde breedspectrumantibiotica uit India, namelijk amoxillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, in bulk aangeboden, van GN-codes ex 2941 10 10, ex 2941 10 20 en ex 2941 90 00.

    (2) Nadat de voorlopige compenserende rechten waren ingesteld, hebben de Indiase medewerkende exporterende producenten Kopran Ltd, Orchid Chemicals en Pharmaceuticals Ltd, Ranbaxy Laboratories Ltd en Vitara Chemicals Ltd (hierna "Indiase exporterende producenten" genoemd), de Indiase overheid en de klagende communautaire producenten (hierna "communautaire bedrijfstak" genoemd) hun standpunt schriftelijk uiteengezet.

    (3) Overeenkomstig artikel 11, lid 5, van de basisverordening werden alle belanghebbenden die hierom hadden verzocht door de Commissie gehoord.

    De Indiase exporterende producenten en de communautaire bedrijfstak brachten tevens hun tegenover elkaar staande standpunten naar voren tijdens een door de Commissie, op verzoek van de communautaire bedrijfstak, overeenkomstig artikel 11, lid 6, van de basisverordening georganiseerde bijeenkomst.

    (4) Een aantal importeurs en handelaars die zich in een eerder stadium niet bekend hadden gemaakt reageerden nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld.

    (5) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de definitieve vaststelling noodzakelijk achtte verzameld en geverifieerd.

    (6) De partijen werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen definitieve compenserende rechten in te stellen en de bedragen die uit hoofde van de voorlopige rechten als zekerheid waren gesteld, definitief te innen. Tevens werd medegedeeld binnen welke termijn de partijen hierover opmerkingen konden maken.

    (7) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen die waren ingediend nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld en bovenstaande kennisgeving was gedaan, werden in overweging genomen en de definitieve bevindingen werden op grond hiervan zo nodig gewijzigd.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (8) Geen van de betrokkenen diende opmerkingen in of nieuwe gegevens in verband met de voorlopige vaststellingen met betrekking tot de definitie van het betrokken product en het soortgelijk product zoals uiteengezet in de overwegingen 8 tot en met 10 van de verordening voorlopig recht.

    (9) Wel werd de Commissie meegedeeld dat de interpretatie van de term "in bulk aangeboden" bepaalde problemen opleverde. De antibiotica waarop het voorlopig recht van toepassing is worden namelijk ingedeeld onder GN-post 2941 omdat zij niet in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel zijn verpakt. In dat geval zouden zij namelijk worden ingedeeld onder GN-post 3004. Besloten werd derhalve deze definitie te vervangen. Deze procedure bestrijkt derhalve bepaalde breedspectrumantibiotica, namelijk amoxillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, niet verpakt in afgemeten doses of in vormen of verpakkingen voor de kleinhandel, vallende onder GN-codes ex 2941 10 10, ex 2941 10 20 en ex 2941 90 00.

    C. SUBSIDIES

    1. "Passbook"-regeling (PBS)

    a) Aard van de regeling

    (10) De Indiase overheid verklaarde dat deze regeling, die wordt beschreven in de overwegingen 15 tot en met 23 van de verordening voorlopig recht, een regeling was die is toegestaan in het kader van het terugbetalingssysteem in de zin van bijlage I(i) en bijlagen II en III van de basisverordening. Op grond van bijlage I(i) is het niet noodzakelijk dat ingevoerde "inputs" worden gebruikt bij de productie van het exportproduct.

    In bijlage I(i) wordt echter duidelijk gesteld dat ingevoerde inputs wel degelijk moeten worden gebruikt bij de productie van het exportproduct (d.w.z. een regeling voor terugbetaling in de zin van bijlage II) of dat de ingevoerde inputs van dezelfde hoeveelheid en dezelfde kwaliteit moeten zijn of dezelfde eigenschappen moeten hebben als de binnenlandse inputs (d.w.z. een terugbetalingsregeling voor vervangende inputs in de zin van bijlage III). Op grond van de Passbook-regeling namelijk kunnen goederen die geen inputs zijn en die worden gebruikt voor de productie van exportgoederen of inputs van dezelfde hoeveelheid en dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als binnenlandse inputs die werkelijk deel uitmaken van het uitgevoerde product, vrij van rechten worden ingevoerd. De Passbook-regeling is derhalve geen toegestane regeling voor de kwijtschelding/terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs in de zin van de basisverordening.

    (11) De Indiase overheid verwees voorts naar het bestaan van een verificatieprocedure die gebaseerd was op de in overweging 18 van de verordening voorlopig recht beschreven "Standard Input/Output norms". Deze "Standard Input/Output norms" worden gehanteerd voor exportproducten en geven de hoeveelheden ingevoerde grondstoffen aan die normaliter noodzakelijk zijn om een eenheid van het eindproduct te vervaardigen. De Indiase overheid voerde aan dat het systeem was opgezet om ervoor te zorgen dat, zoals vereist op grond van bijlage I(i) en de bijlagen II en III van de basisverordening, de terugbetaling van invoerrechten niet te hoog is en dat de Commissie voorts alle werkelijke verrichtingen kon verifiëren om na te gaan of er sprake was van te hoge terugbetalingen.

    Dit argument kan niet worden aanvaard omdat de kwestie van te hoge terugbetalingen alleen relevant is bij toegestane terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs en in dit geval is vastgesteld dat de Passbook-regeling geen toegestane regeling is voor de terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs in de zin van bijlage I(i) en bijlagen II en III van de basisverordening.

    (12) Een Indiase exporterende producent wees er tevens op dat de Standard Input/Output Norms op zich al een verificatieprocedure inhielden, die nog versterkt werd door de verplichting elke exporttransactie te voorzien van documentatie met betrekking tot de inputs alvorens een kredietbedrag kan worden verkregen. Voorts moet documentatie worden verstrekt met betrekking tot het productieproces alvorens een kredietbedrag kan worden verkregen en moet een exportverklaring voor de internationale prijzen van inputs worden ingediend. Indien aan deze verplichting niet werd voldaan, volgden sancties. Het feit dat in sommige gevallen geen kredietbedragen werden toegekend, toont aan dat deze regeling strikt werd toegepast.

    Zoals hierboven uiteengezet is de vraag of de regels waaraan de werking van de Passbook-regeling als geheel is onderworpen van dien aard zijn dat ze een verificatieprocedure vormen in de zin van de bijlagen II en III van de basisverordening, irrelevant omdat op grond van deze regeling transacties zijn toegestaan die duidelijk buiten de definitie van een toegestane terugbetalingsregeling vallen.

    Het is in ieder geval zo dat aan de hand van de Standard Input/Output Norms alleen een nominaal bedrag voor rechten kan worden vastgesteld. Een verificatieprocedure moet daarentegen gebaseerd zijn op werkelijke transacties. Dit is niet het geval bij de Passbook-regeling waarin geen verificatieprocedure is opgenomen om na te gaan welke hoeveelheden inputs werkelijk zijn opgenomen in het uitgevoerde product, maar alleen de werkelijke internationale prijs voor nominale inputs, hetgeen een nominaal bedrag voor rechten oplevert op grond waarvan een kredietbedrag wordt toegekend.

    (13) De Indiase overheid voerde verder aan dat met het vaststellen van de Standard Input/Output Norms wordt voldaan aan de eisen van bijlagen I en III van de basisverordening. In de eerste plaats werden deze normen aangepast met het oog op de terugbetaling van basisrechten maar niet van bijzondere of aanvullende rechten en omdat het gebruik van de laagste internationale prijs voor de standaardinputs de meest voorzichtige berekening opleverde die een te hoge terugbetaling van invoerrechten uitsluit. Een Indiase exporterende producent voerde aan dat aan de criteria om te mogen afwijken van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening, zoals uiteengezet in bijlage III, is voldaan en dat de Commissie niet heeft gekeken naar de kwestie van terugbetaling van rechten voor bedragen die hoger zijn dan de betaalde of verschuldigde bedragen, met name door voor deze kwestie het belang van Standard Input/Output Norms onder de loep te nemen.

    (14) Wat het eerste punt betreft, kan worden aangevoerd dat de regeling op grond waarvan andere goederen dan inputs vrij van rechten kunnen worden ingevoerd, op zich een te hoge kwijtschelding van de indirecte belastingen of terugbetaling van invoerrechten op de input inhoudt. Op grond van de Passbook-regeling kunnen namelijk goederen worden ingevoerd zonder betaling van rechten die niet in aanmerking zouden komen voor regelingen voor terugbetaling of terugbetalingsregelingen voor vervangende producten, omdat het verlies van deze rechten een inkomstenderving betekent voor de overheid voor alle producten die in het kader van de Passbook-regeling worden ingevoerd. Dit is op zich al voldoende om compenserende maatregelen te rechtvaardigen.

