This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31992L0102
Council Directive 92/102/EEC of 27 November 1992 on the identification and registration of animals
Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren
Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren
PB L 355 van 5.12.1992, p. 32–36
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 28/08/2008; opgeheven door 32008L0071
Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren
Publicatieblad Nr. L 355 van 05/12/1992 blz. 0032 - 0036
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 46 blz. 0090
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 46 blz. 0090
RICHTLIJN 92/102/EEG VAN DE RAAD van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europese Parlement (2), Overwegende dat in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zooetechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en produkten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (3) is bepaald dat voor het intracommunautaire handelsverkeer bestemde dieren enerzijds overeenkomstig de vereisten van de communautaire voorschriften moeten zijn geïdentificeerd en anderzijds moeten zijn geregistreerd zodat het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong of van tijdelijk verblijf is terug te vinden, en dat deze identificatie- en registratiesystemen vóór 1 januari 1993 van toepassing moeten worden verklaard op het verkeer van dieren binnen het grondgebied van elke Lid-Staat; Overwegende dat in artikel 14 van Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht en tot wijziging van de Richtlijnen 89/662/EEG, 90/425/EEG en 90/675/EEG (4) is bepaald dat voor die dieren, met uitzondering van slachtdieren en geregistreerde paardachtigen, de in artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 90/425/EEG bedoelde identificatie en registratie moeten worden uitgevoerd nadat de controles zijn verricht; Overwegende dat voor het beheer van bepaalde communautaire steunregelingen in de landbouwsector bepaalde soorten dieren individueel moeten worden geïdentificeerd; dat het identificatie- en registratiesysteem derhalve afgestemd moet zijn op de toepassing van die maatregelen en de controle daarop; Overwegende dat met het oog op de correcte toepassing van deze richtlijn moet worden voorzien in een snelle en efficiënte uitwisseling van informatie tussen de Lid-Staten; dat communautaire voorschriften ter zake zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (5) en bij Richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zooetechnische wetgeving (6); Overwegende dat de houders van dieren voor de dieren op hun bedrijf een register moeten bijhouden; dat personen die betrokken zijn bij de handel in dieren, een register moeten bijhouden van hun transacties; dat de bevoegde autoriteit deze gegevens moet kunnen inzien wanneer zij daarom verzoekt; Overwegende dat, ten einde verplaatsingen van dieren snel en doeltreffend te kunnen natrekken, de dieren moeten kunnen worden geïdentificeerd; dat de vorm en de inhoud van het merkteken voor runderen moeten worden vastgesteld voor de gehele Gemeenschap; dat voor varkens, schapen en geiten op een later tijdstip een beslissing moet worden genomen over de aard van het merkteken en dat in afwachting van die beslissing de nationale identificatiesystemen voor verplaatsingen op de nationale markt van toepassing moeten blijven; Overwegende dat afwijkingen van de eisen inzake merktekens moeten worden mogelijk gemaakt voor dieren die rechtstreeks van een landbouwbedrijf naar een slachthuis worden gebracht; dat deze dieren evenwel in elk geval op zodanige wijze moeten worden geïdentificeerd dat het bedrijf van oorsprong kan worden opgespoord; Overwegende dat moet worden voorzien in de mogelijkheid van vrijstellingen van de verplichting tot registratie van houders die dieren voor persoonlijk gebruik houden en, om rekening te houden met bepaalde bijzondere gevallen, van de wijze van registratie; Overwegende dat, wanneer het merkteken van dieren onleesbaar is geworden of verloren is, een nieuw merkteken moet worden aangebracht dat gerelateerd kan worden aan het vorige; Overwegende dat deze richtlijn niets afdoet aan de specifieke eisen die zijn vastgesteld in Beschikking 89/153/EEG van de Commissie van 13 februari 1989 inzake het verband tussen monsters voor onderzoek op residuen en de betrokken dieren en bedrijven van oorsprong (7) of aan de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 