Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52017AE0077

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (COM(2016) 721 final)

PB C 209 van 30.6.2017, p. 66–70 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/66


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie

(COM(2016) 721 final)

(2017/C 209/12)

Rapporteur:

Christian BÄUMLER

Corapporteur:

Andrés BARCELÓ DELGADO

Raadpleging

Commissie, 24.11.2016

Rechtsgrondslag

Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

 

 

Bevoegde afdeling

REX

Goedkeuring door de afdeling

6.3.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

29.3.2017

Zitting nr.

524

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

194/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) hecht groot belang aan vrije en eerlijke handel en erkent de waarde ervan als katalysator van groei en werkgelegenheid.

1.2.

Het EESC pleit voor gelijke voorwaarden voor Europese producenten-exporteurs en producenten-exporteurs uit derde landen, en voor doeltreffende handelsbeschermingsinstrumenten.

1.3.

Het EESC is van mening dat het voorstel van de Commissie voorziet in een evenwichtige aanpak van de kwestie van China’s status als markteconomie enerzijds, en het streven naar een effectieve berekeningsmethode voor dumping anderzijds.

1.4.

Het EESC steunt het voorstel van de Commissie dat de dumpingmarge niet moet worden berekend via de standaardmethode, maar op basis van benchmarks waarin rekening wordt gehouden met significant verstoorde productie- en verkoopkosten. Het EESC wijst erop dat het er in zijn advies van 2016 over het behoud van duurzame banen en groei in de staalindustrie reeds toe had opgeroepen de standaardmethode niet te gebruiken bij antidumping- en antisubsidieonderzoeken naar invoer uit China, zolang het land niet voldeed aan de vijf EU-criteria voor de status van markteconomie.

1.5.

Het EESC is ingenomen met het voornemen van de Commissie om specifieke criteria te hanteren om te bepalen of er sprake is van significante verstoringen op de markt. Het wijst erop dat ook aandacht moet worden besteed aan de naleving van de IAO-normen en van multilaterale milieuovereenkomsten.

1.6.

Het Parlement en de Raad zouden duidelijk moeten aangeven dat de Commissie speciale landenverslagen zal publiceren voor elk land met aanzienlijke marktverstoringen. Een en ander geldt voor alle landen die samen goed zijn voor 70 % van de anti-dumpingonderzoeken die in de voorgaande periode van vijf jaar zijn geïnitieerd.

1.7.

Het EESC merkt echter op dat er nog steeds ruimte voor verbetering is in het voorstel van de Commissie tot wijziging van de antidumpingbasisverordening op het vlak van de effectiviteit en uitvoerbaarheid van het antidumpingonderzoeksproces (juridische status, haalbaarheid en relevantie van de voorgestelde rapporten), en vooral met betrekking tot de bewijslast, die niet mag worden verschoven naar de Europese industrie.

1.8.

Het EESC benadrukt dat de antidumping- en antisubsidieklachtenprocedure ook toegankelijk moet zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen.

1.9.

Het EESC steunt de door de Commissie voorgestelde overgangs- en raadplegingsregelingen.

1.10.

Het dringt er bij de Commissie op aan te zorgen voor optimale verenigbaarheid van het nieuwe antidumpingbeleid van de EU met de antidumpingregels van de WTO teneinde de rechtszekerheid te versterken.

1.11.

Het EESC beveelt aan dat bij het handelsbeschermingsbeleid ten aanzien van landen met grote marktverstoringen een internationaal gecoördineerde aanpak wordt gevolgd die zich uitstrekt tot buiten de EU. Er is nauwe samenwerking met handelspartners nodig.

1.12.

Het EESC is verheugd over het voorstel van de Commissie met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen in de antisubsidiebasisverordening.

1.13.

Het EESC wijst erop dat de efficiëntie van de procedures ten aanzien van handelsbeschermingsinstrumenten ook verband houdt met het voorstel uit 2013 om deze inzake instrumenten te moderniseren, met inbegrip van de regel van het laagste recht. Het EESC dringt erop aan dat het cruciaal is dat het moderniseringspakket voor de handelsbeschermingsinstrumenten in de komende maanden wordt afgerond en goedgekeurd, teneinde een krachtig en effectief handelsbeschermingssysteem op te zetten en werkgelegenheid en groei veilig te stellen in de EU.