    (15) Verder verklaarde de Indiase overheid dat is voldaan aan de eis dat inputs moeten zijn verbruikt tijdens het productieproces van het exportproduct (voetnoot 1 bij bijlage II van de basisverordening) wanneer bij de berekening van het bedrag van invoerrechten die worden terugbetaald wordt uitgegaan van statistische gegevens met betrekking tot de inputs die gewoonlijk nodig zijn voor de productie van de betrokken producten, d.w.z. de Standard Input/Output Norms, en men zich bij deze berekening niet beperkt tot situaties waarin alleen de inputs die nodig zijn voor de productie van exportproducten vrij van rechten in het kader van de regeling worden ingevoerd.

    (16) Wat dit punt betreft, moet evenwel worden opgemerkt dat niet kan worden voldaan aan de eisen van bijlagen II en III die ertoe strekken dat inputs die in het kader van de terugbetalingsregelingen zijn ingevoerd fysiek moeten zijn opgenomen in het exportproduct of dat inputs moeten worden gebruikt van dezelfde hoeveelheid en van dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als de ingevoerde inputs om in aanmerking te komen voor een terugbetalingsregeling voor vervangende producten, omdat hier slechts een nominaal concept wordt gehanteerd waarbij wordt uitgegaan van statistische gegevens die volledig los staan van de werkelijke transacties van de betrokken ondernemingen. Het argument van de Indiase overheid staat tevens in contrast met de ondubbelzinnige formulering van de basisverordening die luidt dat invoer in het kader van de terugbetalingsregeling fysiek moet zijn opgenomen in het exportproduct en dat invoer van inputs dezelfde hoeveelheid, dezelfde kwaliteit en dezelfde eigenschappen moet hebben als de binnenlandse inputs die zijn opgenomen in het exportproduct.

    (17) Tot slot voerde de Indiase overheid aan dat het element van de minimum toegevoegde waarde (MTW) in de Standard Input/Output Norms van de Passbook-regeling geen invoervervangende subsidie vormt, omdat deze geen minimum bepaalt voor de binnenlandse input en de MTW tevens kon worden bereikt door bijvoorbeeld ingevoerde inputs te gebruiken.

    Dit argument is zeker in tegenspraak met de verklaringen van de Indiase overheid dat de Standard Input/Output Norms worden berekend op basis van alle inputs die gewoonlijk worden ingevoerd maar, omdat deze regeling reeds wordt beschouwd als een regeling die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen op grond van het feit dat zij samenhangt met de exportresultaten in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, is het niet noodzakelijk om verder in te gaan op de kwestie van een invoer vervangende subsidie.

    (18) De Indiase overheid was van oordeel dat de voordelen uit hoofde van de Passbook-regeling geen aanleiding gaven tot compenserende maatregelen omdat de Passbook-regeling met ingang van 31 maart 1997 was afgeschaft en slechts een beperkt aantal ondernemingen nog gebruik kon blijven maken van de eerder verleende kredietbedragen. De Indiase overheid beriep zich op artikel 17 van de basisverordening dat ertoe strekt dat een compenserende maatregel van kracht blijft zolang en voorzover deze nodig is om de schadeveroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren en wees tevens op eerdere praktijken van de Gemeenschap. Een Indiase exporterende producent hanteerde soortgelijke argumenten en voerde aan dat voordelen uit hoofde van deze regeling 17 maanden na de inwerkingtreding van definitieve rechten geen aanleiding konden geven tot compenserende maatregelen omdat vanaf dat moment geen kredietbedragen meer konden worden gebruikt uit hoofde van de Passbook-regeling.

    De Commissie meent echter dat de Passbook-regeling weliswaar is afgeschaft maar dat ondernemingen nog steeds gebruik kunnen maken van kredietbedragen uit hoofde van deze regeling voor exporttransacties die zijn gesloten vóór 31 maart 1997 en deze bedragen mogen gebruiken tot en met 31 maart 2001. Tot die datum zullen derhalve uit hoofde van deze regeling belangrijke voordelen blijven worden verleend die subsidies vormen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Wat de vraag betreft of voordelen na die datum aanleiding geven tot compenserende maatregelen zij er op gewezen dat het in artikel 5 van de basisverordening uiteengezette principe van toepassing is, d.w.z. dat de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel. Tijdens het onderzoektijdvak werd de Passbook-regeling, inderdaad opgeheven en vervangen door de regeling Duty Entitlement Passbook die tevens wordt beschouwd als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende regeling. Omdat in de toekomst uit hoofde van deze nieuwe regeling voordelen zullen blijven worden verleend, moeten maatregelen worden ingesteld uitgaande van de voordelen die zijn verkregen tijdens het onderzoektijdvak uit hoofde van zowel de Passbook-regeling als de regeling Duty Entitlement Passbook omdat het, zoals bepaald in artikel 17 van de basisverordening, nog steeds nodig zal zijn de schadeveroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren.

    (19) De Indiase overheid verklaarde dat de betreffende Indiase autoriteiten, volgens een besluit van het ministerie van Handel in juli 1998, tot uiterlijk 30 september 1998 Passbook-kredietbedragen konden verlenen en niet, zoals eerder was bepaald tot 31 maart 2001 (zie overweging 18). De Indiase overheid vroeg derhalve bij de definitieve vaststelling met deze nieuwe ontwikkeling rekening te houden.

    Omdat de Passbook-regeling is vervangen door de regeling Duty Entitlement Passbook (die ook wordt beschouwd als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie) en ook in de toekomst uit hoofde van deze nieuwe regeling voordelen zullen blijven worden verleend, is het niet juist de voordelen die exporteurs tijdens het onderzoektijdvak uit hoofde van de Passbook-regeling ontvingen, buiten beschouwing te laten. Derhalve dienen maatregelen te worden ingesteld ter compensatie van de voordelen die zijn ontvangen tijdens het onderzoektijdvak uit hoofde van zowel de Passbook-regeling als de Duty Entitlement Passbook-regeling.

    b) Berekening van het subsidiebedrag

    (20) Een Indiase exporterende producent voerde aan dat de Commissie in ieder geval alleen de debetbedragen voor de betrokken producten had moeten gebruiken voor de berekening van de subsidie zoals bepaald in artikel 7, lid 2, van de basisverordening. Anderzijds had de Commissie de subsidie moeten berekenen door de kredietbedragen die werden gebruikt voor de invoer van grondstoffen die waren gebruikt voor de vervaardiging van de betrokken producten toe te voegen en vervolgens de rechten in mindering te brengen die waren betaald voor de invoer van grondstoffen die voor de productie van het betrokken product waren gebruikt.

    De Commissie is echter van mening dat voor de berekening van de subsidie, zoals uiteengezet in artikel 5 van de basisverordening, moet worden uitgegaan van het totale door de ontvanger uit hoofde van de regeling verkregen voordeel. Het voordeel bestaat uit het bedrag van de rechten die normaal verschuldigd zouden zijn voor alle invoer in het onderzoektijdvak doch niet betaald werden omdat zij werden ingevoerd in het kader van de regeling. Dit voordeel moet worden verdeeld over de totale uitvoer tijdens dezelfde periode omdat het afhankelijk is van de totale uitvoerresultaten. Het wordt derhalve niet juist geacht de uit hoofde van de regeling voor de productie van het betrokken product ingevoerde inputs te bepalen en bij de berekening in mindering te brengen omdat die berekening, wanneer de regeling wordt geacht aanleiding te geven tot maatregelen ter compensatie van het voordeel uit hoofde van de regeling, wordt bepaald door het bedrag van inkomsten dat werd gederfd voor alle invoer.

    2. Duty Entitlement Passbook-regeling - pre-exportbasis

    (21) Er is geen noodzaak in te gaan op de door de Indiase overheid met betrekking tot deze regeling naar voren gebrachte argumenten, zoals uiteengezet in de overwegingen 28 tot en met 34 van de verordening voorlopig recht, omdat tijdens het onderzoektijdvak uit hoofde van deze regeling slechts zeer geringe subsidiebedragen werden verleend. Op de uit hoofde van deze regeling verleende voordelen zullen derhalve geen maatregelen worden ingesteld zodat geen definitieve conclusie nodig is.

    3. Duty Entitlement Passbook-regeling - post-exportbasis

    (22) De Indiase overheid voerde aan dat het instellen van compenserende maatregelen op voordelen die voortvloeien uit de Duty Entitlement Passbook-regeling zoals beschreven in de overwegingen 28 en 38 tot en met 40 van de verordening voorlopig recht, in strijd was met artikel 5 van de basisverordening omdat de procedure in september 1997 was gestart, d.w.z. binnen zes maanden na aanvang van de regeling die in april 1997 was ingevoerd. De Indiase overheid was van oordeel dat het gekozen onderzoektijdvak op grond van dit artikel zes maanden vóór de aanvangsdatum van de procedure zou moeten eindigen.

    Er is evenwel op gewezen dat artikel 5 niet de verplichting inhoudt om een onderzoektijdvak te kiezen van zes, aan de opening van het onderzoek voorafgaande maanden maar veeleer de minimumduur van het volledige onderzoektijdvak bepaalt (d.w.z. zes maanden); er is derhalve geen sprake van schending van artikel 5.

