Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE6799

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 met betrekking tot de hefboomratio, de netto stabiele financieringsratio, behoefte aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (COM(2016) 850 final — 2016/0360 (COD)), over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 wat betreft de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (COM(2016) 851 final — 2016/0361 (COD)), over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2012/30/EU, Richtlijn 2011/35/EU, Richtlijn 2005/56/EG, Richtlijn 2004/25/EG en Richtlijn 2007/36/EG (COM(2016) 852 final — 2016/0362 (COD)), over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot de vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen (COM(2016) 854 final — 2016/0364 (COD))

PB C 209 van 30.6.2017, p. 36–42 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

30.6.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 209/36


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 met betrekking tot de hefboomratio, de netto stabiele financieringsratio, behoefte aan eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012

(COM(2016) 850 final — 2016/0360 (COD)),

over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 wat betreft de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen

(COM(2016) 851 final — 2016/0361 (COD)),

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU betreffende de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 98/26/EG, Richtlijn 2002/47/EG, Richtlijn 2012/30/EU, Richtlijn 2011/35/EU, Richtlijn 2005/56/EG, Richtlijn 2004/25/EG en Richtlijn 2007/36/EG

(COM(2016) 852 final — 2016/0362 (COD)),

over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2013/36/EU met betrekking tot de vrijgestelde entiteiten, financiële holdings, gemengde financiële holdings, beloning, toezichtmaatregelen en -bevoegdheden en kapitaalconserveringsmaatregelen

(COM(2016) 854 final — 2016/0364 (COD))

(2017/C 209/06)

Rapporteur:

Daniel MAREELS

Raadpleging

Europees Parlement, 1.2.2017

Raad van de Europese Unie, 2.2.2017 en 20.2.2017

Europese Commissie, 17.2.2017

Rechtsgrondslag

Artikelen 114 en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegde afdeling

Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang

Goedkeuring door de afdeling

8.3.2017

Goedkeuring door de voltallige vergadering

30.3.2017

Zitting nr.

524

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

177/0/1

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC verwelkomt ten zeerste het pakket aan Commissievoorstellen en hoopt dat het effectief bijdraagt aan de vervollediging van het werk dat na de crisis gebeurd is om de financiële sector te hervormen.

1.2.

Het Comité is ingenomen met de onderliggende holistische en geïntegreerde visie die maakt dat een aantal belangrijke doelstellingen in uiteenlopende vlakken worden verzoend en verenigd in deze voorstellen, overigens zonder de principes te verloochenen. Die benadering creëert de mogelijkheid om vooruitgang te boeken in meerdere belangrijke domeinen op het pad naar een meer duurzame en gemeenschappelijke Europese toekomst en de verdere voltooiing van de EMU.

1.3.

In de eerste plaats geldt dat voor doelstellingen in de bancaire en financiële omgeving . Voor het Comité dragen de verschillende voorgestelde maatregelen ontegensprekelijk bij tot de versterking van het Europees prudentieel en afwikkelingskader voor banken. Dit is cruciaal voor de nagestreefde risicovermindering in de financiële sector en de verbetering van de veerkracht van de instellingen . Financiële stabiliteit en een gezond financieel bestel dat bijdraagt aan een stabiele en duurzame economische groei zijn van essentieel belang. Overigens mag het schaduwbankieren niet buiten schot en ongereguleerd blijven.

1.4.

Volgens het Comité laat inzonderheid het risicoverminderend karakter van de voorstellen toe stappen vooruit te zetten niet alleen in de verdere opbouw van de bankenunie , maar tevens in de totstandkoming van de derde pijler ervan, het Europees depositoverzekeringsstelsel . Dit is des te meer van belang nu een volwaardige bankenunie één van de grondvesten is voor de voltooiing van de EMU waarvan de realisatie onverwijld dient te worden nagestreefd. Bepaalde specifieke aanpassingen in de voorstellen zijn dan weer nuttig bij het streven naar een kapitaalmarktenunie .

