EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0005

Zaak C-5/19: Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 april 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Оvergas Mrezhi” AD, Sdruzhenie s nestopanska tsel “Balgarska gazova asotsiatsia” / Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR) (Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas – Richtlijn 2009/73/EG – Artikel 3, leden 1 tot en met 3, en artikel 41, lid 16 – Openbaredienstverplichtingen – Verplichting tot opslag van aardgas om de leverings- en voorzieningszekerheid en de leveringsregelmaat veilig te stellen – Nationale regeling die bepaalt dat de financiële last van de aan de aardgasbedrijven opgelegde openbaredienstverplichtingen wordt doorberekend aan hun afnemers – Voorwaarden – Vaststelling door een nationale regelgevende instantie van een handeling waarbij een openbaredienstverplichting wordt opgelegd – Procedure – Artikelen 36 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

PB C 240 van 20.7.2020, p. 15–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

20.7.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 240/15


Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 30 april 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Varhoven administrativen sad — Bulgarije) — “Оvergas Mrezhi” AD, Sdruzhenie s nestopanska tsel “Balgarska gazova asotsiatsia” / Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

(Zaak C-5/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas - Richtlijn 2009/73/EG - Artikel 3, leden 1 tot en met 3, en artikel 41, lid 16 - Openbaredienstverplichtingen - Verplichting tot opslag van aardgas om de leverings- en voorzieningszekerheid en de leveringsregelmaat veilig te stellen - Nationale regeling die bepaalt dat de financiële last van de aan de aardgasbedrijven opgelegde openbaredienstverplichtingen wordt doorberekend aan hun afnemers - Voorwaarden - Vaststelling door een nationale regelgevende instantie van een handeling waarbij een openbaredienstverplichting wordt opgelegd - Procedure - Artikelen 36 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie)

(2020/C 240/19)

Procestaal: Bulgaars

Verwijzende rechter

Varhoven administrativen sad

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partijen:“Оvergas Mrezhi” AD, Sdruzhenie s nestopanska tsel “Balgarska gazova asotsiatsia”

Verwerende partij: Komisia za energiyno i vodno regulirane (KEVR)

in tegenwoordigheid van: Prokuratura na Republika Bulgaria

Dictum

1)

Artikel 3, leden 1 tot en met 3, van richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG, gelezen in samenhang met de artikelen 36 en 38 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan de kosten die verbonden zijn aan de aan de aardgasbedrijven opgelegde verplichtingen om aardgas op te slaan teneinde de leverings- en voorzieningszekerheid van aardgas en de leveringsregelmaat ervan in deze lidstaat veilig te stellen, volledig worden gedragen door de afnemers van deze bedrijven, die particulieren kunnen zijn, mits deze regeling een doelstelling van algemeen economisch belang nastreeft en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt, en de openbaredienstverplichtingen waarin zij voorziet duidelijk gedefinieerd, transparant, niet-discriminerend en controleerbaar zijn en waarborgen dat de aardgasbedrijven van de Unie gelijke toegang tot nationale consumenten krijgen.

2)

Richtlijn 2009/73 moet aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat op grond waarvan de regulerende instantie van die lidstaat in de zin van de richtlijn wordt vrijgesteld van de verplichting om bepaalde nationale wettelijke bepalingen inzake de vaststellingsprocedure voor normatieve handelingen na te leven wanneer zij een handeling vaststelt waarbij een openbaredienstverplichting in de zin van artikel 3, lid 2, van die richtlijn wordt opgelegd, mits de toepasselijke nationale wetgeving voor het overige waarborgt dat die handeling in overeenstemming is met de materiële vereisten van die bepaling, volledig is gemotiveerd, voor het publiek beschikbaar is, waarbij indien nodig de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige informatie behouden blijft, en voor rechterlijke toetsing vatbaar is.


(1)  PB C 93 van 11.3.2019.


Top