    (23) De Indiase overheid betoogde verder dat de Indiase exporterende producenten gebruik hadden kunnen maken van een kwijtschelding in contanten voor hun ingevoerde inputs in plaats van gebruik te maken van de Duty Entitlement Passbook-regeling. Een dergelijke kwijtschelding in contanten had vervolgens zonder enige beperking kunnen worden gebruikt voor de betaling van invoerrechten op andere goederen. Bij de vraag of een dergelijke kwijtschelding al dan niet een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende vorm van subsidie was zou de methode van kwijtschelding volgens haar dan ook buiten beschouwing moeten blijven.

    Dit argument moet worden afgewezen. Het bestaan van een toegestane regeling voor kwijtschelding in contanten werd tijdens het onderzoek niet naar voren gebracht of aangetoond en kon in een dusdanig laat stadium van de procedure niet volledig worden onderzocht. Omdat de Indiase exporterende producenten gekozen hebben voor een regeling die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen zijn de gevolgen voor de hieruit voortvloeiende voordelen derhalve compenserende maatregelen.

    (24) De Indiase overheid verklaarde dat geen enkele onderneming tijdens het onderzoektijdvak van deze regeling gebruik had gemaakt, zodat deze geen aanleiding kon geven tot compenserende maatregelen.

    Omdat de vaststelling van subsidiëring voor de enige niet-medewerkende onderneming op basis van de best beschikbare gegevens moest geschieden, kon deze onderneming tijdens het onderzoektijdvak echter over bepaalde voordelen beschikken. Omdat was vastgesteld dat de regeling zelf aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, moet worden geconcludeerd dat de onderneming de uit deze regeling voortvloeiende voordelen heeft ontvangen en werd het bedrag vastgesteld op basis van de beste beschikbare gegevens.

    (25) De Indiase overheid voerde aan dat, omdat situaties waarin export vóór import plaatsvindt buiten het bereik vallen van bijlage II van de basisverordening, zoals het geval was met de Duty Entitlement Passbook-regeling, deze regeling geen aanleiding gaf tot compenserende maatregelen.

    De Commissie meent evenwel dat deze situatie onder bijlage III van de basisverordening valt. Omdat de Duty Entitlement Passbook-regeling niet strookt met de eisen van zowel bijlage II als bijlage III aangezien een exporteur niet verplicht is om goederen die vrij van rechten worden ingevoerd in het productieproces te verbruiken of inputs te gebruiken van dezelfde hoeveelheid en dezelfde kwaliteit en met dezelfde eigenschappen als de binnenlandse input, geeft de regeling aanleiding tot compenserende maatregelen.

    (26) De Indiase overheid voerde tevens aan dat de exporteur verplicht was de uit hoofde van de Duty Entitlement Passbook-regeling ingevoerde goederen op te nemen in de exportproducten zoals vermeld in punt v) van mededeling nr. 34/97 van de Indiase douane van 7 april 1997.

    Deze bepaling heeft echter betrekking op de Duty Entitlement Passbook-regeling op pre-exportbasis maar niet op post-exportbasis waarbij is vastgesteld dat een dergelijke voorwaarde van werkelijk gebruik niet bestaat.

    4. Exportbevorderingskapitaalgoederenregeling (EBKG)

    (27) De Indiase overheid voerde een aantal argumenten aan met betrekking tot de Exportbevorderingskapitaalgoederenregeling die is beschreven in de overwegingen 43 tot en met 47 van de verordening voorlopig recht. Deze hebben betrekking op de kwalificatie van de regeling als een subsidie en de berekening van het subsidiebedrag.

    a) Aard van de regeling

    (28) Volgens de Indiase overheid is het geen wettelijke verplichting dat kapitaalgoederen die in het kader van deze regeling zijn gekocht uitsluitend gebruikt worden voor de productie van exportgoederen, zodat vrijstelling van invoerrechten voor goederen die in het kader van deze regeling zijn ingevoerd niet kan worden beschouwd als een subsidie.

    Het onderzoek wees echter uit dat een onderneming, om gebruik te mogen maken van de EBKG-regeling, zich ertoe moet verplichten binnen een bepaalde periode goederen uit te voeren van een bepaalde waarde. Omdat deze regeling derhalve wettelijk gekoppeld is aan exportresultaten - d.w.z. dat een onderneming voor deze regeling niet in aanmerking kan komen zonder zich ertoe te verplichten goederen uit te voeren - is de conclusie dat het hier, overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening, om een specifieke regeling gaat die derhalve aanleiding geeft tot compenserende maatregelen. In het licht van deze feiten is de vraag of kapitaalgoederen uitsluitend of geheel niet worden gebruikt voor de productie van goederen voor de uitvoer niet relevant.

    (29) De term "input" bij punt i) van bijlage I (lijst met voorbeelden van uitvoersubsidies) van de basisverordening omvat tevens kapitaalgoederen en kwijtschelding van rechten kan, op grond van dit punt niet per se worden beschouwd als een subsidie behalve wanneer teveel is terugbetaald.

    Kapitaalgoederen vormen echter geen inputs in de zin van de basisverordening omdat zij niet fysiek zijn opgenomen in de exportproducten.

    (30) Volgens de Indiase overheid wordt de inning van rechten bij invoer van kapitaalgoederen in het kader van deze regeling slechts opgeschort tot is vastgesteld of de exporteur heeft voldaan aan zijn exportverplichting. Er zou dan ook pas sprake zijn van gederfde inkomsten voor de overheid of voordelen voor de ontvanger op het ogenblik waarop de periode verstrijkt waarvoor de exporteur een toezegging heeft gedaan.

    Wanneer een onderneming toestemming heeft gevraagd om gebruik te maken van deze regeling en derhalve toezegt goederen uit te voeren, moet ervan worden uitgegaan dat zal worden voldaan aan de exportverplichting en definitieve vrijstelling van invoerrechten zal worden verleend. Ondernemingen zullen er derhalve van uitgaan dat zij geen rechten hoeven te betalen, hetgeen tot uitdrukking zal komen in hun prijzen. Anders zou de regeling geen zin hebben. Op het tijdstip van invoer van kapitaalgoederen derft de overheid derhalve inkomsten en ontvangt de invoerende onderneming een voordeel in de vorm van niet betaalde rechten.

    b) Berekening van de subsidie

    (31) De Indiase regering voerde aan dat de afschrijvingsperiode die de Commissie had gehanteerd bij haar voorlopige conclusies (d.w.z. tien jaar zoals vermeld in overweging 50 van de verordening voorlopig recht) niet correct is. Indien de Commissie rekening had gehouden met de nuttige levensduur van kapitaalgoederen, zoals bepaald in de Indiase wetgeving, en met de kosten van de bankgarantie die de exporteur aan de autoriteiten moet verstrekken bij de invoer van goederen in het kader van deze regeling, zou een eventueel voordeel minimaal zijn.

    De Commissie heeft bij het vaststellen van haar voorlopige conclusies echter de gebruikelijke afschrijvingsperiode van kapitaalgoederen in de antibiotica-industrie gehanteerd, d.w.z. tien jaar, op basis van de informatie die was verstrekt door de medewerkende Indiase exporterende producent. Dit is in overeenstemming met de eisen van artikel 7, lid 3, van de basisverordening waarin wordt gesteld dat wanneer verband kan worden gelegd tussen de subsidie en de verwerving van vaste activa, de hoogte van de subsidie die aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, wordt berekend door de subsidie te spreiden over een tijdvak dat in de betrokken bedrijfstak als een gebruikelijke afschrijvingsperiode voor deze activa wordt beschouwd. De Commissie heeft geen bewijsmateriaal ontvangen waaruit zou blijken dat een andere afschrijvingsperiode wordt toegepast voor kapitaalgoederen in de farmaceutische sector dan de tien jaar die de Commissie heeft gebruikt bij haar voorlopige conclusies. Het verzoek om rekening te houden met de kosten van de bankgarantie, die exporteur verschuldigd is bij invoer van goederen in het kader van deze regeling, wordt afgewezen omdat dit niet werd ingediend door de medewerkende exporteurs, zoals vereist is op grond van artikel 7, lid 1, van de basisverordening. Dit verzoek wordt derhalve afgewezen.

    (32) De Indiase overheid betwistte het feit dat de Commissie bij haar voorlopige conclusies voor de berekening van het subsidiebedrag per eenheid de voordelen van de regeling alleen had gespreid over de exportomzet. Zij voerde aan dat voordelen uit hoofde van deze regeling moeten worden gespreid over de totale omzet, omdat kapitaalgoederen die in het kader van de EBKG-regeling worden ingevoerd, worden gebruikt voor de productie van goederen voor zowel de export als de binnenlandse markten.

    Er werd echter vastgesteld dat deze regeling uitsluitend afhankelijk is van exportresultaten (zie overweging 28). Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening moet derhalve worden geconcludeerd dat de voordelen uit hoofde van deze regeling alleen moeten worden gespreid over de exportomzet, omdat bij het verlenen van de subsidie alleen rekening wordt gehouden met een bepaalde waarde van de export van goederen binnen een bepaalde periode. Het verzoek om voordelen uit hoofde van de regeling te spreiden over de totale omzet, wordt derhalve afgewezen.

