Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021Y0611(02)

    Aanbeveling van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 24 maart 2021 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (ESRB/2021/2) 2021/C 222/02

    PB C 222 van 11.6.2021, p. 13–21 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.6.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 222/13


    AANBEVELING VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

    van 24 maart 2021

    tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (ESRB/2021/2)

    (2021/C 222/02)

    DE ALGEMENE RAAD VAN HET EUROPEES COMITÉ VOOR SYSTEEMRISICO’S

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) nr. 1092/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 betreffende macroprudentieel toezicht van de Europese Unie op het financiële stelsel en tot oprichting van een Europees Comité voor systeemrisico’s (1), en met name artikel 3 en de artikelen 16 tot en met 18,

    Gezien Besluit ESRB/2011/1 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 20 januari 2011 houdende goedkeuring van het reglement van orde van het Europees Comité voor systeemrisico’s (2), en met name de artikelen 18 tot en met 20,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Teneinde effectieve en consistente nationale macroprudentiële maatregelen te waarborgen, is het van belang de verplichte wederkerigheid uit hoofde van Unierecht aan te vullen met vrijwillige wederkerigheid.

    (2)

    Het in Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s vastgelegde kader inzake vrijwillige wederkerigheid voor macroprudentiële beleidsmaatregelen (3) moet verzekeren dat dezelfde reeks macroprudentiële vereisten gelden voor hetzelfde soort risicoposities in een bepaalde lidstaat, ongeacht hun rechtsvorm en de locatie van de financiële dienstverlener.

    (3)

    Aanbeveling ESRB/2017/4 van het Europees Comité voor systeemrisico’s (4) beveelt aan dat de betrokken activerende autoriteit een maximummaterialiteitsdrempel voorstelt wanneer deze autoriteit bij het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) een verzoek om wederkerigheid indient, onder welke drempel de blootstelling van de individuele financiëledienstverlener ten aanzien van het vastgestelde macroprudentiële risico in de jurisdictie waarin de activerende autoriteit de macroprudentiële beleidsmaatregel wordt toegepast, als niet-materieel kan worden beschouwd. De ESRB kan een andere drempelwaarde aanbevelen als zij dat noodzakelijk acht.

    (4)

    Sinds 1 januari 2021 moeten kredietinstellingen, verzekeringsinstellingen en professionals die in Luxemburg leningen verstrekken (hypotheekverstrekkers), voldoen aan de lening/waarde- (loan-to-value - LTV) limieten voor nieuwe hypotheekleningen op in Luxemburg gelegen woningen, met verschillende LTV-limieten voor categorieën kredietnemers : i) een LTV-limiet van 100 % voor eerste-kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven, ii) een LTV-limitiet van 90% voor overige kopers (d.w.z. niet-eerste kopers) onder voorbehoud van een portefeuilleaftrek (d.w.z. kredietgevers mogen 15 % van de portefeuille van nieuwe hypotheken die aan deze kredietnemers worden verstrekt met een LTV-tarief van meer dan 90 %, maar minder dan het maximale LTV-tarief van 100 %; iii) een LTV-limiet van 80% voor overige hypotheekleningen (met inbegrip van het segment kopen om te verhuren).

    (5)

    Naar aanleiding van het verzoek van het Comité du Risque systémique (Comité voor systeemrisico’s) aan het ESRB van 18 december 2020, en met het oog op: i) het voorkomen dat zich negatieve grensoverschrijdende effecten voordoen in de vorm van lekkages en regelgevingsarbitrage die zouden kunnen voortvloeien uit de tenuitvoerlegging van de in Luxemburg toegepaste macroprudentiële beleidsmaatregel; ii) een gelijk speelveld tussen de betrokken financiële instellingen te behouden en de algehele veerkracht van die financiële instellingen te vrijwaren heeft de Algemene Raad van het ESRB besloten om deze maatregel in de lijst van macroprudentiële beleidsmaatregelen op te nemen waarvoor wederkerigheid wordt aanbevolen uit hoofde van Aanbeveling ESRB/2015/2.

