Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015AE5281

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van de stedelijke agenda van de EU vanuit het oogpunt van het maatschappelijk middenveld (verkennend advies op verzoek van het Nederlandse voorzitterschap van de EU)

PB C 133 van 14.4.2016, p. 3–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

14.4.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 133/3


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de toekomst van de stedelijke agenda van de EU vanuit het oogpunt van het maatschappelijk middenveld

(verkennend advies op verzoek van het Nederlandse voorzitterschap van de EU)

(2016/C 133/02)

Rapporteur:

Roman HAKEN

Op 28 augustus 2015 heeft de heer R.H.A. Plasterk, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van Nederland, namens het Nederlandse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie het Europees Economisch en Sociaal Comité verzocht om een verkennend advies op te stellen over

De toekomst van de stedelijke agenda van de EU vanuit het oogpunt van het maatschappelijk middenveld”.

(verkennend advies op verzoek van het Nederlandse voorzitterschap van de EU)

De afdeling Economische en Monetaire Unie, Economische en Sociale Samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 26 januari 2016 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 17 en 18 februari 2016 gehouden 514e zitting (vergadering van 17 februari) het volgende advies uitgebracht, dat met 214 stemmen vóór en 1 stem tegen, is goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

De stedelijke agenda van de EU (1) zal rechtstreeks van invloed zijn op het leven van de 80 % van de EU-burgers die tegen 2050 in steden zullen wonen. Om ervoor te zorgen dat de inhoud van de stedelijke agenda zo doeltreffend mogelijk wordt geformuleerd en breed gedragen wordt in de maatschappij, is het van belang dat de organisaties van het maatschappelijk middenveld als gelijkwaardige partner worden betrokken bij de discussies over en de uitvoering van die agenda. Door het initiatief van het Nederlandse voorzitterschap staan steden voor het eerst in de geschiedenis van de EU in het middelpunt van de discussies over ontwikkeling. Het EESC verzoekt de Raad om het gemeentelijk niveau in al zijn diversiteit als een waardevolle partner in het Europese integratieproces te erkennen.

1.2.

Volgens het EESC is het werken in partnerschapsverband een doeltreffende manier om deze veelomvattende en ingewikkelde problematiek aan te pakken, en daarom hecht het veel waarde aan het partnerschapsbeginsel, dat eindelijk wordt toegepast tijdens de uitwerking en uitvoering van de programma’s voor de periode 2014-2020 (2).

1.3.

Partnerschap is een beginsel voor moderne overheidsdiensten — zowel verticaal als horizontaal. Als een ander voorbeeld van dit soort samenwerking kan volgens het EESC worden gekeken naar publiek-private partnerschappen als model voor de financiering van stedelijke projecten, naar verschillende sociale ondernemingen en ook naar Europese, op partnerschap gebaseerde programma’s zoals Equal (3). Het is aan het openbaar bestuur op verschillende niveaus, met name in de steden, om de relevante partners samen te brengen in gezamenlijke projecten en de financiële middelen doeltreffend te gebruiken.

1.4.

Een van de uitdagingen waarmee de stedelijke agenda zal worden geconfronteerd is de vraag hoe strategieën die zijn ontwikkeld door thematische partnerschappen, kunnen worden uitgevoerd. Het is van cruciaal belang om bij het opzetten van partnerschappen, en bij het ontwikkelen en uitvoeren van strategieën, uit te gaan van een bottom-up benadering. Daarom is het EESC voorstander van zo’n benadering, die niet dezelfde is als een benadering op basis van deskundigengroepen. Het is belangrijk om duidelijk te maken hoe maatschappelijke organisaties met hun belanghebbenden zullen samenwerken: hoe zij verslag uitbrengen, overleggen enz.

1.5.

Bij het ontwikkelen van de nieuwe stedelijke agenda van de EU zijn horizontale partnerschappen even belangrijk als verticale (thematische) partnerschappen. Deze zullen hoofdzakelijk op lokaal niveau in steden actief zijn. Zij zijn niet alleen belangrijk voor de strategische visie, maar vooral voor de uitvoering, monitoring en evaluatie. Het ontwikkelen van lokale strategieën door lokale partnerschappen met kennis van de lokale situatie is de beste manier om aanbevelingen van het EU-niveau over te nemen en daadwerkelijk uit te voeren. Een van de instrumenten die het EESC hiervoor aanbeveelt is CLLD (4).

