Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0258

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over Eritrea, en met name de zaak van Dawit Isaak (2020/2813(RSP))

    PB C 395 van 29.9.2021, p. 50–53 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.9.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 395/50


    P9_TA(2020)0258

    Eritrea, de zaak Dawitt Isaak

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over Eritrea, en met name de zaak van Dawit Isaak (2020/2813(RSP))

    (2021/C 395/06)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn eerdere resoluties over Eritrea, in het bijzonder die van 6 juli 2017 (1),

    gezien het verslag van 11 mei 2020 van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea,

    gezien de verklaring van 30 juni 2020 van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea tijdens de 44e zitting van de Mensenrechtenraad,

    gezien de resoluties van de VN-Mensenrechtenraad over de mensenrechtensituatie in Eritrea,

    gezien Resolutie 2444 van de VN-Veiligheidsraad van 14 november 2018, waarin alle VN-sancties tegen Eritrea (wapenembargo, bevriezing van tegoeden en reisverboden) met onmiddellijke ingang worden beëindigd,

    gezien Besluit (GBVB) 2018/1944 van de Raad van 10 december 2018 tot wijziging van Besluit 2010/127/GBVB betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Eritrea (2),

    gezien zaak 428/12 (2012), ingediend bij de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken, namens Dawit Isaak en andere politieke gevangen,

    gezien de slotverklaring van de 66e bijeenkomst van de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken van 22 mei 2017,

    gezien het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

    gezien de in 1997 aangenomen grondwet van Eritrea, die de burgerlijke vrijheden, waaronder godsdienstvrijheid, garandeert,

    gezien het Afrikaanse Handvest inzake de rechten van mensen en volkeren,

    gezien het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR) van 1966,

    gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de ACS (de Overeenkomst van Cotonou) (3), zoals herzien in 2005 en 2010, die door Eritrea is ondertekend,

    gezien artikel 144, lid 5, en artikel 132, lid 4, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat Dawit Isaak, die de nationaliteit heeft van zowel Eritrea als Zweden, en dus een burger van de Europese Unie is, journalist is en mede-eigenaar van de eerste onafhankelijke krant van Eritrea, de op grote schaal verspreide Setit, op 23 september 2001 door de Eritrese autoriteiten werd gearresteerd, samen met 21 anderen; overwegende dat de Eritrese regering Dawit Isaak ervan beschuldigt een “verrader” te zijn, hoewel hij nooit in staat van beschuldiging is gesteld of voor de rechter is gebracht; overwegende dat Dawit Isaak was teruggekeerd uit Zweden na de onafhankelijkheid van Eritrea in 1992 om te helpen bij de versteviging van de ontluikende democratie van het land;

    B.

    overwegende dat de gevangennemingen plaatsvonden na de publicatie van een open brief waarin het regime werd veroordeeld en er bij president Isaias Afwerki werd aangedrongen op democratische hervormingen; overwegende dat de regering op de dag van de arrestaties een verbod op alle onafhankelijke media afkondigde; overwegende dat de gevangenen niet zijn beschuldigd van een misdrijf;

    C.

    overwegende dat Dawit Isaak op 19 november 2005 uit hechtenis is vrijgelaten nadat onder andere de Zweedse regering op niet mis te verstane wijze zijn pleit hadden bezorgd; overwegende dat hij twee dagen later op weg naar het ziekenhuis opnieuw werd gearresteerd, waarover de Eritrese autoriteiten beweerden dat hij slechts tijdelijk was vrijgelaten om een medische behandeling te ondergaan; overwegende dat Dawit Isaak sindsdien in eenzame opsluiting wordt vastgehouden door de Eritrese autoriteiten, die weigeren zijn exacte locatie of bijzonderheden over zijn gezondheid en welzijn bekend te maken;

    D.

    overwegende dat er in december 2008 onbevestigde berichten waren dat Dawit Isaak was overgebracht naar een streng bewaakte gevangenis in Embatkala, en dat hij kort daarna, op 11 januari 2009, werd opgenomen in een ziekenhuis van de luchtmacht in Asmara omdat hij ernstig ziek zou zijn; overwegende dat de aard en de ernst van zijn ziekte onbekend blijven en de regering van Eritrea weigert zijn ziekenhuisopname te bevestigen;

    E.

    overwegende dat de familie van Dawit Isaak, zo ook zijn drie kinderen, sinds zijn verdwijning in grote angst en onzekerheid leeft, omdat zij niet weten of hij gezond is, noch waar hij zich bevindt of wat de toekomst zal brengen; overwegende dat de dochter van Dawit Isaak, Betlehem Isaak, blijft pleiten voor de vrijlating van haar vader; overwegende dat Betlehem Isaak in 2020 heeft bevestigd dat haar vader in leven was;