    (6)

    De macroprudentiële beleidsmaatregel die door de Commission de Surveillance du Secteur Financier (Commissie voor toezicht op de financiële sector) wordt geactiveerd, is een maatregel die niet is geharmoniseerd uit hoofde van het Unierecht. In overeenstemming met subaanbeveling C(2) van Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt de wederkerigheid toepassende autoriteiten aanbevolen om hetzij dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel ten uitvoer te leggen als de maatregel die door de activerende autoriteit ten uitvoer is gelegd, hetzij, indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel niet beschikbaar is in de nationale wetgeving, na overleg met het ESRB een in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen die in vergelijking met de voornoemde geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregel het meest equivalente effect heeft.

    (7)

    De Algemene Raad van het ESRB heeft ook besloten een instellingsspecifieke drempel en een landspecifieke materialiteitsdrempel aan te bevelen om de toepassing van het de-minimisbeginsel door de wederkerige lidstaten aan te sturen.

    (8)

    Derhalve moet Aanbeveling ESRB/2015/2 dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:

    WIJZIGINGEN

    Aanbeveling ESRB/2015/2 wordt als volgt gewijzigd:

    1.

    in afdeling 1 wordt subaanbeveling C(1) vervangen door:

    “1.

    De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen op de door andere betrokken autoriteiten vastgestelde en voor toepassing van wederkerigheid door het ESRB aanbevolen macroprudentiële beleidsmaatregelen. Aanbevolen wordt wederkerigheid op de volgende in de bijlage nader uiteengezette maatregelen toe te passen:

     

    België:

    een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), sub vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op kredietinstellingen waaraan in België een vergunning is verleend en die IRB-BENADERING hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten en die bestaat uit:

    a)

    een forfaitair risicogewichtopslagbedrag van 5 procentpunten, en

    b)

    een evenredig risicogewichtopslagbedrag bestaande uit 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed;

     

    Frankrijk:

    een verscherping van de limieten voor grote blootstellingen van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast met maatschappelijke zetel in Frankrijk naar 5 procent van in aanmerking komend kapitaal, in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013, toegepast op mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII’s) en andere systeemrelevante instellingen (O-SII’s) op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter;

     

    Luxemburg

    juridisch bindende lening/waarde- (loan-to-value - LTV) limieten voor nieuwe hypotheekleningen op in Luxemburg gelegen niet-zakelijk onroerend goed, met verschillende LTV-limieten voor verschillende categorieën kredietnemers:

    a)

    een LTV-limiet van 100 % voor eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven;

    b)

    een LTV-limiet van 90 % voor andere kopers, d.w.z. niet-eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven. Deze limiet wordt evenredig geïmplementeerd via een portefeuillevrije som. Meer bepaald mogen kredietgevers 15 % van de portefeuille van nieuwe hypotheken die aan deze kredietnemers worden verstrekt, uitgeven met een LTV-tarief van meer dan 90 %, maar minder dan het maximale LTV-tarief van 100 %;

    c)

    een LTV-limiet van 80 % voor overige hypotheekleningen (met inbegrip van het segment kopen om te verhuren).

     

    Zweden:

    een kredietinstellingsspecifieke ondergrens van 25 procent voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de door onroerende goed gedekte aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB-BENADERING hanteren voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten.”;

    2.

    De bijlage wordt vervangen door de bijlage bij deze aanbeveling.

    Gedaan te Frankfurt am Main, 24 maart 2021.

    Hoofd van het ESRB-secretariaat,

    namens de Algemene Raad van het ESRB,

    Francesco MAZZAFERRO


    (1)  PB L 331 van 15.12.2010, blz. 1.

    (2)  PB C 58 van 24.2.2011, blz. 4.

    (3)  Aanbeveling ESRB/2015/2 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van 15 december 2015 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 97 van 12.3.2016, blz. 9).

    (4)  Aanbeveling ESRB/2017/4 van het Europees Comité voor systeemrisico’s van vrijdag 20 oktober 2017 tot wijziging van Aanbeveling ESRB/2015/2 betreffende de beoordeling van grensoverschrijdende effecten van macroprudentiële beleidsmaatregelen en van vrijwillige toepassing van wederkerigheid ten aanzien van macroprudentiële beleidsmaatregelen (PB C 431 van 15.12.2017, blz. 1).


    BIJLAGE

    “BIJLAGE

    België

    Een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in België een vergunning werd verleend en die de IRB-BENADERING hanteren en toegepast overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013. Het opslagbedrag is opgebouwd uit twee componenten:

    (a)

    een forfaitair risicogewichtopslagbedrag van 5 procentpunten, en

    (b)

    een evenredig risicogewichtopslagbedrag bestaande uit 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed.