1.6.

Om te zorgen voor een doeltreffende uitvoering van de nieuwe stedelijke agenda van de EU, moet:

a)

rekening worden gehouden met de elementaire behoeften van de betrokken partners en aandacht worden besteed aan capaciteitsopbouw (met name voor horizontale partnerschappen tussen gemeenten). Met het oog hierop raadt het EESC aan om een beroep te doen op de middelen van de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESIF) voor „technische bijstand”;

b)

werk worden gemaakt van methodologische aanbevelingen over de beginselen van verantwoorde stedelijke partnerschappen. Het is belangrijk om een methode te hebben voor het monitoren en evalueren van de stedelijke agenda en over indicatoren te beschikken die de gerealiseerde veranderingen kunnen meten. Het is noodzakelijk dat partners, ook maatschappelijke organisaties, worden betrokken bij de monitoring en evaluatie.

1.7.

Het EESC zou graag meer duidelijkheid willen omtrent de wijze waarop in het kader van thematische partnerschappen wordt omgegaan met de thema’s en uitdagingen van stedelijke ontwikkeling. Horizontale partnerschappen moeten zich toeleggen op de tenuitvoerlegging van specifieke maatregelen in bepaalde stedelijke gebieden. Daarom is het noodzakelijk ervoor te zorgen dat goede praktijken via specifieke evenementen worden gedeeld. Het is van essentieel belang dat alle regio’s van de EU (vooral in Zuid- en Oost-Europa) op gelijke wijze daarbij worden betrokken. De stedelijke agenda moet oog hebben voor de betrekkingen tussen steden en de nabijgelegen/omliggende stedelijke agglomeraties, die bijdragen tot de kwaliteit van het leven in de stad. De stedelijke agenda mag de ontwikkeling van plattelandsgebieden niet in de weg staan of beperken.

1.8.

Sommige thema’s zijn onderling verbonden en overlappen elkaar tot op zekere hoogte. De uitvoering van maatregelen die op één thema zijn gericht zal invloed hebben op een of meer andere thema’s. Er moet voor worden gezorgd dat maatregelen om de situatie op één gebied te verbeteren, geen negatief effect hebben op een ander gebied. Dat geldt niet alleen op EU-niveau, maar ook op nationaal niveau.

1.9.

Het EESC stelt voor om ook „stedelijke gemeenschappen” en „burgerparticipatie” als thema op te nemen in de stedelijke agenda. Steden hebben een functionerend mechanisme nodig om burgers en groepen burgers de instrumenten in handen te geven om echte en solide partners te zijn bij discussies over en de verwezenlijking van ontwikkelingsprioriteiten voor hun steden en bij de uitvoering van de stedelijke agenda. Alleen een zelfverzekerde en sterke gemeenschap met een groot sociaal kapitaal kan de nieuwe uitdagingen het hoofd bieden. Het EESC is bereid om dit idee verder uit te werken.

1.10.

Er moeten ook elementen worden opgenomen uit de duurzame ontwikkelingsagenda 2030 van de VN, waarin 17 doelstellingen voor duurzame ontwikkeling zijn vastgesteld, waaronder „steden en menselijke nederzettingen inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam maken” (doelstelling 11). Het EESC heeft hierover in september 2015 een standpunt ingenomen (5). De bevoegdheden van de EU zijn niet op alle beleidsterreinen even groot en lijken vooral op het gebied van sociale kwesties te kort te schieten. Het is de vraag of de EU stedelijke ontwikkeling op het sociale domein kan beïnvloeden of de sociale impact van maatregelen die op andere beleidsterreinen zijn genomen afdoende kan beoordelen. Via de MEB-procedure kan worden nagegaan wat het effect is op het milieu, maar een sociale effectbeoordeling ontbreekt vooralsnog.

1.11.

Het EESC wil graag een volwaardig lid worden van de stuurgroep Stedelijke Agenda van de EU en deelnemen aan partnerschappen op dit terrein. Het EESC vertegenwoordigt maatschappelijke organisaties uit alle lidstaten, organisaties die gerespecteerd worden en deskundigheid in huis hebben en kunnen bijdragen aan stedelijke ontwikkeling.