2.   Context en inhoud van het Commissiedocument

2.1.

Het Commissievoorstel (1) wijzigt Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie. De wijzigingen hebben betrekking op antidumpingberekeningen en op de antisubsidieprocedure.

2.2.

Het nieuwe voorstel van de Commissie introduceert wijzigingen in de antidumpingbasisverordening door afschaffing van het onderscheid tussen landen met een markteconomie en landen zonder een markteconomie die lid zijn van de WTO. De „referentieland”-methode kan van toepassing blijven op niet-WTO-landen die landen zonder markteconomie zijn. De standaardmethode is van toepassing op alle WTO-leden, behalve in geval van significante marktverstoringen. In dit geval staat het nieuwe artikel 2, lid 6 bis, toe dat de normale waarde wordt berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen.

2.3.

Zelfs al is het nieuwe voorstel voor een verordening „landneutraal”, het houdt nauw verband met het aflopen van bepaling 15, onder a), punt ii), van China’s protocol inzake toetreding tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) op 11 december 2016. Over de gevolgen van het aflopen van deze bepaling wordt verschillend gedacht (2).

2.4.

Volgens de standaardmethode moet dumping worden berekend door de prijzen bij uitvoer naar de EU te vergelijken met de binnenlandse prijzen of kosten van de producten in het land van uitvoer. Voor landen zonder markteconomie gebruikt de EU momenteel echter de zogenaamde „referentielandmethode”, waarbij als basis voor de berekening de binnenlandse prijzen worden vervangen door de prijzen en kosten van een ander „referentieland”.

2.5.

Verordening (EU) nr. 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping bevat de namen van WTO-leden die worden geacht geen markteconomie (3) te zijn en waarvoor de bijzondere antidumpingmethode moet worden gevolgd.

2.6.

Het feit dat het vervallen van bepaling 15, onder a), punt ii), van China’s toetredingsprotocol echter zou kunnen worden uitgelegd als een verplichting voor de EU tot het verlenen van de status van markteconomie aan China, noopte de Europese Commissie ertoe om verschillende scenario’s te overwegen over hoe krachtige handelsbeschermingsinstrumenten kunnen worden behouden en tegelijkertijd de Europese industrie kan worden beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken en aan de WTO-verplichtingen kan worden voldaan.

2.7.

In 2016 vond een diepgaande discussie plaats tussen de EU-instellingen en belanghebbenden. Het EESC nam deel aan deze discussie en in zijn advies over „De gevolgen voor de belangrijkste industriesectoren (alsook voor werkgelegenheid en groei) van de eventuele verlening van de status van markteconomie aan China (in de context van handelsbeschermingsinstrumenten)” (4), heeft het erop aangedrongen dat de EU de instrumenten ter waarborging van vrije en eerlijke handel met China niet mag verliezen, aangezien er dan honderdduizenden banen verloren zouden gaan, wat onaanvaardbaar is. Het EESC benadrukte dat de verliezen zich zouden concentreren in specifieke sectoren en regio’s die zwaar zouden worden getroffen, zoals aluminium, fietsen, keramiek, elektroden, ferrolegeringen, glas, papier, zonnepanelen, staal en banden. Het Comité verzocht de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Raad om zich in te zetten voor eerlijke mededinging op internationaal niveau, om zo deze banen en de waarden van de Europese samenleving actief te beschermen en de inkomens en welvaart in de Europese Unie een impuls te geven (5). Op 12 mei 2016 nam het Europees Parlement een resolutie aan over de markteconomiestatus van China.

2.8.

De voorstellen van de Commissie omvatten een niet-limitatieve lijst van criteria die wijzen op significante marktverstoringen, die voornamelijk betrekking hebben op overheidsingrijpen in de sector. De diensten van de Commissie kunnen eventueel openbare rapporten uitbrengen over de specifieke marktomstandigheden in een bepaald land of een bepaalde sector. Dergelijke rapporten en de daaraan ten grondslag liggende gegevens zouden tevens worden opgenomen in het dossier van elk onderzoek betreffende dat land of die sector, zodat alle belanghebbenden hun standpunten kenbaar zouden kunnen maken en opmerkingen zouden kunnen indienen.