    (33) Tot slot was de Indiase overheid van oordeel dat opneming van een rentebedrag waarmee de Commissie rekening had gehouden bij de berekening van de volledige winst voor ondernemingen die van deze regeling gebruik hadden gemaakt, niet is vervat in de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het is evenmin de gewoonte van de Gemeenschap om een dergelijk bedrag op te nemen in de berekening van het voordeel dat ondernemingen ontvangen die van dergelijke subsidieregelingen gebruik maken.

    Het rente-element is echter toegevoegd om rekening te houden met het voordeel voor de ontvanger als gevolg van het feit dat hij geen commerciële lening behoeft te sluiten. Artikel 6 van de basisverordening stelt duidelijk dat bij de berekening van een subsidie wordt uitgegaan van de equivalente kosten van middelen op de commerciële markt. Het is derhalve de gewoonte van de Gemeenschap om op dit gebied een bedrag toe te voegen voor rente bij de berekening van de totale voordelen in dergelijke gevallen. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    (34) Een Indiase exporterende producent betoogde dat er bepaalde fouten waren geslopen in de informatie die hij aan de Commissie had verstrekt met betrekking tot invoer van kapitaalgoederen, die vervolgens door de diensten van de Commissie was geverifieerd en de grondslag vormde voor de berekening van de voordelen die voortvloeiden uit de EBKG-regeling. Nadat voorlopige maatregelen waren ingesteld, verschafte deze Indiase exporterende producent nieuwe informatie met betrekking tot bepaalde invoer van kapitaalgoederen en vroeg hij of met deze nieuwe informatie rekening kon worden gehouden bij een definitieve vaststelling.

    Overeenkomstig artikel 28, lid 3, van de basisverordening is dit echter onmogelijk omdat deze nieuwe informatie niet binnen de vastgestelde termijn was ingediend en evenmin kon worden geverifieerd.

    5. Exportproductiezones (EPZ's)/Export- gerichte bedrijven (EGB's)

    a) Kapitaalgoederen

    (35) Ook bij de invoer van kapitaalgoederen uit hoofde van de EPZ/EGB-regeling bracht de Indiase overheid dezelfde argumenten naar voren als die welke uiteengezet werden bij de overwegingen 29 tot en met 34 met betrekking tot de EBKG-regeling. Deze argumenten werden om dezelfde reeds genoemde redenen afgewezen.

    (36) De Indiase overheid voerde tevens aan dat kapitaalgoederen die uit hoofde van de in de overwegingen 51 tot en met 53 van de verordening voorlopig recht uiteengezette regeling zijn ingevoerd, niet zijn vrijgesteld van invoerrechten omdat zij een douanegebied binnenkomen. De rechten worden slechts geschorst tot de goederen het douane-entrepot verlaten en het zou onjuist zijn te stellen dat de overheid hierdoor inkomsten derft. Volgens de Indiase overheid is hier geen sprake van subsidie omdat de definitie van een subsidie volgens artikel 2 van de basisverordening bepaalt dat subsidie, onder meer, wordt geacht te zijn verleend wanneer de overheid afstand doet van inkomsten.

    Evenals in het geval van de EBKG-regeling moet echter worden geconcludeerd dat wanneer een onderneming kapitaalgoederen invoert zonder hiervoor invoerrechten te betalen, zij veronderstelt haar exportverplichtingen te zullen nakomen en er derhalve van uitgaat geen invoerrechten te betalen. De onderneming bevindt zich dan in een positie waarin deze lagere kosten (d.w.z. de niet betaalde rechten) in haar prijzen tot uitdrukking kunnen komen. De onderneming verkrijgt dus een voordeel omdat de overheid bereid is afstand te doen van inkomsten bij de invoer, aangezien de onderneming zich ertoe verplicht heeft te voldoen aan bepaalde exportverplichtingen. Wanneer bij invoer van kapitaalgoederen inning van invoerrechten wordt uitgesteld, doet de overheid dan ook afstand van inkomsten en ontvangt de importerende onderneming een voordeel in de vorm van niet-betaalde rechten. Dit argument wordt derhalve afgewezen.

    b) Grondstoffen

    (37) De Indiase overheid en een Indiase exporterende producent betoogden dat de regeling geen subsidie vormt omdat hier een situatie bestaat die is toegestaan uit hoofde van artikel 2, lid 1, onder a), ii), waarbij zonder betaling van invoerrechten grondstoffen worden ingevoerd die worden verbruikt en fysiek worden opgenomen in goederen die worden vervaardigd voor export.

    In de eerste plaats zij erop gewezen dat één erkende EGB, Orchid Chemicals and Pharmaceuticals Ltd, de vragenlijst van de Commissie had ingevuld maar geen verifieerbare informatie had verstrekt tijdens het onderzoek. Bij haar voorlopige conclusies moest de Commissie dan ook gebruik maken van de beschikbare gegevens om het bedrag te berekenen van de voordelen die deze EGB-exporteur had ontvangen op grond van de bepalingen van de EPZ/EGB-regeling inzake vrijstelling voor invoerrechten op grondstoffen. Zij ging ervan uit dat het hier om algemene gegevens van de onderneming ging, afkomstig uit de gecontroleerde boekhouding met betrekking tot alle aankopen van grondstoffen omdat op basis van de verifieerbare informatie niet kon worden nagegaan of de grondstoffen die zonder betaling van invoerrechten door deze onderneming waren ingevoerd, werden

    gebruikt en fysiek werden opgenomen in voor de export bestemde goederen. Derhalve dienen de definitieve conclusies met betrekking tot deze regeling eveneens te worden gebaseerd op de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening. Het lijkt de Commissie evenwel redelijk de definitieve conclusies te baseren op gegevens die waren verstrekt door andere medewerkende Indiase exporterende producenten voor andere regelingen (die buiten de bepalingen van de EPZ/EGB-regeling vallen) en tevens betrekking hebben op invoer van grondstoffen met vrijstelling van rechten (d.w.z. de Passbook-regeling en de EBKG-regeling). Dienovereenkomstig werd een passende correctie uitgevoerd ten aanzien van het subsidiebedrag voor de enige erkende EGB.

    (38) De Indiase overheid bracht tevens te berde dat India niet het enige land is dat over exportproductiezones beschikt. Het gaat hier echter niet om het principe van exportproductiezones als zodanig: gebleken was namelijk dat de in dit geval onderzochte Indiase exportzones subsidies hadden verleend aan een Indiase onderneming die antibiotica exporteert die aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

    6. Regeling vrijstelling inkomstenbelasting

    (39) De Indiase overheid en een Indiase exporterende producent voerden aan dat bij de berekening van eventuele voordelen voor de betrokken Indiase exporterende producenten nu rekening zou moeten worden gehouden met het verlaagde percentage van de vennootschapsbelasting omdat deze in de overwegingen 57 tot en met 61 van de verordening voorlopig recht beschreven belasting sedert het fiscaal jaar 1996-1997 (d.w.z. de periode waarop de Commissie haar voorlopige conclusies baseerde met betrekking tot deze regeling) was verlaagd.

    Artikel 5 van de basisverordening bepaalt evenwel dat de hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies moet worden berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring. Zoals hierboven in het geval van de voorlopige conclusies werd uiteengezet, berekende de Commissie de voordelen op basis van het fiscaal jaar 1996-1997 (d.w.z. 1 april 1996 tot en met 31 maart 1997) dat het best overeenkomt met het onderzoektijdvak. Tijdens dit fiscaal jaar bedroeg de vennootschapsbelasting 43 %. Voor het volgende belasting jaar (d.w.z. van 1 april 1997 tot en met 31 maart 1998) werd dit bedrag verlaagd tot 35 %. Omdat een deel van dit laatste fiscaal jaar binnen het onderzoektijdvak van deze procedure valt, luidt de conclusie dat het bedrag van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies zou moeten worden berekend aan de hand van een pro rata van de twee belastingpercentages die tijdens het onderzoektijdvak van toepassing waren. Passende correcties werden derhalve uitgevoerd met betrekking tot het subsidiebedrag voor ondernemingen die van deze regeling gebruik hebben gemaakt.

    (40) De Indiase overheid voerde tevens aan dat de Commissie bij haar voorlopige conclusies in strijd had gehandeld met eerdere communautaire praktijken alsmede met zowel de ASCM en de basisverordening, doordat bij de totale voordelen voor ondernemingen die van deze regeling gebruik hadden gemaakt een bedrag werd toegevoegd voor interest. Bij de beoordeling van deze regeling werd er echter vanuit gegaan dat het bedrag van de belasting dat een onderneming niet had betaald in het fiscaal jaar dat het meest overeenstemt met het onderzoektijdvak, de meest redelijke indicator was van het voordeel voor een onderneming uit hoofde van deze regeling. Dit bedrag wordt geacht overeen te komen met een eenmalige subsidie die beschikbaar is voor een onderneming tijdens het onderzoektijdvak. Deze subsidie wordt vermeerderd met een bedrag voor interest op grond van de hierboven in overweging 34 uiteengezette redenen en dit argument dient derhalve te worden afgewezen.