    I.   Beschrijving van de maatregel

    1.

    De overeenkomstig artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 toegepaste Belgische maatregel, opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in België een vergunning werd verleend en die de IRB-BENADERING hanteren, bestaat uit een risicogewichtopslagbedrag voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goeden dat bestaat uit twee componenten:

    a)

    De eerste component bestaat uit een verhoging van 5 procentpunten van het risicogewicht voor niet-zakelijk onroerend goed voor blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed dat wordt verkregen na de berekening van het tweede deel van het risicogewichtopslagbedrag overeenkomstig punt b).

    b)

    De tweede component bestaat uit een verhoging van het risicogewicht van 33 procent van het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de portefeuille aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed. Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke leningen dat werd berekend overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde.

    II.   Wederkerigheid

    2.

    Overeenkomstig artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de betrokken autoriteiten van de betrokken lidstaten aanbevolen om wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel door de maatregel binnen de in subaanbeveling C(3) bedoelde uiterste termijn toe te passen op bijkantoren in België van kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en die de IRB-BENADERING hanteren.

    3.

    Betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel door de maatregel toe te passen op de kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en de IRB-BENADERING hanteren en die directe blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed. Overeenkomstig subaanbeveling C(2) wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen dezelfde maatregel toe te passen als de maatregel die door de activerende autoriteit binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde uiterste termijn in België ten uitvoer is gelegd.

    4.

    Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun jurisdictie niet beschikbaar is, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen om na raadpleging van het ESRB een in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen die vrijwel hetzelfde effect heeft als de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel, waaronder de vaststelling van toezichtmaatregelen en -bevoegdheden zoals bedoeld in titel VII, hoofdstuk 2, afdeling IV, van Richtlijn 2013/36/EU. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel uiterlijk vier maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

    III.   Materialiteitsdrempel

    5.

    De maatregel wordt aangevuld met een instellingsspecifieke materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR om de potentiële toepassing te sturen van het de-minimisbeginsel door de betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen op de maatregel.

    6.

    Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betrokken autoriteiten van de betrokken lidstaat een vrijstelling verlenen aan afzonderlijke kredietinstellingen die de IRB-BENADERING hanteren en waaraan in eigen land een vergunning werd verleend, welke kredietinstellingen niet-materiële portfolio’s onder de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR aan particuliere hypothecaire kredieten hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed. Wanneer de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR wordt doorbroken, moeten de betrokken autoriteiten bij de toepassing van de materialiteitsdrempel de materialiteit van blootstellingen monitoren en hen wordt aanbevolen om de Belgische maatregel toe te passen op de eertijds vrijgestelde afzonderlijke kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning werd verleend.

    7.

    Indien er geen kredietinstellingen zijn waaraan in betrokken lidstaten een vergunning werd verleend met in België gevestigde bijkantoren die directe blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door in België gelegen niet-zakelijk onroerend goed, welke instellingen de IRB-BENADERING hanteren en blootstellingen hebben van 2 miljard EUR of meer ten aanzien van de Belgische markt voor niet-zakelijk onroerend goed, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten krachtens afdeling 2.2.1. van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel. In dat geval moeten de betreffende autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en wordt hun aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Belgische maatregel wanneer een kredietinstelling die de IRB-BENADERING hanteert de drempel van 2 miljard EUR overschrijdt.

    8.

    Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de materialiteitsdrempel van 2 miljard EUR een aanbevolen maximumdrempelniveau. Betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen kunnen derhalve in voorkomende gevallen voor hun jurisdictie een lagere drempel toepassen, en niet de aanbevolen drempel, of wederkerigheid toepassen ten aanzien van de maatregel zonder een materialiteitsdrempel.

    Frankrijk

    Een verscherping van de limieten voor grote blootstellingen van artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast met maatschappelijke zetel in Frankrijk naar 5 procent van het in aanmerking komend kapitaal, in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013, toegepast op mondiaal systeemrelevante instellingen (G-SII’s) en andere systeemrelevante instellingen (O-SII’s) op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter.

    I.   Beschrijving van de maatregel

    1.