2.9.

In aanvulling op de nieuwe methode om dumping te berekenen, voorziet het voorstel van de Commissie in een overgangsregeling voor bestaande handelsbeschermende maatregelen en lopende onderzoeken. In het Commissievoorstel wordt vermeld dat het nieuwe stelsel alleen geldt voor zaken die worden ingeleid nadat de nieuwe bepalingen van kracht zijn geworden. De invoering van een nieuwe methode is op zichzelf geen voldoende reden voor een onderzoek van bestaande antidumpingmaatregelen. Verzoeken om de methode te herzien kunnen alleen worden gehonoreerd als er een onderzoek in verband met het vervallen van een bepaalde maatregel wordt gestart.

2.10.

Het voorstel van de Commissie omvat tevens veranderingen in de wijze waarop de EU subsidies onderzoekt die door overheden in derde landen worden toegekend, en in het voorstel wordt in een wijziging van de antisubsidiebasisverordening verduidelijkt dat aanvullende subsidies die tijdens het antisubsidieonderzoek of de herziening ervan aan het licht komen, kunnen worden opgenomen in de berekening van de antisubsidiemaatregelen.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC steunt het open en eerlijke handelsbeleid van de EU. De EU (die optreedt namens de EU-lidstaten, aangezien de gemeenschappelijke handelspolitiek een exclusieve bevoegdheid van de EU is) bevordert open handel en erkent de waarde van handel als een katalysator van groei en werkgelegenheid.

3.2.

Het EESC is voorstander van doeltreffende handelsbeschermingsinstrumenten. In haar handelsbeleid eist de EU dat binnenlandse en buitenlandse producenten met gelijke kansen met elkaar concurreren. Zij bestrijdt daarom oneerlijke handelspraktijken en past haar eigen wetgeving toe via handelsbeschermingsinstrumenten, waaronder antidumpingmaatregelen.

3.3.

Het EESC wijst erop dat de meeste antidumpingmaatregelen die van kracht zijn voor de invoer uit China zich concentreren in bepaalde sectoren, waarbij de staalindustrie een van de meest getroffen sectoren is. Deze sector bedient zowel de verwerkende als de toeleverende industrie in gelijke mate; met meer dan 350 000 directe banen en enkele miljoenen meer in aanverwante bedrijfstakken, speelt de staalsector een essentiële rol in de Europese verwerkende industrie en de Europese economie in het algemeen.

3.4.

Het EESC is van mening dat het voorstel van de Commissie over het algemeen voorziet in een evenwichtige aanpak van de kwestie van China’s status als markteconomie enerzijds, en het streven naar een effectieve, landneutrale berekeningsmethode voor dumping anderzijds.

3.5.

Het EESC verwelkomt de wijziging van de antisubsidiebasisverordening, waarin de procedure voor het antisubsidieonderzoek wordt verduidelijkt.

3.6.

Het EESC stelt voor dat er in de overwegingen bij de verordeningen duidelijk wordt gemaakt dat de wijziging van de antidumpingbasisverordening China niet de status van markteconomie verleent.

3.7.

Op 13 december 2016 heeft China echter om WTO-overleg met de VS en de EU verzocht omdat zij zich niet zouden houden aan de WTO-antidumpingovereenkomst. Dit overleg gaat volgens de EU over zowel de bestaande antidumpingbasisverordening als de voorgestelde wijziging ervan, wat het onderwerp van dit advies is. Uit eerdere rechtsgeschillen blijkt wel hoe complex de problemen zijn. Het EESC maakt zich daarom zorgen over de juridische zekerheid met betrekking tot de voorgestelde wijziging van de antidumpingverordening en verzoekt de Commissie om een stevige onderbouwing inzake de verenigbaarheid van het nieuwe systeem met de antidumpingregels van de WTO.

