Wählen Sie die experimentellen Funktionen, die Sie testen möchten.

Dieses Dokument ist ein Auszug aus dem EUR-Lex-Portal.

Dokument 31993R2187

    Verordening (EEG) nr. 2187/93 van de Raad van 22 juli 1993 inzake het vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk of zuivelprodukten die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen

    PB L 196 van 5.8.1993, S. 6–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Rechtlicher Status des Dokuments Nicht mehr in Kraft, Datum des Endes der Gültigkeit: 15/06/1996

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1993/2187/oj

    31993R2187

    Verordening (EEG) nr. 2187/93 van de Raad van 22 juli 1993 inzake het vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk of zuivelprodukten die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen

    Publicatieblad Nr. L 196 van 05/08/1993 blz. 0006 - 0010


    VERORDENING (EEG) Nr. 2187/93 VAN DE RAAD van 22 juli 1993 inzake het vergoedingsvoorstel aan bepaalde producenten van melk of zuivelprodukten die hun activiteit tijdelijk niet hebben kunnen uitoefenen

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

    Overwegende dat toen in 1984 de regeling inzake de extra heffing in de sector melk en zuivelprodukten werd ingesteld, bij de communautaire wetgeving niet werd voorzien in de toewijzing van een individuele referentiehoeveelheid aan producenten die, ingevolge een verbintenis op grond van Verordening (EEG) nr. 1078/77 van de Raad van 17 mei 1977 tot invoering van een stelsel van premies voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelprodukten en voor de omschakeling van het melkveebestand (4) in het door de Lid-Staat gekozen referentiejaar geen melk hadden geleverd of verkocht;

    Overwegende dat het Hof van Justitie op verzoek van vijf producenten, bij arrest van 19 mei 1992 in de gevoegde zaken C-104/89 en C-37/90, de Gemeenschap heeft veroordeeld de door deze producenten geleden schade te vergoeden, omdat bij de oorspronkelijke communautaire wetgeving met betrekking tot de extra heffing niet was voorzien in de toewijzing van een individuele referentiehoeveelheid aan deze producenten;

    Overwegende dat de Instellingen in een mededeling in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 5 augustus 1992 (5) tegenover alle mogelijk betrokken producenten de verbintenis zijn aangegaan het arrest van 19 mei 1992 volledig uit te voeren;

    Overwegende dat het grote aantal potentiële rechthebbenden eraan in de weg staat dat rekening wordt gehouden met elke individuele situatie en een oplossing vereist die op een forfaitaire aanpak moet gebaseerd zijn en slechts in de vorm van een voorstel van de Instellingen kan worden aangeboden dat als definitieve afrekening aanvaard of verworpen kan worden; dat de elementen moeten worden bepaald waarop dit voorstel moet worden gebaseerd;

    Overwegende dat een rechtstreeks verband moet worden gelegd tussen de daadwerkelijke hervatting van de melkproduktie, waarbij de communautaire bepalingen op grond waarvan deze mogelijk was, volledig worden nageleefd, en de schade die geleden is doordat de betrokkenen tegen hun wens in de melkproduktie niet tijdig hebben kunnen hervatten; dat met dezelfde bedoeling, en om er zeker van te zijn dat de producent zijn activiteit niet heeft hervat met als enig doel te speculeren op de veronderstelde vermogenswaarde van de hem toegewezen referentiehoeveelheid, zowel de toekenning van een vergoeding als het bedrag daarvan afhankelijk moeten worden gemaakt van de inachtneming van bepaalde verplichtingen;

    Overwegende voorts dat het Hof van Justitie, in een arrest van 19 mei 1993 in zaak C-81/91, heeft verklaard dat de betrokken communautaire regelgeving aldus moet worden uitgelegd dat zij toestaat om, bij gedeeltelijke overdracht van een bedrijf, waarbij de cessionaris zich verplicht tot nakoming van de door de cedent uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1078/77 aangegane verbintenis, de specifieke referentiehoeveelheid naar rato van de overgedragen landerijen te verdelen tussen de cedent en de cessionaris; dat het Hof van Justitie in haar rechtsoverwegingen uiteenzet dat de cedent niet in redelijkheid kan verwachten de totale specifieke referentiehoeveelheid toegewezen te krijgen nadat hij een deel van zijn bedrijf heeft overgedragen;