1.5.

Voor het Comité komt het er eveneens op aan dat hiermee een positieve bijdrage wordt geleverd aan het verder herstel van het vertrouwen van klanten en consumenten in de financiële sector. Daarom is het ook verheugd vast te stellen dat werk wordt gemaakt zowel van de aanpak van de „too big to fail-”problematiek via de TLAC-maatregelen als van het effectiever en efficiënter maken van de „bail-in”-regels. In elk geval blijft het van primordiaal belang dat in geval van crisis bij een bank geen beroep moet worden gedaan op fondsen van de overheden of de belastingbetalers.

1.6.

Verder is het Comité ingenomen met de aandacht voor de financiering van de economie . In de huidige context van onzekerheid en verandering en op een ogenblik dat het niveau van de investeringen op een te laag peil blijft mag geen enkele kans onverlet worden gelaten om nieuwe en bijkomende kansen te creëren voor een blijvende en duurzame economische heropleving van de reële economie die gepaard gaat met groei, meer investeringen en jobs .

1.7.

Banken hebben een belangrijke rol te vervullen als tussenpersoon op de kapitaalmarkten en bankleningen zullen ook in de toekomst ongetwijfeld de belangrijkste bron van financiering blijven voor gezinnen en kmo’s. Zelfs al houden de voorstellen een stap vooruit in als het erom gaat de juiste voorwaarden te scheppen waarin banken deze rol kunnen opnemen, dan nog rijst de vraag of niet verder zou kunnen worden gegaan in de versterking en de intensifiëring van de inspanningen ten voordele van kmo’s, die de ruggengraat vormen van de Europese economie. Meer specifiek vraagt het EESC de bevestiging en verdere uitbreiding van de „kmo-ondersteuningsfactor (1)” waardoor banken minder kapitaal opzij moeten zetten voor leningen toegekend aan kmo’s. Het Comité bepleit overigens een gelijkaardige benadering ten voordele van de ondernemingen in de sociale economie.

1.8.

Het Comité is er eveneens over te spreken dat rekening is gehouden met een aantal specificiteiten van de EU , onder meer op basis van de „call for evidence”. Dat geldt onder meer voor de aanpassingen aan de internationale afspraken, die kunnen worden terugvonden in deze voorstellen, in het kader van de globale hervorming van de financiële sector. Die komen de financiering van de economie ten goede.

1.9.

Nu de huidige voorstellen een nieuwe maar niet de laatste etappe vormen in de hervorming van de financiële sector waartoe na de crisis internationaal is beslist blijft het voor het Comité belangrijk dat Europa bij de lopende en toekomstige internationale werkzaamheden een vooraanstaande rol speelt. Internationale minimumregels moeten worden vooropgesteld en de Europese waarden en belangen moeten worden gevrijwaard. In elk geval komt het erop aan geen distorties ten nadele van de Europese instellingen te aanvaarden.

1.10.

Daarentegen, wanneer het gaat om de doorwerking in de reglementering van de noodzakelijke diversiteit binnen de Europese financiële sector, is het Comité van oordeel dat nog te weinig rekening is gehouden met de toestand bij de kleine en niet-complexe banken. De huidige voorstellen houden nog steeds onvoldoende rekening met de specificiteiten en de mogelijkheden van dit type instellingen. Dat geldt in het bijzonder voor het proportionaliteitsbeginsel . Eerder dan de huidige fragmentaire en beperkte aanpak is het Comité van oordeel dat hier een meer gestructureerde en verdergaande benadering zou moeten vooropstaan, ten voordele van meer instellingen en in meer domeinen. Er mogen aan dit type van instellingen geen buitensporig zware verplichtingen of lasten worden opgelegd.

1.11.