    (41) Een Indiase exporterende producent bracht naar voren dat de informatie die hij aan de Commissie had verstrekt met betrekking tot zijn verzoek tot vrijstelling van inkomensbelasting uit hoofde van sectie 80HHC van de wet op de inkomstenbelasting, bepaalde vergissingen bevatte. Deze informatie werd door de diensten van de Commissie geverifieerd en vormde vervolgens de grondslag voor de berekening van het bedrag van het voordeel van deze regeling. De Indiase exporterende producent heeft nu nieuwe informatie verstrekt met betrekking tot zijn verzoek in verband met vrijstelling van inkomstenbelasting en heeft gevraagd of hiermee bij de definitieve vaststelling rekening kan worden gehouden.

    Een andere Indiase exporterende producent verstrekte nieuwe informatie met betrekking tot zijn verzoek om vrijstelling van belasting op exportwinst uit hoofde van sectie 80HHC van de Indiase wet op de inkomstenbelasting.

    Overeenkomstig artikel 28, lid 3, van de basisverordening kan met deze nieuwe informatie geen rekening worden gehouden, omdat deze niet binnen de vastgestelde termijn was ingediend en niet kon worden geverifieerd, zodat beide verzoeken moesten worden afgewezen.

    (42) Een Indiase exporterende producent voerde tevens aan dat, omdat driemaandelijkse betaling van belasting mogelijk is op grond van de Indiase wet op de inkomstenbelasting, hiermee rekening moet worden gehouden bij het toevoegen van de interest voor de berekening van het totale bedrag van het voordeel.

    Wanneer een onderneming haar belastingaangifte indient bij de belastingautoriteiten, wordt zij verondersteld hierbij de vigerende wetgeving na te leven en heeft zij alle redenen om erop te vertrouwen dat deze, weliswaar na onderzoek, door de belastingautoriteiten zal worden aanvaard. In deze zin ontvangt een onderneming een onmiddellijk voordeel in de vorm van het totale belastingbedrag dat niet betaald wordt als gevolg van haar verzoek uit hoofde van de relevante sectie van de wet op de inkomensbelasting. Interest dient derhalve te worden toegepast op het volledige bedrag van het voordeel dat de onderneming ontvangt voor het relevante belastingjaar.

    7. Bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

    (43) Rekening houdend met de definitieve conclusies met betrekking tot de verschillende regelingen zoals hierboven uiteengezet, zijn de bedragen van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor elk van de onderzochte exporterende producenten als volgt:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    D. COMMUNAUTAIRE BEDRIJFSTAK

    (44) Omdat geen van de betrokken partijen commentaar of nieuwe feiten had ingediend met betrekking tot de definitie van de communautaire bedrijfstak, worden de conclusies zoals uiteengezet in de overwegingen 64 en 65 van de verordening voorlopig recht hierbij bevestigd.

    E. SCHADE

    1. Verbruik, ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel

    (45) De Indiase exporterende producenten voerden aan dat de analyse van de Commissie van de invoer van het betrokken product in de Gemeenschap uit India onjuist was omdat Eurostat-gegevens onbetrouwbaar zouden zijn, hoofdzakelijk omdat de GN-codes meer antibiotica of aanbiedingsvormen hiervan zouden omvatten dan de antibiotica in kwestie.

    Een volledige reeks berekeningen gebaseerd op Indiase exportstatistieken alsmede informatie van Indiase exporterende producenten werd ingediend; die zouden de meest nauwkeurige gegevens vertegenwoordigen met betrekking tot de daadwerkelijke invoer van het betrokken product van oorsprong uit India.

    De vermelde GN-codes kunnen inderdaad andere antibiotica of aanbiedingsvormen daarvan omvatten dan het specifieke product waarop de procedure betrekking heeft. Deze antibiotica of aanbiedingsvormen daarvan werden echter niet geproduceerd in India, ingeval van metampicilline en pivampicilline, of vertegenwoordigden een gering aandeel van de communautaire markt zoals het geval was voor amoxicilline en steriele amicilline natrium en waterige ampicilline. Bij cefalexine kunnen andere antibiotica en aanbiedingsvormen daarvan grotere gevolgen hebben. Alle producten die worden bestreken door de relevante GN-codes, vertegenwoordigen gezamenlijk slechts een klein deel van de totale Indiase export van het betrokken product.

    Dit betekent dat de Indiase exportstatistieken geen sterke afwijkingen vertoonden van de voorlopige conclusies van de Commissie met betrekking tot het verbruik in de Gemeenschap van het betrokken product, de ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel van dit product. Dit werd tevens bevestigd door een voorlopige vaststelling van de relevante indicatoren op basis van de gegevens die waren ingediend door de Indiase exporterende producenten. Deze berekening liet evenwel een stijging zien van bijna 200 % van de totale Indiase export van het betrokken product tussen 1993 en het onderzoektijdvak, terwijl de Eurostat-cijfers een stijging tonen van bijna 300 %. Tijdens dezelfde periode vertoonde het aandeel van de communautaire markt dat vertegenwoordigd wordt door deze invoer bijna een verdubbeling, terwijl de Eurostat-cijfers een stijging lieten zien van het marktaandeel van 157 %.

    (46) Vastgesteld wordt derhalve dat de conclusies van de Commissie in het voorlopig stadium, met name inzake de zeer aanzienlijke stijging van de totale Indiase export van het betrokken product, en de zeer belangrijke stijging van hun aandeel van de communautaire markt, ongeacht de bron van de gebruikte gegevens, worden bevestigd.

    (47) Volgens de Indiase exporteurs zou vrijwel alle invoer als zodanig of na verdere verwerking buiten de Gemeenschap worden wederuitgevoerd.

    Het feit dat voor de betrokken producten geen invoerrechten verschuldigd zijn (nulrecht) moedigt handelaars of verwerkers weliswaar niet aan een beroep te doen op douaneregelingen voor tijdelijke invoer (bijvoorbeeld passieve veredeling), doch betekent niet dat het argument van de Indiase exporterende producenten met betrekking tot wederuitvoer hierdoor wordt gestaafd. Omdat onvoldoende bewijsmateriaal was ingediend kon de Commissie met deze argumenten geen rekening houden. Dienovereenkomstig worden hierbij de conclusies bevestigd, zoals uiteengezet in de overwegingen 66 tot en met 69 van de verordening voorlopig recht die gebaseerd zijn op statistische Eurostat-gegevens die de daadwerkelijke ingevoerde hoeveelheden van de producten weergeven die in het vrije verkeer zijn gebracht in de Gemeenschap.

    2. Prijzen van de gesubsidieerde invoer

    (48) Volgens de Indiase exporterende producenten zou de prijsvergelijking in de verordening voorlopig recht, die gebaseerd was op Eurostat-gegevens, niet betrouwbaar zijn hoofdzakelijk omdat de prijs van de doseringsvormen of -formuleringen aanzienlijk zou verschillen van de prijs van bulkproducten.

    (49) Zoals uiteengezet in overweging 9, worden einddoseringsvormen of doseringsformuleringen niet gedekt door de GN-codes van deze procedure zodat kan worden geconcludeerd dat geen vergelijkingen werden gemaakt tussen bulk- en eindproducten.

    (50) Verder hebben de Indiase exporterende producenten toegegeven dat hun exportprijzen zijn gedaald en hebben zij de omvang van deze prijsdaling zoals vastgesteld in overweging 70 van de verordening voorlopig recht, namelijk ongeveer 40 %, niet betwist.

    (51) Gezien het bovenstaande wordt de referentie naar einddoseringsvormen in overweging 70 van de verordening voorlopig recht ingetrokken en worden de overige conclusies zoals uiteengezet in overweging 70 tot en met 75 van de verordening voorlopig recht bevestigd.

    3. Situatie van de communautaire bedrijfstak

    (52) Volgens de Indiase overheid vertoonden de meeste schade-indicatoren zoals uiteengezet in de verordening voorlopig recht een positieve trend voor de communautaire bedrijfstak, terwijl er nauwelijks sprake was van negatieve indicatoren. Zoals blijkt uit de overwegingen 84 tot en met 87 van de verordening voorlopig recht, toonde het onderzoek echter aan dat de algemene trends voor de communautaire bedrijfstak negatief zijn, vooral wat betreft het marktaandeel en de prijzen, zodat duidelijk sprake is van aanmerkelijke schade. Bovendien is het van belang erop te wijzen dat de positieve trend voor een aantal indicatoren eenvoudigweg de algemene groei van de markt en de resultaten van de communautaire bedrijfstak op de exportmarkten weergeeft. Geconcludeerd kan derhalve worden dat de communautaire bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden.

    4. Conclusie inzake schade

    (53) Uitgaande van bovenstaande overwegingen wordt bevestigd dat de communautaire bedrijfstak aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 1, van de basisverordening.