    Overwegende dat in het onderhavige geval de consequenties uit laatstgenoemd arrest moeten worden getrokken en dat voor de in het arrest genoemde gevallen moet worden bepaald dat de te vergoeden jaarlijkse hoeveelheid van een producent die een deel van zijn bedrijf heeft overgedragen, bovendien wordt verminderd naar verhouding van het overgedragen voederareaal;

    Overwegende dat, onder voorbehoud van het bovenstaande, de te vergoeden hoeveelheid moet worden vastgesteld overeenkomstig de beginselen die blijken uit de rechtsoverwegingen van het arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1992;

    Overwegende dat de Instellingen er zich in hun mededeling van 5 augustus 1992 tegenover de potentiële betrokkenen en voor de toekomst toe hebben verbonden geen beroep te doen op de vijfjarige verjaring van schadevorderingen op grond van artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie; dat overigens in het onderhavige geval kan worden aanvaard dat het te vergoeden feit pas met de hervatting van de melkproduktie is afgelopen; dat dientengevolge tegenover alle betrokkenen duidelijk dient te worden gesteld voor welke periode de vergoeding wordt aangeboden en in welke omstandigheden de verjaringstermijn eventueel opnieuw begint te lopen; dat het ten slotte, om redenen in verband met het administratieve beheer, nodig is te bepalen dat een in het kader van deze verordening ingediende vergoedingsaanvraag van een producent, zal worden verworpen indien zij niet binnen een bepaalde termijn bij de bevoegde instantie is ingediend;

    Overwegende dat de bevoegde instanties van de Lid-Staten bij de tenuitvoerlegging van deze verordening namens en voor rekening van de Raad en de Commissie optreden, zulks uit hoofde van een mandaat dat, met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, alleen betrekking heeft op het verrichten van de voor die tenuitvoerlegging noodzakelijke administratieve taken;

    Overwegende dat volgens het arrest van het Hof van Justitie het vergoedingsbedrag overeen moet komen met het verschil tussen, enerzijds, de inkomsten die de betrokkenen hadden kunnen behalen uit de verkoop van melk, indien zij daarvan niet waren uitgesloten en, anderzijds, de inkomsten die zij in de betrokken periode daadwerkelijk hebben behaald of hadden kunnen behalen als zij voldoende diligent waren geweest; dat echter, om de in aanmerking komende producenten een vergoeding te bieden waarvan alle bestanddelen economisch gerechtvaardigd zijn, de bedragen zijn bepaald volgens een methode waarvan elke belanghebbende de objectiviteit kan vaststellen; dat het totale resultaat bovendien is afgezwakt door de invoering - voor de berekening van de vergoeding per 100 kg melk - van twee differentiatiefactoren betreffende enerzijds het betrokken jaar en anderzijds de omvang van het bedrijf;

    Overwegende dat het aantal varianten dat in aanmerking zou moeten worden genomen, in de eerste plaats voor het berekenen van de inkomsten uit de melkproduktie en in de tweede plaats voor het bepalen van de alternatieve inkomsten, zo groot is dat uiteindelijk elk geval op zijn eigen merites zou moeten worden beoordeeld, hetgeen gezien het aantal betrokken producenten redelijkerwijs niet mogelijk is; dat derhalve alleen een globale beoordeling van de schade kan worden overwogen; dat evenwel, om te voorkomen dat de schade te laag wordt geschat, de diverse elementen aan de hand waarvan de vergoeding wordt berekend, in het algemeen zo zijn gekozen dat de betrokkenen er voordeel bij hebben;

    Overwegende dat namelijk het potentiële inkomen uit de verkoop wordt berekend op grond van de brutosaldi van de melkveehouderij, waarin - aan de inkomstenkant - de verkoop van melk, de in het kader van de melkveehouderij geboren kalveren en de restwaarde van de melkkoeien zijn begrepen en waarvan - aan de uitgavenkant - alleen de variabele kosten worden afgetrokken die onmiddellijk wegvallen wanneer de melkproduktie wordt stopgezet, en niet de vaste kosten van grond, arbeid en kapitaal; dat deze redenering echter geen rekening houdt met de financiële middelen die terzijde zijn gelegd in afwachting van hun herinvestering in vee; dat derhalve rekening moet worden gehouden met de potentiële opbrengst van die middelen; dat de afwezigheid van vee ook tot gevolg heeft dat er wordt bespaard op de afschrijvingskosten voor de vernieuwing van het bestand;