2.   Partnerschap als beginsel in de stedelijke agenda van de EU en de betrokkenheid van het EESC bij de stedelijke agenda

2.1.

In de stedelijke agenda wordt voorgesteld partnerschappen op te zetten die uit ongeveer 15 leden bestaan, onder wie 11 overheidsvertegenwoordigers (steden, lidstaten, vertegenwoordigers van de Commissie). Andere leden kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn uit de beheersautoriteiten van de ESIF, deskundigengroepen en ngo’s. Het EESC betreurt dat het pas om advies werd gevraagd nadat sommige partnerschappen al waren gevormd.

2.2.

Het EESC stelt voor om tot een meer evenwichtige vertegenwoordiging in partnerschappen te komen. Een goed voorbeeld van evenredige vertegenwoordiging is te vinden in het Leader-programma, dat uitgaat van het principe dat maximaal de helft van de deelnemers aan een partnerschap afkomstig mag zijn van een overheidsdienst. Het EESC raadt een veel grotere betrokkenheid van doelgroepen aan (stadsbewoners). Het is belangrijk dat bewoners zelf een grotere stem hebben in de toekomst van hun stad. Het merendeel van de gekozen thema’s kan niet worden behandeld zonder de medewerking van ngo’s, sociale partners en bedrijven. Alle succesvolle voorbeelden in Europa zijn grotendeels het resultaat van de inspanningen van niet-gouvernementele instanties en van effectieve publiek-private samenwerking.

2.3.

Hoewel alle prioritaire thema’s van de stedelijke agenda relevant zijn voor maatschappelijke organisaties, bestrijken zij meer dan het terrein waarop het maatschappelijk middenveld doorgaans een rol speelt. Ngo’s, sociale ondernemingen en coöperaties ontwikkelen steeds meer capaciteit of zetten nieuwe economische of organisatorische modellen op voor het leveren van diensten van algemeen belang. Overheden moeten in staat zijn om zichzelf te zien vanuit het oogpunt van groepen en organisaties die in stedelijke gebieden werken. Volgens het EESC zou het betrekken van nationale of regionale netwerken of lokale organisaties met een schat aan ervaring op een bepaald terrein net zo nuttig kunnen zijn als het hebben van Europese netwerken.

2.4.

Het EESC beschikt niet over informatie over de wijze waarop relevante maatschappelijke organisaties worden uitgezocht en/of uitgekozen. Het EESC biedt zijn capaciteit en kennis van het maatschappelijk middenveld aan voor het kiezen van vertegenwoordigers van ngo’s en sociale partners voor thematische partnerschappen.

3.   Aanbevelingen voor het werk van partnerschappen op het gebied van de stedelijke agenda en het participatieproces

3.1.

Het is het recht van elke EU-burger om het EU-beleid te kennen, te begrijpen en ook te beïnvloeden. Het EESC wijst erop dat een partnerschap geen gesloten circuit mag worden. De wijze waarop partnerschappen met de buitenwereld communiceren is erg belangrijk. Een open overheidsadministratie die met het grote publiek communiceert en met organisaties die de belangen van burgers vertegenwoordigen moet een essentieel onderdeel zijn van stedelijke ontwikkeling. Omdat het niet mogelijk is om strategische doelen te bereiken zonder de steun van lokale burgers en maatschappelijke organisaties, is het belangrijk dat transparantie wordt gewaarborgd en dat belanghebbenden effectief worden betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de stedelijke agenda. Mensen betrekken die betrokken willen worden is de beste manier om draagvlak te creëren voor het resultaat. Het EESC stelt voor om organisaties die hun ervaring en ideeën over de stedelijke agenda misschien willen delen, uit te nodigen voor het bijwonen van sommige van de partnerschapsvergaderingen.

3.2.

Bij partnerschappen moet gebruik worden gemaakt van een aantal communicatie- en participatie-instrumenten voor het delen, uitdragen en bespreken van zaken. Betrokkenheid van en overleg met burgers zijn niet goed te realiseren met slechts één instrument. Er is een combinatie van technieken nodig om verschillende soorten belanghebbenden te kunnen aanspreken, verschillende soorten inbreng te leveren en verschillende niveaus van betrokkenheid mogelijk te maken. Partnerschappen moeten gebruikmaken van moderne technieken zoals sociale media, evenals van enquêtes, workshops, focusgroepen enz. om feedback te krijgen over hun werk. Het EESC pleit voor meer (grotere) betrokkenheid van het publiek wanneer het gaat om specifieke onderwerpen waarbij duidelijk behoefte bestaat aan een bredere maatschappelijke discussie en aan feedback van burgers.