    De Franse maatregel die wordt toegepast in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), ii), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en wordt opgelegd aan G-SII’s en O-SII’s op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter (niet op gesubconsolideerd niveau), bestaat uit de verscherping van de limieten voor grote blootstellingen naar 5 procent van hun in aanmerking komend kapitaal, toepasselijk op blootstellingen aan grote niet-financiële vennootschappen met een hoge schuldenlast met maatschappelijke zetel in Frankrijk.

    2.

    Een niet-financiële vennootschap wordt omschreven als een natuurlijke of rechtspersoon krachtens privaatrecht met maatschappelijke zetel in Frankrijk, en die op haar niveau en op het hoogste consolidatieniveau behoort tot de sector niet-financiële vennootschappen zoals gedefinieerd in Bijlage A, punt 2.45, bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (*1).

    3.

    De maatregel geldt voor blootstellingen aan niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk en voor blootstellingen aan groepen van verbonden niet-financiële vennootschappen, als volgt:

    a)

    Voor niet-financiële vennootschappen die deel uitmaken van een groep verbonden niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau in Frankrijk, geldt de maatregel voor de som van de netto blootstellingen tegenover de groep en alle verbonden entiteiten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

    b)

    Voor niet-financiële vennootschappen die deel uitmaken van een groep verbonden niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau buiten Frankrijk, geldt de maatregel voor de som van:

    a.

    de blootstellingen aan deze niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk;

    b.

    de blootstellingen aan de entiteiten in Frankrijk of in het buitenland waarover de niet-financiële vennootschappen waarnaar wordt verwezen onder i) rechtstreekse of onrechtstreekse controle hebben in de zin van punt 39 van artikel 4, lid 1 van Verordening (EU) nr. 575/2013, en

    c.

    de blootstellingen aan de entiteiten gelegen in Frankrijk of in het buitenland die economisch afhankelijk zijn van de niet-financiële vennootschappen waarnaar wordt verwezen onder i) in de zin van artikel 4, lid 1, punt 39, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

    Niet-financiële vennootschappen die hun maatschappelijke zetel niet in Frankrijk hebben en geen dochteronderneming of economisch afhankelijke entiteit zijn van, en die niet rechtstreeks of onrechtstreeks gecontroleerd worden door een niet-financiële vennootschap met maatschappelijke zetel in Frankrijk, vallen daarom buiten de werkingssfeer van de maatregel.

    Overeenkomstig artikel 395, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 is de maatregel van toepassing nadat rekening werd gehouden met de effecten van kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen in overeenstemming met de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

    4.

    Een G-SII of een O-SII moet een niet-financiële vennootschap met maatschappelijke zetel in Frankrijk als groot beschouwen als de oorspronkelijke blootstelling aan de niet-financiële vennootschap, of aan de groep van verbonden niet-financiële vennootschappen in de zin van lid 3 gelijk is aan of hoger dan 300 miljoen EUR. De oorspronkelijke blootstellingswaarde wordt berekend overeenkomstig de artikelen 389 en 390 van Verordening (EU) nr. 575/2013, alvorens rekening te houden met de effecten van kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals gerapporteerd conform artikel 9 van Uitvoeringsverordening van de Commissie (EU) nr. 680/2014 (*2).

    5.

    Een niet-financiële vennootschap wordt geacht een hoge schuldenlast te hebben bij een hefboomratio van meer dan 100 procent en een financiële kosten dekkingsratio onder drie, berekend op het hoogste groepsconsolidatieniveau als volgt:

    a)

    De hefboomratio is de verhouding tussen de totale schuld minus liquide middelen en eigen vermogen, en

    b)

    De financiële kosten dekkingsratio is de verhouding tussen enerzijds de toegevoegde waarde plus exploitatiesubsidies minus: i) loonlijst; ii) operationele belastingen en heffingen; iii) andere netto gewone bedrijfskosten exclusief nettorente en soortgelijke lasten, en iv) afschrijvingen en waardeverminderingen, en anderzijds rente en soortgelijke lasten.

    De ratio’s worden berekend op basis van de overeenkomstig de toepasselijke standaarden omschreven boekhoudkundige aggregaten, zoals gepresenteerd in de jaarrekening van de niet-financiële vennootschap, desgevallend gecertificeerd door een beëdigde accountant.

    II.   Wederkerigheid

    6.