Het is ook in het belang van alle betrokkenen en stakeholders, toezichthouders zowel als instellingen, dat naar duidelijkheid en rechtszekerheid wordt gestreefd bij de realisatie van de nieuwe regels, waarvoor overigens een voldoende implementatietermijn zou moeten worden voorzien. Om mogelijke negatieve effecten op de financiering van de economie te vermijden is een snelle afhandeling van de wettelijke overgangsmaatregelen inzake de nieuwe IFRS (2) 9 wenselijk. Overigens dient de sector het hoofd te bieden aan talrijke uitdagingen, onder meer met betrekking tot de technologische en digitale ontwikkelingen, de lage rentestand en een aantal andere ontwikkelingen in de nasleep van de crisis.

Aanvullende conclusies

1.12.

Ter zake de versterking van het prudentieel kader is het Comité ingenomen met de verhoogde aandacht voor de rol van de toezichthouders en de mogelijkheden die hen toebedeeld worden. Regels en toezicht hebben elkaar nodig en dienen elk hun rol te kunnen spelen, onder meer om tot betere harmonisatie van regels en praktijken te komen. En om efficiënt en effectief te kunnen optreden indien de noodzaak daartoe zich voordoet.

1.13.

Met betrekking tot het afwikkelingskader kunnen de integratie van TLAC in de MREL-regeling en de voorziene harmonisatie van de nationale rangschikking van achtergestelde schuldinstrumenten in een insolventieprocedure te integreren positief worden beschouwd. De regeling wordt daardoor geharmoniseerd en de operationele toepasbaarheid van de verliesabsorptieregeling verbeterd.

2.   Achtergrond  (3)

2.1.

De Commissie heeft per 23 november 2016 een aantal voorstellen bekendgemaakt ter hervorming van de reglementering van de banken. Zij strekken tot de omzetting van teksten opgesteld na werkzaamheden in het Basel Comité voor Bankentoezicht en de Raad voor Financiële Stabiliteit, rekening houdend met resultaten uit de „call for evidence”, georganiseerd door de Commissie om de huidige bankwetgeving op haar effectiviteit en efficiëntie te toetsen.

2.2.

Deze wetgevingsvoorstellen (4) strekken ertoe al bestaande bankwetgeving te wijzigen. Inzonderheid gaat het om:

2.2.1.

de verordening kapitaalvereisten (CRR) en de richtlijn kapitaalvereisten (CRD) uit 2013. Daarin zijn prudentiële vereisten voor kredietinstellingen (banken) en beleggingsmaatschappijen en voorschriften inzake governance en toezicht opgenomen;

2.2.2.

de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en de verordening inzake het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme uit 2014. Zij bevatten de regels voor het herstel en de afwikkeling van faillerende instellingen en stellen het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme in.

2.3.

Met de nieuwe voorstellen worden meerdere doeleinden nagestreefd. Daaronder, in essentie:

2.3.1.

een grotere veerkracht van de EU-instellingen en de bevordering van de financiële stabiliteit,

2.3.2.

een verbetering van de kredietverleningscapaciteit van de banken ter ondersteuning van de economie in de Europese Unie, en

2.3.3.

het bevorderen van de rol van de banken bij het verwezenlijken van diepere en meer liquide Europese kapitaalmarkten, ter ondersteuning van de oprichting van een kapitaalmarktenunie.

2.3.4.

Tegelijk, en dat kan hier worden vermeld, wordt werk gemaakt van een meer verfijnde en verdergaande toepassing van het „proportionaliteitsbeginsel” ten voordele van de kleine en/of niet-complexe banken.

2.4.    Zonder in detail te gaan kunnen de kernelementen  (5) van de voorstellen als volgt worden weergegeven:

2.4.1.

