Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE4732

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een „alomvattende aanpak van het industriebeleid in de EU — verbetering van het ondernemingsklimaat en steun voor het concurrentievermogen van de Europese industrie” (verkennend advies)

    EESC 2017/04732

    PB C 197 van 8.6.2018, p. 10–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.6.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 197/10


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over een „alomvattende aanpak van het industriebeleid in de EU — verbetering van het ondernemingsklimaat en steun voor het concurrentievermogen van de Europese industrie”

    (verkennend advies)

    (2018/C 197/02)

    Rapporteur:

    Gonçalo LOBO XAVIER

    Corapporteur:

    Dirk BERGRATH

    Raadpleging

    Bulgaars voorzitterschap van de Raad, 5.9.2017

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

    Bevoegde afdeling

    Interne Markt, Productie en Consumptie

    Goedkeuring door de afdeling

    18.12.2017

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    17.1.2018

    Zitting nr.

    531

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    134/1/0

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het EESC erkent dat een vernieuwde EU-strategie voor het industriebeleid een cruciale factor is om richting te geven aan de groei en om de lidstaten zich snel te laten aanpassen aan de nieuwe trends en aan een nieuw economisch model. De industrie in ruimere zin is van cruciaal belang voor het scheppen van banen. Het EESC dringt er dan ook bij de Commissie en de lidstaten op aan een alomvattende langetermijnstrategie vast te stellen met de algemene ambitie de uitdagingen het hoofd te bieden, in plaats van een aanpak te hanteren op basis van kortetermijnoplossingen die niet op een meer concrete en duurzame wijze kunnen zorgen voor groei en werkgelegenheid. In dit verband zou het nuttig zijn indien de Commissie een vergelijkende studie zou maken van de verschillende plannen die de VS, China en Korea recent hebben aangenomen om de verwerkende industrie te ondersteunen.

    1.2.

    De snel groeiende zakelijke dienstverlening is al cruciaal voor productieactiviteiten, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). De juiste combinatie van zakelijke dienstverlening en productieactiviteiten is essentieel voor de doeltreffendheid en het concurrentievermogen en moet deel uitmaken van een moderne strategie voor het industriebeleid. Startende bedrijven moeten worden aangemoedigd om oplossingen te ontwikkelen die industriële activiteiten kunnen stimuleren en het concurrentievermogen kunnen vergroten, vooral als ze op lange termijn duurzaam willen zijn.

    1.3.

    De doelstelling dat de industrie tegen 2020 goed moet zijn voor ongeveer 20 % van het bbp (1), afgezet tegen het huidige percentage van 15,1 %, moet niet alleen een beleidsdoelstelling maar ook een prioriteit zijn, die moet worden aangepast aan een langetermijnperspectief. Het Europese beleid moet het vizier blijven richten op deze doelstelling, weliswaar steeds rekening houdend met de verschillende structurele omstandigheden in elke lidstaat en met de noodzaak fragmentatie van de interne markt te voorkomen. Dit moet voor de Commissie een prioriteit blijven. De vaststelling van nieuwe, betrouwbare en meetbare doelstellingen kan ook leiden naar een grotere inzet van de lidstaten en een betere bewustwording van de bijdrage die industriële activiteiten aan het welzijn van de Europese burgers leveren.

    1.4.

    Het EESC is ingenomen met het door voorzitter Juncker genoemde hoofddoel om de Europese industrie sterker en concurrerender te maken en ervoor te zorgen dat zij de wereldleider blijft of wordt op het gebied van innovatie, digitalisering en een koolstofarme economie. Met het oog daarop heeft Europa een langetermijnstrategie nodig die gebaseerd is op echte slimme specialisatie en structurele diversiteit en flexibiliteit in de lidstaten, en kan anticiperen op fundamentele, snelle en nooit eerder geziene veranderingen in de werkomgeving.

    1.5.

    Het EESC is van mening dat er, om het concurrentievermogen van de verschillende lidstaten beter in evenwicht te brengen, door de sociale partners en de middenveldorganisaties overeengekomen structurele hervormingen moeten worden doorgevoerd en dat er specifieke beleidswijzigingen met betrekking tot onderwijs, O & O-activiteiten, publieke en particuliere investeringen en productiviteit op de agenda moeten worden gezet. De beste praktijken op deze specifieke terreinen moeten worden gedeeld, en gezien de over het algemeen positieve economische prestaties van Europa is dit daar het juiste moment voor.