    F. OORZAKELIJK VERBAND

    1. Gevolgen van de gesubsidieerde invoer

    (54) De Indiase exporterende producenten betoogden dat er geen duidelijk verband bestond tussen de Indiase gesubsidieerde export en de bij het onderzoek aangetroffen subsidieregelingen. Het oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak zou hierdoor dan ook verbroken zijn. Bij deze argumentatie werd de volgende redenering gevolgd:

    In de eerste plaats zouden de Eurostat-invoerstatistieken onbetrouwbaar zijn en vervangen moeten worden door de Indiase exportstatistieken zoals vermeld in een Indiase officiële publicatie waaruit blijkt dat de voornaamste stijging van de ingevoerde hoeveelheden samen met de exportpiek plaatsvond in het tijdvak april 1994 tot maart 1995.

    In de tweede plaats bestonden de voornaamste subsidieregelingen op dat moment nog niet. Omdat uit de Indiase exportstatistieken blijkt dat een daling van de Indiase leveranties plaatsvond na de inwerkingtreding van de betrokken subsidieregelingen, zou de tenuitvoerlegging van de subsidieregelingen duidelijk niet hebben geleid tot een stijging van de export. De eventuele schade die was geleden door de communautaire bedrijfstak zou dan ook onmogelijk kunnen worden toegeschreven aan de gesubsidieerde Indiase invoer.

    Om het oorzakelijk verband correct te kunnen beoordelen, zou de periode die in overweging wordt genomen voor de beoordeling van de schade op grond van bovenstaande elementen moeten worden verkort. In plaats van een periode van vier jaar zou volgens de Indiase exporterende producenten moeten worden uitgegaan van een periode van twee en een half jaar ingaande in 1995; op basis hiervan zou men tot de vaststelling komen dat geen schade was berokkend omdat in dat tijdvak de ingevoerde hoeveelheden geen belangrijke stijging lieten zien.

    Hierop kan het volgende worden geantwoord.

    (55) Ten eerste, wat de invoertrends betreft heeft de Commissie reeds uiteengezet dat er geen redenen zijn om, in plaats van de communautaire invoerstatistieken, de Indiase exportstatistieken te hanteren. De betrouwbaarheid van de Eurostat-statistieken kon namelijk redelijk goed worden nagetrokken terwijl dit niet het geval was met de bron van de Indiase gegevens, zodat de trends die zijn vastgesteld in het stadium van de voorlopige verordening moeten worden bevestigd. Volgens Eurostat zou de Indiase invoer in 1996 een piek hebben bereikt en tijdens het onderzoektijdvak slechts enigszins zijn gedaald.

    (56) Bij het tweede en derde argument van de Indiase exporterende producenten kan men zich de principiële vraag stellen wat men in de context van een anti-subsidieonderzoek als een redelijke periode kan beschouwen voor de beoordeling van schade. Elk schadeonderzoek bestaat uit twee onderdelen: allereerst moet worden vastgesteld of de binnenlandse bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak schade heeft geleden. In de tweede plaats dienen dergelijke conclusies te worden bezien in het licht van de ontwikkeling van specifieke indicatoren van eerdere jaren. Het is dan ook een vaste gewoonte de situatie van de communautaire bedrijfstak te beoordelen over een periode van tenminste drie jaar voorafgaand aan het onderzoektijdvak. Alleen aan de hand hiervan kan de trend van de schade-indicatoren worden bestudeerd. Voor de beoordeling van de schade dient de onderzochte periode dan ook niet te worden aangepast. In dit geval werd vastgesteld dat de invoer zijn piek bereikte vóór het onderzoektijdvak. Dit is op zich niet, zoals de tegenpartij verklaarde, voldoende om het oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden te verzwakken; een ononderbroken stijging van de invoer houdt niet noodzakelijkerwijs in dat hierdoor schade is veroorzaakt. Tijdens het onderzoektijdvak, waarin ook subsidiëring werd vastgesteld, werden niet alleen prijsonderbieding door de betrokken invoer waargenomen maar ook druk op de prijzen en de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak. Bovendien zou de uitvoer, zelfs indien de piek zou zijn bereikt vóór de voornaamste subsidieregelingen van kracht werden, zonder prijsonderbieding hebben kunnen plaatsvinden en dus niet schadelijk kunnen zijn. Juridisch gezien hoeft de schade die bijvoorbeeld wordt veroorzaakt door prijsonderbieding op grond van de basisverordening, niet noodzakelijkerwijs te worden nagetrokken om aan te tonen dat de exporterende producenten daadwerkelijk overheidsgeld hebben aangewend om hun prijzen te verlagen.

    De reden hiervoor ligt voor de hand, omdat subsidies ook kunnen worden gebruikt om bestaande of eerdere verliezen te compenseren en derhalve niet een rechtstreeks neerwaarts effect op de prijzen hoeven in te houden. Anderzijds kan zelfs een stabiele of afnemende invoer die gepaard gaat met een agressieve prijszetting schadelijk zijn. Dit is nu precies hier het geval waar de schade voornamelijk tot uiting kwam in een druk op de prijzen zonder dat hiervoor op een prijsgevoelige en -transparante markt grote hoeveelheden nodig waren. De gesubsidieerde invoer van het betrokken product, had derhalve, ongeacht de hoeveelheden, aanmerkelijk negatieve gevolgen voor de communautaire bedrijfstak tijdens het onderzoektijdvak.

    (57) Geconcludeerd wordt derhalve dat de door de Indiase exporterende producenten naar voren gebrachte elementen geen afbreuk doen aan de conclusie t.a.v. het oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer uit India en de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak.

    2. Gevolgen van andere factoren

    2.1. Invoer uit andere derde landen

    (58) De Indiase exporterende producenten verklaarden dat duurdere invoer van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika (VS) in omvang met 100 % was gestegen, hetgeen zou betekenen dat de markt voor het betrokken product niet prijsgevoelig zou zijn zoals vermeld in de verordening voorlopig recht alsmede in overweging 56.

    (59) De verklaring die aanvankelijk was gegeven (overweging 96 van de verordening voorlopig recht) in verband met de in vergelijking hoge prijzen per kg voor de invoer van oorsprong uit de VS, moet terzijde worden geschoven omdat producten in einddoseringsvormen niet onder de betrokken post kunnen worden aangegeven. Het blijkt echter dat het grootste deel van deze invoer plaatsvindt in het kader van een intergroeprelatie tussen een EU-onderneming en diens partner in de VS en dat dit van invloed kan zijn op de prijzen. Ten aanzien van invoer van oorsprong uit andere derde landen dan de VS, werden geen opmerkingen ontvangen en kon niet worden geconcludeerd dat deze belangrijke gevolgen zouden hebben voor de situatie van de communautaire bedrijfstak.

    Bevestigd wordt derhalve dat de gevolgen van de invoer uit andere derde landen niet van dien aard was dat hierdoor het oorzakelijk verband werd verbroken tussen de gesubsidieerde Indiase invoer en de schade die werd geleden door de communautaire bedrijfstak.

    2.2. Concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en schommelingen van de prijzen van bepaalde grondstoffen

    (60) De Indiase exporterende producenten herhaalden dat de schade die de communautaire bedrijfstak had geleden was veroorzaakt door neerwaartse schommelingen, met name vanaf 1996, van de prijs van penicilline G, de voornaamste grondstof voor de vervaardiging van het betrokken product. Volgens hen zou de daling van de uitvoerprijzen tijdens het onderzoektijdvak slechts het gevolg zijn van de doorberekening aan de afnemers van hun verhoogde productiviteit en de daling van de prijs van penicilline G. Kortom, de Indiase exporterende producenten waren van oordeel dat de onderbieding die was vastgesteld tijdens het onderzoektijdvak volledig los stond van eventuele ontvangen subsidies. Tevens werd herhaald dat de communautaire bedrijfstak niet concurrerend was in het segment van het desbetreffende product.

    De communautaire bedrijfstak betoogde dat de Indiase exporterende producenten hun prijzen voor het betrokken product sterker hadden verlaagd dan op grond van de verlaging van de kosten voor penicilline G gerechtvaardigd zou zijn.

    Vanaf 1996 viel inderdaad een neerwaartse trend waar te nemen bij de prijzen van penicilline G. Omdat penicilline G een belangrijk aandeel vormt van de totale inputkosten van het eindproduct zou een daling van de prijs enigszins tot uitdrukking komen in de prijs van het betrokken product.

    De opmerkingen met betrekking tot het prijsniveau van penicilline G waren echter onsamenhangend en tegenstrijdig. Nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld, dienden de Indiase exporterende producenten bijvoorbeeld een volledige reeks van prijsopgaven in met de gewogen gemiddelde aankoopprijzen van penicilline G, om vervolgens te verklaren dat zij penicilline G hadden kunnen aankopen tegen aanzienlijk lagere prijzen dan die in de prijsopgave.

    Het was dan ook onmogelijk een exact en kwantificeerbaar effect vast te stellen van de dalende prijzen van penicilline G op de prijzen van het betrokken product.