    F.

    overwegende dat de Afrikaanse Commissie voor de rechten van de mens en volken heeft geoordeeld dat journalisten die in september 2001 zijn gearresteerd in Eritrea, onder wie Dawit Isaak, op willekeurige en onrechtmatige wijze werden vastgehouden, en dat zij er bij de Eritrese autoriteiten op heeft aangedrongen hen vrij te laten of ze ten minste een eerlijk proces te gunnen;

    G.

    overwegende dat de situatie in de overbevolkte en onhygiënische detentiecentra in Eritrea neerkomt op wrede en onmenselijke behandeling; overwegende dat gevangenen als gevolg van deze omstandigheden een verhoogd risico lopen op de overdracht van COVID-19; overwegende dat de toegang tot gezondheidszorg, voedsel en sanitaire voorzieningen uiterst beperkt is of volledig ontbreekt, waardoor de gevangenen voor basisvoorzieningen afhankelijk zijn van bezoekers; overwegende dat de lockdowns in gevangenissen die erop gericht zijn om de pandemie te bestrijden, hebben bijgedragen aan verdere ondervoeding en daarmee gepaard gaande mentale en lichamelijke kwalen; overwegende dat er nog veel meer gevangenen in scheepscontainers worden vastgehouden, waar zij blootgesteld worden aan extreme temperaturen;

    H.

    overwegende dat Eritrea sinds zijn onafhankelijkheid, onder Isaias Afwerki stelselmatig duizenden mensen gevangen heeft gezet vanwege hun politieke opvattingen, hun werk als journalist of het belijden van hun geloof; overwegende dat er structureel sprake is van gedwongen verdwijningen; overwegende dat de meeste gevangenen het slachtoffer zijn geworden van willekeurige en onrechtmatige arrestaties en opsluitingen zonder aanklacht en dat hun de toegang tot advocaten of familiebezoeken wordt ontzegd;

    I.

    overwegende dat Eritrea volgens het verslag van het Ontwikkelingsprogramma van de VN uit 2019 over de menselijke ontwikkeling de 182e plaats inneemt van de 189 landen op de menselijke ontwikkelingsindex voor 2019; overwegende dat de wereldindex voor persvrijheid van Verslaggevers zonder Grenzen Eritrea in 2020 heeft gerangschikt op de 178e plaats van de in totaal 180 landen; overwegende dat Eritrea door het Comité voor de Bescherming van Journalisten in 2019 werd beschouwd als het land waar de strengste censuur ter wereld geldt;

    J.

    overwegende dat in het op 9 mei 2016 gepubliceerde verslag van de onderzoekscommissie van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea te lezen staat dat er de afgelopen 25 jaar op grote schaal en op systematische wijze misdaden tegen de menselijkheid zijn gepleegd in detentiecentra, militaire opleidingskampen en andere plaatsen in het hele land;

    K.

    overwegende dat volgens het verslag van de speciale rapporteur van de VN over de mensenrechtensituatie in Eritrea van 16 mei 2019“de positieve dynamiek voor vrede en veiligheid in de regio de verwachting van Eritrea en van de internationale gemeenschap heeft gewekt dat de Eritrese regering politieke en institutionele hervormingen zal doorvoeren, maar dat de Eritrese autoriteiten nog niet zijn begonnen aan het proces van binnenlandse hervormingen en dat de mensenrechtensituatie vooralsnog dus ongewijzigd blijft”; overwegende dat de speciale rapporteur van de VN al sinds 2009 een inreisverbod heeft voor Eritrea;

    L.

    overwegende dat de Eritrese autoriteiten in mei 2019 repressief hebben optreden tegen niet-erkende christelijke congregaties en beslag hebben gelegd op katholieke scholen en gezondheidszorgfaciliteiten, waardoor de rechten van de bevolking op het gebied van gezondheid en onderwijs negatief zijn beïnvloed;

    M.

    overwegende dat de president van Eritrea vasthoudt aan zijn weigering om verkiezingen te houden en de grondwet van het land uit te voeren, ondanks het feit dat de grondwet in 1997 geratificeerd is en de Eritrese kieswet in 2002 geratificeerd is; overwegende dat het tijdelijke parlement sinds 2002 niet bijeengekomen is en dat de rechterlijke macht onder controle staat van de regering;

    N.

    overwegende dat verwacht werd dat recente ontwikkelingen op het vlak van regionale vrede en veiligheid zouden leiden tot het doorvoeren van hervormingen in verband met de militaire dienst en tot de demobilisatie van dienstplichtigen in Eritrea; overwegende dat er tot op heden geen officiële aankondigingen zijn gedaan over een verkorting van de duur van de dienstplicht of over eventuele demobilisatieplannen; overwegende dat de militaire dienst nog altijd niet vrijwillig is en nog steeds van onbepaalde duur is; overwegende dat de militaire dienst veel burgers, zo ook vrouwen en meisjes, in een slavernijsituatie dwingt, waarbij hun hele leven gedomineerd wordt door anderen, en zij onder andere te lijden hebben onder lichamelijk, seksueel en verbaal misbruik en soms gedwongen worden om te werken als bedienden;

