Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015TN0264

Zaak T-264/15: Beroep ingesteld op 8 mei 2015 — Gameart/Commissie

PB C 254 van 3.8.2015, p. 17–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

3.8.2015   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 254/17


Beroep ingesteld op 8 mei 2015 — Gameart/Commissie

(Zaak T-264/15)

(2015/C 254/21)

Procestaal: Pools

Partijen

Verzoekende partij: Gameart sp. z o.o. (Bielsko-Biała, Polen) (vertegenwoordiger: P. Hoffman, advocaat)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

het besluit van de Europese Commissie van 18 februari 2015 nietig verklaren, voor zover daarbij de weigering van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de Republiek Polen om gevolg te geven aan het verzoek tot toegang tot afschriften, in het bezit van dit ministerie, van brieven die de Republiek Polen naar de Commissie heeft verstuurd over de door de Commissie ingeleide procedure inzake de schending van het Unierecht door de Republiek Polen in verband met de kansspelwet van 19 november 2009, werd bevestigd;

voor het geval het Gerecht zich niet schaart achter verzoeksters standpunt dat artikel 5, tweede alinea, van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie niet aldus mag worden opgevat dat het de Europese Commissie machtigt een bindend besluit te nemen over een verzoek tot toegang tot documenten dat een natuurlijke of een rechtspersoon bij een orgaan van een lidstaat heeft ingediend en dat door die lidstaat naar de Commissie is doorgeleid, op grond van artikel 277 VWEU vaststellen dat artikel 5, tweede alinea, van deze verordening nietig is en derhalve in onderhavige zaak niet van toepassing is;

de Europese Commissie verwijzen in haar eigen kosten alsook in die van verzoekende partij.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekster voert vier middelen aan.

1.

Eerste middel: de Commissie is onbevoegd op grond van artikel 5, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001

Artikel 5 van de verordening is niet van toepassing, omdat het verzoek was gericht aan een orgaan van een lidstaat en documenten betrof die van die lidstaat afkomstig waren. Met de enkele doorgeleiding van het verzoek door de lidstaat aan de Commissie op grond van artikel 5, tweede alinea, van de verordening, wordt geen bevoegdheid van de Commissie gevestigd, wanneer het verzoek geen documenten betreft die van de Commissie afkomstig zijn. Zelfs als artikel 5 van de verordening op het verzoek van toepassing zou zijn, kan artikel 5, tweede alinea, van de verordening niet aldus worden uitgelegd dat het een instelling van de Unie machtigt tot het nemen van een bindend besluit over dat verzoek.

2.

Tweede middel: schending van artikel 4, leden 4 en 5, van verordening 1049/2001

Aangezien zij een besluit heeft genomen over de toegang tot een document dat van de Republiek Polen afkomstig is, was de Commissie verplicht die staat op grond van artikel 4, lid 4, van de verordening te raadplegen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Toegang tot het document dat afkomstig is van de Republiek Polen had, bij gebrek aan verzet daartegen op grond van artikel 4, lid 5, van de verordening, slechts kunnen worden geweigerd onder buitengewone omstandigheden, waarvan in casu geen sprake is.

3.

Derde middel: schending van artikel 296 VWEU

De Commissie heeft op geen enkele wijze gemotiveerd waarom zij bevoegd zou zijn tot het nemen van een besluit met betrekking tot het betwiste onderdeel, hoewel verzoekende partij zich in haar confirmatieve verzoek nadrukkelijk heeft gericht op de kwestie van het ontbreken van de bevoegdheid van de Commissie. De motivering van het betwiste besluit bevat geen verklaring daaromtrent, waardoor het voor verzoekende partij onmogelijk is haar rechten voor het Gerecht naar behoren te verdedigen.

4.

Vierde middel: exceptie van nietigheid krachtens artikel 277 VWEU

Voor het geval het Gerecht, ondanks de argumenten van het eerste middel, mocht besluiten dat artikel 5, tweede alinea, van verordening nr. 1049/2001 aldus moet worden begrepen dat wanneer een lidstaat een verzoek tot toegang tot een document dat in zijn bezit is, doorgeleidt aan een instelling van de Unie, deze doorgeleiding de desbetreffende instelling machtigt over het verzoek een bindend besluit te nemen, voert verzoekster aan dat artikel 5, indien zij aldus moet worden begrepen, als geschikte rechtsgrondslag niet artikel 15, lid 3, VWEU respectievelijk artikel 255 EG kan hebben en derhalve nietig is. Bovendien is de aldus begrepen bepaling in strijd met de motivering van verordening nr. 1049/2001, hetgeen tot nietigheid ervan krachtens artikel 296 VWEU (artikel 253 EG) leidt.


Top