    1.6.

    Het EESC is er vast van overtuigd dat de aantrekkelijkheid van Europa een prioriteit moet zijn in elk op innovatie en concurrentievermogen gebaseerd industriebeleid, en dat het terughalen van bepaalde sectoren aan de orde moet worden gesteld. Dit laatste moet gebeuren op basis van de belangrijkste troeven van Europa, nl. een economisch model dat stoelt op kennis, innovatie, hoogwaardige vaardigheden, O & O-activiteiten en een vriendelijk en duurzaam ondernemingsklimaat waarbij de Europese sociale normen in acht worden genomen. Een en ander kan alleen worden verwezenlijkt door nauwe samenwerking tussen „grote” bedrijven en kmo’s, teneinde een opwaartse innovatiespiraal tot stand te brengen. Deze samenwerking moet worden gefinancierd via EU-middelen voor O & O+I en worden versterkt in het kader van het meerjarig financieel kader 2014-2020. Een positieve begrotingskoers zou het makkelijker maken nieuwe middelen uit te trekken die rechtstreeks erop gericht zijn het concurrentievermogen van de Europese industrie te bevorderen.

    1.7.

    Het EESC staat volledig achter een jaarlijkse dag van de industrie als manier om de prioriteiten van de EU in het licht te stellen en deze doelstelling meer bekendheid te geven. Het vestigt er de aandacht op dat sociale partners en maatschappelijke organisaties bij deze dag van de industrie moeten worden betrokken en voor de aanpak van deze kwestie kunnen samenwerken. Het is voor Europa essentieel dat alle burgers de kracht van het merk „Made in Europe” begrijpen, alsook de rol die eenieder te spelen heeft om deze uitdaging aan te gaan. De Europese industrie heeft een impact op de samenleving die voor de Europese burgers duidelijk moet zijn.

    1.8.

    Het EESC vestigt de aandacht op de noodzaak om nieuw vaardighedenbeleid te ontwerpen en aan te passen. Europa moet deze uitdaging aangaan door maatschappelijke organisaties en sociale partners bij een en ander te betrekken, zodat rekening wordt gehouden met de huidige werknemers en hun rechten en plichten. Tevens moet het vizier echter ook worden gericht op de toekomst en op de noodzaak om de onderwijs- en opleidingsstelsels sneller af te stemmen op de banen van de toekomst.

    1.9.

    Het EESC is ingenomen met het nieuwe initiatief van de Commissie om een Europees kader te creëren voor kwaliteitsvolle en doeltreffende leerlingplaatsen die kunnen bijdragen tot het wegwerken van tekorten op de arbeidsmarkt, en die ondernemingen kunnen voorzien van arbeidskrachten die over de nodige praktische kennis en vaardigheden beschikken (2). Het verzekeren van de kwaliteit en kwantiteit van de Europese beroepsbevolking is waarschijnlijk één van de belangrijkste uitdagingen voor het concurrentievermogen van Europa, en elke lidstaat moet bij deze gigantische taak worden betrokken.

    1.10.

    Het EESC is van mening dat het voor een gelijk speelveld van cruciaal belang is dat een compromis wordt bereikt betreffende de inachtneming van eerlijke handel tussen wereldspelers (3). Europa moet voorop lopen door het voorbeeld te geven en andere regio’s actief bij een en ander te betrekken wat betreft duurzaamheid, eerbiediging van de Europese sociale normen en eerlijke concurrentie. Europa kan evenwel niet ontkennen dat andere spelers op het wereldtoneel er thans „slechte praktijken” op na houden waardoor Europese waarden, concurrentievermogen, werkgelegenheid en welzijn in het gedrang komen. Europa moet dus waakzaam zijn en de juiste instrumenten gebruiken om zijn waarden en industriële ondernemingen te ondersteunen. Overcapaciteit, onrechtmatige staatssteun en andere vormen van oneerlijke concurrentie moeten in de Europese regelgeving worden aangepakt, met inachtneming van de WTO-regels. Door de Commissie opgelegde antidumpingmaatregelen zijn essentieel om te komen tot een eerlijk ondernemingsklimaat. Deze maatregelen moeten echter wel beter worden gemonitord, en sneller en flexibeler zijn om het uiteindelijke doel te bereiken zonder indirecte „neveneffecten” voor verschillende industriële sectoren (4) teweeg te brengen.