91/496/EEG; Overwegende dat moet worden voorzien in een beheersprocedure voor de vaststelling van eventuele uitvoeringsbepalingen, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 Bij deze richtlijn worden de minimumvoorschriften voor de identificatie en registratie van dieren vastgesteld, onverminderd nadere voorschriften die kunnen worden vastgesteld met het oog op de uitroeiing van en de controle op ziekten. Deze richtlijn geldt onverminderd Beschikking 89/153/EEG en de uitvoeringsbepalingen die zijn vastgesteld op grond van Richtlijn 91/496/EEG, en rekening houdend met artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad van 27 november 1992 tot instelling van een geïntegreerd beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (8). Artikel 2 In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) dier: een dier van de in de Richtlijnen 64/432/EEG (9) en 91/68/EEG (10) bedoelde soorten; b) bedrijf: een inrichting, constructie of - in het geval van een openluchtfokkerij - plaats waar dieren worden gehouden, gefokt of gehanteerd; c) houder: een natuurlijke of rechtspersoon die, ook tijdelijk, verantwoordelijk is voor dieren; d) bevoegde autoriteit: de centrale autoriteit van een Lid-Staat die bevoegd is om de veterinaire controles uit te voeren, of elke autoriteit waaraan zij deze bevoegdheid heeft overgedragen met het oog op de uitvoering van deze richtlijn; e) handelsverkeer: het handelsverkeer als omschreven in artikel 2 van Richtlijn 90/425/EEG. Artikel 3 1. De Lid-Staten zien erop toe dat: a) de bevoegde autoriteit beschikt over een bijgewerkte lijst van alle bedrijven op haar grondgebied waar in deze richtlijn bedoelde dieren worden gehouden, met vermelding van de gehouden diersoorten en de houders; deze bedrijven moeten op deze lijst blijven staan tot drie jaar na de verwijdering van de dieren. Deze lijst bevat tevens het merkteken of de merktekens die worden gebruikt ter identificatie van het bedrijf overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder a), artikel 5, lid 2, onder c), tweede alinea, artikel 5, lid 3, eerste alinea, en artikel 8; b) de Commissie, de bevoegde autoriteit en elke autoriteit die verantwoordelijk is voor de controle op de toepassing van Verordening (EEG) nr. 3508/92 inzage krijgen in alle uit hoofde van deze richtlijn verkregen informatie. 2. De Lid-Staten kunnen volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG worden gemachtigd natuurlijke personen die maximaal drie schapen of geiten houden, waarvoor zij geen premies aanvragen, dan wel, in verband met bijzondere omstandigheden, natuurlijke personen met één varken, en die voor eigen gebruik of verbruik bestemd zijn, niet op de in lid 1, onder a), bedoelde lijst te plaatsen, voor zover elk van deze dieren vóór een eventuele verplaatsing aan de in deze richtlijn voorgeschreven controles wordt onderworpen. Artikel 4 1. De Lid-Staten zien erop toe dat: a) elke houder van de in Richtlijn 64/432/EEG bedoelde runderen of varkens, die op de in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde lijst voorkomt een register bijhoudt van het aantal dieren dat zich op zijn bedrijf bevindt. In dat register worden alle geboorten, sterftegevallen en verplaatsingen (aantallen inkomende en uitgaande dieren) bijgehouden van de dieren, minstens op basis van de stromen met vermelding, in voorkomend geval, van oorsprong of bestemming alsmede de datum van deze stromen. In alle gevallen moet melding worden gemaakt van het overeenkomstig de artikelen 5 en 8 aangebrachte identificatiemerk. Het is evenwel niet verplicht voor varkens gegevens betreffende geboorten en sterftegevallen op te nemen. Voor raszuivere en hybride varkens die overeenkomstig Richtlijn 88/661/EEG (11) in een stamboek zijn ingeschreven, kan volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG een registratiesysteem op basis van individuele identificatie van de dieren worden erkend, indien dit systeem garanties biedt die gelijkwaardig zijn aan die van een register; b) elke houder van schapen of geiten wiens bedrijf op de in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde lijst staat, een register bijhoudt waarin tenminste het totale aantal schapen en geiten vermeld is dat zich op een elk jaar door de bevoegde autoriteit vast te stellen datum op het bedrijf bevindt. In dit register worden tevens bijgehouden - het aantal vrouwelijke dieren op het bedrijf van meer dan twaalf maanden oud of die vóór die leeftijd gejongd hebben; - de verplaatsingen (aantallen inkomende en uitgaande dieren) van schapen en geiten, minstens op basis van de stromen met vermelding van oorsprong en/of bestemming, de datum van die stromen en de merktekens. 2. Volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG moet evenwel vóór 1 januari 1993 voor buffels en vóór 1 oktober 1994 voor de verplaatsingen van schapen en geiten in verband met transhumance en voor alle voornoemde dieren die worden gehouden in schaarweiden en die worden gefokt in geografisch geïsoleerde gebieden, een vereenvoudigde registratieprocedure worden vastgesteld. 3. De Lid-Staten zien er tevens op toe dat: a) elke houder van dieren de bevoegde autoriteit desgevraagd alle inlichtingen verschaft over de oorsprong, de identificatie en, in voorkomend geval, de bestemming van de dieren die hij heeft bezeten, gehouden, vervoerd, in de handel gebracht of geslacht; b) elke houder van dieren die van of naar een markt of verzamelplaats worden vervoerd, een document met gegevens over de dieren, waaronder de identificatienummers of -merktekens van de runderen, overlegt aan de marktdeelnemer die op de markt of verzamelplaats tijdelijk houder is van de dieren. Deze marktdeelnemer kan de overeenkomstig de eerste alinea verkregen documenten gebruiken om te voldoen aan het bepaalde in lid 1, onder a), derde alinea; c) deze registers en gegevens beschikbaar zijn op het bedrijf en desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gehouden gedurende een door die autoriteit vast te stellen minimumperiode van ten minste drie jaar. Artikel 5 1. De Lid-Staten zien erop toe dat de volgende algemene beginselen worden nageleefd: a) identificatiemerktekens moeten worden aangebracht voordat de dieren het bedrijf waar ze geboren zijn, verlaten; b) geen enkel merkteken mag worden verwijderd of vervangen zonder toestemming van de bevoegde autoriteit. Wanneer een merkteken onleesbaar is geworden of is verloren, moet overeenkomstig dit artikel een nieuw merkteken worden aangebracht; c) elk nieuw merkteken moet door de houder in het in artikel 4 bedoelde register worden genoteerd zodanig dat er een verband wordt gelegd met het vorige merkteken dat op het dier was aangebracht; d) het in lid 2, onder a), bedoelde oormerk moet van een door de bevoegde autoriteit goedgekeurd model, onvervalsbaar en tijdens het hele leven van het dier leesbaar zijn. Het mag niet opnieuw gebruikt kunnen worden. Het moet zodanig bevestigd kunnen blijven dat het welzijn van het dier er geen schade van ondervindt. 2. Wat runderen betreft zien de Lid-Staten erop toe dat voor runderen: a) ieder in artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG bedoeld dier dat zich op een bedrijf bevindt, geïdentificeerd wordt door middel van een oormerk met een cijfer- en lettercode van niet meer dan 14 tekens waarmee ieder dier afzonderlijk alsmede het bedrijf waarop het geboren is, kunnen worden geïdentificeerd, of, in het geval van stieren bestemd voor culturele of sportieve evenementen (met uitzondering van beurzen en tentoonstellingen) volgens een door de Commissie erkend identificatiesysteem dat gelijkwaardige waarborgen biedt. De in de eerste alinea bedoelde oormerken moeten worden aangebracht uiterlijk negen maanden nadat volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG nadere voorschriften voor de identificatie van de Lid-Staat en het bedrijf van oorsprong zijn aangenomen. Dieren die vóór het verstrijken van deze periode worden geïdentificeerd, moeten hetzij overeenkomstig de in de derde alinea bedoelde nationale systemen, hetzij met het in de eerste alinea bedoelde oormerk worden gemerkt. Volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG wordt deze termijn van negen maanden, op verzoek van een Lid-Staat, verlengd tot 1 juli 1994. Dieren die vóór het verstrijken van voornoemde termijn zijn geïdentificeerd overeenkomstig de geldende nationale systemen, waarvan de Commissie in kennis is gesteld, blijven evenwel onderworpen aan controles op basis van die systemen; b) de identificatiemerktekens aan het bedrijf worden toegewezen, aan de houder worden verstrekt en op de dieren worden aangebracht op een door de bevoegde autoriteit te bepalen wijze; c) de identificatiemerktekens uiterlijk 30 dagen na de geboorte van de dieren worden aangebracht. De bevoegde autoriteit kan de aanbrenging van dit merkteken echter tot een leeftijd van ten hoogste zes maanden uitstellen wanneer het dier vóór de leeftijd van 30 dagen door de houder voorzien