3.3.

Partnerschappen moeten bezoeken en bijeenkomsten met diverse stakeholders ter plaatse organiseren die verder gaan dan de besloten kring van het partnerschap. Kennismaken met burgerinitiatieven ter plaatse en ontdekken wat hun beperkingen zijn en hoe zij samenwerken met overheidsdiensten kan de discussie binnen het partnerschap aanzienlijk beïnvloeden. Als de stedelijke agenda niet gebaseerd is op gangbare praktijken, bestaat het gevaar dat de daaruit voortvloeiende beleidsmaatregelen voorbijgaan aan de beschikbare kennis.

3.4.

Er moeten open onlineraadplegingen worden gehouden over actieplannen om ervoor te zorgen dat alle relevante belanghebbenden een bijdrage kunnen leveren aan de inhoud ervan en alle belangen in aanmerking worden genomen.

4.   Prioriteiten voor thematische partnerschappen

4.1.   Inclusieve steden

4.1.1.

Banen en vaardigheden in de lokale economie: maatschappelijke organisaties spelen verschillende rollen — bijv. als werkgever, docent of instructeur — die belangrijk zijn voor het scheppen van nieuwe banen. Het EESC adviseert om organisaties als Eurochambres te raadplegen, die kleine en middelgrote ondernemingen, arbeidsbureaus en onderwijs- en opleidingsinstellingen vertegenwoordigen. In de stedelijke agenda moet rekening worden gehouden met hoe steden zullen nagaan welke expertise zij nodig hebben in hun regio; maatschappelijke organisaties moeten worden geïnformeerd over deze behoeften en er moet worden samengewerkt om het onderwijs, de levenslange educatie en de opleidingen te bevorderen die de ontbrekende vaardigheden op de arbeidsmarkt zullen aanvullen.

4.1.2.

Stedelijke armoede: maatschappelijke organisaties zijn verantwoordelijk voor de meeste programma’s die gericht zijn op de preventie en de bestrijding van armoede in steden. Het EESC pleit ervoor om organisaties als het Europees Netwerk voor armoedebestrijding hierbij te betrekken. In verband met dit thema is het Comité zich ook bewust van het belang van: a) voorsteden en marginalisering, b) getto’s, c) achtergestelde wijken, d) kinderen in tehuizen en de overgang van kinderen die in instellingen verblijven naar pleeggezinnen en gemeenschapsdiensten, en e) vergrijzing en kwetsbaarheid van ouderen.

4.1.3.

Huisvesting: wanneer het gaat om goede, duurzame huisvesting zoals bedoeld in het VN-Verdrag inzake duurzame huisvesting, spelen maatschappelijke organisaties een belangrijke rol; zij vertegenwoordigen beide partijen — eigenaren en gebruikers — en werken met hen samen. Het EESC beveelt aan om zich te richten tot organisaties als de Internationale Huurdersbond, verenigingen van eigenaren van appartementen en huizen, coöperatieve woningbouwverenigingen, architecten of stedenbouwkundigen. Dit thema stelt beleidsmakers voor belangrijke opgaven op het gebied van: a) stadsplanning, b) sociale woningbouw en c) het verhuizen van burgers naar stedelijke agglomeraties om huisvesting van betere kwaliteit te vinden.

4.1.4.

Integratie van migranten en vluchtelingen: het is noodzakelijk om niet alleen de kortetermijnkwesties op te lossen (voorzien in basisbehoeften), maar ook, wanneer migranten eenmaal gesetteld zijn, hun integratie in de Europese samenleving te bespoedigen door hen te helpen met onderwijs, het vinden van een baan enz., door Europese waarden en tradities met hen te delen en die waarden en tradities onderdeel te maken van hun leven, met inachtneming van hun oorspronkelijke cultuur. Behalve de staat spelen maatschappelijke organisaties zoals kerken, sociale organisaties, onderwijsinstellingen, groepen van kinderen en ouders enz. hierbij een cruciale rol. Het EESC zou graag zien dat organisaties als Solidar of Lumos worden geraadpleegd. Kwesties als onbegeleide minderjarigen, een bijzonder kwetsbare groep die speciale aandacht nodig heeft, moeten aan bod komen.