    2.   Stand van zaken in Europa en mededeling van de Commissie

    2.1.

    Het verzoek van het komende Bulgaarse voorzitterschap kwam enkele dagen voordat de Commissie haar mededeling „Investeren in een slimme, innovatieve en duurzame industrie — Een hernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU” heeft gepubliceerd.

    2.2.

    Op 5 juli 2017 riep het Europees Parlement op tot de ontwikkeling van een ambitieuze strategie voor het EU-industriebeleid, met inbegrip van „een Uniestrategie en een actieplan […] voor een samenhangend en alomvattend industriebeleid dat gericht is op de herindustrialisering van Europa, met streefdoelen, indicatoren, maatregelen en tijdschema’s”.

    2.3.

    De mededeling die vervolgens werd gepubliceerd, laat in ieder geval zien dat de Commissie bezorgd is over dit onderwerp.

    2.4.

    Het doel van dit advies is niet om de mededeling onder de loep te nemen. De volgende punten mogen echter niet buiten beschouwing worden gelaten:

    volgens de mededeling laat de Europese industrie sinds 2009 een gestaag stijgende trend zien. Het is een raadsel waarom de Commissie verwijst naar 2009, het slechtste jaar van de economische crisis. Noch de toegevoegde waarde van de industrie, noch de werkgelegenheid zijn teruggekeerd tot het niveau van vóór de crisis (2007), ondanks — of misschien wel vanwege — de structurele hervormingen en de aanbodgerichte beleidsmaatregelen die de vraag in de Europese periferie nog steeds belemmeren;

    het is moeilijk om precies aan te geven wat nieuw is in de aanpak van de Commissie. De mededeling omvat grotendeels de (aanbodgerichte) aanbevelingen voor het industriebeleid die de Commissie doorgaans doet: de bureaucratie verminderen, de interne markt verdiepen en investeringskapitaal ontwikkelen (revitalisering van de securitisatiemarkt voor durfkapitaal, EFSI enz.);

    in aanvulling op de strategie voor de interne markt benadrukt de Commissie dat er aanvullende maatregelen nodig zijn op het gebied van kwalificaties. Naast haar voornemen om haar ondersteuning voor de ontwikkeling van „nationale strategieën voor vaardigheden” uit te breiden naar andere sectoren (staal, papier, groene technologieën en hernieuwbare energie) doet zij echter geen concrete voorstellen;

    wat financiering betreft, vermeldt de Commissie de bestaande structuur- en investeringsfondsen, ondersteunende instanties en programma’s (ESI-fondsen, EFSI, EIB, Horizon 2020 enz.), maar gaat zij volledig voorbij aan de cruciale vraag hoe industriebeleidsinitiatieven met een lagere EU-begroting na de brexit zullen kunnen worden ondersteund;

    op het gebied van energie, transport, digitalisering en handelsbeleid somt de Commissie de reeds genomen maatregelen op;

    nu er een nieuwe economie op basis van technologie-start-ups met een focus op dienstverlening ontstaat, is het wenselijk dat die bedrijven zich op industrieel gebied meer gaan inzetten om niet alleen de verschillende sectoren beter te bedienen maar ook om aan hun duurzaamheid bij te dragen. (50 % van de ondernemers gaat failliet binnen de eerste vijf jaren van bestaan van hun onderneming (5))

    2.5.

    De mededeling is niet volledig nieuw (6). Het is een samenvatting van de al genomen maatregelen, waarin het ontbreekt aan een nieuwe, samenhangende strategische aanpak waar het EP om heeft gevraagd en die in de titel van de mededeling — „Een hernieuwde strategie voor het industriebeleid van de EU” — werd beloofd. Voor Europa is het nu tijd om lessen te trekken uit het verleden en naar de toekomst te kijken, rekening houdend met de belangen van de burgers en de duurzaamheid van het Europese model.

    2.6.