is van een door deze autoriteit erkend voorlopig merkteken waarmee het bedrijf waar het dier geboren is kan worden geïdentificeerd en dit dier het bedrijf alleen kan verlaten om te worden geslacht in een slachthuis op het grondgebied van de bevoegde autoriteit die het voorlopige merkteken heeft erkend, zonder via een ander bedrijf te passeren. De bevoegde autoriteit kan evenwel toestaan dat kalveren die zijn bestemd om vóór de leeftijd van zes maanden te worden geslacht en die overeenkomstig een nationaal verplaatsingssysteem, dat volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG is erkend en dat tenminste de opsporing van het bedrijf van oorsprong toelaat, worden verplaatst voordat zij 30 dagen oud zijn, op de vetweiderij van een merkteken worden voorzien, op voorwaarde dat de kalveren rechtstreeks vanaf het bedrijf van geboorte zijn overgebracht en dat de onder dergelijke systemen verplaatste dieren niet voor een premie in aanmerking komen. 3. Andere dieren dan runderen moeten zo snel mogelijk en in ieder geval voordat zij het bedrijf verlaten, worden gemerkt met een oormerk of een tatoeage aan de hand waarvan het bedrijf van herkomst kan worden vastgesteld en waardoor een verband kan worden gelegd met de in artikel 3, lid 1, onder a), bedoelde lijst; in de begeleidende documenten dient van dit merk melding te worden gemaakt. In afwijking van artikel 3, lid 1, onder c), tweede alinea, van Richtlijn 90/425/EEG en in afwachting van het in artikel 10 van de onderhavige richtlijn bedoelde besluit kunnen de Lid-Staten voor andere dieren dan runderen hun nationale systeem handhaven voor alle verplaatsingen op hun grondgebied. Met dit systeem moet het mogelijk zijn het bedrijf van herkomst te identificeren en het bedrijf waar het dier geboren is op te sporen. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de systemen die zij te dien einde vanaf 1 juli 1993 voor varkens en op 1 juli 1994 voor schapen en geiten zullen toepassen. Volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG kan een Lid-Staat worden verzocht het systeem te wijzigen wanneer het niet aan vorengenoemd vereiste voldoet. Dieren met een tijdelijk merkteken ter identificatie van een partij moeten gedurende de verplaatsing vergezeld gaan van een document aan de hand waarvan de oorsprong, de eigenaar en de plaats van vertrek en bestemming van de dieren kunnen worden bepaald. De bevoegde autoriteit kan evenwel verplaatsingen van niet-gemerkte schapen en geiten toestaan tussen bedrijven met dezelfde gezondheidsstatus van een zelfde eigenaar die gelegen zijn op het grondgebied van die autoriteit, mits deze verplaatsing geschiedt onder een nationaal systeem aan de hand waarvan het bedrijf waar het dier geboren is, kan worden vastgesteld. De Lid-Staten moeten de Commissie vóór 1 juli 1994 meedelen welke systemen zij daartoe zullen instellen. Volgens de procedure van artikel 18 van Richtlijn 90/425/EEG kan een Lid-Staat worden verzocht dat systeem te wijzigen als het niet voldoet aan voornoemde eis. 4. In artikel 3, lid 2, van Richtlijn 64/432/EEG wordt punt e) vervangen door: "e) geïdentificeerd zijn overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 92/102/EEG van de Raad van 27 november 1992 met betrekking tot de identificatie en de registratie van dieren (*); (*) PB nr. L 355 van 5. 12. 1992, blz. 32.". Artikel 6 1. Indien de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming besluit het identificatiemerkteken dat een dier op het bedrijf van oorsprong was toegewezen niet te behouden, komen alle kosten van de vervanging van het merkteken ten laste van die autoriteit. Wanneer het merkteken is vervangen, moet er een verband worden gelegd tussen de door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van verzending toegekende identificatie en de nieuwe, door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming toegekende identificatie; dit verband moet in het in artikel 4 bedoelde register worden aangegeven. Van de in de eerste alinea geboden mogelijkheid mag geen gebruik worden gemaakt voor dieren die bestemd zijn voor het slachthuis en die overeenkomstig artikel 8 zijn ingevoerd, zonder te zijn voorzien van een nieuw merkteken dat voldoet aan artikel 5. 