    Een verlaging van de kosten van penicilline G zou vermoedelijk alleen gevolgen hebben voor ondernemingen die niet verticaal geïntegreerd zijn, dat wil zeggen ondernemingen die deze grondstof niet zelf vervaardigen maar van buitenaf betrekken (zie tevens de overwegingen 64 tot en met 66). De Indiase exporterende producenten betoogden dat zij niet geïntegreerd waren en derhalve ten volle konden profiteren van dit voordeel en dit in hun prijzen tot uitdrukking brachten, terwijl de communautaire bedrijfstak, die hoofdzakelijk geïntegreerd was, dit niet kon.

    Een analyse van de situatie van een niet geïntegreerde communautaire producent die in gelijke mate kon profiteren van de lagere prijzen van penicilline G op de wereldmarkt, wees echter uit dat deze producent eveneens te maken had met een sterk gedaalde winstgevendheid en geconfronteerd werd met prijsonderbieding van de Indiase uitvoer, met name in de tweede helft van het onderzoektijdvak.

    Verder dient er bij het onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen de gesubsidieerde invoer en de schade van de communautaire bedrijfstak op gewezen te worden dat het niet de bedoeling is na te gaan welke redenen ten grondslag liggen aan het gedrag van de exporterende producenten, omdat tijdens het onderzoektijdvak was vastgesteld dat zij subsidies ontvingen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

    (61) Het concurrentievermogen van de communautaire bedrijfstak kan moeilijk in twijfel worden getrokken, omdat deze bedrijfstak kan worden gerekend tot één van de toonaangevende producenten van het betrokken product ter wereld. Dit blijkt zowel uit de resultaten op de exportmarkten als uit de kostenverlagingen en de hieruit voortvloeiende stijging van de productiviteit. De communautaire bedrijfstak heeft haar productie met 30 % verhoogd en tegelijkertijd de werkgelegenheid op een stabiel peil kunnen handhaven. Uit het onderzoek kwam voorts geen inefficiëntie naar voren wat betreft de productiekosten. Tevens bleek overduidelijk dat het productieproces voor penicilline G van de geïntegreerde ondernemingen op wereldvlak uiterst efficiënt was.

    (62) Ter staving van het reeds naar voren gebrachte argument dat de communautaire bedrijfstak er niet in was geslaagd zijn efficiency te verbeteren, werd verklaard dat zelfs als zeer efficiënt bekendstaande producenten zoals de Nederlandse onderneming Gist-Brocades BV problemen ondervonden als gevolg van de prijsdaling van penicilline G. Uit het laatste jaarverslag van Gist-Brocades werd een verklaring geciteerd die luidde dat "de winstprognose van maart 1997 moest worden aangepast van een belangrijke stijging tot een geringe daling. Deze was het gevolg van een val van de wereldpenicillineprijs tot een historisch dieptepunt".

    (63) De vergelijking van de situatie van de communautaire bedrijfstak die het onderzochte product vervaardigt met de situatie van Gist-Brocades BV, is in deze context misleidend. Gist-Brocades verkoopt zeer belangrijke hoeveelheden penicilline G en een daling van de prijzen voor dit product zal derhalve waarschijnlijk belangrijke negatieve gevolgen hebben voor de winstgevendheid voor dit bedrijfsonderdeel. De communautaire bedrijfstak verkoopt echter geen penicilline G maar produceert het voor eigen gebruik.

    (64) De Indiase exporterende producenten stelden dat de negatieve gevolgen van de dalende penicilline G-prijzen groter zouden zijn voor producenten met een verticaal geïntegreerde productie, dat wil zeggen producenten die penicilline G zelf als grondstof produceren, omdat zij niet zouden kunnen hebben profiteren van de prijsdaling en derhalve gedwongen werden de efficiency van hun productieproces te verbeteren. Volgens hen was de communautaire bedrijfstak hierin niet geslaagd.

    (65) De dalende prijzen van grondstoffen zouden inderdaad verschillende gevolgen kunnen hebben voor geïntegreerde producenten in vergelijking met producenten die de grondstoffen aankopen. Niet-geïntegreerde producenten zouden vrijwel onmiddellijk kunnen profiteren van een daling van de aankoopkosten. Rechtstreekse gevolgen van prijsveranderingen voor de aankoopkosten raken geïntegreerde producenten in mindere mate, hoewel zij hiervan wel de gevolgen voor de verkoopprijzen kunnen voelen die hun niet-geïntegreerde concurrenten kunnen bieden voor de eindproducten.

    (66) Bovendien, wanneer de grondstofprijzen stijgen, biedt dit voor geïntegreerde producenten, de grootste groep in de Gemeenschap, duidelijk een voordeel. Het besluit om te investeren in een volledig geïntegreerde fabriek is uit zakelijk oogpunt derhalve logisch. Opmerkelijk is dat de Indiase exporterende producenten dan ook niet openlijk suggereerden dat de communautaire bedrijfstak zijn fabrieken met hoge investeringen moet sluiten en heropenen en zijn productietechnieken moet veranderen wanneer de prijzen van grondstoffen op korte termijn schommelingen vertonen.

    (67) Gezien het bovenstaande en hoewel niet volledig kan worden uitgesloten dat de daling van de grondstofprijzen negatieve gevolgen kan hebben gehad voor de winstgevendheid van een aantal communautaire producenten, kan worden vastgesteld dat de schade wat betreft de daling van de winstgevendheid en het verlies van marktaandeel van de communautaire bedrijfstak niet kan worden toegeschreven aan de prijsdaling van de grondstof penicilline G. Het blijft buiten kijf dat de Indiase export van het betrokken product werd gesubsidieerd, waardoor de concurrentieverhouding ten gunste van het Indiase product werd verstoord.

    (68) Vastgesteld wordt derhalve dat de gesubsidieerde invoer op zich, met name gezien de lage prijzen, aanmerkelijke schade hebben berokkend aan de communautaire bedrijfstak. Hierbij wordt niet ontkend dat de grondstofprijzen eveneens negatieve gevolgen kunnen hebben gehad, zij het niet van dien aard dat hierdoor het oorzakelijk verband werd verbroken tussen de gesubsidieerde invoer en de schade die werd berokkend aan de communautaire bedrijfstak.

    3. Conclusie inzake oorzakelijk verband

    (69) Gezien het bovenstaande worden de conclusies van de overwegingen 88 tot en met 104 van de verordening voorlopig recht bevestigd. De verwijzing naar de einddoseringsvormen in overweging 96 wordt echter ingetrokken.

    G. COMMUNAUTAIR BELANG

    1. Inleidende opmerking

    (70) Geen van de partijen had opmerkingen of nieuwe feiten ingediend met betrekking tot de belangen van de communautaire bedrijfstak, de toeleveranciers, de verwerkers van het betrokken product of van de andere, niet klagende producent in de Gemeenschap, Gist-Brocades BV.

    De conclusies van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd, met name de conclusies dat de gevolgen van maatregelen op deze groepen positief zouden zijn of geen negatieve gevolgen zouden hebben maar mogelijkerwijze slechts positieve of verwaarloosbare gevolgen.

    2. Argumenten van de importeurs/handelaars

    (71) Verschillende importeurs of handelaars maakten, nadat de voorlopige maatregelen waren ingesteld, opmerkingen. Deze kwamen in wezen op het volgende neer:

    De Indiase export had geen schade berokkend aan de communautaire producenten omdat de Indiase prijzen omlaag gingen als gevolg van de lagere prijzen van penicilline G en er in de Gemeenschap bovendien sprake was van overproductie, die niets te maken had met de Indiase ondernemingen. De in de Gemeenschap verkochte hoeveelheden die uit India waren ingevoerd waren zeer gering in vergelijking met de verkoop van de producenten in de Gemeenschap die bovendien grote winst boekten. Wanneer compenserende rechten zouden worden ingesteld, zou dit leiden tot onredelijke prijsstijgingen van de producenten in de Gemeenschap.

    De communautaire producenten hadden niet alle mogelijkheden voor modernisering te baat genomen en hadden een assortiment moeten opbouwen van meer geavanceerde producten in plaats van door te gaan met de productie van grondstoffen die beschikbaar zijn op de wereldmarkt.

    De in de Gemeenschap gevestigde producenten van einddoseringsvormen zouden bovendien niet langer beschikken over concurrentiemogelijkheden, omdat zij minder mogelijkheden zouden hebben om goedkopere producten van Indiase oorsprong te betrekken.

    Een handelaar beaamde weliswaar het bovenstaande, maar klaagde tevens over het Indiase verbod op de invoer van penicilline G voor plaatselijk gebruik.

    Tot slot zou instelling van compenserende rechten een negatief effect hebben op de winstgevendheid van de importeurs en handelaren en hun keuze van leverancier beperken. Een importeur wees erop dat hij geen producten van alternatieve leveranciers kon betrekken, omdat hij als exclusief agent optrad voor een Indiase exporterende producent.

    (72) De argumenten met betrekking tot de prijsdaling van penicilline G en de ingevoerde hoeveelheden van het betrokken product van oorsprong uit India zijn hierboven nauwkeurig uiteengezet. De geringe winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak werd eveneens aangetoond en zal hieronder verder worden behandeld. Voorts is een eventuele prijsstijging als gevolg van compenserende maatregelen erop gericht de schadelijke gevolgen van gesubsidieerde invoer te corrigeren.