    O.

    overwegende dat Eritrea en Ethiopië in juli 2018 een historisch vredesakkoord hebben ondertekend waarmee een einde kwam aan twintig jaar conflict; overwegende dat het vredesakkoord van juli 2018 nieuwe perspectieven bood voor de sociaal-economische ontwikkeling van het land, gekoppeld aan de bevordering van de regionale economische integratie in de Hoorn van Afrika;

    P.

    overwegende dat de EU sinds het gezamenlijk vredesakkoord tussen Eritrea en Ethiopië haar benadering van Eritrea die gebaseerd was op “de beginselen van engagement”, waardoor eerder geen politieke dialoog noch ontwikkelingssamenwerking van de EU met Eritrea mogelijk was, heeft veranderd in een zogeheten “tweesporenbenadering”;

    Q.

    overwegende dat het partnerschap van de EU met Eritrea onder de Overeenkomst van Cotonou valt; overwegende dat de partijen bij deze overeenkomst verplicht zijn de bepalingen ervan te eerbiedigen en na te leven, met name de eerbiediging van de mensenrechten, democratie en de rechtsstaat;

    R.

    overwegende dat de EU, ondanks Eritrea’s grove en stelselmatige schendingen van de essentiële en fundamentele elementen van de Overeenkomst van Cotonou inzake de mensenrechten, nooit overleg op grond van artikel 96 heeft opgestart, hoewel het Europees Parlement daartoe had opgeroepen;

    S.

    overwegende dat de EU een belangrijke donor voor Eritrea is op het gebied van ontwikkelingshulp; overwegende dat de EU en Eritrea na de sluiting van het vredesakkoord tussen Eritrea en Ethiopië in 2018 tot overeenstemming zijn gekomen over een nieuwe strategie voor ontwikkelingssamenwerking voor 2019-2020, waarvoor de EU 180 miljoen EUR heeft uitgetrokken;

    T.

    overwegende dat de autocratische regering ook de Eritrese diaspora probeert te controleren door middel van een inkomstenbelasting van 2 % voor expats, en door de diaspora te bespioneren en in Eritrea gebleven familieleden tot doelwit te maken;

    1.

    eist dat alle gewetensgevangenen in Eritrea onmiddellijk en onvoorwaardelijk worden vrijgelaten, in het bijzonder EU-burger Dawit Isaak en de andere journalisten die sinds 2001 worden vastgehouden; eist dat onmiddellijk informatie wordt verstrekt over de verblijfplaats en de toestand van Dawit Isaak; dringt er bij de Eritrese autoriteiten op aan hem toegang te verlenen tot vertegenwoordigers van de EU, de EU-lidstaten en Zweden, zodat kan worden vastgesteld of hij behoefte heeft aan gezondheidszorg of andere noodzakelijke steun;

    2.

    veroordeelt in de meest krachtige bewoordingen de stelselmatige, grootschalige en grove mensenrechtenschendingen door Eritrea; roept de regering van Eritrea op een einde te maken aan de opsluiting van de oppositie, journalisten, religieuze leiders en onschuldige burgers;

    3.

    verzoekt de Afrikaanse Unie, als partner van de EU met een expliciet engagement ten aanzien van de universele waarden van democratie en mensenrechten, om haar activiteit met betrekking tot de betreurenswaardige situatie in Eritrea op te voeren en met de EU samen te werken om de vrijlating van Dawit Isaak en andere politieke gevangenen te verkrijgen;

    4.

    eist, gezien de huidige gezondheidscrisis als gevolg van COVID-19, dat de erbarmelijke sanitaire omstandigheden in Eritrese gevangenissen en het hoge besmettingsrisico voor gedetineerden worden aangepakt, en dat zo snel mogelijk adequate voeding, water en medische zorg worden verstrekt; uit zijn bezorgdheid over het feit dat de COVID-19-pandemie de situatie van hongersnood en ondervoeding in delen van het land verergert en voedseltekorten in de hand werkt;

    5.