    In het kader van een EU-strategie voor de industrie is er behoefte aan een samenhangend industrieel actieplan met bindende doelstellingen, tijdschema’s, instrumenten en gedeelde verantwoordelijkheid om de vier kernvraagstukken van de komende tien jaar aan te pakken: digitalisering, klimaatverandering, globalisering en demografische veranderingen (met name de uitdagingen inzake mobiliteit en vergrijzing).

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1.

    De Europese en de wereldwijde industrie maken een enorme transformatie door. Deze transformatie brengt grote uitdagingen met zich mee. De Europese industrie is fundamenteel voor de Europese groei en voor de economie van de lidstaten. De industrie is goed voor 80 % van de Europese export en stimuleert particuliere en publieke innovatie en hoogwaardige banen voor de burgers. Dit is ook cruciaal voor de interne markt. Europa heeft nog steeds een concurrentievoordeel wat betreft producten en diensten met een grote meerwaarde en moet dit ook zo houden. Europa moet dan wel deze troef benutten en activiteiten ondersteunen die zorgen voor groei. De industrie is goed voor 36 miljoen rechtstreekse banen en draagt bij aan een hoge levensstandaard voor de burgers. Zij speelt een sleutelrol bij het ondersteunen van het mondiale leiderschap en het internationale aanzien van Europa. De Europese industrie is cruciaal voor het stimuleren van onderzoeks- en innovatieactiviteiten en levert een grote bijdrage aan werkgelegenheid en groei.

    3.2.

    Volgens het EESC is de huidige industriële revolutie gebaseerd op een drastische en snelle verandering van de wereldspelers, een fundamentele verschuiving in de consumentengewoonten en baanbrekende ontwikkelingen op het gebied van wetenschap en technologie. Dit gaat tevens gepaard met de bekende vooruitgang van de digitalisering, de circulaire economie, de robotisering en nieuwe productieprocessen. Een en ander betekent dat de industriële langetermijnstrategie moet anticiperen op ongekende omstandigheden als gevolg van bijv. de invoering van kunstmatige intelligentie en verder ook de opkomst van „Industrie 5.0”.

    3.3.

    Deze paradigmaverschuiving zorgt nu al voor wezenlijke veranderingen in het bedrijfsleven en de maatschappij, en vandaar ook in alle aspecten van de industrie. Een van de belangrijkste aspecten van deze revolutie wordt de transformatie van werk en vaardigheden. Deze nieuwe industriële orde zal invloed hebben op de meeste economische sectoren. Industrie 4.0 vereist ook Arbeid 4.0, waarbij werknemers recht hebben op toegang tot onderwijs en een leven lang leren. Alleen gekwalificeerde werknemers zullen zich staande kunnen houden op veranderende markten en innovatieve werkplekken.

    3.4.

    In dit verband zou het nuttig zijn indien de Commissie een vergelijkende studie zou maken van de verschillende plannen die de VS, China en Korea recent hebben aangenomen om de verwerkende industrie te ondersteunen, en deze studie het Europees Economisch en Sociaal Comité ter beschikking zou stellen. Een dergelijke kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de ingezette middelen, en van de sectorale en thematische prioriteiten, zal de informatie verschaffen die nodig is voor „de verdere ontwikkeling van een alomvattende industriestrategie van de EU met de nadruk op 2030 en daarna, met inbegrip van strategische doelstellingen voor de middellange en lange termijn en indicatoren voor de industrie, vergezeld van een actieplan met concrete maatregelen” (7).

    3.5.

    Het EESC meent dat er een direct verband bestaat tussen onderwijsprogramma’s en -voorzieningen en sociale cohesie. Vaardigheden en kwalificaties die up-to-date zijn en bijscholing zijn essentieel voor gebruikers van digitale technologieën. De sociale partners en de middenveldorganisaties zouden nauw moeten worden betrokken bij de ontwikkeling van lesprogramma’s voor alle onderwijsniveaus en -vormen. Andere mondiale spelers naast Europa — de Verenigde Staten („America First”), China, Japan, India en Zuid-Korea — nemen al maatregelen om deze uitdagingen het hoofd te bieden, en een nieuwe kijk op vaardigheden is cruciaal.

    3.6.