3.8.

Het EESC wijst erop dat geen van de belangrijkste handelspartners van de EU zijn antidumpingmethoden heeft veranderd, zelfs niet met het oog op het vervallen van bepaling 15, onder a), punt ii), van China’s protocol inzake toetreding tot de WTO. Deze strategie heeft betrekking op lopende WTO-procedures die door China zijn ingeleid. De uitkomsten hiervan moeten worden afgewacht.

3.9.

Het EESC beveelt aan om bij dit dossier een internationaal gecoördineerde aanpak te hanteren die zich niet alleen tot de EU beperkt.

3.10.

Het EESC dringt er daarom bij de Commissie, het Europees Parlement en de Raad op aan om de nieuwe ontwikkelingen in het handelsbeschermingsbeleid van belangrijke handelspartners nauwgezet te volgen, en de impact ervan op de balans van handelsstromen te analyseren.

3.11.

Het EESC merkt op dat het Comité van de Regio’s heeft opgeroepen tot afschaffing van de regel van het laagste recht (6). Het Parlement deed in april 2014 de aanbeveling om de regel van het laagste recht in geval van dumping van arbeidskrachten en milieudumping te beperken. In zijn advies van 2016 heeft het EESC tevens gepleit voor afschaffing van de regel van het laagste recht voor de staalinvoer.

3.12.

In dit verband herinnert het EESC eraan dat de efficiëntie van de procedures ten aanzien van handelsbeschermingsinstrumenten ook verband houdt met het voorstel uit 2013 om deze instrumenten te moderniseren. Het EESC stelt vast dat het moderniseringspakket voor handelsbeschermingsinstrumenten en de nieuwe berekeningsmethode voor dumpingmarges betrekking hebben op verschillende, technisch en juridisch ongerelateerde aspecten van het Europese antidumpingbeleid en de uitvoering ervan, ook al hangen deze nauw met elkaar samen. Het EESC wijst erop dat volledige benutting van de dumpingmarge de verwezenlijking van marktvoorwaarden in alle lidstaten van de WTO zou bevorderen, en merkt op dat het van cruciaal belang is dat het moderniseringspakket voor de handelsbeschermingsinstrumenten in de komende maanden wordt afgerond en goedgekeurd, teneinde een krachtig en effectief handelsbeschermingssysteem op te zetten en werkgelegenheid en groei veilig te stellen in de EU.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het EESC steunt het voorstel van de Commissie (artikel 2, lid 6 bis) om de berekeningsmethode zodanig te wijzigen dat wanneer er in sommige landen aanzienlijke verstoringen bestaan, er een niet-standaardmethode kan worden gebruikt, en is van mening dat deze methode de Commissie in staat zou stellen om de werkelijke omvang van de dumping te bepalen en te meten.

4.2.

In zijn advies van 2016 (7) over het behoud van duurzame banen en groei in de staalindustrie had het EESC er reeds toe opgeroepen de standaardmethode niet te gebruiken bij antidumping- en antisubsidieonderzoeken naar Chinese invoer, zolang het land niet voldeed aan de vijf EU-criteria voor de status van markteconomie. Dit standpunt sluit aan bij de resolutie van het Europees Parlement van mei 2016.

4.3.

Het EESC is het eens met het oordeel van de Commissie dat de prijzen en kosten in sommige landen kunstmatig laag zijn als gevolg van overheidsinvloed, wat betekent dat ze de marktwerking niet realistisch weergeven. De binnenlandse prijzen en kosten worden in belangrijke mate verstoord door overheidsingrijpen. In dergelijke gevallen moeten de binnenlandse prijzen dus niet worden gebruikt voor de vergelijking met uitvoerprijzen.

4.4.

Het EESC stelt vast dat een significante verstoring van de markt thans de aanleiding vormt voor een nieuwe berekening. In de verordening is een lijst opgenomen van niet-limitatieve voorbeelden van dergelijke verstoringen. Het Comité wijst er ook op dat de schending van minimale arbeids- en milieunormen eveneens kan bijdragen tot verstoring van de mededinging met ondernemingen uit de EU en dat daarmee rekening wordt gehouden, met name indien die schending een onderdeel is van het regelgevend kader van een land. Verder moet zorgvuldig worden bekeken of de nieuwe methode verenigbaar is met de WTO-regels.