Met betrekking tot de doelstellingen onder 2.3.1:

2.4.1.1.

het opleggen van risicogevoeliger kapitaalvereisten, met name op het gebied van het marktrisico, het tegenpartijkredietrisico en voor blootstellingen met betrekking tot centrale tegenpartijen;

2.4.1.2.

de tenuitvoerlegging van methoden die beter rekening houden met de werkelijke risico’s waaraan banken onderhevig zijn;

2.4.1.3.

de invoering van een bindende „hefboomratio” (LR (6)) van minimum 3 % om instellingen van buitensporige hefboomwerking te weerhouden;

2.4.1.4.

het opleggen van een bindende „netto stabiele financieringsratio” (NFSR (7)) om de buitensporige afhankelijkheid van kortlopende wholesalefinanciering aan te pakken en het financieringsrisico op lange termijn te verminderen;

2.4.1.5.

de verplichting voor mondiaal systeemrelevante instellingen (8) (G-SIIs (9)) om een minimumbedrag aan eigen kapitaal en andere instrumenten aan te houden die bij afwikkeling verliezen dragen. Deze eis, gekend als het „totaal verliesabsorberend vermogen” (TLAC (10)), wordt geïntegreerd in het bestaande MREL-systeem (11), dat geldt voor alle banken. Hierdoor zal de EU, in voorkomend geval, faillerende mondiaal systeemrelevante instellingen beter kunnen afwikkelen, terwijl de financiële stabiliteit wordt gevrijwaard en het risico voor de belastingbetalers tot een minimum wordt beperkt. Bovendien wordt in een harmonisering van de „creditor hierarchy” voorzien, zodat er een gelijk speelveld zou ontstaan ingeval van bail-in bij de afwikkeling van een bank.

2.4.2.

Met betrekking tot de doelstellingen onder 2.3.2 (en, tot op een zekere hoogte ook 2.3.4) gaat het erom:

2.4.2.1.

de capaciteit van banken te vergroten om leningen te verstrekken aan kmo’s en om infrastructuurprojecten te financieren;

2.4.2.2.

de administratieve lasten te verlagen voor niet-complexe, kleine banken in verband met een aantal regels op het gebied van beloning, namelijk die inzake uitstel en beloning met instrumenten, zoals aandelen;

2.4.2.3.

de CRD/CRR-regels evenrediger en minder belastend maken voor kleinere en minder complexe instellingen, omdat sommige van de huidige vereisten inzake openbaarmaking, verslaglegging en complexe handelsportefeuille niet gerechtvaardigd lijken te zijn door overwegingen van prudentiële aard.

2.4.3.

Met betrekking tot de doelstellingen onder 2.3.3 wordt nagestreefd:

2.4.3.1.

onevenredig hoge kapitaalvereisten te vermijden voor handelsportefeuilleposities, waaronder ook die in verband met activiteiten van marktmakers;

2.4.3.2.

de kosten te verminderen voor het uitgeven/aanhouden van bepaalde instrumenten (gedekte obligaties, securitisatie-instrumenten van hoge kwaliteit, overheidsschuldinstrumenten, derivaten voor hedgingdoeleinden);

2.4.3.3.

negatieve prikkels te voorkomen voor de instellingen die optreden als tussenpersoon voor cliënten met betrekking tot door centrale tegenpartijen geclearde transacties.

3.   Opmerkingen en commentaren

3.1.    Algemene bedenkingen

3.1.1.

Deze voorstellen dienen zonder de minste twijfel te worden verwelkomd. Ze betekenen een verdere aanvulling en verfijning van het belangrijke werk dat na de crisis gebeurd is om de financiële sector te hervormen. Tevens houden ze rekening met het feit dat banken in Europa ook in de toekomst een belangrijke rol zullen spelen in de samenleving en inzonderheid in de financiering van de economie. Banken hebben een belangrijke rol te vervullen als tussenpersoon op de kapitaalmarkten en bankleningen zullen de belangrijkste bron van financiering blijven in Europa voor gezinnen en ondernemingen, en zeker de kmo’s. Dat mag niet in het gedrang worden gebracht.

3.1.2.

Het Comité is in de eerste plaats te spreken over de holistische en geïntegreerde visie die geprevaleerd heeft bij de totstandkoming van deze voorstellen en waarbij verschillende belangrijke maatschappelijke doelstellingen en wenselijke ontwikkelingen mee in overweging zijn genomen. Het is een van de grote verdiensten dat daar bij de uitwerking van de huidige voorstellen concreet werk van gemaakt is, zonder de principes te verloochenen. Het ene mag immers niet ten koste van het andere gaan.