    (73) Door als oplossing aan te dragen dat de communautaire bedrijfstak de productie van grondstoffen zou moeten staken, lijkt men te suggereren dat deze bedrijfstak niet efficiënt of competitief zou zijn. Het concurrentievermogen van de communautaire bedrijfstak staat echter buiten kijf.

    Voorts staat de markt voor merkloze farmaceutische producten in het teken van de groei en is er geen reden waarom in de Gemeenschap gevestigde ondernemingen dit veelbelovende marktsegment zouden moeten prijsgeven.

    (74) De argumenten met betrekking tot producenten van einddoseringsvormen kunnen in hun algemene formulering niet worden aanvaard omdat zij impliceren dat deze ondernemingen over het algemeen antibiotica uit India gebruiken om einddoseringsvormen te vervaardigen, hetgeen niet het geval is. Zoals blijkt uit de antwoorden op de vragenlijst van een aantal van deze ondernemingen, zijn zij niet alle gekant tegen de instelling van compenserende maatregelen. Eén onderneming leek zelfs achter deze maatregelen te staan, omdat zij problemen had ondervonden bij de verkoop van haar producten als gevolg van de concurrentie van producten waaronder laaggeprijsde gesubsidieerde invoer.

    (75) Instelling van compenserende rechten zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor importeurs en handelaars. Deze gevolgen zullen afhankelijk zijn van de mate van hun specialisatie in producten en de landen van oorsprong. De meeste importeurs en handelaars lijken echter niet uitsluitend gespecialiseerd te zijn in het betrokken product van oorsprong uit India, maar veeleer een breder assortiment te bestrijken van farmaceutische producten in bulk en deze van overal ter wereld te betrekken. De gevolgen van maatregelen voor importeurs en handelaren zouden derhalve over het algemeen beperkt moeten zijn.

    In bepaalde gevallen kunnen compenserende rechten echter inderdaad belangrijke gevolgen hebben, met name voor importeurs of handelaars die als exclusief agent optreden of soortgelijke regelingen hebben voor het betrokken product uit India.

    (76) Dit dient echter tegenover het belang van de communautaire bedrijfstak te worden gesteld, die zonder het corrigerend effect van maatregelen om de negatieve gevolgen van gesubsidieerde invoer te neutraliseren, vermoedelijk geconfronteerd zullen blijven worden met voortdurende prijsonderbieding en hieruit voortvloeiende druk op de prijzen die heeft geleid tot een verslechtering van de winstgevendheid. Mocht deze situatie blijven voortduren dan zal de communautaire bedrijfstak wellicht geen andere keuze overblijven dan bepaalde productielijnen of zelfs volledige fabrieken te sluiten. Productielijnen of fabrieken die zich uitsluitend bezighouden met de productie van het betrokken product, bieden momenteel werkgelegenheid aan bijna 1 200 personen.

    3. Conclusies inzake het belang van de Gemeenschap

    (77) Concluderend en na de verschillende belangen in deze te hebben onderzocht, luidt het oordeel dat er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen tegen de invoer in kwestie in te stellen door de concurrentie te herstellen met redelijke prijszetting zodat verdere schade aan de communautaire bedrijfstak wordt voorkomen.

    H. DEFINITIEVE MAATREGELEN

    1. Niveau waarop de schade wordt teniet gedaan

    (78) Wat de winstmarge betreft die was gebruikt om het niet schadelijke prijspeil van de communautaire bedrijfstak vast te stellen, waren de Indiase exporterende producenten van oordeel dat de communautaire bedrijfstak niet in onderzoek en ontwikkeling (hierna "O& O" genoemd) behoefde te investeren, omdat de farmaceutische industrie haar onderzoek niet zou behoeven te financieren met behulp van de verkoop van producten waarvan het octrooi was verstreken zoals het betrokken product, en dat het voorgestelde minimumwinstpercentage van 15 % over de omzet derhalve overdreven zou zijn.

    (79) Hoewel inderdaad verwacht kan worden dat de winstmarges sterk uiteenlopen afhankelijk van de vraag of een geneesmiddel nog beschermd wordt door een octrooi of andere vorm van intellectuele eigendomsrechten, of dat het een merkloos geneesmiddel is geworden, kan de verklaring dat de winst op de verkoop van niet beschermde producten op generlei wijze zou mogen bijdragen aan O& O-uitgaven niet worden aanvaard.

    (80) Vrijwel alle O& O-uitgaven worden gefinancierd door de bedrijfstak zelf. Het is derhalve de capaciteit op lange termijn om de middelen voort te brengen die nodig zijn om het productieproces van bestaande producten te verbeteren en nieuwe producten op de markt te brengen die bepaalt of deze bedrijfstak in de toekomst in staat zal zijn de concurrentie het hoofd te bieden; deze capaciteit hangt weer af van de mogelijkheid om voldoende winst te maken op producten die reeds op de markt zijn.

    (81) Zonder de toegenomen efficiency van de communautaire bedrijfstak als gevolg van O& O-uitgaven en de hieruit voortvloeiende investeringen in proces en opbrengsten, zou de communautaire bedrijfstak reeds verliezen hebben geleden.

    Het is duidelijk dat het huidige lage winstpeil een ernstig obstakel zou vormen voor dergelijke investeringen in de toekomst en derhalve uiteindelijk het concurrentievermogen van de communautaire bedrijfstak zou aantasten.

    De farmaceutische industrie vormt echter een industriële sector met belangrijke investeringen. Om een redelijk rendement van de investeringen te verkrijgen moet de opbrengst over de omzet hoger zijn dan die welke gewoonlijk wordt verkregen in sectoren waar kan worden volstaan met lagere investeringen.

    (82) In het licht van het bovenstaande wordt een winstpeil van 15 % over de omzet een redelijk minimum geacht voor een geïntegreerde farmaceutische industrie.

    2. Vorm en hoogte van het recht

    (83) Met betrekking tot de vorm van de maatregelen werden geen opmerkingen ingediend. Zo nodig werd de voorlopige vaststelling van het bedrag van de subsidies die aanleiding geven tot compenserende maatregelen veranderd. Voor drie van de medewerkende exporterende Indiase producenten werd een definitief compenserend recht vastgesteld dat dienovereenkomstig lager was dan het voorlopig recht.

    De overwegingen 117 tot en met 119 van de verordening voorlopig recht worden bevestigd.

    I. INNING VAN HET VOORLOPIG RECHT

    (84) Gezien de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies die werden verstrekt aan de exporterende producenten en in het licht van de ernstige schade die was berokkend aan de communautaire bedrijfstak, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die voor het voorlopige compenserende recht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1204/98 als zekerheid werden gesteld, ten belope van de definitieve rechten definitief te innen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van niet in afgemeten doseringen of vormen of verpakkingen voor de kleinhandel aangeboden amoxicillinetrihydraat, ampicillinetrihydraat en cefalexine, ingedeeld onder de GN-codes ex 2941 10 10 (TARIC-code 2941 10 10*10), ex 2941 10 20 (TARIC-code 2941 10 20*10) en ex 2941 90 00 (TARIC-code 2941 90 00*30) van oorsprong uit India.

    2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens-Gemeenschap, vóór inklaring, is voor ingevoerde producten van de volgende ondernemingen als volgt:

    - 9,6 % voor Biochem Synergy Ltd, Indore (aanvullende TARIC-code: 8219),

    - 9,1 % voor Harshita Ltd, New Delhi (aanvullende TARIC-code: 8788),

    - 8,7 % voor Kopran Ltd, Mumbai (aanvullende TARIC-code: 8220),

    - 6,3 % voor Ranbaxy Laboratories Ltd, New Delhi (aanvullende TARIC-code: 8221),

    - 4,6 % voor Lupin Laboratories Ltd, Mumbai (aanvullende TARIC-code: 8222),

    - 12 % voor Orchid Chemicals & Pharmaceuticals Ltd, Chennai (aanvullende TARIC-code: 8224),

    - 0 % voor Torrent Pharmaceuticals Ltd, Ahmedabad (aanvullende TARIC-code: 8225),

    - 0 % voor Vitara Chemicals Ltd, Mumbai (aanvullende TARIC-code: 8225),

    - 0 % voor Gujarat Lyka Organics Ltd, Mumbai (aanvullende TARIC-code: 8225),

    - 14,6 % voor andere ondernemingen (aanvullende TARIC-code: 8900).

    3. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    Het bedrag dat uit hoofde van het voorlopig compenserend recht krachtens Verordening (EG) nr. 1204/98 als zekerheid was gesteld, wordt definitief geïnd ten belope van het definitief ingestelde recht.

    Bedragen die boven het definitieve bedrag van het compenserend recht als zekerheid waren gesteld worden vrijgegeven.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Luxemburg, 5 oktober 1998.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    W. SCHÜSSEL

    (1) PB L 288 van 21. 10. 1997, blz. 1.

    (2) PB L 166 van 11. 6. 1998, blz. 17.

    Top