    eist dat de regering van Eritrea bewijs van leven verstrekt voor alle personen die van hun fysieke vrijheid zijn beroofd, en gedetailleerde informatie verschaft over hun lot en verblijfplaats; dringt aan op eerlijke processen voor degenen die worden beschuldigd, op de onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van gevangenen die niet van enig strafbaar feit zijn beschuldigd, en op de afschaffing van foltering en andere vernederende behandelingen, zoals beperkingen op voedsel, water en medische zorg; herinnert de Eritrese regering aan haar verplichting om alle mensenrechtenschendingen aan te pakken, zoals het onderzoeken van buitengerechtelijke executies en gedwongen verdwijningen, alsook de doodstraf, die moet worden afgeschaft overeenkomstig de aanbevelingen in het jaarverslag 2020 van de VN-Mensenrechtenraad;

    6.

    betreurt het feit dat er in Eritrea geen plaats is voor onafhankelijke mensenrechtenverdedigers, leden van de politieke oppositie en onafhankelijke journalisten; dringt er daarom bij de Eritrese regering op aan ruimte te maken voor een onafhankelijk maatschappelijk middenveld en vraagt dat het mogelijk gemaakt wordt om andere politieke partijen op te richten; herinnert de regering van Eritrea aan haar verplichtingen uit hoofde van de IAO-verdragen, in het bijzonder met betrekking tot het recht van organisaties uit het maatschappelijk middenveld en vakbonden om zich te verenigen, vreedzaam te demonstreren, deel te nemen aan publieke aangelegenheden en actie te voeren voor betere arbeidsrechten;

    7.

    verzoekt de Eritrese regering haar burgers niet langer dwangarbeid op te leggen via de nationale dienstplicht van onbepaalde duur en vraagt een einde te maken aan de verplichte praktijk waarbij alle kinderen het laatste jaar van hun opleiding in een militair opleidingskamp volgen;

    8.

    verzoekt de Commissie na te gaan of de voorwaarden voor het ontvangen van EU-steun in acht worden genomen, en ervoor te zorgen dat het in geen geval de Eritrese regering is die financiering ontvangt voor projecten in Eritrea, in het bijzonder als het gaat om projecten die worden uitgevoerd door dienstplichtigen; betreurt in dit verband dat de Commissie het “Roads Project” blijft financieren; verzoekt de Commissie uitsluitend tegemoet te komen aan de behoeften van het Eritrese volk op het gebied van ontwikkeling, democratie, mensenrechten, goed bestuur, veiligheid en vrijheid van meningsuiting, persvrijheid en vrijheid van vergadering, en vraagt de Commissie ook de concrete resultaten op het gebied van de mensenrechten te evalueren die voortvloeien uit de strategie EU-Eritrea en de zogeheten “tweesporenaanpak”;

    9.

    dringt aan op de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de grondwet van Eritrea van 1997, die in volledig overleg met alle belanghebbenden en het maatschappelijk middenveld is opgesteld en correct is aangenomen;

    10.

    veroordeelt het feit dat de Eritrese regering een extraterritoriale “diasporabelasting” heft; dringt er bij de regering op aan het vrije verkeer te eerbiedigen en een einde te maken aan het beleid van “schuld door associatie” ten aanzien van familieleden van mensen die zich aan de dienstplicht onttrekken, Eritrea trachten te ontvluchten of de 2 % inkomstenbelasting niet betalen die de Eritrese regering aan Eritreeërs in het buitenland oplegt, met inbegrip van EU-burgers;

    11.

    dringt er bij Eritrea op aan het verbod op onafhankelijke media op te heffen en de oprichting van politieke partijen toe te staan, als een cruciaal instrument om de democratie in het land te bevorderen; dringt erop aan dat mensenrechtenorganisaties ongehinderd te werk kunnen gaan in het land;

    12.

    eist dat de autoriteiten in Eritrea een einde maken aan de opsluiting van de oppositie, journalisten, religieuze leiders, vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en onschuldige burgers; dringt er bij Eritrea op aan de vrijheid van godsdienst volledig te eerbiedigen en te beschermen en een einde te maken aan het feit dat nog steeds vervolging plaatsvindt op basis van geloof;

    13.

    herhaalt zijn dringende verzoek om een mondiaal EU-mensenrechtenmechanisme, de zogeheten Europese Magnitski-wet; verzoekt de Raad dit mechanisme aan te nemen in de vorm van een besluit met betrekking tot de strategische belangen en doelstellingen van de Unie uit hoofde van artikel 22, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie;

    14.

    eist dat Eritrea het VN-Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing ten volle eerbiedigt en onmiddellijk toepast en zijn verplichtingen in het kader van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en van het Afrikaanse Handvest van de rechten van de mens en de volkeren — die beide een verbod op foltering inhouden — volledig nakomt;

    15.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, de Commissie van de Afrikaanse Unie, de president van Eritrea, de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.

    (1)  PB C 334 van 19.9.2018, blz. 140.

    (2)  PB L 314 van 11.12.2018, blz. 60.

    (3)  PB L 317 van 15.12.2000, blz. 3.


    Top