3.1.3.

In een moeilijke en complexe politieke, maatschappelijke en economische context en met een aantal belangrijke uitdagingen voor de deur creëert het verzoenen en verenigen van een aantal belangrijke doelstellingen op uiteenlopende vlakken een niet onaanzienlijk potentieel voor vooruitgang in verschillende domeinen op het pad naar een meer duurzame en gemeenschappelijke Europese toekomst. Die evenwichtige aanpak draagt ook bij tot het verder herstel van het vertrouwen.

3.1.4.

Het Comité is er ook mee ingenomen dat rekening is gehouden met resultaten van de „call for evidence” (12), nu dit heeft toegelaten te komen enerzijds tot een meer harmonieuze aanpak en betrokkenheid van alle stakeholders en anderzijds tot een meer verfijnde en rijker geschakeerde aanpak, binnen de vooropgestelde doelstellingen.

3.1.5.

Voor het Comité blijft het van groot belang dat het bankenstelsel veerkrachtig en voldoende gekapitaliseerd is als voorwaarde en grondslag voor het handhaven van financiële stabiliteit.

3.1.6.

Van niet minder belang zijn maatregelen ter ondersteuning van de economie en de efficiënte financiering ervan, zodat economische groei en creatie van jobs maximaal kunnen ondersteund worden.

3.1.7.

Ook zijn deze voorstellen door hun risicoverminderend karakter van aard om bij te dragen aan de verdere verwezenlijking van de bankenunie (13) en in de ogen van het Comité een sleutelelement dat moet toelaten ook vooruitgang te boeken in de realisatie van de derde pijler ervan, het Europees depositoverzekeringsstelsel. De bankenunie vormt op zijn beurt een van de fundamentele pijlers voor EMU en de snelle realisatie ervan dient te worden nagestreefd. Deze voorstellen komen ook de opbouw van de kapitaalmarktenunie (14) ten goede, en dat is een andere meerwaarde ervan.

3.1.8.

Deze voorstellen zijn een nieuwe etappe op weg naar het herstel van het vertrouwen in de financiële sector en de banken, maar niet de laatste. Het Comité hoopt dat bij toekomstige stappen vanuit dezelfde geest kan gewerkt worden. Dat geldt inzonderheid ten aanzien van de kwesties die op dit ogenblik en onder meer in het kader van de finalisering van het Basel III-framework (15) nog worden bediscussieerd (16) en waarvoor op relatief korte termijn resultaten worden verwacht. In elk geval komt het erop aan het risico in de sector verder te verminderen, zonder de Europese banksector disproportioneel te treffen.

3.1.9.

Daarnaast lijkt het dus ook van belang de internationale context in het oog te houden, zeker nu gebleken is dat sommige afspraken inzake de wereldwijde hervorming van de financiële sector door niet-Europese partners anders en/of minder strikt zijn geïnterpreteerd. De alomvattende hervormingsagenda die op G20-niveau na de financiële crisis is afgesproken mag niet in het gedrang komen of mondiaal tot al te grote verschillen of versnippering leiden ten nadele van de in de EU gevestigde instellingen.

3.1.10.

Het is van belang dat deze voorstellen aan de financiële sector en de actoren voldoende duidelijkheid en zekerheid verschaffen. Een correct vergoede, gediversifieerde sector, opererend in een eengemaakte Europese ruimte moet de mogelijkheid hebben ook andere uitdagingen aan te pakken zoals die welke te maken hebben met de technologische en digitale ontwikkelingen, de lage rentestand en een aantal andere problemen in de nasleep van de crisis, zoals de Non-Performing Loans (17) in sommige landen.

3.1.11.