    Op eenzelfde manier moet de „Make in India”-strategie het land klaarstomen om de „eerstvolgende productiebestemming” te worden. Hierbij gaat het niet alleen om technologie maar ook en vooral om vaardigheden. Opgemerkt zij dat China al werkt aan een door de overheid gestuurd programma onder de naam „Made in China 2025”, op basis van het Duitse „Industrie 4.0” en andere Europese trends. Een en ander betekent dat Europa wederom voorop loopt in deze verandering, maar wellicht is het niet genoeg om enkel voorop te lopen. We moeten tegelijkertijd weten welke uitdagingen voor ons liggen en hoe we ons moeten aanpassen om de leidende positie van Europa te bevorderen en te stimuleren, met resultaten en groei voor iedereen.

    3.7.

    Het industriële concurrentievermogen van Europa moet wereldwijde bekendheid genieten, ondanks de verschillen tussen de lidstaten. Verschillende studies laten een duidelijk onderscheid zien tussen lidstaten die, wat het concurrentievermogen betreft, „leiden” (10), „volgen” (7), of „een inhaalslag maken” (11) (8).

    3.8.

    Dit betekent dat EU-beleid dat oorspronkelijk op convergentie was gebaseerd, onvoldoende rekening houdt met de toenemende verschillen tussen de EU-lidstaten: er is geen standaardoplossing die voor iedereen werkt en dit probleem moet kordaat worden aangepakt, met het beginsel van groei voor iedereen steeds in het achterhoofd. Het verband tussen concurrentievermogen, convergentie en cohesie moet worden hersteld.

    3.9.

    Dat is ook van toepassing op O & O- en innovatieactiviteiten. Het is zeer belangrijk om de investeringen in deze activiteiten te verhogen of ten minste te behouden, maar daarbij moet ook altijd worden gekeken naar de specifieke situatie in iedere lidstaat. Het Europees beleid moet rekening houden met de structurele diversiteit binnen de Unie, ook wat betreft O & O- en innovatieactiviteiten (9).

    3.10.

    Tot slot wijst het EESC op de noodzaak de arbeidsverhoudingen te verbeteren; dit is immers een absolute voorwaarde voor een alomvattende herindustrialisering.

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1.   Handel en mondialisering (met inbegrip van de internationaliseringsactiviteiten van ondernemingen).

    4.1.1.

    Het lijdt geen twijfel dat de interne markt cruciaal is voor de groei van Europa, en eerlijke voorwaarden moet bieden voor het oprichten, lanceren, ontwikkelen en in stand houden van bedrijven. Het is van groot belang om de juiste omstandigheden te creëren voor bedrijvigheid in de EU. Natuurlijk moeten we de positie van Europa in de wereld voor ogen blijven houden en contacten onderhouden met andere economische regio’s. De recente handelsovereenkomsten met andere economieën en de onderhandelingen met andere mogelijke partners moeten getuigen van een vooruitziende blik en worden beschouwd als kansen voor groei en voor de ontwikkeling van de industrie. Tegelijkertijd mag Europa niet wegkijken van bepaalde oneerlijke praktijken in andere economische regio’s in de wereld en moet het daar krachtig op reageren.

    4.1.2.

    De Europese sociale normen moeten centraal blijven staan in alle beleidsmaatregelen, en hoewel Europa die normen aan de wereld niet kan opleggen, moet het maatregelen nemen om ze te beschermen en, door het goede voorbeeld te geven, wereldwijd een cultuur te creëren die voor maatschappelijk verantwoord ondernemen gunstig is.

    4.2.   Energie en duurzame industrie op basis van de circulaire economie

    4.2.1.

    Europa moet blijven investeren in een duurzame industrie die door de burgers wordt aanvaard. Een samenleving die haar ecologische voetafdruk kan verminderen door ervoor te zorgen dat hulpbronnen zolang mogelijk in gebruik blijven, is beter voorbereid. Het concept van de circulaire economie moet de kern vormen van elk industriebeleid dat is gericht op terugwinning, hergebruik, herbewerking of recycling voor het creëren van nieuwe producten in een duurzaam milieu.

    4.2.2.