    Aan de betrokken autoriteiten wordt aanbevolen om wederkerigheid toe te passen op de Franse maatregel door de maatregel toe te passen op G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau binnen het rechtsgebied van hun bancaire prudentiële perimeter.

    7.

    Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun jurisdictie niet beschikbaar is wordt, in lijn met subaanbeveling C(2), de betrokken autoriteiten aanbevolen om na raadpleging van het ESRB een in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen die vrijwel hetzelfde effect heeft als de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel uiterlijk zes maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

    III.   Materialiteitsdrempel

    8.

    De maatregel wordt aangevuld met een gecombineerde materialiteitsdrempel om de potentiële toepassing van het de-minimisbeginsel door de betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen op de maatregel te sturen, die bestaat uit:

    a)

    Een drempel van 2 miljard EUR voor de totale oorspronkelijke blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van de bancaire prudentiële perimeter aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen;

    b)

    Een drempel van 300 miljoen EUR toepasselijk op G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend met drempelwaarde gelijk aan of hoger dan de onder a) bedoelde drempelwaarde voor:

    i)

    een enkele oorspronkelijke blootstelling aan een niet-financiële vennootschap met maatschappelijke zetel in Frankrijk;

    ii)

    de som van de oorspronkelijke blootstellingen aan een groep van verbonden niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau in Frankrijk heeft, berekend in overeenstemming met lid 3, onder a);

    iii)

    de som van oorspronkelijke blootstellingen aan niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk die deel uitmaken van de groep van verbonden niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel op het hoogste consolidatieniveau buiten Frankrijk, zoals gerapporteerd in de modellen C 28.00 en C 29.00 van bijlage VIII bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014;

    c)

    Een drempel van 5 procent van het in aanmerking komend kapitaal van G-SII’s of O-SII’s op het hoogste consolidatieniveau, voor blootstellingen die in b) geïdentificeerd worden nadat rekening werd gehouden met de effecten van kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen in overeenstemming met de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

    De drempelwaarden waarnaar wordt verwezen onder b) en c) moeten worden toegepast ongeacht of de betrokken entiteit of niet-financiële vennootschap een hoge schuldenlast heeft of niet.

    De oorspronkelijke blootstellingswaarde waarnaar wordt verwezen onder b) moet worden berekend overeenkomstig de artikelen 389 en 390 van Verordening (EU) nr. 575/2013, alvorens rekening te houden met de effecten van kredietrisicolimiteringstechnieken en uitzonderingen in overeenstemming met de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals gerapporteerd conform artikel 9 van Uitvoeringsverordening van de Commissie (EU) nr. 680/2014.

    9.

    In lijn met Afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betrokken autoriteiten van de betrokken lidstaat G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter vrijstellen als zij de in lid 8 bedoelde gecombineerde materialiteitsdrempel niet schenden. Bij toepassing van de materialiteitsdrempel zouden de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen moeten monitoren alsook de blootstellingsconcentratie van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan grote niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk; hen wordt aanbevolen om de Franse maatregel toe te passen op eertijds vrijgestelde G-SII’s en O-SII’s, waaraan in eigen land een vergunning werd verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter, wanneer de in lid 8 bedoelde materialiteitsdrempel wordt geschonden. De betrokken autoriteiten worden eveneens aangemoedigd om de systeemrisico’s in verband met de verhoogde hefboomwerking van grote niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk te signaleren aan andere marktdeelnemers in hun rechtsgebied.

    10.

    Wanneer er geen G-SII’s of O-SII’s met een vergunning in de betrokken lidstaten bestaan op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter en die blootstellingen hebben aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen boven de in lid 8 bedoelde materialiteitsdrempel, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten krachtens afdeling 2.2.1. van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Franse maatregel. In dit geval zouden de betrokken autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan de Franse sector niet-financiële vennootschappen moeten monitoren alsook de blootstellingsconcentratie van G-SII’s en O-SII’s waaraan in eigen land een vergunning is verleend aan grote niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk; hen wordt aanbevolen om de Franse maatregel toe te passen op eertijds vrijgestelde G-SII’s en O-SII’s, waaraan in eigen land een vergunning werd verleend op het hoogste consolidatieniveau van hun bancaire prudentiële perimeter, wanneer de in lid 8 bedoelde materialiteitsdrempel wordt geschonden. De betrokken autoriteiten worden eveneens aangemoedigd om de systeemrisico’s in verband met de verhoogde hefboomwerking van grote niet-financiële vennootschappen met maatschappelijke zetel in Frankrijk te signaleren aan andere marktdeelnemers in hun rechtsgebied.

