This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CB0709
Case C-709/18: Order of the Court (Seventh Chamber) of 28 May 2020 — (request for a preliminary ruling from the Špecializovaný trestný súd — Slovakia) — Criminal proceedings against UL, VM (Reference for a preliminary ruling — Article 53(2) and Article 99 of the Rules of Procedure of the Court of Justice — Directive (EU) 2016/343 — Articles 3 and 4 — Charter of Fundamental Rights of the European Union — Articles 47 and 48 — Public references to guilt — National court — Acceptance by order of the guilty plea of one of two co-accused for the offences stated in the indictment — Examination of the guilt of the second co-accused who pleaded not guilty — Conviction by the same court which accepted the guilty plea)
Zaak C-709/18: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 28 mei 2020 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Špecializovaný trestný súd — Slowakije) — Strafzaak tegen UL, VM [Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn (EU) 2016/343 – Artikelen 3 en 4 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 47 en 48 – Publieke verwijzingen naar schuld – Nationale rechterlijke instantie – Aanvaarding bij beschikking van het bekennen van schuld door een van de twee medeverdachten voor de strafbare feiten in de tenlastelegging – Onderzoek van de schuldvraag ten aanzien van de tweede medeverdachte die beweert niet schuldig te zijn – Veroordeling door dezelfde rechterlijke instantie die de afgelegde schuldbekentenis heeft aanvaard]
Zaak C-709/18: Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 28 mei 2020 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Špecializovaný trestný súd — Slowakije) — Strafzaak tegen UL, VM [Prejudiciële verwijzing – Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Richtlijn (EU) 2016/343 – Artikelen 3 en 4 – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 47 en 48 – Publieke verwijzingen naar schuld – Nationale rechterlijke instantie – Aanvaarding bij beschikking van het bekennen van schuld door een van de twee medeverdachten voor de strafbare feiten in de tenlastelegging – Onderzoek van de schuldvraag ten aanzien van de tweede medeverdachte die beweert niet schuldig te zijn – Veroordeling door dezelfde rechterlijke instantie die de afgelegde schuldbekentenis heeft aanvaard]
PB C 287 van 31.8.2020, p. 15–16
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
31.8.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 287/15 |
Beschikking van het Hof (Zevende kamer) van 28 mei 2020 — (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Špecializovaný trestný súd — Slowakije) — Strafzaak tegen UL, VM
(Zaak C-709/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Artikel 53, lid 2, en artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Richtlijn (EU) 2016/343 - Artikelen 3 en 4 - Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Artikelen 47 en 48 - Publieke verwijzingen naar schuld - Nationale rechterlijke instantie - Aanvaarding bij beschikking van het bekennen van schuld door een van de twee medeverdachten voor de strafbare feiten in de tenlastelegging - Onderzoek van de schuldvraag ten aanzien van de tweede medeverdachte die beweert niet schuldig te zijn - Veroordeling door dezelfde rechterlijke instantie die de afgelegde schuldbekentenis heeft aanvaard)
(2020/C 287/22)
Procestaal: Slowaaks
Verwijzende rechter
Špecializovaný trestný súd
Partijen in de strafzaak
UL, VM
in tegenwoordigheid van: Úrad špeciálnej prokuratúry Generálnej prokuratúry Slovenskej republiky
Dictum
Artikel 3 en artikel 4, lid 1, van richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn, gelezen in samenhang met overweging 16 van deze richtlijn, en artikel 47, tweede alinea, en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich er niet tegen verzetten dat een nationale rechterlijke instantie in het kader van een strafprocedure tegen twee personen eerst bij beschikking aanvaardt dat de eerste persoon verklaart schuldig te zijn aan de strafbare feiten die vermeld staan in de tenlastelegging, naar verluidt begaan in vereniging met de tweede persoon die verklaart onschuldig te zijn, en vervolgens oordeelt over de schuldvraag van de tweede persoon, na bewijsvoering die betrekking heeft op de aan deze persoon verweten feiten, met dien verstande dat de vermelding dat de tweede persoon medepleger is van de vermeende feiten noodzakelijk is voor de kwalificatie van de juridische aansprakelijkheid van de persoon die schuld heeft bekend en dat in diezelfde beschikking en/of de tenlastelegging waarnaar deze beschikking verwijst, duidelijk wordt gesteld dat de schuld van deze tweede persoon niet in rechte is komen vast te staan en daarvoor afzonderlijk bewijs zal moeten worden geleverd en een afzonderlijk vonnis zal moeten worden gewezen.