Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0431

    Zaak C-431/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria (Spanje) op 7 augustus 2015 — Liberbank, S.A./Rafael Piris del Campo

    PB C 354 van 26.10.2015, p. 21–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    26.10.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 354/21


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia Provincial de Cantabria (Spanje) op 7 augustus 2015 — Liberbank, S.A./Rafael Piris del Campo

    (Zaak C-431/15)

    (2015/C 354/24)

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Audiencia Provincial de Cantabria — Sección 4

    Partijen in het hoofdgeding

    Appellante: Liberbank, S.A.

    Geïntimeerde: Rafael Piris del Campo

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is de beperking van de terugwerkende kracht van een uitspraak waarbij een bodemrentebeding in een consumentenovereenkomst oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, verenigbaar met het beginsel dat oneerlijke bedingen niet bindend zijn en met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG (1) van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

    2)

    Is de instandlating van de gevolgen van een in een consumentenovereenkomst opgenomen bodemrentebeding dat oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten?

    3)

    Is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat de terugwerkende kracht van een uitspraak waarbij een bodemrentebeding in een consumentenovereenkomst oneerlijk wordt bevonden en dus nietig wordt verklaard, wordt beperkt op grond dat er een risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde bestaat en op grond van de goede trouw?

    4)

    Indien de vorige vraag bevestigend wordt beantwoord, is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat, bij een individuele vordering tot nietigverklaring van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst, het bestaan van een risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde wordt vermoed, of moet dit risico worden onderzocht en beoordeeld aan de hand van concrete economische gegevens waaruit kan worden afgeleid dat de toekenning van terugwerkende kracht aan de uitspraak tot nietigverklaring van een oneerlijk beding macro-economische gevolgen heeft?

    5)

    En is het, ingeval een individuele vordering tot nietigverklaring van een oneerlijk beding in een consumentenovereenkomst wordt ingesteld, verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 [betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten] dat het risico van ernstige verstoringen van de economische openbare orde wordt beoordeeld in het licht van de economische gevolgen die het instellen van een individuele vordering door een groot aantal consumenten zou hebben? Of moet dat risico integendeel worden beoordeeld aan de hand van de economische gevolgen van een specifieke individuele vordering van een consument?

    6)

    Indien de derde vraag bevestigend wordt beantwoord, is het verenigbaar met de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten dat de goede trouw wordt beoordeeld op basis van een abstracte beoordeling van het gedrag van een willekeurige verkoper?

    7)

    Of moet, overeenkomstig de uitlegging van artikel 6 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, die goede trouw in elk specifiek geval worden onderzocht en beoordeeld in het licht van het concrete gedrag van de verkoper bij het sluiten van de overeenkomst en het hierin opnemen van het oneerlijke beding?


    (1)  PB L 95, blz. 29.


    Top