    11.

    Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de gecombineerde materialiteitsdrempel waarnaar wordt verwezen in lid 8 een aanbevolen maximumdrempelniveau. Autoriteiten die wederkerigheid toepassen kunnen derhalve in voorkomende gevallen een voor hun jurisdictie een lagere drempel toepassen, en niet de aanbevolen drempel, of wederkerigheid toepassen ten aanzien van de maatregel zonder een materialiteitsdrempel.

    Luxemburg

    Juridisch bindende lening/waarde- (loan-to-value - LTV) limieten voor nieuwe hypotheekleningen op in Luxemburg gelegen niet-zakelijk onroerend goed, met verschillende LTV-limieten voor verschillende categorieën kredietnemers:

    a)

    een LTV-limiet van 100 % voor eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven;

    b)

    een LTV-limiet van 90 % voor andere kopers, d.w.z. niet-eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven. Deze limiet wordt evenredig geïmplementeerd via een portefeuillevrije som. Meer bepaald mogen kredietgevers 15 % van de portefeuille van nieuwe hypotheken die aan deze kredietnemers worden verstrekt, uitgeven met een LTV-tarief van meer dan 90 %, maar minder dan het maximale LTV-tarief van 100 %;

    c)

    een LTV-limiet van 80 % voor overige hypotheekleningen (met inbegrip van het segment kopen om te verhuren).

    I.   Beschrijving van de maatregel

    1.

    De Luxemburgse autoriteiten hebben juridisch bindende LTV-limieten geactiveerd voor nieuwe hypotheekleningen voor in Luxemburg gelegen woningen. Naar aanleiding van de aanbeveling van het Comité du Risque systémique (Comité voor systeemrisico’s) (1) heeft de Commission de Surveillance du Secteur Financier (Commissie voor toezicht op de financiële sector) (2), die in overleg met de Banque centrale du Luxembourg optreedt, LTV-limieten geactiveerd die voor drie categorieën kredietnemers verschillen. De LTV-limieten voor elk van de drie categorieën zijn als volgt:

    a)

    een LTV-limiet van 100% voor eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven;

    b)

    een LTV-limiet van 90 % voor andere kopers, d.w.z. niet-eerste kopers die hun hoofdverblijfplaats verwerven. Deze limiet wordt evenredig geïmplementeerd via een portefeuillevrije som. Meer bepaald mogen kredietgevers 15 % van de portefeuille van nieuwe hypotheken die aan deze kredietnemers worden verstrekt, uitgeven met een LTV-tarief van meer dan 90 %, maar minder dan het maximale LTV-tarief van 100%;

    c)

    een LTV-limiet van 80 % voor overige hypotheekleningen (met inbegrip van het segment kopen om te verhuren).

    2.

    LTV-ratio is de verhouding tussen de som van alle leningen of tranches van leningen die door de kredietnemer met niet-zakelijk onroerend goed worden gedekt op het moment dat de lening wordt verstrekt, en de waarde van het onroerend goed op hetzelfde tijdstip.

    3.

    De LTV-limieten zijn onafhankelijk van het type eigendom van toepassing (bv. volledige eigendom, vruchtgebruik, ongebonden eigendom).

    4.

    De maatregel is van toepassing op particuliere kredietnemers die een hypothecaire lening aangaan voor de aankoop van niet-zakelijk onroerend goed in Luxemburg voor niet-commerciële doeleinden. De maatregel is ook van toepassing indien de kredietnemer voor deze transactie gebruikmaakt van een juridische structuur zoals een vastgoedbeleggingsmaatschappij, en in het geval van gezamenlijke aanvragen omvat “Niet-zakelijk onroerend goed” bouwterreinen, ongeacht of de bouwwerkzaamheden onmiddellijk na de aankoop plaatsvinden of jaren daarna. De maatregel is ook van toepassing indien een lening wordt verstrekt aan een kredietnemer voor de aankoop van een onroerend goed met een erfpachtovereenkomst. Het onroerend goed kan bestemd zijn voor gebruik door de eigenaar of aankoop om te verhuren.