    Het gebruik van alternatieve en groene energie is meer dan ooit een prioriteit (10). Burgers moeten op de hoogte worden gebracht van deze activiteiten die banen creëren en van de Europese industrie een koploper kunnen maken op veel gebieden van kennisoverdracht. Deze specifieke „industrie” getuigt van het vermogen van Europa om de door universiteiten en andere instellingen vergaarde kennis te koppelen aan het productiesysteem.

    4.2.3.

    In plaats van zich alleen op binnenlandse maatregelen te concentreren zou de EU ervoor moeten zorgen dat EU-bedrijven technologieën, producten en oplossingen onder gunstige voorwaarden kunnen exporteren, zodat zij de wereldwijde uitdagingen op het gebied van klimaatverandering en natuurlijke hulpbronnen zo doeltreffend mogelijk kunnen helpen aanpakken.

    4.3.   Onderzoek, ontwikkeling en innovatie

    4.3.1.

    Europese O & O-projecten moeten via overheidsfinanciering worden gestimuleerd en worden gecoördineerd met de initiatieven die intern door de lidstaten worden genomen. Het verhogen van de investeringen in O & O + I-activiteiten moet in elke lidstaat een prioriteit zijn. Voorts pleit het EESC (andermaal) voor vereenvoudiging van de procedures voor toegang tot EU-financiering voor innovatie (11).

    4.3.2.

    Het EESC is ook van mening dat het ecosysteem voor innovatie werkelijk profiteert van EU-investeringen in „grote ondernemingen” die de deelneming van kmo’s stimuleren. Een opwaartse innovatiespiraal is slechts mogelijk wanneer de investeringen van grote ondernemingen samengaan met het zoeken naar oplossingen door kmo’s. Europese projecten, zoals COSME, moeten in dit verband meer zichtbaarheid krijgen in de lidstaten, teneinde de beeldvorming bij de burgers te veranderen.

    4.3.3.

    Voorts dringt het EESC erop aan verantwoord onderzoek en verantwoorde innovatie kracht bij te zetten. Dit is een holistische aanpak in het kader van Horizon 2020 waarbij alle belanghebbenden (in de wetenschappelijke gemeenschap, instellingen en regeringen) worden betrokken via inclusieve en participatieve methoden.

    4.3.4.

    Het EESC is niet blind voor de recentste technologische ontwikkelingen ten gevolge van de vooruitgang in het onderzoek en de implementatie van bevindingen op het gebied van kunstmatige intelligentie (KI), en wil er ook bijzondere aandacht voor vragen. Het wijst in dit verband op de impact en de gevolgen van de toepassing ervan, niet alleen voor industriële productieprocessen maar ook voor het werk en algemeen voor de manier waarop mensen leven.

    4.4.   Brexit

    4.4.1.

    De impact van de brexit op verschillende sectoren zal variëren naargelang van de overeenkomst die uiteindelijk tussen het VK en de EU-27 wordt bedongen. Sommige sectoren zullen waarschijnlijk gevoeliger zijn voor de impact van de brexit, andere minder. Er moet echter niet worden gekeken naar het risico voor afzonderlijke sectoren daar deze onderling sterk verweven zijn, hetgeen de gevolgen voor iedere sector afzonderlijk nog kan vergroten. Moeilijkheden bij de levensmiddelen- en drankenproductie zullen bijv. gevolgen hebben voor hotels en restaurants, terwijl een terugval in de metaalindustrie van invloed zal zijn op de automobielindustrie.

    4.4.2.

    Twee aspecten zijn van bijzonder belang: toegang tot de markt en toegang tot arbeid aan beide zijden. Terwijl veel sectoren in het VK over het algemeen vergelijkbare toegang tot EU-arbeidskrachten hebben, varieert het relatieve belang van de uitvoer naar de EU aanzienlijk, en zijn enkele grotere sectoren zoals de bouwsector en de groot- en kleinhandel meer gericht op de binnenlandse markt.

    4.4.3.

    Voor het EESC is het van cruciaal belang om de integriteit van de interne markt te beschermen. Daarnaast is het belangrijk de rechtszekerheid te waarborgen.

    5.   Investeringsplan

    5.1.