Ten slotte herhaalt het Comité hier zijn vroegere standpunt dat het schaduwbankieren niet buiten schot en ongereguleerd mag blijven. De mogelijke risico’s die daarin schuilen moeten eveneens onder controle en toezicht worden gebracht, ter versterking van de financiële stabiliteit. Tegelijk moet aldus de lat gelijk gelegd worden voor en tussen allen die actief zijn in de financiële omgeving.

3.2.    Het prudentieel kader en de voorgestelde maatregelen ter zake

3.2.1.

Het Comité is positief over de aandacht voor het prudentieel kader en de verdere aanvulling en versterking ervan middels de verschillende ratio’s en andere maatregelen die worden voorzien in de huidige voorstellen. Die kunnen op bijval rekenen, zeker nu dit met de nodige nuance gebeurt en onder meer ervoor gezorgd wordt dat de financiering van de economie niet onnodig gehinderd wordt.

3.2.2.

Het Comité is ingenomen met de verhoogde aandacht voor de rol van de toezichthouders in deze omgeving, de wil om hen bijkomende mogelijkheden te geven en om tot meer en betere harmonisatie van regels en praktijken te komen. Dat is belangrijk niet alleen om al te grote verschillen in behandeling van banken te vermijden, maar ook vanuit het perspectief van een verruimde toepassing van het principe van proportionaliteit.

3.3.    Het afwikkelingskader

3.3.1.

In lijn met zijn eerdere adviezen is het Comité ermee ingenomen dat de „too big to fail” problematiek is aangepakt in de nieuwe voorstellen. De invoering van TLAC voor de Europese G-SIIs binnen het kader van MREL, en met een algemeen toepasselijk (18) en een geïndividualiseerd deel (19), laat tegelijk een geharmoniseerde en op maat gesneden aanpak toe.

3.3.2.

Maar daar mag het niet bij blijven. Zoals indertijd gesteld (20), moeten de onverkorte toepassing van Bazel III, de Raad voor financiële stabiliteit (FSB) en een oplossing voor banken die te groot zijn om failliet te gaan (de „too-big-to fail”-banken) in overeenstemming met internationale overeenkomsten (G-20), hoog op de agenda voor de komende jaren (blijven) staan. De doelstelling moet blijven de stabiliteit en de veerkracht van de financiële sector te versterken en tegelijk te voorkomen dat in de toekomst nog beroep zal moeten gedaan worden op publieke middelen om banken te redden. Overigens, om de toepassing van het afwikkelingsmechanisme te vergemakkelijken, zou verder werk moeten worden gemaakt van het onderzoek hoe het hoge niveau van overheidsschuld dat de banken in bezit hebben kan worden verminderd (21). Dit zou ook de volledige realisatie van de bankenunie ten goede komen (22).

3.3.3.

Het Comité is ook bijzonder ingenomen met het voorstel van de Commissie om meer harmonisatie toe te passen bij de hiërarchie van creditors door de creatie van een nieuwe asset class, in de toepassing van het bail-in regime, teneinde te voorzien in een gelijk speelveld tussen de verschillende lidstaten (23).

3.4.    De maatregelen inzake een betere financiering van de reële economie en van kmo’s in het bijzonder

3.4.1.

Uiteraard is het heel positief dat de verschillende voorgenomen maatregelen tegen het licht zijn gehouden vanuit het perspectief van hun effect op de financiering van de reële economie. En dat het nodige is gedaan om de kredietverleningscapaciteit van de banken te verbeteren.

3.4.2.

Het Comité is er in het bijzonder mee ingenomen dat veel aandacht is uitgegaan naar kredietverlening aan kmo’s, die de ruggengraat zijn en blijven van de Europese economie. Zij zorgen voor investeringen en jobs.

3.4.3.

Dat geldt inzonderheid voor de bestendiging en verdere uitbreiding van de „SME supporting factor”. Het Comité dringt eropaan dat goed zou worden onderzocht of deze factor niet verdergaand kan toegepast worden, ten voordele van zo veel mogelijk kredieten en kmo’s. Op dezelfde wijze vraagt het Comité dat de Commissie extra inspanningen doet ter versterking van de economie van de lidstaten die het meest door de economische crisis zijn verzwakt.