    Overwegende dat, bij de berekening van het vervangend inkomen, met name is afgezien van het alternatieve inkomen uit het kapitaal dat is vrij gekomen toen de melkproduktie werd stopgezet, omdat er in principe van is uitgegaan dat de betrokken producent op termijn de produktie wilde hervatten en de mogelijkheden om het kapitaal anders te gebruiken, derhalve beperkt waren;

    Overwegende dat het niet aanvaarden van het aanbod dat, met inachtneming van de bepalingen van deze verordening, door de bevoegde instantie van de Lid-Staat aan een producent wordt gedaan, neerkomt op een afwijzing van het aanbod van de Gemeenschap; dat de gerechtelijke procedure die daarna door de producent zou worden voortgezet of ingesteld, derhalve tot de jurisdictie van de Gemeenschap behoort,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden wordt een vergoeding toegekend aan de producenten die nadeel hebben geleden doordat zij, op grond van een in het kader van Verordening (EEG) nr. 1078/77 aangegane verbintenis, geen melk of zuivelprodukten hebben kunnen leveren of verkopen in het door de betrokken Lid-Staat voor de toepassing van de regeling inzake de extra heffing in de zuivelsector gekozen referentiejaar.

    Artikel 2

    De vergoedingsaanvraag wordt in aanmerking genomen wanneer zij is ingediend door een producent aan wie overeenkomstig artikel 3 bis, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 857/84 (6) een definitieve specifieke referentiehoeveelheid is toegewezen krachtens, hetzij Verordening (EEG) nr. 764/89 (7), op 29 maart 1991, hetzij Verordening (EEG) nr. 1639/91 (8), op 1 juli 1993.

    Artikel 3

    Onverminderd de toepassing van de nationale bepalingen van de Lid-Staten, wordt de aanvraag ingediend door degene aan wie de referentiehoeveelheid is toegewezen dan wel door zijn erfgenaam of erfgenamen.

    Artikel 4

    In afwijking van artikel 2 wordt de aanvraag niet in aanmerking genomen wanneer de producent aan wie de referentiehoeveelheid definitief is toegewezen krachtens Verordening (EEG) nr. 764/89, niet zijn verbintenis is nagekomen om tot en met 31 maart 1992 niet deel te nemen aan een programma voor de beëindiging van de melkproduktie, of vóór die datum zijn gehele bedrijf verkocht of verpacht heeft.

    Artikel 5

    De vergoedingsaanvraag van een producent aan wie krachtens Verordening (EEG) nr. 1639/91 op 1 juli 1993 een definitieve specifieke referentiehoeveelheid wordt toegewezen, wordt in aanmerking genomen onder de ontbindende voorwaarde dat hij tot 1 juli 1994 afziet van deelneming aan een programma voor de beëindiging van de melkproduktie en van algehele verkoop of verpachting van zijn bedrijf.

    Artikel 6

    De in artikel 10 bedoelde bevoegde instantie stelt de jaarlijkse hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend vast op basis van de hoeveelheid die als grondslag heeft gediend voor de berekening van de op grond van Verordening (EEG) nr. 1078/77 toegekende premie, verhoogd met 1 % en verminderd met een percentage dat representatief is voor de kortingen die in de Lid-Staat zijn toegepast op de overeenkomstig de artikelen 2 en 6 van Verordening (EEG) nr. 857/84 vastgestelde referentiehoeveelheden van de producenten.

    Indien de producent een deel van zijn bedrijf heeft overgedragen, terwijl hierop Verordening (EEG) nr. 1078/77 van toepassing was, wordt de in de vorige alinea bedoelde jaarlijkse hoeveelheid waarvoor een vergoeding moet worden toegekend, verder verlaagd in verhouding tot de overgedragen oppervlakte voor de teelt van voedergewassen in de zin van artikel 1, lid 1, onder d), van Verordening (EEG) nr. 1391/78 (9).