    II.   Wederkerigheid

    5.

    Lidstaten waarvan kredietinstellingen, verzekeringsinstellingen en beroepsbeoefenaren die leningen verstrekken (hypotheekverstrekkers) relevante materiële Luxemburgse kredietblootstellingen hebben via rechtstreeks grensoverschrijdend krediet, wordt aanbevolen op de Luxemburgse maatregel wederkerigheid toe te passen in hun jurisdictie. Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel niet beschikbaar is in de nationale wetgeving, moeten de betrokken autoriteiten na overleg met het ESRB in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregelen toepassen die in vergelijking met de voornoemde geactiveerde macroprudentiële beleidsmaatregel het meest equivalente effect hebben.

    6.

    Lidstaten moeten het ESRB ervan in kennis stellen dat zij de Luxemburgse maatregel hebben toegepast of de-minimisvrijstellingen hebben gebruikt overeenkomstig Aanbeveling D van Aanbeveling ESRB/2015/2. De kennisgeving moet uiterlijk één maand na de vaststelling van de wederkerige maatregel worden gedaan aan de hand van het desbetreffende sjabloon dat op de ESRB-website is gepubliceerd. Het ESRB maakt de kennisgevingen op de ESRB-website bekend en communiceert de nationale wederkerigheidsbesluiten aan het publiek. Deze bekendmaking omvat alle uitzonderingen die door de lidstaten die wederkerigheid toepassen worden gemaakt en hun toezegging om lekkages te monitoren en zo nodig op te treden.

    7.

    De lidstaten wordt aanbevolen binnen drie maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie wederkerigheid toe te passen.

    III.   Materialiteitsdrempel

    8.

    Deze maatregel wordt aangevuld met twee materialiteitsdrempels om de potentiële toepassing van het de-minimisbeginsel door de lidstaten die wederkerigheid toepassen: een landspecifieke materialiteitsdrempel en een instellingsspecifieke materialiteitsdrempel. De landspecifieke materialiteitsdrempel voor de totale grensoverschrijdende hypothecaire kredietverstrekking aan Luxemburg bedraagt 350 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met ongeveer 1 % van de totale binnenlandse markt voor woninghypotheken in december 2020. De instellingsspecifieke materialiteitsdrempel voor de totale grensoverschrijdende hypotheekverstrekking aan Luxemburg bedraagt 35 miljoen EUR, hetgeen overeenkomt met ongeveer 0,1 % van de totale binnenlandse markt voor woninghypotheken in Luxemburg in december 2020. Wederkerigheid wordt alleen gevraagd wanneer zowel de landspecifieke als de instellingsspecifieke drempel worden overschreden.

    Zweden

    Een kredietinstellingsspecifieke 25%-ondergrens voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de door onroerende goed gedekte aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB-BENADERING toepassen voor de berekening van wettelijke kapitaalvereisten.

    I.   Beschrijving van de maatregel

    1.

    De Zweedse maatregel, toegepast in overeenstemming met artikel 458, lid 2, onder d), vi), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en opgelegd aan kredietinstellingen waaraan in Zweden een vergunning is verleend en die de IRB-BENADERING hanteren, bestaat uit een kredietinstellingsspecifieke 25 procent-ondergrens voor het naar blootstelling gewogen gemiddelde van de risicogewichten toegepast op de door onroerende goed gedekte aangehouden blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden ingezeten debiteuren.

    2.

    Het naar blootstelling gewogen gemiddelde is het gemiddelde van de risicogewichten van de afzonderlijke blootstellingen dat werd berekend overeenkomstig artikel 154 van Verordening (EU) nr. 575/2013, gewogen naar de betrokken blootstellingswaarde.

    II.   Wederkerigheid

    3.

    Overeenkomstig artikel 458, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt de betrokken autoriteiten van de betrokken lidstaten aanbevolen om wederkerigheid toe te passen op de Zweedse maatregel door de maatregel toe te passen op de in Zweden gevestigde bijkantoren van kredietinstellingen waaraan in eigen land vergunning is verleend, welke instellingen de IRB-BENADERING hanteren binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde termijn.

    4.