4.1.5.

Duurzaam landgebruik en natuurlijke oplossingen: de doelstelling van de stedelijke agenda houdt nauw verband met het veranderen van de attitudes en levensstijl van mensen. De betrokkenheid van maatschappelijke organisaties zoals vertegenwoordigers van landeigenaren, verenigingen van kleine en middelgrote ondernemingen en gemeenschapsorganisaties die de drijvende kracht achter wijkverbeteringsprojecten zijn, is van cruciaal belang om ervoor zorgen dat veranderingen in steden niet schadelijk zijn voor het milieu. Het EESC zou graag zien dat Friends of the Earth Europe of Elard hierbij worden betrokken, en hecht veel belang aan het volgende: a) ruimtelijke (verticale) ordening, en b) problemen van voorstedelijke gebieden die niet alleen producten leveren (voedsel, schoon water), maar ook ecosysteemdiensten, die de levenskwaliteit van stadsbewoners verbeteren.

4.2.   Stedelijke economie

4.2.1.

Kringloopeconomie: voor een doeltreffende kringloopeconomie is het belangrijk om de manier waarop mensen afval zien te veranderen en het als een mogelijke grondstof te presenteren. Onderwijs en voorlichtingsactiviteiten van milieuorganisaties en onderwijsinstellingen zijn belangrijk. Onderzoeks- en innovatiecentra, evenals gespecialiseerde bedrijven en verenigingen van kleine en middelgrote ondernemingen die zich hierop concentreren, zullen belangrijke spelers zijn bij het zoeken naar en realiseren van een nieuwe aanpak in steden. Het EESC zou graag zien dat bijv. Reves wordt uitgenodigd voor besprekingen.

4.3.   Groene steden

4.3.1.

Aanpassing aan de klimaatverandering: hightechbedrijven, onderzoekscentra en universiteiten zijn van cruciaal belang. Ook de educatie en de voorlichting van burgers is nodig om hun betrokkenheid bij en aanvaarding van de desbetreffende regelgeving te vergemakkelijken. Het EESC stelt voor om bijv. Green 10 te raadplegen.

4.3.2.

Energietransitie: structurele veranderingen in energiesystemen, zoals een aanzienlijke verschuiving in de richting van hernieuwbare energie en meer energie-efficiëntie, kunnen alleen worden bereikt met de volledige betrokkenheid van partners van relevante bedrijven en de steun van de burgers. Greenpeace is bijvoorbeeld actief op dit gebied.

4.3.3.

Stedelijke mobiliteit: duurzame stedelijke mobiliteit is een gebied waarop weinig kan worden gedaan, tenzij mensen zelf bereid zijn om verandering te brengen in hun mobiliteitsgewoonten. Daarom stelt het EESC voor om organisaties als CEEP (Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven en ondernemingen van algemeen economisch belang), BusinessEurope, ETF (de Europese Federatie van vervoerswerknemers), Polis (netwerk van Europese steden en regio’s die innovatieve technologieën en beleid voor lokaal vervoer ontwikkelen), de Europese Fietsersbond en het IPR Praag (Praags Instituut voor Planning en Ontwikkeling) hierbij te betrekken. Onder dit thema vallen volgens het Comité ook geïntegreerde benaderingen zoals duurzame stedelijke mobiliteitsplannen (DSMP’s). Het beschouwt stedelijke mobiliteit dan ook als een aanjager van economische ontwikkeling, milieubescherming en energietransitie in steden. Het EESC beklemtoont het belang van specifieke financieringsinstrumenten van de EU voor stedelijke mobiliteit, een terrein dat behoefte heeft aan kapitaalintensieve investeringen.

4.3.4.

Luchtkwaliteit: de samenwerking tussen bedrijven, zorginstellingen, milieu-ngo’s, universiteiten en onderzoeksinstellingen, en derden is van essentieel belang. Bij partnerschappen moeten organisaties als CAN (Climate Action Network Europe) worden betrokken.

4.4.   Slimme steden

4.4.1.