3.4.4.

Het Comité is eveneens van oordeel dat gelijklopende inspanningen dienen te gebeuren ten voordele van de sociale economie en de actoren die actief zijn in dat vlak. Er zou met name werk kunnen gemaakt worden van een „ondersteuningsfactor voor sociale ondernemingen”.

3.5.    De verdere opbouw van de kapitaalmarktenunie

3.5.1.

Ofschoon niet de belangrijkste component ervan, is het Comité te spreken over de aandacht in de huidige voorstellen voor de verdere opbouw van de kapitaalmarktenunie.

3.5.2.

In lijn met zijn eerdere adviezen (24) op dit vlak is het Comité van oordeel dat het regelgevings- en toezichtskader de sterke kanten van de kapitaalmarkten alle kansen tot ontplooiing dient te bieden en de zwakke, zoals het nemen van overdadige of buitensporige risico’s, in de hand dient te houden. Het nieuwe systeem moet weerbaar zijn tegen negatieve gevolgen van eventuele nieuwe crises. Dat veronderstelt eveneens meer convergentie en samenwerking op het gebied van micro- en macroprudentieel toezicht, zowel op het Europese als op het nationale niveau.

3.6.    Proportionaliteit en vermindering van administratieve kosten

3.6.1.

Vooreerst houdt het Comité eraan het fundamentele belang te herbevestigen van de noodzaak van het bestaan van een gediversifieerd bankenlandschap (25). Dat is niet alleen ten voordele van de stabiliteit, maar maakt het eveneens mogelijk dat op de best mogelijke manier tegemoet gekomen wordt aan de noden en behoeften van elkeen, of hij nu spaarder, belegger, consument of ondernemer is.

3.6.2.

Het Comité is er ten zeerste mee ingenomen dat het evenredigheidsbeginsel (proportionaliteitsbeginsel), dat het eerder als het grootste probleem voor kleine en niet complexe banken aangewezen heeft (26), tot een aantal voorstellen heeft geleid in de huidige voorstellen.

3.6.3.

Het Comité is wel de mening toegedaan dat te weinig rekening is gehouden met de toestand bij deze banken. De huidige voorstellen houden onvoldoende rekening met de specificiteit en de mogelijkheden van dit type instellingen.

3.6.4.

Eerder dan de huidige fragmentaire en beperkte aanpak is het Comité van oordeel dat een meer gestructureerde en verdergaande benadering van het proportionaliteitsbeginsel zou moeten vooropstaan.

3.6.5.

Meer specifiek zou het proportionaliteitsbeginsel niet alleen mogen steunen op de grootte van de betrokken instellingen maar zou eveneens rekening moeten worden gehouden met: i) de specifieke kenmerken van de verschillende businessmodellen, ii) de verschillende institutionele vormen die deze banken hebben aangenomen en iii) de specifieke doelstellingen die de verschillende in de markt operende financiële instellingen nastreven.

3.6.6.

Er mogen aan deze instellingen geen buitensporig zware verplichtingen of lasten worden opgelegd. Daarentegen is meer flexibiliteit aangewezen met betrekking tot bepaalde specifieke aspecten zoals bijvoorbeeld rapporteringsverplichtingen. Bijkomende bepalingen die strekken tot het verminderen van hun administratieve last zou zorgvuldig in overweging moeten worden genomen.

3.6.7.

Ook dient een gelijk speelveld voor alle dergelijke instellingen ongeacht hun juridische vorm te worden verwezenlijkt.

3.6.8.

Meer algemeen kan worden gesteld dat, binnen de vooropgestelde principes en mits de toezichthouders zo nodig de mogelijkheid hebben snel en adequaat op te treden, het Comité er voorstander van is dat dit proportionaliteitsbeginsel een maximale doorwerking zou krijgen, zowel naar het aantal instellingen die er kunnen van genieten als naar de domeinen en aangelegenheden waarin het wordt toegepast.