    Betrokken autoriteiten wordt aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Zweedse maatregel door toepassing op de kredietinstellingen waaraan in eigen land een vergunning is verleend en de IRB-BENADERING hanteren, welke kredietinstellingen directe door onroerend goed gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen aan in Zweden gevestigde debiteuren hebben. Overeenkomstig subaanbeveling C(2) wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen binnen de in subaanbeveling C(3) genoemde uiterste termijn dezelfde maatregel toe te passen die de activerende autoriteit in Zweden heeft toegepast.

    5.

    Indien dezelfde macroprudentiële beleidsmaatregel in hun jurisdictie niet beschikbaar is, wordt de betrokken autoriteiten aanbevolen om na raadpleging van het ESRB een in hun jurisdictie beschikbare macroprudentiële beleidsmaatregel toe te passen die vrijwel hetzelfde effect heeft als de voornoemde voor toepassing van wederkerigheid aanbevolen maatregel. De betrokken autoriteiten wordt aanbevolen de equivalente maatregel uiterlijk vier maanden na de bekendmaking van deze aanbeveling in het Publicatieblad van de Europese Unie vast te stellen.

    III.   Materialiteitsdrempel

    6.

    De maatregel wordt aangevuld met een instellingsspecifieke materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK om de potentiële toepassing te sturen van het de-minimisbeginsel door de betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen op de maatregel.

    7.

    Overeenkomstig afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 kunnen de betreffende autoriteiten van de betrokken lidstaat een vrijstelling verlenen aan afzonderlijke kredietinstellingen die de IRB-BENADERING hanteren en waaraan in eigen land een vergunning werd verleend, welke kredietinstellingen niet-materiële door onroerende goederen gedekte blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben aan in Zweden gevestigde debiteuren onder de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK. Bij de toepassing van de materialiteitsdrempel moeten de betrokken autoriteiten de materialiteit van blootstellingen monitoren en hen wordt aanbevolen om de Zweedse maatregel toe te passen op de eertijds vrijgestelde afzonderlijke kredietinstellingen, waaraan in eigen land een vergunning werd verleend wanneer de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK wordt overschreden.

    8.

    Indien er geen kredietinstellingen zijn waaraan in de betrokken lidstaten een vergunning is verleend, welke kredietinstellingen in Zweden gevestigde bijkantoren hebben of die directe blootstellingen hebben met betrekking tot particulieren en kleine partijen die worden gedekt door in Zweden gelegen onroerend goed, welke bijkantoren de IRB-BENADERING hanteren en blootstellingen met betrekking tot particulieren en kleine partijen hebben die worden gedekt door onroerend goed van 5 miljard SEK of meer ten aanzien van in Zweden gevestigde debiteuren, kunnen de betrokken autoriteiten van de betreffende lidstaten overeenkomstig afdeling 2.2.1. van Aanbeveling ESRB/2015/2 besluiten geen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Zweedse maatregel. In dat geval moeten de betreffende autoriteiten de materialiteit van de blootstellingen monitoren en wordt hun aanbevolen wederkerigheid toe te passen ten aanzien van de Zweedse maatregel wanneer een kredietinstelling die de IRB-BENADERING hanteert de drempel van 5 miljard SEK overschrijdt.

    9.

    In lijn met afdeling 2.2.1 van Aanbeveling ESRB/2015/2 is de materialiteitsdrempel van 5 miljard SEK een aanbevolen maximumdrempelniveau. Betrokken autoriteiten die wederkerigheid toepassen kunnen derhalve in voorkomende gevallen voor hun jurisdicties een lagere drempel toepassen, en niet de aanbevolen drempel, of wederkerigheid toepassen ten aanzien van de maatregel zonder een materialiteitsdrempel.

    (*1)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

    (*2)  Commission Implementing Regulation (EU) No 680/2014 of 16 April 2014 laying down implementing technical standards with regard to supervisory reporting of institutions according to Regulation (EU) No 575/2013 of the European Parliament and of the Council (OJ L 191, 28.6.2014, p.1).”


    (1)  Recommandation du comité du risque systémique du 9 novembre 2020 relative aux crédits portant sur des biens immobiliers à usage résidentiel situés sur le territoire du Luxembourg (CRS/2020/005).

    (2)  CSSF Regulation N.20-08 du 3 décembre 2020 fixant des conditions pour l’octroi de crédits relatifs à des biens immobiliers à usage résidentiel situés sur le territoire du Luxembourg.


    Top