4.5.

Het EESC constateert dat China een formeel panel van de WTO heeft verzocht over de zogenaamde „referentieland”-aanpak van de EU, terwijl de Unie momenteel werkt aan de invoering van een nieuwe methodologie die in overeenstemming is met de internationale overeenkomsten. Het EESC is van mening dat het gebruik van het referentieland moet worden gehandhaafd indien de WTO tot de conclusie komt dat het vervallen van artikel 15, onder a), punt ii), niet automatisch de toekenning van de status van markteconomie aan China inhoudt en dat China in overeenstemming dient te zijn met zijn andere verplichtingen uit het Toetredingsprotocol,

4.6.

Het EESC merkt op dat de Commissie op basis van de voorgestelde wetgeving rapporten mag opstellen en publiceren over de specifieke marktomstandigheden in een bepaald land of bepaalde sector. Deze rapporten en het bewijs waarop ze zijn gebaseerd, zouden deel uitmaken van elk eventueel antidumpingonderzoek betreffende dat land of die sector en zouden openbaar toegankelijk zijn. Ook de EU-industrie zou van de informatie uit deze rapporten gebruik kunnen maken bij het indienen van een klacht of een verzoek om een onderzoek. Het EESC maakt zich echter zorgen over het feit dat er in het voorstel van de Europese Commissie geen bepalingen zijn opgenomen voor de uitbreiding van het personeel dat zich met handelsbeschermingsinstrumenten bezighoudt. Het EESC merkt tevens op dat de juridische status van deze rapporten niet is gedefinieerd en dat het niet duidelijk is hoe de rapporten kunnen worden gebruikt in het geval dat het betrokken land een rapport juridisch aanvecht. Er wordt ook niet vermeld hoe vaak de rapporten worden geactualiseerd en hoe ze aan sectorspecifieke uitdagingen worden aangepast.

4.7.

Het EESC is er tevens bezorgd over dat deze rapporten niet verplicht zijn (in het voorstel staat dat „de diensten van de Commissie een rapport kunnen uitbrengen”) en pleit tevens voor een duidelijkere definitie van de bewijslast in de voorgestelde wetgeving.

4.8.

Het EESC merkt op dat de antidumpingklachtenprocedure effectief, realistisch en haalbaar moet zijn. Het EESC kan echter niet instemmen met de omkering van de bewijslast. De bewijslast met betrekking tot het aantonen van het bestaan van dumping moet niet bij de betrokken EU-ondernemingen en de Commissie liggen. En de daarmee verband houdende vereisten op het gebied van gegevensverzameling moeten duurzaam blijven.

4.9.

Het EESC benadrukt dat de antidumpingklachtenprocedure ook toegankelijk moet zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, en dat er vooral voor moet worden gezorgd dat deze ondernemingen de kosten van het onderzoek en de bijbehorende voorwaarden voor gegevensverzameling kunnen dragen.

4.10.

Het EESC is van mening dat de door de Commissie voorgestelde overgangsregelingen in het belang zijn van de juridische duidelijkheid, en ondersteunt deze regelingen.

Brussel, 29 maart 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  COM(2016) 721 final.

(2)  Volgens de schattingen van de Europese Commissie werden er in de periode 2012-2016 73 nieuwe antidumping- en antisubsidieonderzoeken ingeleid, waarvan 42 % voor China, 10 % voor India, 5 % voor Rusland, 5 % voor Indonesië en 5 % voor Turkije. In 2016 werd het grootste deel van de voorlopige maatregelen ingesteld tegen in de eerste plaats China en sommige tegen Rusland, Wit-Rusland en Korea.

(3)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (codificatie) EU (PB L 176 van 30.6 2016, blz. 21).

(4)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 13.

(5)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 13.

(6)  PB C 17 van 18.1.2017, blz. 13.

(7)  PB C 389 van 21.10.2016, blz. 50.


Top