Digitale transitie: de digitalisering van de maatschappij leidt tot een paradigmaverschuiving. Het doel is de burgers betere diensten te verlenen en zakelijke mogelijkheden te creëren. Een goede praktijk in slimme steden is de drievoudige en de viervoudige structuur (triple helix en quadruple helix), die belanghebbenden uit het stadsbestuur, hoger onderwijs, bedrijfsleven en maatschappelijk middenveld bij elkaar brengt. Dit model zou overal in Europa ingang moeten vinden. Onder dit thema vallen kwesties als: a) voorspelbare stadsplanning in gemeenten, en b) gebruik van sociale netwerken en het internet voor communicatie tussen gemeenten en burgers. Bij partnerschappen moeten ook organisaties als Transparency International worden betrokken.

4.5.   Innovatieve en verantwoorde openbare aanbestedingen

4.5.1.

Steden beschikken over een aanzienlijk potentieel wanneer het gaat om het hanteren van een innovatieve aanpak: zij kunnen optreden als pioniers, niet alleen op het gebied van openbare aanbestedingen. Het is echter van belang om samen te werken met bedrijfsinnovatiecentra en centra voor bedrijfsondersteuning, evenals met maatschappelijke organisaties in de EU zoals CEE Bankwatch Network. Het EESC onderstreept hier het belang van: a) het gebruik van openbare aanbestedingen om bij te dragen aan de lokale sociale economie, en b) specifieke methoden om steden ertoe aan te zetten voor innovatieve openbare aanbestedingen te kiezen in plaats van voor de goedkoopste oplossingen.

4.6.

Steden maken deel uit van complexe systemen, waarbij een groter voorstedelijk gebied essentiële ondersteuning en middelen levert voor een goed functionerende, succesvolle stad. Door partners uit de gebieden rondom steden, zoals plaatselijke actiegroepen, bij beleid te betrekken kan een positieve band tussen stedelijke en landelijke gebieden ontstaan, vooral met het oog op wenselijke landelijke/stedelijke partnerschappen. Bij de planning van hun ontwikkeling moeten steden rekening houden met bestaande strategieën zoals macroregionale strategieën en relevante microregionale ontwikkelingsstrategieën.

Brussel, 17 februari 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  The EU Urban Agenda, DG Regionaal Beleid en Stadsontwikkeling, Europese Commissie.

(2)  Cf. de werkzaamheden dienaangaande van het EESC, de Europese Raad, de Europese Commissie, het Europees Parlement en het Comité van de Regio’s:

Het bevorderen van een doelmatige samenwerking bij het beheer van de programma’s van het cohesiebeleid op basis van goede praktijken in de periode 2007-2013 (PB C 44 van 11.2.2011, blz. 1).

Het partnerschapsbeginsel bij de tenuitvoerlegging van de onder het gemeenschappelijk strategisch kader vallende fondsen — elementen voor een Europese gedragscode inzake partnerschap (PB C 44 van 15.2.2013, blz. 23).

Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als instrument van het cohesiebeleid 2014-2020 voor de ontwikkeling van plaatselijke gemeenschappen, plattelandsgebieden, stedelijke en voorstedelijke regio’s (PB C 230 van 14.7.2015, blz. 1).

Meer participatieprocessen en betrokkenheid van lokale overheden, ngo’s en de sociale partners bij de toepassing van de Europa 2020-strategie (PB C 299 van 4.10.2012, blz. 1).

Evaluatie van de raadpleging van belanghebbenden door de Europese Commissie (PB C 383 van 17.11.2015, blz. 57).

Verslag van het Europees Parlement over de stedelijke dimensie van EU-beleid.

Advies van het Comité van de Regio’s — Naar een integrale benadering van de steden in de Europese Unie.

Communautair initiatief Equal.

Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013, artikel 5, lid 3, over een Europese gedragscode inzake partnerschap.

(3)  Communautair initiatief Equal.

(4)  Vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling (CLLD) als instrument van het cohesiebeleid 2014-2020 voor de ontwikkeling van plaatselijke gemeenschappen, plattelandsgebieden, stedelijke en voorstedelijke regio’s (PB C 230 van 14.7.2015, blz. 1).

(5)  Gezamenlijk persbericht EESC — UNEP: „Sustainable Development — a globalized but also European Agenda”.


Top