4.   Specifieke commentaren

4.1.

Gelet op het belang van de concrete en afdoende toepassing van de voorgestelde maatregelen, is het noodzakelijk dat er voor de financiële instellingen in voldoende implementatietijd is voorzien voor de toepassing van de nieuwe regels. Dit vereist een snelle uitwerking van de technische en uitvoerende standaarden door de Europese Bankautoriteit, of een voorziene implementatietijd die pas begint te lopen van zodra alle details van de regelgeving werd uitgewerkt door deze autoriteiten.

4.2.

Om de mogelijke negatieve effecten op het financieren van de reële economie te voorkomen en te neutraliseren die de inwerkingtreding van de nieuwe IFRS 9 (27) kan teweegbrengen, is het Comité voorstander van een snelle afhandeling van de legislatieve overgangsmaatregelen die betreffende deze nieuwe internationale boekhoudstandaard worden voorzien.

Brussel, 30 maart 2017.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  In bepaalde officiële teksten wordt de notie „mkb-ondersteuningsfactor” gebruikt. In het Engels wordt de „SME supporting factor” gebruikt.

(2)  IFRS = International Financial Reporting Standards

(3)  Deze tekst is onder meer gebaseerd op de door de Commissie verspreide informatie (o.a. perscommuniqué en Q & A) over de voorstellen.

(4)  Zie Procedure 2016/0360/COD, Procedure 2016/0361/COD, Procedure 2016/0362/COD en Procedure 2016/0364/COD.

(5)  Het gaat hier zeker niet om een exhaustieve voorstelling van alle maatregelen.

(6)  Naar de afkorting van de notie in het Engels „Leverage Ratio”.

(7)  Naar de afkorting van de notie in het Engels „Net Stable Funding Ratio”.

(8)  Op dit ogenblik zou deze maatregel 13 Europese bankgroepen treffen.

(9)  Naar de afkorting van de notie in het Engels „Global Systemically Important Institution” (CRR lingo for G-SIB) (G-SIB, Global Systemically Important Banks).

(10)  Naar de afkorting van de notie in het Engels „Total Loss Absorption Capacity”.

(11)  Afkorting in het Engels van de notie „Minimum Requirement for Eligible Liabilities and Own Funds”. In het Nederlands wordt gesproken over de „minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva”.

(12)  COM(2016) 855 final.

(13)  PB C 177 van 18.5.2016, blz. 21.

(14)  PB C 133 van 14.4.2016, blz. 17.

(15)  Ook Basel IV-maatregelen genoemd.

(16)  Dat betreft onder meer werkzaamheden in verband met het operationeel- en het kredietrisico, evenals de interne modellen van de banken. Een andere open werf op Basel-niveau is het opmaken van standaarden voor sovereign risk. Dit dient alsook een aandachtspunt te zijn op internationaal en Europees niveau.

(17)  PB C 133 van 14.4.2016, blz. 17.

(18)  De zgn. „Pillar 1 MREL requirement”.

(19)  De zgn. „Pillar 2 MREL add-on requirement”.

(20)  PB C 451 van 16.12.2014, blz. 10.

(21)  Zie onder meer https://ec.europa.eu/epsc/publications/five-presidents-report-series/further-risk-reduction-banking-union_en

(22)  PB C 271 van 19.9.2013, blz. 8 .

(23)  Zie EESC-advies ECO/429 „Hervorming van de banksector — Insolventierangorde”. Nog niet gepubliceerd.

(24)  PB C 133 van 14.4.2016, blz. 17.

(25)  PB C 251 van 31.7.2015, blz. 7.

(26)  PB C 251 van 31.7.2015, blz. 7.

(27)  Verordening (EU) 2016/2067 van de Commissie van 22 november 2016 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat International Financial Reporting Standards (IFRS) 9 betreft (PB L 323 van 29.11.2016, blz. 1).


Top