    De in de vorige alinea bedoelde verlaging vindt in ieder geval plaats, ongeacht of aan de cessionaris al dan niet een specifieke referentiehoeveelheid is toegewezen.

    Artikel 7

    Wanneer de krachtens artikel 3 bis van Verordening (EEG) nr. 857/84 toegewezen definitieve specifieke hoeveelheid minder bedraagt dan 80 % van de voorlopige specifieke hoeveelheid, of wanneer een deel van het bedrijf vóór 1 april 1992 of vóór 1 juli 1994, al naar gelang van het geval, is verkocht of verpacht, wordt op de hoeveelheid waarvoor de vergoeding moet worden toegekend, de hoeveelheid in mindering gebracht die naar de nationale reserve teruggaat.

    Artikel 8

    1. De vergoeding wordt slechts toegekend voor de periode waarvoor het recht op de vergoeding niet verjaard is.

    2. Met betrekking tot de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend, geldt het volgende:

    a) als datum waarop de in artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie vastgestelde verjaringstermijn van vijf jaar wordt gestuit, wordt aangehouden de datum van de aan een van de Instellingen van de Gemeenschap toegezonden aanvraag of, wanneer het een beroep bij het Hof van Justitie betreft, de datum van inschrijving van het verzoekschrift in het register, of uiterlijk de datum van de door de Instellingen in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen nr. C 198, gepubliceerde mededeling, te weten 5 augustus 1992;

    b) de begindatum van de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend, ligt vijf jaar vóór de datum waarop de verjaring wordt gestuit, maar mag niet vroeger zijn dan 2 april 1984 of de datum waarop de verbintenis tot niet-levering of tot omschakeling afliep;

    c) de einddatum van de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend is, hetzij 29 maart 1989 voor producenten aan wie de specifieke referentiehoeveelheid krachtens Verordening (EEG) nr. 764/89 is toegewezen, hetzij 15 juni 1991 voor producenten aan wie de specifieke referentiehoeveelheid krachtens Verordening (EEG) nr. 1639/91 is toegewezen.

    Artikel 9

    Wanneer de produktie vóór de toewijzing van de voorlopige specifieke hoeveelheid hervat is, wordt de hoeveelheid waarvoor de vergoeding moet worden toegekend, voor de betrokken periode verlaagd met de reeds geleverde of rechtstreekse verkochte hoeveelheden boven de referentiehoeveelheid waarover de producent eventueel kon beschikken vóór die toewijzing, met uitzondering van de hoeveelheden als bedoeld in artikel 3 bis, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EEG) nr. 857/84.

    Artikel 10

    1. De aanvraag om schadevergoeding wordt in iedere Lid-Staat aan de daartoe door de Lid-Staat aangewezen bevoegde instantie toegezonden door middel van een formulier dat is opgesteld volgens de procedure van artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 (10).

    2. De producent zendt zijn aanvraag aan de bevoegde instantie. De aanvraag van de producent moet op straffe van weigering uiterlijk op 30 september 1993 bij de bevoegde instantie binnen zijn.

    De in artikel 43 van het Statuut van het Hof van Justitie bedoelde verjaring begint voor alle producenten opnieuw te lopen op de in de eerste alinea genoemde datum, wanneer de in die alinea bedoelde aanvraag niet vóór die datum is ingediend, tenzij de verjaring is gestuit door een verzoek bij het Hof van Justitie overeenkomstig bovengenoemd artikel 43.

    Artikel 11

    De in artikel 10 bedoelde bevoegde instantie verifieert de door de producent verstrekte inlichtingen en berekent het bedrag van de vergoeding op grond van de hoeveelheid en de periode waarvoor de vergoeding wordt toegekend en aan de hand van de in de bijlage vastgestelde bedragen.

    Artikel 12

    Het bedrag van de vergoeding wordt verhoogd met een moratoire rente van 8 % per jaar tot op het moment dat de vergoeding wordt uitbetaald.