    Investeringen spelen een cruciale rol in de context van een nieuw industrieel tijdperk. Het EESC is van mening dat er een aantal maatregelen kan worden genomen om de doeltreffendheid van de investeringen te verbeteren en industriële ondernemingen een andere dimensie te geven:

    uitbreiding van overheidsinvesteringen: budgettaire speelruimte voor de lidstaten, versoepeling van de schuldcriteria voor overheidsinvesteringen („gouden regel”); verhoging van de EU-begroting voor industriële transformatieprocessen, investeringen in duurzame (trans-)Europese infrastructuur;

    het versterken van particuliere investeringen: stimuleren van de investeringsactiviteit van de Europese Investeringsbank, opzetten van nieuwe financieringsprogramma’s van nationale banken en versterken van bestaande programma’s. Doel is om kmo’s een zeker financieringskader voor de lange termijn te bieden, met name wat betreft complexe transformatieprocessen;

    ondersteuning van de duurzame investeringsstrategie van de Europese Commissie in het kader van de kapitaalmarktenunie, wat langetermijninvesteringen zal faciliteren door particuliere kapitaalstromen naar duurzame investeringen te oriënteren. In dit verband wijst het Comité op het belang van het komende eindverslag van de deskundigengroep op hoog niveau inzake duurzame financiering en het daarop aansluitende actieplan.

    5.2.

    EU-financiering moet voornamelijk worden ingezet voor de verwezenlijking van de ontwikkelingsdoelen van het industriebeleid die met name voor de EU een meerwaarde opleveren (CO2-reductie, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, digitalisering enz.) en de toewijzing van deze middelen moet worden gekoppeld aan sociale normen en benchmarking.

    5.3.

    Deze duurzaamheidsdoelstellingen zijn van fundamenteel belang voor de Europese industrie en het Europese leiderschap. Zij vereisen echter een geschikt investeringskader voor kmo’s dat hen in staat stelt te blijven concurreren.

    5.4.

    Volgens het EESC moet ook de mogelijkheid worden nagegaan of lidstaten sociale en regionale aanbestedingscriteria in hun eigen aanbestedingspraktijken kunnen integreren (concept van „goede inhoud”).

    5.5.

    Ten slotte pleit het Comité nog voor een herziening van het vennootschapsbelastingsstelsel, teneinde belastingontduiking en -concurrentie aan te pakken.

    Brussel, 17 januari 2018.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Georges DASSIS


    (1)  COM(2017) 479 final.

    (2)  COM(2017) 563 final — Een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen.

    (3)  In overeenstemming met duurzame-ontwikkelingsdoelstelling nr. 9 inzake industrie, innovatie en infrastructuur die door alle EU-lidstaten goedgekeurd is.

    (4)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/336 van de Commissie van 27 februari 2017 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde zware plaat van niet-gelegeerd staal of ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, was een goed voorbeeld van een antidumpingmaatregel, maar de neveneffecten ervan moeten worden gemonitord (http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2017/336/oj).

    (5)  http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.int-opinions.41082 (paragraaf 2.4).

    (6)  COM(2014) 14 final.

    (7)  Conclusies van de Raad Concurrentievermogen van 30 november en 1 december 2017.

    (8)  Lighthouse Europe, Factors for Growth — Priorities for competitiveness, convergence & cohesion in the EU.

    (9)  Informatief rapport van het EESC over de tussentijdse evaluatie van Horizon 2020 (INT/807).

    (10)  De recente resultaten m.b.t. de prestaties van windenergie (https://windeurope.org/about-wind/daily-wind/): op donderdag 23 november 2017 werd 19,2 % van de Europese elektriciteitsvraag gedekt door windenergie. De 3 koplopers zijn: Denemarken met 93 %, Duitsland met 47 % en Portugal met 46 %) laten zien dat de energie-efficiëntie verbeterd kan worden.

    (11)  Uit een aantal indicatieve ramingen blijkt dat in het kader van Horizon 2020 74,8 miljard EUR werd geïnvesteerd, met inbegrip van 16,4 miljard EUR voor industrieel leiderschap. In het huidige MFK beloopt de financiering uit de structuurfondsen voor onderzoek en innovatie 43,7 miljard EUR, voor het concurrentievermogen van kmo’s 63,7 miljard EUR en voor de koolstofarme economie 44,8 miljard EUR. Volgens recente berichten belopen de totale overheidsinvesteringen voor het project Made in China 1,5 miljard USD.


    Top