2. Wanneer de dieren in het handelsverkeer zijn gebracht, kan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van bestemming ter toepassing van artikel 5 van Richtlijn 90/425/EEG gebruik maken van het bepaalde in artikel 4 van Richtlijn 89/608/EEG om de gegevens over de dieren, over het beslag van oorsprong, en over de eventuele verplaatsing van de dieren te verkrijgen. Artikel 7 De Lid-Staten zien erop toe dat alle informatie betreffende de verplaatsingen van dieren zonder een certificaat of een document dat op grond van de veterinaire of zooetechnische wetgeving vereist is, gedurende een door de bevoegde autoriteit vast te stellen minimumperiode bewaard wordt om desgevraagd aan de bevoegde autoriteit te kunnen worden voorgelegd. Artikel 8 Een uit een derde land ingevoerd dier dat voldoet bij de controles van Richtlijn 91/496/EEG en dat op het grondgebied van de Gemeenschap verblijft, moet binnen 30 dagen nadat het deze controles heeft ondergaan en in ieder geval vóór zijn verplaatsing, met behulp van een merkteken als bedoeld in artikel 5 worden geïdentificeerd, behalve indien het bedrijf van bestemming een slachthuis is, gelegen op het grondgebied van de bevoegde autoriteit die voor de veterinaire controles verantwoordelijk is en het dier daadwerkelijk binnen deze termijn van 30 dagen wordt geslacht. Er moet een verband worden gelegd tussen de door het derde land toegekende identificatie en de door de Lid-Staat van bestemming toegekende identificatie. Dit verband moet in het in artikel 4 bedoelde register worden aangegeven. Artikel 9 De Lid-Staten nemen de bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen om iedere inbreuk op de communautaire veterinaire wetgeving te bestraffen wanneer geconstateerd wordt dat het merken of identificeren van de dieren of het bijhouden van het register bedoeld in artikel 4 niet overeenkomstig de eisen van deze richtlijn is uitgevoerd. Artikel 10 Uiterlijk op 31 december 1996 beziet de Raad, op basis van een verslag van de Commissie, dat eventueel vergezeld gaat van voorstellen waarover hij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit neemt, deze richtlijn opnieuw in het licht van de opgedane ervaring ten einde een geharmoniseerd communautair identificatie- en registratiesysteem vast te stellen, en spreekt hij zich uit over de mogelijke invoering van elektronische identificatie, rekening houdend met de vooruitgang die op dit terrein is geboekt door de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO). Artikel 11 1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen, - wat de voorschriften voor runderen betreft, zodanig dat: i) voor runderen vanaf 1 februari 1993 een registratieverplichting geldt volgens de bestaande nationale procedure doch met inachtneming van de in artikel 4 bepaalde vereisten alsmede een identificatieverplichting overeenkomstig de bestaande regels bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a), eerste en tweede alinea; ii) de in deze richtlijn neergelegde communautaire identificatie- en registratiesystemen van toepassing worden vanaf 1 oktober 1993, - wat de voorschriften voor varkens betreft: vóór 1 januari 1994, - wat de voorschriften voor schapen en geiten betreft: vóór 1 januari 1995. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten. 2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. 3. De vaststelling van 1 januari 1994 en 1 januari 1995 als uiterste datum voor de omzetting, laat de in Richtlijn 90/425/EEG bedoelde afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen onverlet. Artikel 12 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 27 november 1992. Voor de Raad De Voorzitter J. PATTEN (1) PB nr. C 137 van 27. 5. 1992, blz. 7. (2) Advies uitgebracht op 19 november 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (3) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/496/EEG (PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56). (4) PB nr. L 268 van 24. 9. 1991, blz. 56. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/628/EEG (PB nr. L 340 van 11. 12. 1991, blz. 17). (5) PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3). (6) PB nr. L 351 van 2. 12. 1989, blz. 34. (7) PB nr. L 59 van 2. 3. 1989, blz. 33. (8) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad. (9) Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/687/EEG (PB nr. L 377 van 31. 12. 1991, blz. 16). (10) Richtlijn 91/68/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het intracommunautaire handelsverkeer in schapen en geiten (PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 19). (11) Richtlijn 88/661/EEG van de Raad van 19 december 1988 betreffende de zooetechnische normen die gelden voor fokvarkens (PB nr. L 382 van 31. 12. 1988, blz. 36).