    Artikel 13

    Het totaalbedrag van de vergoeding wordt aan de hand van de op de datum van inwerkingtreding van deze verordening geldende landbouwomrekeningskoers omgerekend in nationale valuta.

    Artikel 14

    De in artikel 10 bedoelde bevoegde instantie doet de producent uiterlijk vier maanden na de ontvangst van de aanvraag namens en voor rekening van de Raad en van de Commissie een vergoedingsvoorstel, vergezeld van een kwitantie voor definitieve afrekening.

    Wanneer de producent zijn recht ontleent aan de toewijzing van een specifieke referentiehoeveelheid

    - op grond van Verordening (EEG) nr. 764/89, wordt de vergoeding betaald onmiddellijk na ontvangst van de door de producent goedgekeurde en ondertekende kwitantie;

    - op grond van Verordening (EEG) nr. 1639/91, wordt de vergoeding, op voorwaarde dat de producent de kwitantie goedgekeurd en ondertekend terugzendt, na 1 juli 1994 betaald, zodat de bevoegde instantie kan nagaan of de artikelen 5 en 7 zijn nageleefd, behalve wanneer de producent vóór de toepassing van de bedoelde artikelen bij die instantie een zekerheid ten bedrage van 115 % van de vergoeding heeft gesteld om de naleving van de in die artikelen vastgestelde voorwaarden te waarborgen.

    Wanneer het voorstel niet binnen twee maanden na de ontvangst ervan wordt aangenomen, zijn de betrokken Instellingen van de Gemeenschap er niet meer door gebonden.

    Het aannemen van het voorstel door terugzending van de goedgekeurde en ondertekende kwitantie aan de bevoegde instantie binnen de daarvoor vastgestelde termijn houdt in dat wordt afgezien van iedere verdere vordering tegen de Instellingen van de Gemeenschap met betrekking tot het in artikel 1 omschreven nadeel.

    Artikel 15

    De bepalingen ter uitvoering van deze verordening, en met name de bepalingen inzake de betaling van vóór 5 augustus 1992 gemaakte kosten van gemachtigden van de producenten, worden door de Commissie volgens de in artikel 30 van Verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde procedure vastgesteld.

    Artikel 16

    De financiering van de krachtens deze verordening gedane betalingen wordt beschouwd als een interventie in de zin van artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 729/70 (11).

    De betalingsverplichting voor de betrokken uitgave wordt ten laste van de kredieten voor begrotingsjaar 1993 aangegaan op basis van de door elke Lid-Staat gedane mededelingen waarvan het totaalbedrag uiterlijk 30 september 1993 aan de Commissie moet worden meegedeeld. De door de betaalorganen te verrichten betalingen moeten vóór 15 oktober 1994 worden gedaan.

    Artikel 17

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 22 juli 1993.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    M. OFFECIERS-VAN DE WIELE

    (1) PB nr. C 157 van 9. 6. 1993, blz. 11.

    (2) Advies uitgebracht op 16 juli 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

    (3) Advies uitgebracht op 30 juni 1993 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

    (4) PB nr. L 131 van 26. 5. 1977, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1300/84 (PB nr. L 125 van 12. 5. 1984, blz. 3).

    (5) PB nr. C 198 van 5. 8. 1992, blz. 4.

    (6) PB nr. L 90 van 1. 4. 1984, blz. 13.

    (7) PB nr. L 84 van 29. 3. 1989, blz. 2.

    (8) PB nr. L 150 van 15. 6. 1991, blz. 35.

    (9) Verordening (EEG) nr. 1391/78 van de Commissie van 23 juni 1978 houdende gewijzigde bepalingen ter uitvoering van het stelsel van premies voor het niet in de handel brengen van melk en zuivelprodukten en voor de omschakeling van het melkveebestand (PB nr. L 167 van 24. 6. 1978, blz. 45). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 84/83 (PB nr. L 13 van 15. 1. 1983, blz. 5).

    (10) Verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 13). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2071/92 (PB nr. L 215 van 30. 7. 1992, blz. 64).

    (11) Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 185 van 15. 7. 1988, blz. 1.

    BIJLAGE

    Krachtens artikel 11 aan te bieden vergoeding (in groene ecu per 100 kg melk)

    /* Tabellen: zie PB */

    nach oben